JEUGD VOOR DE VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Heilig Huwelijk, Roman, door Margreet Dijkstra. UJVI. Holland (1933). Het boek, dat ik heden met u wil bespreken, is reeds eenige jaren geleden verschenen bij N.V. Boekhandel Visser Co. te Weltevreden (en Valk- hoff, te Amersfoort) onder de titel „In Eeuwig hei dslicht" Een christelijke roman in de gewone zin van het woord is het zeker niet, hoewel ik het christelijker vind dan menig hooggeroemd christelijk verhaal. Juist omdat dit boek in onze kringen tot op heden vrijwel onbekend is gebleven, acht ik het een ver dienste van de U.M. Holland dat zij dit verhaal opnieuw in een goede boekverzorging, heeft uit gegeven. Het boek is verdeeld in drie deelen. „De blijde inkomst", Jeugd" en „Het volle leven". Het verhaal vangt aan met de blijde inkomste de geboorte van Ilske, dochter van DiewiKe Boukema en Ferdinand Boukemi. Acht jaar bleef hun huwelijk kinderloos. „Het waren acht jaren van harden strijd voor Diewke." Dan komt Ilske en de diepe vreugde van deze twee menschen. „Wat wensch je haar toe, man?" vraagt ze aan Ferdinand met z'n blijmoedig ka rakter. „Veel geluk, veel heerlijk, mooi, warm mcn- schengeluk, kind." De moeder vouwt haar handen. „Dat ze naar het hoogste zal grijpen in 't leven, dat ze steeds weer het beste, hei mooiste zal willen." „Dat beteekent lijden, Diewke." De moeder glimlacht. „Dat beteekent strijden en winnen aan diepe vreugd." Na dit praeludium volgt de beschrijving van Ilskes jeugd. Haar eerste jaren in Moekes huis kamer met de Friesche klok te middem van alle heerlijkheden van vaders mooie huis. Ilske neeft -eel vriendjes m vriendinnetjes in het dorp, maar Ilskes echtste, trouwste vriend blijft Karei Leemans. In de acht jaren van hun wonen op 't stille Drentsche dorp is er tusschen de burgemeester en z'n vrouw en de katholieke familie Leemans een warme, trouwe vriendschap gegroeid. Als mevrouw Leemans Karei met Ilske ziet spelen, zegt ze wel eens voor de grap: „Dat wo-dt vast een spannetje," maar grif, elke 'keer weer protesteert Aukje, de oude, getrouwe dienst bode van den burgemeester, daar tegen. Ze ver beeldt zich te zijn tegen al wat Roomsch-katholiek is. Karei heeft een broer, die al heel groot is. Hij heet Hans, hij is wel elf jaar oude dan Ilske, maar is. Karei heeft een broer, die al heel groot is. Hij kan ook zoo prachtig viool spelen. Hans eigen moeder, die protestant was, is al lang geleden gestorven, maar tante Louise is een lieve moeder voor hem geweest. Naarmate Hans ouder werd kwam hij met vele, wonderlijke vragen en tante Louise voelde steeds zekerder; ze zou hem niet winnen voor haar alleen zaligmakend geloof. Als hij achttien jaar is, gaat hij naar Utrecht," om voor dokter te studeercn. Ilske heeft een heerlijke jeugd en als ze dertien jaar is, gaat ze elke dag met Karei naar het gymnasium in de stad. Ilske houdt van de bruine, stille heide. Elke Zondagavond gaat ze er met vader en moeder heen. Daar behandelen ze de levensvragen, die zich in Ilskes hoofdje naar voren dringen on dat zijn er vele. „Waarom," vraagt Ilske en ,hoe kan dat nou?" en ze begint met alles te verwerpen, wat een ander reeds gevonden heeft, in moeilijke uren op veel eenzame levensweg. Maar Moeke en Vader hebben een onverwoestbaar geloof in 's menschen aanlog en bestemming en ze laten stillekens groeien, wat zich tot leven zet. Op een keer vertelt Karei haar onderweg dat Hans zich heeft verloofd. Ilske schrikt er van en grappig is de dialoog tusschen deze twee kinderen, die, hoewel men het soms denkt, toch niet voor elkaar bestemd zijn. Als Ilske thuiskomt begint ze er direct tegen haar moeder over. Tlske is in een moeilijke leef tijd en haar moeder laat dit belangrijke psycho logische moment niet ongebruikt voorbij gaan. Ze spreekt heel eerlijk en toch heel kinderlijk mjt haar kind over het groote levenswonder. En in deze periode, waarin zoovele ouders vervreemd raken van het hart hunner kinderen, groeien zij, Moeder en Ilske, naar elkaar te;, in liefdevol begrijpen. Hans komt met zijn rijke meisje, Jeanne vau M.i. had de tegenwoordige uitgeefster dit wel kunnen vermelden. Het is thans in elk geval in een tweede druk verschenen. Maren, bij hen logeeren en moeder Diewke be grijpt iets van mevrouw Leemans, die verheugd is over dit engagement. Immers, ie van Marens zijn katholiek en Hans' moeder hoopt op zijn terugkeer. Jeanne van Maren is de laatste, zwakke telg van een te oud geworden, aristocratisch ge slacht, De oude mevrouw van Maren wordt schier verteerd door haar liefde en vrees vooi* haar kind. Ter wille van Jeanne dwong ze Hans spoedig te trouwen in héér kerk; ook de kinderen moesten later katholiek zijn. Hij moest op alles „ja" zeggen, ze telde zijn bezwaren niet. Ze wischte ze een voudig uit ,er was alleen: Jeannetje... Jean- netje Hun huwelijk begint wonderlijk goed wat de gezondheid van Jeanne betreft. „Ze ging stralend door het leven. Ze aanbad haar kind, zooals ze haar man aanbad en de aarde leek te klein voor haar geluk. Jeannetje had Hans giameekt veel te geven, veel te helpen met het hare en hij deed wat ze vroeg. Hij, de arts, had begrepen dat zij zelf niet kon meegaan in de ellende; zij moest leven in zonneschijn en kon geen leed zien, het ook niet helpen dragen. Hans Leemans wist: hij stond alleen in zijn huwelijk tegenover de donkere levensraadselen. Doch als het tweede kind dood geboren wordt, gaat het met Jeanne heel snel bergafwaarts. Eerst in een zenuw-inrichting, dan ongeneeselijk krankzinnig „Moeke," zei Ileke, „Moeke, hoe kan dat? Hoe kan God d&t willen?" Mevrouw van Maren komt bij Hans inwonen en hij zoowel als de kleine Boy, zullen in héér scha duw moeten leven. In deze tijd valt Ilskes ver trek naar Amsterdam, om verder te studeeren. Nu komt het volle leven voor Ilske. Ze komt op kamer bij advocaat van Alphen, wiens kleine Indische vrouwtje hartstochtelijk naar haar land terugverlangt en die in haar grillige buien aflei ding denkt te kunnen vinden in het verhuren van een kamer. Ze ziet op een keer de kleine Boy en komt in het huis van Hans waar de schaduw van mevrouw van Maren ook héér versombert. Hans leeft een zaam en teruggetrokken op zijn kamer. Zij brengt hem onbewust de geur van de bloeiende hei en hij moet haar beloven zich niet zoozeer te ver liezen in eenzaamheid en de kleine Boy dikwijls naar haar toe te sturen. Het kind, verheugd over eenige werkelijke belangstelling, hecht zich begrij pelijkerwijze aan haar en tante Pit, het Indische mevrouwtje. In deze tijd komt de groote twijfel in Ilskes leven. Ze studeert hard en houdt diepzinnige ge sprekken met haar vrienden, doch langzamerhand voelt ze, dat het geloof uit haar kinderjaren haar ontzinkt... Ze weet geen weg meer met het leed en de ellende in de wereld. Heerlijk zijn de dagen als Vader en Moeke plotseling overkomen... ze hebben het wel gemerkt uit haar brievendoch ook Moeke kan haar tenslotte niet helpen. Ze troost Ilske, dat God haar niet zal loslaten. Ze zegt: Er zijn vele Emaüsgangers; ze wandelen met den Heer en ze weten het niet... En hun hart was brandende in hendenkt Il'*ke, getroffen. Even komt de verzoeking: een poosje met Moeke meo te gaan; dooh neen, ze wil er geen menschen werk van maken. Zij moet haar strijd alleen uitstrijden met God. En langzamerhand komt ze tot levensaanvaarding ,hoewel Moeke schrijft dat ze niet moet denken dat ze er nu is. We naderen nu in het verhaal de climax. Op een keer. na lange tijd, brengt Ilske Boy thuis. Het kind, dat de moederliefde moet missen, het kind, dat voor mevrouw van Maren véél te druk is Immers zij kon niemand meer in haar hart opnemen. „Alles wat ze te geven had, was voor Jeanetjo geweest. Het was dezelfde absolute liefde, waar mee ook Jeanetje, met uitsluiting van allen en alles, haar man liefhad, 't Was de liefde „die nergens anders zegen bracht". Ilske heeft in haar moeilijke strijd veel steun van Hans ondervonden. Het conflict is er en Ilske vindt Jeanetje's moe der tegenover haar, klaar voor de strijd, tot bloedens toe. Van dio strijd zal ik U niet veel vertellen, ge moet dit alles zelf meeleven, door het boek te lezen. Ilske is geen meisje meer, ze is een jonge vrouw geworden met een dorstige drang naar geluk. Ilske is op het gevaarlijke punt in haar leven gekomen. Het wordt een geweldigo strijd, waarin ze alles en allen tegenover zich vindt. Ook Ilans, in zijn besto en sterkste oogenblikkcn, want al gelooft hij, dat Jeanne ongeneeslijk is, toch, en slechts hem alleen, herkent ze nog bij wijlen. En dét mag hij haar niet ontnemen. Ilske, in haar levensoverspanning, wil zich overtuigen. Ze gaat naar het gesticht en brengt er de vreeselijkste uren van haar leven door, als zij bij Jeanne wordt toegelaten, die rusteloos in haar kamer loopt en juist een bizonder slechte dag heeft En nog, nog denkt ze: ik ontneem haar niets En ze wil, ze kan er niet aan denken, dat het beter is voor Hans en haar hun recht op geluk op te gevenJeanne is toch dood, geestelijk dood Ze gaat naar huis, naar Moeke, haar strijd uit vechten. Doch ook Moeke ondanks al haar liefde, vindt ze tegenover zich. „Dus"vraagt ze langzaam, na een lang gesprek: dus U wilteen geheel verbroken le ven, alleen omdat God het misschien eischt?. „Ook, eenswillend zijn!". „U ie hard, U is slecht," stoot ze uit, „ik wou dat U me nooit van God, van Christus gesproken had" en vlucht weg naar boven. God stilt de storm in haar leven. Daarvan ver telt het laatste gedeelte van dit boek. Hans <en Ilske, zij hebben het goede deel geko zen. Dat is niet hun wil, hun verlangen, maar Gods wil. Een deze bezinning, deze inkeer brengt haar ook ce vrede Gods. „Toen zonk (zelfs) in haar weg haar intens verlangen naar eigen geluk. Het werd stiller en stiller in haar en ze besefte iets van het wonder van Gods werkelijkheid voor de ziel, die Hem zoekt". 't Kwam alles anders dan Ilske gedacht had. Toen ze eindelijk vrede gevonden had, bracht de post het bericht van Jeanne's overlijden, na zes jaren. En ze dankt God, dat Hans en zijn jongen er heen konden gaan, dat zij daar niet stond als een beletsel nu daar nog eenmaal, aan het eind van Jaenne's leven, haar geest wordt verhelderd, en zij Hans herkent De allerlaatste bladzijden vertellen van een voorjaarsdag, als do Paaschklokken luiden, een oud izehruik in het Drentsche dorp. Hans en Ilske zijn dan reeds getrouwd en gaan een nieuw leven tegemoet Dit is het verhaal, beknopt weergegeven. Go zult het mij, hoop ik, toestemmen een belang rijk gegeven. De stijl is soms wat mat en een tikje rhetorisch, cn de dialoog niet altijd even natuurlijk, en nog te dikwijls bemerken we de schrijfster, die aan de touwtjes trekt en niet geheel en al los staat van haar personen, wat deze vorm van romenschrijven toch zeker behoeft Doch er valt meer te prijzen dan te laken m.i., want wij hebben de schrijfster leeren kennen als iemand met een edel karakter, een mensch als wij, met vele zonden en gebreken, doch met een bewonderenswaardige wilskracht en een benij denswaardig geloof. Voor dit boek geef ik aanstonds tien geraffi neerde moderne romans, eveneens door vrouwen geschreven, die de kunst-van het-schrijven wellicht nog béter verstaan. Want wat is het verschil tus schen die moderne romans en dit boek? De moderne roman van deze tijd blijft in wezen vreemd aan het offer om Gods wil. Ik behoef niet in details te treden, en ik geloof mét U: er zijn veel_moeikjke dingen in het leven, dio niet met een handgebaar veroordeeld kunnen worden. Doch dit is het verschil: De hoofdper sonen van dit boek zijn wel is waar een oogenblik verbijsterd s c h ij nbaar overmand door felle levensbegeerten, doch dan komt de bezinning vóór het te laat is. Hier niet een zich blind uit leven in naam der wezenlijke vrijheid en na tuurlijke levensdrang doch de inkeer, de met God bevochten overwinning van het vleesch op de geest Zeker, Hans voelt ook, als zijn ongelukkige, zinnelooze vrouw eindelijk uit haar lijden verlost is, dat hij gezondigd had (immers er is óók gees- telii k overspel) en het berouwt hem doch het had erger kunnen zijn. Het is ten slotte de geest van Christus, die in deze levens triomfeert Zooals ik U zeide, speelt dit verhaal in doops gezinde kring in Friesland en Drente. Ik waag mij niet aan theologische ontleding en gij zult het mij niet kwalijk nemen Wei zette ik soms een vraagteeken wal niet wegneemt dat ik zeer veel waardeering voor dit boek heb en ik wilde wel, dat velen, die* zich maar al te gaarne vergrijpen aan de in-wezen-arme, leege, moderne literatuur (en zo vergrijpen zich heusch niet met „literaire" bedoelingen) ik wilde wel, dat die velen, wier ziel toch, zij 't misschien onbewust, langzaam wordt vergiftigd, dit boek met aandacht zullen lezen. Ge zult niet kunnen ontkennen dat dit boek werkelijkheid geeft (iets, wat van vele christelijke romans niet gezegd kan worden) doch juist deze realiteit doet ons de strijd van Hans en Ilske te meer mee-leven. Wonderlijk als Ilke's verlangen naar eigen 318 WIST JE DAT De kapotte ruiten G. Mulder (Vervolg.") Jan houdt met beide handen de trommel vast, zet hem stevig tegen z'n buik en zal wegloopen. Maar 't beweegt zoo, en op eenssloot dat deksel niet goed? door 't knijpen van z'n han den, drukt hij 't deksel aan de eene kant om laag, tegelijk gaat 't gedeelte tegen z'n buik om hoog en't water loopt langs z'n kleeren Van schrik laat hij do trommel vallenMe vrouw trekt Jo gordijnen op hij Jan hoort de meisjes lachen. Z'n kameraden zien 't ook en lachen mee. Vlug pakt Jan de trommel en het deksel en smeert 'ein, gauw er van door! - „Dio meiden!" roept hij. „We krijgen ze wel!" zegt 'n ander. HL Er komt haast geen eind aan het lachen der meisjes. Sjoukje kan haast niet meer. En de mees ter heeft zoo'n schik in de grap als hadden de Jongens die uitgedacht, zóó. Hij lacht en lacht „M&n, houd nu toch eens op!" roept me vrouw. „Zeker, dat is gezond voor die jongens van Jou. En ga nu weer eens zitten. Je moest toch nog iets met de meisjes bespreken, is 't niet?" „Wel nee, vrouw. Ze zouden juist mij iets vertellen. En daar mochten geen jongens bij zijn. Zóó is 't, hé Pieke?" „Ja meester, maar „Nu wat „maar" „We hebben pas zoo gelachen „Als meester nu eerst nog 's vertelde vraagt Hil zacht „Ja, too meester! 'n Vertelling". „Daar ben ik ook voor", zegt mevrouw. „Jullie spant samen... Ik weet niets meer! Ti Heb toch vanmiddag ai verteld", protesteert meoster. „Meester weet nog genoegl" roept Sjoukje. „Doen meester, dan vertellen wij straks," zegt Gerrie. Meester strijkt eens met do hand over z'n hoofd, en denkt na. „Eerst nog *n kopje thee? Dan zal 't wel komen", zegt mevrouw. „Ik ben bang dat 't te lang duurt", zegt meester zacht, als tegen zichzelf. „Wat zeg je man?" ,,'t Zal wel te laat worden, 'k Weet nog wel 'n vertelling die 'k eens ergens heb gelezen, maar die i9 zoo lang „Begin maar, meester!" roepen de meisjes. „Nu, toe. dan maar. 't Is jaren geleden hoor, toen woonde er te Makkum jullie kent Mak- kum wel hé? een schapenkoopman. Die reisde ai do schapenmarkten van heel Nederland af. Op 'n zekeren dag kocht hij op do markt te Steen- wijk tweehonderd schapen. Tweehonderd! En om de kosten van vervoer te vermijden, dreef hij die tweehonderd schapen de weg op en liep over Kuinre, de Lommer, Sondel, Oudemirum, Rijs, Galamadaramen, Koudum, Workum en zoo de zeedijk langs naar Makkum. Maar, te Galama dammen was 't halt. Daar was toen geen brug net als nu. Een veerman zorgde voor het overzetten, t Was bijna middernacht toen hij daar aankwam met z n tweehonderd schapen. Do veerman woon de aan de overkant, dus hij aan 't roepen: „Haal over! Haal o-ver!" De veerman werd wakker, kleedde zich aan cn roeide met z'n bootje naar den roependen man. Maar 't bootje was zoo klein. Er kon maar één schaap tegelijk in. Bovendien moest zoo'n schaap, dat overgezet werd, goed vastgehouden worden, anders sprong het in 't water. Goed, de koopman hield 't schaap vast en de veerman roeide Toen ze weer terugkwamen, het overzetten duurde wel een kwartier waren die andere schapen teruggeloopen de weg op naar Nieuwbu- ren. Toen moest do koopman ze weer ophalen. Dan pakte hij weer 'n schaap en ook dét brachten ze over. Dat ging zoo maar door. De andere schapen holden elke keer terug. Het duurde wel 'n half uur voor ze weer 'n schaap aan de andere kant haddenNu meisjes, ter wijl die lui de schapen overzetten, ga ik naar bo ven, ik moet nog wat studeeren. Dag hoor!" Wip! Weg is do meester. „Hé meesterl", roepen „Plaaggeest!" roept mevrouw en sluit de Kamerdeur. Echt gezellig gaan de dames nu bij elkaar zit ten. „Pieke blijft zeker thuis bij haar moeder, is T niet?" begint mevrouw. „Ja mevrouw, op 'n boerderij is zooveel te doen en dan moet je nog altijd 't volk naloopen..." „Ach koml" zegt mevrouw op 'n toon, alsof ze zegt: „Waar bemoei jij je al mee!" Pieke is uit de toon gevallen, dat hooren de anderen wel. 't Is even erg stil. „En Gerrie, blijft die ook thuis?" „Ja mevrouw. Nee niet thuisJa, toch wel thuis, maar veel weg. Ik wil graag wat zien van de wereld. Mijn vader komt ook overal. Overal..." „Maar jij bent je vader niet. Die is varensman en reist overal heen om voor z'n gezin te ver dienen. Voor jou kost reizen geld. Of wil je han delsreizigster worden?" „Mijn vader verdient geld genoegl 'n Meisje hoeft toch geen geld te verdienen! Vader heeft wel eens verteld van 't buitenland. Daar is 't zóó mooi! Maar 't is hier ook wel mooi „Maar kindlief, je moet toch wat doen. Je moe der helpen of zoo!" „Ik blijf bij m'n moeder", zegt Hil. „En dan word ik winkeljuffrouw". „En dan meewerken hé, en naaien leeren Dat zal Gerrie ook wel moeten". ,,'k Zou niet weten wat 'k doen moest", zegt Gerrie. „Moeder heeft toch een meid voor 't werk". „Wees maar gerust hoor! Jullie moeders zullen wel zorgen, dat je aan 't werk komtEn wat ga jij doen, Sjoukje?" „Boerenmeid. Ik word boerenmeid". „Nu direct al?" „Twaalf Mei, mevrouw. Ik kan al melken..,. „Ik ook al hoor", zegt Pieke. Daar komt de meester van boven! „Hoe zit het", vraagt hij, „moet ik jullie thuis brengen, of durf je alleen?" „We durven best alleen hoor meester", roept Pieke. „Wij brengen mekaar thuis", zegt Gerrie. „Hoe laat 's 't al man? De klok hier staat stil." ,,'t Is half negen", zegt meester, op z'n horloge kijkende. „Jullie moet nu gaan meisjes. Anders zijn je ouders ongerust." De meisjes staan op, bedanken mevrouw voor de gezellige avond en meester voor 't genoten on derwijs. Dan doen ze hun mantels aan en ver trekkenVóór de school blijven ze nog even staan. „Weet jullie wat we moesten doen?" vraagt Pieke. „Wat dan?" vragen de anderen nieuwsgierig. Wespen als ingenieurs De wespen hebben het in het stichten van een maatschappij of naamlooze vennootsohap wel niet zoo ver gebracht als de nijvere bijen, ze maken van hun nest niet zoo veel werk ook, maar als ingenieurs doen zij weinig voor hun honing- leverende mede-vliegeniers onder! Het begin van zoo'n wespen-villa wordt gewoon lijk gevormd door drie cellen, bovenaan, die naar beneden zijn gericht. Het bouwmateriaal bestaat uit houtvezels, die verder verstevigd en bevestigd worden met het speeksel. Over die drie cellen heen wordt een vlies van vezelstof aangebracht, laag op laag, maar zóó, dat er tussohenruimte overblij ft voor lucht, die immers een slechte warm- tegeleidster is. Zoodoende blijft het nest warm en droog; men heeft wel bouwsels aangetroffen met zestien van die „daken" toegerust! De wesp legt nu in iedere cel 'n eitje en begint dan met het vervaardigen van de overige cellen, die ook beur telings van een eitje worden voorzien. Komen de eerste eitjes uit, dan bouwt het diertje niet verder voorloopig, dooh besteedt het al zijn aandacht aan de borelingskes, gaat op honing-vangst uit, maar daarvan bewaren- in aparte cellen of hoe dan ook, gelijk de bijen dat doen, dat heeft het niet geleerd, evenmin als het inziet dat één celwand kan dienen als stut voor een ander celletje tevens. Ook worden de cellen in een wespennest door de moeder niet afgedekt, immers dat doet de larve zelf, zoodra ze daar mans genoeg voor is. De wespen hebben méér materiaal voor nestbouw noodig dan de op zooveel hooger peil staande bijen, die wij uit on/.e korven kennen, hoewel er óók bijen leven, die lang niet dat in hun mars hebben, wat ons bij ónze honingleveranciera soms in verbazing brengt ,,'n Afspraak maken". ,,'n Afspraak?" vragen alle drie „Ja, dat we vast één keer per jaar bij elkaar komen". „Ja! Ja!" roepen de anderen. Dat vinden ze mooi. Dat die Pieke ook zoo aan alles dacht! „Maar wanneer?" vraagt Gerrie. „En waar?" roept Sjoukje. „Ik ben éénen-twintig Maart jarig, komen jullie dan bij mij? Ja? Doen jullie 't?" „Ik doe het", zegt Hil, en geeft Pieke een hand. Toen deed Sjoukje het ook. „Dan ik ook maar", zegt Gerrie. ,,'k Moet zor gen, dat ik dan thuis ben, dat is wel 'n beetje las tigmaar 'k heb wel wat voor jullie over Door deze afspraak voelen de meisjes zich hecht aaneengesloten. Ze geven elkaar stevig een arm en zullen eerst Pieke thuis brengen. Pieke's ouders wonen op 'n boerderij, die even buiten de dorpskom ligt. Tusschen die boerderij en de dorpskom staat de school met het schoolhuis, 't Is al donker. (Wordt vervolgd) Rebus In de tweede regel moet boven kat staan: k w; en boven tent: t w. 323

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 12