JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
Heilig Huwelijk,
Roman, door Margreet Dijkstra.
UJVI. Holland (1933).
Het boek, dat ik heden met u wil bespreken, is
reeds eenige jaren geleden verschenen bij N.V.
Boekhandel Visser Co. te Weltevreden (en Valk-
hoff, te Amersfoort) onder de titel „In Eeuwig
hei dslicht"
Een christelijke roman in de gewone zin van het
woord is het zeker niet, hoewel ik het christelijker
vind dan menig hooggeroemd christelijk verhaal.
Juist omdat dit boek in onze kringen tot op heden
vrijwel onbekend is gebleven, acht ik het een ver
dienste van de U.M. Holland dat zij dit verhaal
opnieuw in een goede boekverzorging, heeft uit
gegeven.
Het boek is verdeeld in drie deelen.
„De blijde inkomst", Jeugd" en „Het volle
leven".
Het verhaal vangt aan met de blijde inkomste
de geboorte van Ilske, dochter van DiewiKe
Boukema en Ferdinand Boukemi.
Acht jaar bleef hun huwelijk kinderloos. „Het
waren acht jaren van harden strijd voor Diewke."
Dan komt Ilske en de diepe vreugde van deze
twee menschen. „Wat wensch je haar toe, man?"
vraagt ze aan Ferdinand met z'n blijmoedig ka
rakter.
„Veel geluk, veel heerlijk, mooi, warm mcn-
schengeluk, kind."
De moeder vouwt haar handen. „Dat ze naar
het hoogste zal grijpen in 't leven, dat ze steeds
weer het beste, hei mooiste zal willen."
„Dat beteekent lijden, Diewke."
De moeder glimlacht.
„Dat beteekent strijden en winnen aan diepe
vreugd."
Na dit praeludium volgt de beschrijving van
Ilskes jeugd. Haar eerste jaren in Moekes huis
kamer met de Friesche klok te middem van alle
heerlijkheden van vaders mooie huis.
Ilske neeft -eel vriendjes m vriendinnetjes in
het dorp, maar Ilskes echtste, trouwste vriend
blijft Karei Leemans. In de acht jaren van hun
wonen op 't stille Drentsche dorp is er tusschen
de burgemeester en z'n vrouw en de katholieke
familie Leemans een warme, trouwe vriendschap
gegroeid. Als mevrouw Leemans Karei met Ilske
ziet spelen, zegt ze wel eens voor de grap: „Dat
wo-dt vast een spannetje," maar grif, elke 'keer
weer protesteert Aukje, de oude, getrouwe dienst
bode van den burgemeester, daar tegen. Ze ver
beeldt zich te zijn tegen al wat Roomsch-katholiek
is. Karei heeft een broer, die al heel groot is. Hij
heet Hans, hij is wel elf jaar oude dan Ilske, maar
is. Karei heeft een broer, die al heel groot is. Hij
kan ook zoo prachtig viool spelen. Hans eigen
moeder, die protestant was, is al lang geleden
gestorven, maar tante Louise is een lieve moeder
voor hem geweest. Naarmate Hans ouder werd
kwam hij met vele, wonderlijke vragen en tante
Louise voelde steeds zekerder; ze zou hem niet
winnen voor haar alleen zaligmakend geloof. Als
hij achttien jaar is, gaat hij naar Utrecht," om
voor dokter te studeercn.
Ilske heeft een heerlijke jeugd en als ze dertien
jaar is, gaat ze elke dag met Karei naar het
gymnasium in de stad. Ilske houdt van de bruine,
stille heide. Elke Zondagavond gaat ze er met
vader en moeder heen. Daar behandelen ze de
levensvragen, die zich in Ilskes hoofdje naar
voren dringen on dat zijn er vele.
„Waarom," vraagt Ilske en ,hoe kan dat nou?"
en ze begint met alles te verwerpen, wat een
ander reeds gevonden heeft, in moeilijke uren op
veel eenzame levensweg. Maar Moeke en Vader
hebben een onverwoestbaar geloof in 's menschen
aanlog en bestemming en ze laten stillekens
groeien, wat zich tot leven zet.
Op een keer vertelt Karei haar onderweg dat
Hans zich heeft verloofd. Ilske schrikt er van en
grappig is de dialoog tusschen deze twee kinderen,
die, hoewel men het soms denkt, toch niet voor
elkaar bestemd zijn.
Als Ilske thuiskomt begint ze er direct tegen
haar moeder over. Tlske is in een moeilijke leef
tijd en haar moeder laat dit belangrijke psycho
logische moment niet ongebruikt voorbij gaan. Ze
spreekt heel eerlijk en toch heel kinderlijk mjt
haar kind over het groote levenswonder. En in
deze periode, waarin zoovele ouders vervreemd
raken van het hart hunner kinderen, groeien zij,
Moeder en Ilske, naar elkaar te;, in liefdevol
begrijpen.
Hans komt met zijn rijke meisje, Jeanne vau
M.i. had de tegenwoordige uitgeefster dit
wel kunnen vermelden. Het is thans in elk geval
in een tweede druk verschenen.
Maren, bij hen logeeren en moeder Diewke be
grijpt iets van mevrouw Leemans, die verheugd
is over dit engagement. Immers, ie van Marens
zijn katholiek en Hans' moeder hoopt op zijn
terugkeer. Jeanne van Maren is de laatste, zwakke
telg van een te oud geworden, aristocratisch ge
slacht, De oude mevrouw van Maren wordt schier
verteerd door haar liefde en vrees vooi* haar kind.
Ter wille van Jeanne dwong ze Hans spoedig te
trouwen in héér kerk; ook de kinderen moesten
later katholiek zijn. Hij moest op alles „ja" zeggen,
ze telde zijn bezwaren niet. Ze wischte ze een
voudig uit ,er was alleen: Jeannetje... Jean-
netje
Hun huwelijk begint wonderlijk goed wat de
gezondheid van Jeanne betreft. „Ze ging stralend
door het leven. Ze aanbad haar kind, zooals ze
haar man aanbad en de aarde leek te klein voor
haar geluk. Jeannetje had Hans giameekt veel te
geven, veel te helpen met het hare en hij deed
wat ze vroeg. Hij, de arts, had begrepen dat zij
zelf niet kon meegaan in de ellende; zij moest
leven in zonneschijn en kon geen leed zien, het
ook niet helpen dragen. Hans Leemans wist: hij
stond alleen in zijn huwelijk tegenover de donkere
levensraadselen. Doch als het tweede kind dood
geboren wordt, gaat het met Jeanne heel snel
bergafwaarts. Eerst in een zenuw-inrichting, dan
ongeneeselijk krankzinnig
„Moeke," zei Ileke, „Moeke, hoe kan dat? Hoe
kan God d&t willen?"
Mevrouw van Maren komt bij Hans inwonen en
hij zoowel als de kleine Boy, zullen in héér scha
duw moeten leven. In deze tijd valt Ilskes ver
trek naar Amsterdam, om verder te studeeren.
Nu komt het volle leven voor Ilske. Ze komt
op kamer bij advocaat van Alphen, wiens kleine
Indische vrouwtje hartstochtelijk naar haar land
terugverlangt en die in haar grillige buien aflei
ding denkt te kunnen vinden in het verhuren van
een kamer.
Ze ziet op een keer de kleine Boy en komt in
het huis van Hans waar de schaduw van mevrouw
van Maren ook héér versombert. Hans leeft een
zaam en teruggetrokken op zijn kamer. Zij brengt
hem onbewust de geur van de bloeiende hei en
hij moet haar beloven zich niet zoozeer te ver
liezen in eenzaamheid en de kleine Boy dikwijls
naar haar toe te sturen. Het kind, verheugd over
eenige werkelijke belangstelling, hecht zich begrij
pelijkerwijze aan haar en tante Pit, het Indische
mevrouwtje.
In deze tijd komt de groote twijfel in Ilskes
leven. Ze studeert hard en houdt diepzinnige ge
sprekken met haar vrienden, doch langzamerhand
voelt ze, dat het geloof uit haar kinderjaren haar
ontzinkt... Ze weet geen weg meer met het leed
en de ellende in de wereld. Heerlijk zijn de dagen
als Vader en Moeke plotseling overkomen... ze
hebben het wel gemerkt uit haar brievendoch
ook Moeke kan haar tenslotte niet helpen. Ze
troost Ilske, dat God haar niet zal loslaten. Ze
zegt: Er zijn vele Emaüsgangers; ze wandelen met
den Heer en ze weten het niet...
En hun hart was brandende in hendenkt
Il'*ke, getroffen.
Even komt de verzoeking: een poosje met
Moeke meo te gaan; dooh neen, ze wil er geen
menschen werk van maken. Zij moet haar strijd
alleen uitstrijden met God. En langzamerhand
komt ze tot levensaanvaarding ,hoewel Moeke
schrijft dat ze niet moet denken dat ze er nu is.
We naderen nu in het verhaal de climax. Op
een keer. na lange tijd, brengt Ilske Boy thuis.
Het kind, dat de moederliefde moet missen, het
kind, dat voor mevrouw van Maren véél te druk
is Immers zij kon niemand meer in haar hart
opnemen. „Alles wat ze te geven had, was voor
Jeanetjo geweest. Het was dezelfde absolute liefde,
waar mee ook Jeanetje, met uitsluiting van allen
en alles, haar man liefhad, 't Was de liefde „die
nergens anders zegen bracht".
Ilske heeft in haar moeilijke strijd veel steun
van Hans ondervonden.
Het conflict is er en Ilske vindt Jeanetje's moe
der tegenover haar, klaar voor de strijd, tot
bloedens toe.
Van dio strijd zal ik U niet veel vertellen, ge
moet dit alles zelf meeleven, door het boek te
lezen. Ilske is geen meisje meer, ze is een jonge
vrouw geworden met een dorstige drang naar
geluk. Ilske is op het gevaarlijke punt in haar
leven gekomen. Het wordt een geweldigo strijd,
waarin ze alles en allen tegenover zich vindt.
Ook Ilans, in zijn besto en sterkste oogenblikkcn,
want al gelooft hij, dat Jeanne ongeneeslijk is,
toch, en slechts hem alleen, herkent ze nog
bij wijlen.
En dét mag hij haar niet ontnemen.
Ilske, in haar levensoverspanning, wil zich
overtuigen. Ze gaat naar het gesticht en brengt
er de vreeselijkste uren van haar leven door, als
zij bij Jeanne wordt toegelaten, die rusteloos in
haar kamer loopt en juist een bizonder slechte
dag heeft
En nog, nog denkt ze: ik ontneem haar niets
En ze wil, ze kan er niet aan denken, dat het
beter is voor Hans en haar hun recht op geluk
op te gevenJeanne is toch dood, geestelijk
dood
Ze gaat naar huis, naar Moeke, haar strijd uit
vechten. Doch ook Moeke ondanks al haar liefde,
vindt ze tegenover zich.
„Dus"vraagt ze langzaam, na een lang
gesprek: dus U wilteen geheel verbroken le
ven, alleen omdat God het misschien eischt?.
„Ook, eenswillend zijn!".
„U ie hard, U is slecht," stoot ze uit, „ik wou
dat U me nooit van God, van Christus gesproken
had" en vlucht weg naar boven.
God stilt de storm in haar leven. Daarvan ver
telt het laatste gedeelte van dit boek.
Hans <en Ilske, zij hebben het goede deel geko
zen. Dat is niet hun wil, hun verlangen, maar
Gods wil.
Een deze bezinning, deze inkeer brengt haar
ook ce vrede Gods.
„Toen zonk (zelfs) in haar weg haar intens
verlangen naar eigen geluk. Het werd stiller en
stiller in haar en ze besefte iets van het wonder
van Gods werkelijkheid voor de ziel, die
Hem zoekt".
't Kwam alles anders dan Ilske gedacht had.
Toen ze eindelijk vrede gevonden had, bracht de
post het bericht van Jeanne's overlijden, na zes
jaren. En ze dankt God, dat Hans en zijn jongen
er heen konden gaan, dat zij daar niet stond als
een beletsel nu daar nog eenmaal, aan het eind
van Jaenne's leven, haar geest wordt verhelderd,
en zij Hans herkent
De allerlaatste bladzijden vertellen van een
voorjaarsdag, als do Paaschklokken luiden, een
oud izehruik in het Drentsche dorp.
Hans en Ilske zijn dan reeds getrouwd en gaan
een nieuw leven tegemoet
Dit is het verhaal, beknopt weergegeven. Go
zult het mij, hoop ik, toestemmen een belang
rijk gegeven. De stijl is soms wat mat en een
tikje rhetorisch, cn de dialoog niet altijd even
natuurlijk, en nog te dikwijls bemerken we de
schrijfster, die aan de touwtjes trekt en niet
geheel en al los staat van haar personen, wat
deze vorm van romenschrijven toch zeker behoeft
Doch er valt meer te prijzen dan te laken m.i.,
want wij hebben de schrijfster leeren kennen als
iemand met een edel karakter, een mensch als
wij, met vele zonden en gebreken, doch met een
bewonderenswaardige wilskracht en een benij
denswaardig geloof.
Voor dit boek geef ik aanstonds tien geraffi
neerde moderne romans, eveneens door vrouwen
geschreven, die de kunst-van het-schrijven wellicht
nog béter verstaan. Want wat is het verschil tus
schen die moderne romans en dit boek?
De moderne roman van deze tijd blijft in wezen
vreemd aan het offer om Gods wil.
Ik behoef niet in details te treden, en ik geloof
mét U: er zijn veel_moeikjke dingen in het leven,
dio niet met een handgebaar veroordeeld kunnen
worden. Doch dit is het verschil: De hoofdper
sonen van dit boek zijn wel is waar een oogenblik
verbijsterd s c h ij nbaar overmand door felle
levensbegeerten, doch dan komt de bezinning
vóór het te laat is. Hier niet een zich blind uit
leven in naam der wezenlijke vrijheid en na
tuurlijke levensdrang doch de inkeer, de met
God bevochten overwinning van het vleesch op
de geest
Zeker, Hans voelt ook, als zijn ongelukkige,
zinnelooze vrouw eindelijk uit haar lijden verlost
is, dat hij gezondigd had (immers er is óók gees-
telii k overspel) en het berouwt hem doch
het had erger kunnen zijn.
Het is ten slotte de geest van Christus, die in
deze levens triomfeert
Zooals ik U zeide, speelt dit verhaal in doops
gezinde kring in Friesland en Drente. Ik waag
mij niet aan theologische ontleding en gij zult
het mij niet kwalijk nemen Wei zette ik soms
een vraagteeken wal niet wegneemt dat ik
zeer veel waardeering voor dit boek heb en ik
wilde wel, dat velen, die* zich maar al te gaarne
vergrijpen aan de in-wezen-arme, leege, moderne
literatuur (en zo vergrijpen zich heusch niet
met „literaire" bedoelingen) ik wilde wel, dat
die velen, wier ziel toch, zij 't misschien onbewust,
langzaam wordt vergiftigd, dit boek met aandacht
zullen lezen. Ge zult niet kunnen ontkennen dat
dit boek werkelijkheid geeft (iets, wat van vele
christelijke romans niet gezegd kan worden)
doch juist deze realiteit doet ons de strijd van
Hans en Ilske te meer mee-leven.
Wonderlijk als Ilke's verlangen naar eigen
318
WIST JE DAT
De kapotte ruiten
G. Mulder
(Vervolg.")
Jan houdt met beide handen de trommel vast,
zet hem stevig tegen z'n buik en zal wegloopen.
Maar 't beweegt zoo, en op eenssloot dat
deksel niet goed? door 't knijpen van z'n han
den, drukt hij 't deksel aan de eene kant om
laag, tegelijk gaat 't gedeelte tegen z'n buik om
hoog en't water loopt langs z'n kleeren
Van schrik laat hij do trommel vallenMe
vrouw trekt Jo gordijnen op hij Jan hoort
de meisjes lachen. Z'n kameraden zien 't ook en
lachen mee.
Vlug pakt Jan de trommel en het deksel en
smeert 'ein, gauw er van door!
- „Dio meiden!" roept hij.
„We krijgen ze wel!" zegt 'n ander.
HL
Er komt haast geen eind aan het lachen der
meisjes. Sjoukje kan haast niet meer. En de mees
ter heeft zoo'n schik in de grap als hadden de
Jongens die uitgedacht, zóó. Hij lacht en lacht
„M&n, houd nu toch eens op!" roept me
vrouw.
„Zeker, dat is gezond voor die jongens van
Jou. En ga nu weer eens zitten. Je moest toch
nog iets met de meisjes bespreken, is 't niet?"
„Wel nee, vrouw. Ze zouden juist mij iets
vertellen. En daar mochten geen jongens bij zijn.
Zóó is 't, hé Pieke?"
„Ja meester, maar
„Nu wat „maar"
„We hebben pas zoo gelachen
„Als meester nu eerst nog 's vertelde
vraagt Hil zacht
„Ja, too meester! 'n Vertelling".
„Daar ben ik ook voor", zegt mevrouw.
„Jullie spant samen... Ik weet niets meer!
Ti Heb toch vanmiddag ai verteld", protesteert
meoster.
„Meester weet nog genoegl" roept Sjoukje.
„Doen meester, dan vertellen wij straks,"
zegt Gerrie.
Meester strijkt eens met do hand over z'n hoofd,
en denkt na.
„Eerst nog *n kopje thee? Dan zal 't wel
komen", zegt mevrouw.
„Ik ben bang dat 't te lang duurt", zegt
meester zacht, als tegen zichzelf.
„Wat zeg je man?"
,,'t Zal wel te laat worden, 'k Weet nog wel
'n vertelling die 'k eens ergens heb gelezen, maar
die i9 zoo lang
„Begin maar, meester!" roepen de meisjes.
„Nu, toe. dan maar. 't Is jaren geleden hoor,
toen woonde er te Makkum jullie kent Mak-
kum wel hé? een schapenkoopman. Die reisde
ai do schapenmarkten van heel Nederland af.
Op 'n zekeren dag kocht hij op do markt te Steen-
wijk tweehonderd schapen. Tweehonderd! En om
de kosten van vervoer te vermijden, dreef hij die
tweehonderd schapen de weg op en liep over
Kuinre, de Lommer, Sondel, Oudemirum, Rijs,
Galamadaramen, Koudum, Workum en zoo de
zeedijk langs naar Makkum. Maar, te Galama
dammen was 't halt. Daar was toen geen brug net
als nu. Een veerman zorgde voor het overzetten,
t Was bijna middernacht toen hij daar aankwam
met z n tweehonderd schapen. Do veerman woon
de aan de overkant, dus hij aan 't roepen: „Haal
over! Haal o-ver!"
De veerman werd wakker, kleedde zich aan cn
roeide met z'n bootje naar den roependen man.
Maar 't bootje was zoo klein. Er kon maar één
schaap tegelijk in. Bovendien moest zoo'n schaap,
dat overgezet werd, goed vastgehouden worden,
anders sprong het in 't water. Goed, de koopman
hield 't schaap vast en de veerman roeide
Toen ze weer terugkwamen, het overzetten
duurde wel een kwartier waren die andere
schapen teruggeloopen de weg op naar Nieuwbu-
ren. Toen moest do koopman ze weer ophalen.
Dan pakte hij weer 'n schaap en ook dét brachten
ze over. Dat ging zoo maar door.
De andere schapen holden elke keer terug. Het
duurde wel 'n half uur voor ze weer 'n schaap
aan de andere kant haddenNu meisjes, ter
wijl die lui de schapen overzetten, ga ik naar bo
ven, ik moet nog wat studeeren. Dag hoor!" Wip!
Weg is do meester.
„Hé meesterl", roepen
„Plaaggeest!" roept mevrouw en sluit de
Kamerdeur.
Echt gezellig gaan de dames nu bij elkaar zit
ten.
„Pieke blijft zeker thuis bij haar moeder, is
T niet?" begint mevrouw.
„Ja mevrouw, op 'n boerderij is zooveel te
doen en dan moet je nog altijd 't volk naloopen..."
„Ach koml" zegt mevrouw op 'n toon, alsof
ze zegt: „Waar bemoei jij je al mee!"
Pieke is uit de toon gevallen, dat hooren de
anderen wel. 't Is even erg stil.
„En Gerrie, blijft die ook thuis?"
„Ja mevrouw. Nee niet thuisJa, toch wel
thuis, maar veel weg. Ik wil graag wat zien van
de wereld. Mijn vader komt ook overal. Overal..."
„Maar jij bent je vader niet. Die is varensman
en reist overal heen om voor z'n gezin te ver
dienen. Voor jou kost reizen geld. Of wil je han
delsreizigster worden?"
„Mijn vader verdient geld genoegl 'n Meisje
hoeft toch geen geld te verdienen! Vader heeft
wel eens verteld van 't buitenland. Daar is 't zóó
mooi! Maar 't is hier ook wel mooi
„Maar kindlief, je moet toch wat doen. Je moe
der helpen of zoo!"
„Ik blijf bij m'n moeder", zegt Hil. „En dan
word ik winkeljuffrouw".
„En dan meewerken hé, en naaien leeren
Dat zal Gerrie ook wel moeten".
,,'k Zou niet weten wat 'k doen moest", zegt
Gerrie. „Moeder heeft toch een meid voor 't
werk".
„Wees maar gerust hoor! Jullie moeders zullen
wel zorgen, dat je aan 't werk komtEn wat
ga jij doen, Sjoukje?"
„Boerenmeid. Ik word boerenmeid".
„Nu direct al?"
„Twaalf Mei, mevrouw. Ik kan al melken..,.
„Ik ook al hoor", zegt Pieke.
Daar komt de meester van boven!
„Hoe zit het", vraagt hij, „moet ik jullie thuis
brengen, of durf je alleen?"
„We durven best alleen hoor meester", roept
Pieke.
„Wij brengen mekaar thuis", zegt Gerrie.
„Hoe laat 's 't al man? De klok hier staat stil."
,,'t Is half negen", zegt meester, op z'n horloge
kijkende.
„Jullie moet nu gaan meisjes. Anders zijn je
ouders ongerust."
De meisjes staan op, bedanken mevrouw voor
de gezellige avond en meester voor 't genoten on
derwijs. Dan doen ze hun mantels aan en ver
trekkenVóór de school blijven ze nog even
staan.
„Weet jullie wat we moesten doen?" vraagt
Pieke.
„Wat dan?" vragen de anderen nieuwsgierig.
Wespen als ingenieurs
De wespen hebben het in het stichten van een
maatschappij of naamlooze vennootsohap wel niet
zoo ver gebracht als de nijvere bijen, ze maken
van hun nest niet zoo veel werk ook, maar als
ingenieurs doen zij weinig voor hun honing-
leverende mede-vliegeniers onder!
Het begin van zoo'n wespen-villa wordt gewoon
lijk gevormd door drie cellen, bovenaan, die naar
beneden zijn gericht. Het bouwmateriaal bestaat
uit houtvezels, die verder verstevigd en bevestigd
worden met het speeksel. Over die drie cellen
heen wordt een vlies van vezelstof aangebracht,
laag op laag, maar zóó, dat er tussohenruimte
overblij ft voor lucht, die immers een slechte warm-
tegeleidster is. Zoodoende blijft het nest warm en
droog; men heeft wel bouwsels aangetroffen met
zestien van die „daken" toegerust! De wesp legt
nu in iedere cel 'n eitje en begint dan met het
vervaardigen van de overige cellen, die ook beur
telings van een eitje worden voorzien. Komen de
eerste eitjes uit, dan bouwt het diertje niet verder
voorloopig, dooh besteedt het al zijn aandacht aan
de borelingskes, gaat op honing-vangst uit, maar
daarvan bewaren- in aparte cellen of hoe dan ook,
gelijk de bijen dat doen, dat heeft het niet geleerd,
evenmin als het inziet dat één celwand kan dienen
als stut voor een ander celletje tevens. Ook worden
de cellen in een wespennest door de moeder niet
afgedekt, immers dat doet de larve zelf, zoodra
ze daar mans genoeg voor is. De wespen hebben
méér materiaal voor nestbouw noodig dan de op
zooveel hooger peil staande bijen, die wij uit on/.e
korven kennen, hoewel er óók bijen leven, die
lang niet dat in hun mars hebben, wat ons bij
ónze honingleveranciera soms in verbazing brengt
,,'n Afspraak maken".
,,'n Afspraak?" vragen alle drie
„Ja, dat we vast één keer per jaar bij elkaar
komen".
„Ja! Ja!" roepen de anderen. Dat vinden ze
mooi. Dat die Pieke ook zoo aan alles dacht!
„Maar wanneer?" vraagt Gerrie.
„En waar?" roept Sjoukje.
„Ik ben éénen-twintig Maart jarig, komen jullie
dan bij mij? Ja? Doen jullie 't?"
„Ik doe het", zegt Hil, en geeft Pieke een hand.
Toen deed Sjoukje het ook.
„Dan ik ook maar", zegt Gerrie. ,,'k Moet zor
gen, dat ik dan thuis ben, dat is wel 'n beetje las
tigmaar 'k heb wel wat voor jullie over
Door deze afspraak voelen de meisjes zich hecht
aaneengesloten. Ze geven elkaar stevig een arm
en zullen eerst Pieke thuis brengen. Pieke's
ouders wonen op 'n boerderij, die even buiten
de dorpskom ligt. Tusschen die boerderij en de
dorpskom staat de school met het schoolhuis,
't Is al donker.
(Wordt vervolgd)
Rebus
In de tweede regel moet boven kat staan: k w; en boven tent: t w.
323