ONDAGSBLAD
Kleu-ter-krant-je
Voor knutselaars
Een bonbondoosje
We beginnen met de teekening op dun karton
over te brengen. Dat zat wet geen moeilijkheden
opleveren. Grootste maten 22Vfc X 25 cM. De stip
pellijnen zijn ritolij.ien en de zwarte lijnen wor
den geknipt of gesneden.
I-Iebt je geritst en gesneden of geknipt, dan zio
je van zelf, hoe 't doosje in elkaar komt.
De lippen a.. b. c. en d. d. worden in de gleu
ven gestoken.
Op het deksel kunnen we een eenvoudige ver
siering aanbrengen. Dit "'oo je natuurlijk voor
je het doosje in elkaar zet
Oplossing
van de rebu» in het vorige nummer
Het ei wil soms wijzer zijn dan de hen.
van de verborgen plaatsnamen in het vorige
nummer.
Putten; Noorden; Heerde; Aalten; Doorn;
Baarn; De Voorst; Zwolle; Kampen; Rijsen;
Dalen; Ruinen; Eelde; Grouw; Balk; Drachten;
Beerta; Urk; Tolen.
Wie ziet wat dit is?
III
Letterraadsel
Mijn geheel bestaat uit negen letters en is één
der Zuid-Iiollandschc eilanden.
X 1
X 2
X 3
X 4
X 5
X 6
X 7
X 8
X 9
Aanduiding van den "30-decligen thermometer;
ook voor den straal eens cirkels; Romelnsch
cijfer voor l<0.
Bart en de wol-ken
„Pap, waar-om staan de wol-ken niet
stil?"
Dat vroeg klei-ne Bart aan zijn va-der. Ze
za-ten sa-men bui-ten, aan den kant van den
weg. De lucht was mooi blauw, en er dre-ven
zul-ke mooi-e wol-ken in! O, wat mooi was
dat!
„Waar-om de wol-ken niet stil-staan? Wel,
de wind blaast ze weg. Zóóen Pap maak
te bol-le wan-gen, en blies zoo hard hij kon.
Zoo grap-pig!
„En waar blaast de wind de wol-ken naar
toe?"
„Naar o-ver-al. O-ver de wei-den, o-ver de
sloo-ten, o-ver de boo-men, o-ver de stad. En
ein-de-lijk ko-men ze aan
Pap wacht-te e-ven.
„Aan wat, Pap?"
„Aan de zee!"
„Is de zee ver weg?"
„Erg ver, Bart-je. Daar kun je al-leen
heen met de spoor-trein"
„Waar-om niet met de wol-ken? Die gaan
toch óók naar de zee!"
„Nee, Bart-je, op de wol-ken kun je niet
rei-zen. Die zijn veel te zacht. Daar zou je
door-heen zak-ken. Dan zou je val-len, en je
erg veel zeer doen."
Bart keek naar de lucht. Wat zou hy
graag op de wol-ken rei-zenAls je zoo hoog
was, dan kon je im-mers al-les zien!
„Zal ik je eens wat ver-tel-len, Bart?" zei
Pap. „Van den zo-mer gaan we sa-men met
Mam (zoo heet-te Bart z'n moe-der) naar
zee. Met den trein. Zal dat niet leuk we
zen?"
„O ja, Pap," zei Bart bly. „Maar lie-ver
reis ik toch op de wol-ken."
„Dat gaat niet," zei Pap. „Maar weet je
wat? We gaan nu naar huis. Dan gaat Bart-
je e-ten, en als hij ge-ge-ten heeft, gaat hij
sla-pen. En dan vraag i k aan het droom-
man-ne-tje, of hij je op de wol-ken laat rei
zen."
„Maar dat kan toch niet, Pap?"
„Ja, met het droom-man-ne-tje kan dat
wèl. Ga maar gauw mee, dan zul je het
zien."
Toen Bart sliep, is het droom-man-ne-tje
écht ge-ko-men! Hij ging sa-men met Bart
op oen mooi-e wit-te wolk zit-ten, en o, wat
heb-ben ze toen veel moois ge-zien!
Toen Bart het den vol-gen-den mor-gen
aan Pap ver-telde, vond Pap het jam-mer,
dat hy er óók niet by ge-weest was.
„Weet u, wat ik doen zal, Pap?" zei Bart.
P. v. R.
Zeg ga j' eens mee kijken?
door
Joop van Breukelen
Zeg, ga j'eens mee kyken op musschenschool,
wat ze daar alzoo leeren?
Ik weet niet, of het ons wel lukken zal,
maar laten we 't probeeren.
Kyk, daar op het dak, op dien langen draad,
daar zitten ze allemaal.
De leeraar vertelt van de booze poes;
een heel mooi musschenverhaal.
„Dus denk er om, kinderenzegt hy dan,
„kom niet te dicht in haar buurt
en kyk altijd goed uit, want het is een poes,
die steeds om de hoekjes gluurt".
„En jongens en meisjes, nu zingen we
het vogellied tot besluit,
en dan gauw naar huis gaan!" Kijk, roets,
roets, roets,
daar gaat de musschenschool uit.
2. Het driekante voorzeil op kleinere vaartuigen
tusschen den mast en den boegspriet geheschcn
3. Werktuig om te vegen of te stoffen.
4. Lange en smalle oorlogsvaartuigen met laag
boord, hoofdzakelijk ingericht om met riemen
gedreven te worden, doch ook, als zeilschepen,
van twee masten voorzien.
5. Het eiland dat bedoeld wordt.
6. Touwslagerij.
7. Onregelmatige, ruwe, kantige brokken; steen
kolen enz. in fijn verbrokkelden toestand.
8. De kist, waarin de tafelen der Wet werden
bewaard.
9. Benaming van den vijfden toon der diatoni
sche toonladder.
Kunstjes en spelletjes
Iemands leeftijd bepalen.
Gesteld, dat iemand in Augustus geboren en
15 jaar oud is. Laat hem dan het getal der maand
zijner geboorte opschrijven, dus 8.
Dit getal moet hij vermenigvuldigen met 2. Hij
krijgt dan 16.
Laat hem er 5 bij optellen, dit geeft 21. Dit cijfer
wordt met 50 vermenigvuldigd. Uitkomst: 1050.
Hierbij wordt de eigen leeftijd opgeteld (15 jaar)
10G5. Hiervan wordt .'105 afgetrokken, waarna
700 overblijft. Duarbij wordt 115 opgeteld 815.
8 is nu de maand zijner geboorte, Augustus dus,
en zijn leeftijd is 15 jaar. Je hebt dus datum van
goboorte en leeftijd geraden, zonder dat je eenig
gegeven daaromtrent hadl
Dit kunstje gaat op bij alle leeftijden van 10 tot
100 jaar. Is het een kind, en jonger dan 10 jaar,
dan moet het eerste cijfer verwaarloosd worden.
De wonderflesch.
Voor dit kunstje gebruik jo een flcschje, b.v.
een klein mcdicijnfleschje, waarvan de opening
heel nauw is en dan nog een ander voorwerp,
b.v. een kom, die omstreeks vijf centimetor hoo-
ger is dan de flesch. Nu vul je de kom met
water, doch het medicijnfleschjo met rooden wijn
(of een andere gekleurde vloeistof). Het laatste
zet je in de kom met water, zoodat het wuter
boven den lia s van het flcschje komt. Spoedig
zal je nu den wijn door den hals naar buiten
zien gaan, als een kleine zuil omhoog stijgen en
op het water zwemmen.
Tevens zal je bemerken, dat liet water de plaats
van den wijn inneemt
Deze ruiling van inhoud heeft plaats, omdat
liet water zwaarder is dan de wijn. Do water-
deelen dringen in de flesch en de zooveel lichtere
wijndeeltjes worden van hun plaats omhoog ge
drongen, waardoor zij genoodzaakt zijn op de
oppervlakte van het water te gaan. Ten slotte
drijft do wijn boven, terwijl het water zinkt
316
ZATERDAG 21 OCTOBER No 42 IAARGANG 1933
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Beproefde geestdrift
En het geschiedde op den weg, als z(j reisden,
dut een tot Hem zelde: ..Heere, Ik zal U volgen,
waar GU ook heen gaat. En Jezus zelde tot
Hem. „De vossen hebben holen en de vogelen
des hemels nesten; maar do Zoon des mensehen
heeft niet, waar HU het hoofd nederlegge.
Lu kus 9 57 en 58.
Jezus gaat voor do laatste maal naar Jeruza
lem. Van uit Galilea wil Hij langs den kortsten
weg, d.i. door Samaria de tempelstad bereiken.
Men weigert Hem echter in Samaria den door
tocht. zoodat Hij lungs een omweg naar Jeruza
lem moet gaan.
En als Hij op don weg reisde, komt iemand
tot Ilem, (volgens Mattheüs een Schriftgeleerde)
dio vol enthousiasmo zegt: „Heere, ik zal U vol
gen, waar Gij ook heengaat".
Het beteekent wat, dat een Schriftgeleerdo Je
zus wil volgen. We lezen in het Evangelio van
Johannes, dat do leidslieden des volks zeggen:
„Heeft ooit één van de Oversten in Hem geloofd
of uit de Farizeeën?" De man, die vol enthousi
asmo Jezus wil volgen, is dus wel een uitzon
dering op den regel.
Ilij is niet als Felix, die tot Paulus zei: „Voor
ditnv.-.al ga heen; nis ik gelegener tijd zal be
komen hebben, zal ik u wederom hooren". Neen,
hij wil het heden niet voorbij laten gaan.
Zelfs schijnt dezo Schriftgeleerde boven Nicodo-
mus uit te steken, dio slechts in den nacht tot
Jezus komt, uit vrees, dat men hem voor een
discipel van Jezus zal aanzien.
Wo durven nog meer zeggen. Deze Schriftge
leerde maakt ook ons in menig opzicht be
schaamd. Wij zingen wel dikwerf van brandende
genegenheid, om 's Heercn voorhof in to treden,
maar de werkelijkheid is daarmedo menigmaal
in strijd. We zijn dikwijls zoo lauw en onaan
doenlijk onder do verkondiging van het Evan
gelio der zaligheid En zeker stond deze Schrift
geleerdo dichter bij het Koninkrijk Gods, dan
zoovelen, dio jaren lang koud en onverschillig
blijven onder do prediking des Evangelies.
En toch aanvaardt Jezus dezen Schriftgeleerde
niet aanstonds als discipel. Er schuilt iets in de
geestdrift van dezen man, dat don Heiland ont
rust Er laait wol geestdriftig vuur op in het
hart van dezen Schriftgeleerde, maar het is een
stroovuur, dat wel een oogenblik hoog opvlamt,
doch om spoedig uit to dooven.
Waarachtig geloof is nog iets anders dan oogon-
blikkelijko opwinding Daarom wil Jezus hem tot
bezinning brengen met die wonderlijke woorden.
„Do vossen hebben holen, en do vogelen des he
mels nesten, maar do Zoon des menschen heeft
niet, waar Hij het hoofd op ncerlegge".
Met deze woorden raakt do Heiland juist de
tcoro plek aan in do ziel van dezen Schriftge
leerde. Iloe echt zielkundig gaat do Hcilund te
Voor de twaalf discipelen was het niet noodig,
op deze armoede in 's Ileilands loven bijzonder
de aandacht te vestigen. Als anno visschers wa
ren zij wel aan ontbering gewend. Voor hen
dreigde een ander gevaar, dat hen van Jezus kor.
aflrekkcn. Niet Jezus' armoodo was voor hen het
grooto struikelblok op den weg, waarop zij den
Heiland hadden to vólgen. Met vollo overtuiging
des harten konden die discipelen zeggen: „Heere,
wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd".
Noen, voor die discipelen hestond het gevaar, dat
zij straks zich zouden ergeren ann Jezus' kruis-
lijden en sterven. IIoc kan do Messias, Dio het
Koninkrijk Gods zou oprichten, ondergaan in den
dood? Daarmede moest Zijn Mcssiasschap vallen.
Doch voor dezen Schriftgeleerde lag het strui
kelblok veel dichter bij. Dat lag niet op het eind
van den weg, dien Jezus ging, maar vooraan op
dien weg.
Dezo Schriftgeleerde is een man van fijne be
schaving, in weelde groot gebracht Daarom zegt
Jezus tot hem: Bodenk het wel, wat het betee
kent Mij te volgen. Door Mijn discipel te worden,
zullen de huizen der aanzienlijken voor u worden
gesloten. Dan wacht u een leven van ontbering.
Want do Zoon des menschen bezit nog minder
dan de dieren des velds en do vogelen des he
mels. Jezus bezat hoegenaamd niets. Do vrouwen,
dio Ilem volgden, moesten Hem dienen van hare
goederen. En zooeven heeft men Hem in Samaria
niet eens willen herbergen.
Wat is Jezus eerlijk tegenover do menschen. Hij
belooft veel, maar verzwijgt daarbij niet de moei
lijkheden, aan het volgen van Hem verbonden.
Wio in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige le
ven. Ziedaar de rijke belofte. Wat is er meer
en hooger te denken voor den zondaar, dio zich
don dood heeft waardig gemaakt, dan do belofte
des eeuwigen levens. Doch naast die rijkste be
lofte komt ook de ciseh der zelfverloochening.
Wio Mijn discipel wil zijn, vcrloochcne zichzelven,
nemo zijn kruis op en volgo Mij.
Jezus doorziet als de Alwetende, wat bij ieder
van ons het struikelblok is op den weg ten
eeuwigen leven. Voor don rijke is het zijn
aardsch bezit IIoo bezwaarlijk zal een rijke in
gaan in het Koninkrijk der hemelen. Voor den
man van fijno beschaving als dezen Schriftgc-
loerdo is het de ontbering, welke hem straks Je
zus zal doen verlaten. Voor den Farizeeër is het
do gewaande schat van eigengerechtigheid, wel
ke hem belet Jezus' discipel te worden. De Fa
rizeeër wil er niet aan, dat ook de tollenaar zalig
kan worden. Omdat hij meent, het eeuwige leven
to moeten verdienen, stelt hij den tollenaar vér
beneden zich. Hij kan en wij niet aannemen, dat
hij dezelfde goddelijke genade behoeft als de
tollenaar, dio door afpersingen zijn vermogen
tracht to vergrooten.
Bezie nu pens uw eigen leven onder het licht
van dezo woorden van Jezus, gesproken tot den
Schriftgeleerde, dio vol enthousiasmo zegt, Jezus
to willen volgen.
Waren er wellicht oogcnblikkon in uw leven,
waarin go vol geestdrift gezegd hebt: „Heere, ik
zal U volgen, waar Gij ook heen gaat".
Wij denkon aan het oogenblik, waarop go den
naam des Heercn hebt beleden in het midden
Zijner gemeente. Wo denken aan het oogenblik,
waarop ge uw trouwen vader of lievo moeder
zaagt heengaan uit dit leven met do blijde zeker
heid, dat zij gingen naar het Vaderhuis niet zijn
vclo woningen.
Maar zie, toen kwam de moeite en do tegen
spoed in uw leven. En go kondt het niet geloo-
ven, dat het ook toen dc liefdchand des llecren
was, die u leidde.
En niet minder is het de vijandschap dor we
reld, welke ons liet volgen van Jezus zoo z-wnar
maakt; Van Elia lezen we, dat Achab hem noemt
don beroerder Isruëls en zijn vijand. Zeker, Achab
vergiste zich deerlijk. Elia was niet de vijand
van koning en volk. Ilij meendo het juist goc.I
met vorst en onderdanen. Elia wist het, dat al
leen in de vrcezo Gods zegen was te wachten.
Maar in zekeren zin was liet toch wel waar, dat
do profeet een beroerder Israels was. Mij bracht
onrust in het zondige leven der menschen van
zijn tijd en zijn omgeving. Ilij riep het geweten
wakker, dat Israël aanklaagde vanwego zijn
Copy voor het Kerstnummer
moet uiterlijk 1 November in
ons bezit zijn
De Redactie
zonden. Zoo brengen Gods kinderen nog altijd,
wanneer zij in oprechtheid voor des Hceren aan
gezicht wandelen, onrust in het zondige wereld
leven. De wereld wil ongestoord genieten van den
bedwelmenden drank der zondo en daarom haat
zij do oprechte geloovigcn, in wie zij niet anders
ziet dan lastige spelbrekers. Om stand te houden
tegen die vijandschap der wereld is diepte van
geloof noodig, dat volhardt ondanks allen tegen-
F.n toch, alleen wie volharden zal tot het
einde, dio zal zalig worden. Niets is moeilijker
dan volharden. Hiervoor is noodig het waar
achtig geloof, dat ons nauw verbindt aan Chris
tus. Ook dan is en blijft het wel een vallen en
opstaan. Dan moge Job, in diepe ellende gedom
peld, zijn geboortedag vervloeken, toch blijft hij
niettegenstaande die zondige taal, aan zijn God
verbonden.
Niet een even oplaaiende geestdrift, maar al
leen een welgefundeerd geloof doet ons zeggen
Jezus, 'k wil U nced'rig volgen,
Waar Uw hand mij hcnenleidt
'k Weet toch, Uwe hand is liefde
En Uw weg is zaligheid.
Van de rust der ziele
Jan Luyken
Al ruischcn alle wouden,
Al bruist het wilde meer,
Al beeft het ól van donder,
Al straalt de bliksem neer
Mijn he t blijft zonder vreczcn
Het kan ons niet verschrikken,
Al wat van buiten woelt,
Wanneer men maar van binnen
De schoonste ruste voelt.
Die schoonste rust van binnen
Kan 't verwinnen.
Als Jezus zich in 't herto
Te ruste heeft gezet
Laat eens een onweer komen,
Dat dezo rust belet!
Al 't kwaad versmelt in vreezen
Voor Zijn wezen,
O menschen; woudt gij leeren
Waarin uw heil bestaat,
't Is hierin: dat gij weelde
En anrdarbc rijkdom haat,
En dat gij trach„ tc winnen
Rust van binnen.
Al het kwaad vlucht voor Gods nabijheid on
wordt niet meer gevoeld. Ilicr raakt een associatie
van Christus, die den storm gebiedt zich te leg
gen, het bewustzijn van* den lezer. Vgl. Sueo:
„Wion lijden lijden is, wordt lijden niet-lijdcn".
309