Cenfralen Convent der Anti-rev. Partij VRIJDAG 13 OCTOBER 1933 De wijzigingen in het Program van Beginselen Intormeerende en voorbereidende besprekingen Op Dinsdag 10 October 1933 werd in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht een Centralen Convent der AR. Partij gehouden, ter bespreking van de voorstellen tot wijziging van het Program van Beginselen, aanhangig gemaakt door het Centraal Comité. Van het Bureau van het C.C. ontvingen we het volgende uitvoerige en overzichte lijke verslag: De Voorzitter, de heer J. Schouten, opent te 11 uur de vergadering met het la ten zingen van het eerste veis van het Lutherlied, waarna hij leest Jesaja 10 lü tot het einde en voorgaat in gebed. Na een woord van welkom tot de aanwe zigen, waarin hij o.m. memoreert, dat Dr. Colijn wegens lichte ongesteldheid niet in staat is de vergadering eenigen tijd bij te wonen, wijst de Voorzitte r er op, dat deze vergadering een tweeërlei karakter draagt: le informeere n d voor het Cen traal Comité en de vergaderden; 2e voor bereidend, omdat het C. C. er gunstige resultaten van verwacht voor de behande ling van de herziening van het Program van Beginselen in de a.s. samenkomsten der partijorganen. Spr. stelt thans de wijzigingsvoorstellen in hun geheel aan de orde, waarbij ook de niet-gewijzigde artikelen kunnen worden besproken. (Ter wille van een gemakkelijker over zicht is in dit verslag de discussie artikels- gewijze vermeld). Artikel III (oud). „Ook op staatkundig terrein belijdt zij „de eeuwige beginselen, die ons in Gods „Woord geopenbaard zijn; zoo evenwel, „dat het Staatsgezag ten onzent noch „rechtstreeks, gelijk in Israël, noch door „de uitspraak van eenige Kerk, maar in „de consciëntie beide van Overheid cn „onderdaan aan de ordinantiën Gods ge bonden zij". Prof. Dr. J. Ri d d erh os (Kampen) acht het huidige artikel 3 niet duidelijk gefor muleerd. Er staat, dat het staatsgezag aan de ordinantiën Gods gebonden is. Beteekent dit, dat ook de Overheid er aan gebonden is? Het staatsgezag moet volgens dit arti kel ook in de consciëntie der onderdanen gebonden zijn aan de ordinantiën Gods, maar de onderdanen oefenen dit staatsge zag niet uit. Bedoeld is natuurlijk, dat de wet haar grondslag moet vinden in de con sciëntie. Als de Overheid in de consciën tie gebonden is aan Gods ordinantiën, waarom dan niet rechtstreeks? In de cons ciëntie is volgens spr. rechtstreeks. Dat onze Overheid de gebondenheid aan spe ciale wetten niet meer heeft, gelijk Israël, is iets anders dan „niet rechtstreeks ge- honden". De heer 01 de nhuis (Bierum) meent, Hat in art. 3 behalve Gods Woord, ook als bron moet worden aangewezen de natuur. Hij zou willen inlasschen de woorden: „en in Zijn wetten geopenbaard". Artikel IV (nieuw). De Overheid, Zoo leert ze, is als diena resse Gods gehouden tot verheerlijking van Gods Naam en behoort diensvolgens: a. uit het bestuur en wetgeving alles te verwijderen wat den vrijen invloed van het Evangelie op ons volksleven belem mert; b. alle kerken of godsdienstige ver- eenigingen en voorts alle burgers onver schillig welke hun belijdenis aangaande de eeuwige dingen zij, ie behandelen op voet van gelijkheid; c. zich te onthouden j van maatregelen, die ertoe kunnen lei den, dat stenn worde verleend aan wat zich opzettelijk kant tegen de ordinan tiën ons in Gods Woord geopenbaard; ri. zichzelve, als daartoe in volstrekten zin onbevoegd, te onthouden van elke recht- streeksche bemoeiing met de godsdiens- tige ontwikkeling der natie; on e. in de j •consciëntie, voor zoover die het vermoe-1 den van achtbaarheid niet mist en haar uitspraak met name geen afbreuk doet aan de handhaving van 's lands onaf-1 hankelijkheid, een grens te erkennen .voor haar macht. Prof. R i dd e r b o s (Kampen) vraagt of j er niets in dit artikel moet staan over i godslastering. T. a. van punt c.. (nieuw) j Vraagt spr. of onder deze formuleering bijv ook valt de weigering van subsidie voor een hoogleeraarszetel, als deze hoogleeraar .de Schrift bestrijdt. De heer Zandberg (Den Haag) vraagt of opzettelijk in punt d. is weggelaten het woord „geestelijke" ontwikkeling der natie en daarvoor in de plaats is gekozen „godsdienstige". Hoe ver de strekking is van liet nieuwe punt c. is spr. niet duidelijk. Daar zou ook onder kunnen vallen liet lager- en hooger onderwijs. Mr. L i n de boom (Den Haag) acht de wijziging van art. 4 overbodig, onjuist cn ongewenscht. Overbodig, omdat in den aanhef van art. 4 de aanvulling feitelijk is begrepen. Onjuist, omdat niemand ervan de strekking kan overzien. Wat is de prac tische beteekenis van de wijziging? Bijv. geen subsidie aan openbare scholen, geen salarissen voor moderne predikanten? On gewenscht acht spr. het o.a. omdat on ze tegenstanders dit deel van het artikel Zeker verkeerd zullen interpreteeren. De heer v. d. Me uien (Centrale Leeu warden) kan zich wel vereenigen met deze toevoeging. Hij acht ze niet overbodig om dat ze iets zegt van de negatieve taak der Overheid. Dr. Scholten (Utrecht) maakt bezwaar tegen punt e. Zijn bezwaar is o.m. gegrond in de parlementaire geschiedenis. Wanneer de zaak in 't parlement ter sprake kwam, werd zeker gevoeld, dat deze formuleering niet volledig is. Mr. Rutgers zeide bij de Eedskwestie dat de Overheid niet voor elk gewetensbezwaar op zij behoeft te gaan. Mr Heemskerk sprak: men komt in dé chaos als de Overheid elk consciëntiebezwaar eer biedigt. Ten tweede meent spr., dat art. 4d eigen lijk de consciëntie in 't geheel laat vallen, want er staat, dat de Overheid de consciën tie niet behoeft te eerbiedigen met name als haar uitspraak afbreuk doet aan de handhaving van 's lands onafhankelijkheid Behalve in dit geval zijn er dus ook andere gevallen, waarin de conscientie-vrijheid niet kan worden gehandhaafd. Een nauw keuriger formuleering lijkt spr. dan ook gewenscht. In de lijn van Prof. Anema zou spr. willen lezen „dat de onderdaan alleen in zijn geweten gekwetst mag worden, wanneer dit geëischt wordt door de nood zakelijke handhaving der rechtsorde, over eenkomstig 's lands traditie"* J. SCHOUTEN Artikel IX (oud art. 11). Zal het volk, zoowel in zijn p o 1 i t ie ke geestesstroommgen als naar zijn maat- schappelij'k leven in zijn verschillen de openbaringen den invloed op het Staatsbeleid kunnen oefenen, die het van rechtswege toekomt, dan zal voor beide naar afzonderlijke wijze van vertegen woordiging gestreefd r- jeten worden met toepassing van kiesrecht, dat een orga nisch karakter behoort te dragen. De p o 1 it i e k e vertegenwoordiging kome tot stand door middel van een kiesrecht uit te oefenen door gezinshoof den en daarmede gelijk te stellen perso nen de maatsch appel ij ke door de medewerking van allen, die, in of buiten gezinsverband levend, zelfstandig werk zaam ziiu door aanstelling in ambt, be diening of waardigheid of zich in eenig beroep of bedrijf verbonden hebben. Stemrjwang (opkomstplicht bij de stem bus) wordt door de partij verworpen. Prof. Piidderbos (Kampen) vraagt of bij de maatschappelijke vertegenwoordi ging, tot stand komende door de medewer king van allen, enz. onder die allen ook dc vrouwen vallen? De heer O 1 d e n h u i s (Bierum) meende dat de artt. 7 en 8 niet meer in overeen stemming zijn met de tegenwoordige tijds omstandigheden, acht het kernpunt van art 9 de juiste verhouding tusschen beginsel en belang. Spr. maakt bezwaar tegen de scheiding van deze twee. Het beginsel be paalt de wijze, waarop het belang moet worden behartigd. Spr. mist voorts in dit artikel de Evenredige Vertegenwoordiging. De heer Batema (Hoorn) wil laten staan „het wraken van het staatkundig vrouwenkiesrecht". De heer de Kwaadstenief .'(Rotter dam) acht met voldoende tot uiting geko men, wat we eigenlijk willen. Een afzonder lijke vertegenwoordiging buiten de Staten- Generaal klopt niet met wat art. S over den volksinvloed door middel van de Staten- Generaal zegt. Ook ontbreekt het aangeven van de verhouding tusschen de politieke en maatschappelijke vertegenwoordiging. Spr. vraagt voorts of „invloed op het staatsgezag" (art. 8) hetzelfde is als „invloed op het staatsbeleid" (art. 9). Zijn met de „met de gezinshoofden gelijk te stellen personen" de weduwen bedoeld? De heer Zandberg (Den Haag) is van oordeel, dat de tweede alinea niet in een program van beginselen thuis hoort, daar ze de uitwerking van een beginsel bevat Mr. Lindeboom (Den Haag) wil in het kiesrechtartikel alleen het beginsel en niet de uitwerking er van opnemen. Of gezinshoofdenkiesrecht organisch kies recht is, betwijfelt spr., wat hij toelicht met een citaat van Dr. Kuyper en Dr. Colijn. Toch is dit hier als organisch kiesrecht aan vaard. Wat de maatschappelijke vertegenwoordi ging betreft, zou spr. subsidiair willen le zen: zij komt. tot. stand door medewerking van allen, die werkzaam zijn in ambt, be diening, waardigheid, beroep of bedrijf. Spr. vraagt wie „zelfstandig werkzaam" zijn. Bovendien: uitgeschakeld worden allo personen, die een vrij beroep uitoefenen als dokters, advocaten, accountants, enz. Voorts acht spr. een maatschappelijke vertegenwoordiging, waarvan noch de ver houding tot de politieke vertegenwoordiging noch de bevoegdheden er van vastslaan, 'n sprong in 't duister. De heer Goedendorp (Rotterdam) vraagt of we er met het gezinshoofdenkies recht zijn. Geldt voor het passieve kiesrecht niet dezelfde eisch? De heer Z u i d e m a (Goes) meent, dat de conclusie van het artikel niet klopt op de toelichting. Spr. zou willen, dat aangegeven werd hoe het nu uiteindelijk moet. De heer v. d. Meulen (Centrale Leeu warden) pleit voor het behoud van de clau sule, dat de partij het staatkundig vrouwen kiesrecht wraakt, in verband met onze hou ding t.a.v. het passief kiesrecht. Spr. wil de 2e alinea doen vervallen, omdat ze een uit werking geeft van het beginsel. De maat schappelijke vertegenwoordiging is hier op individualistischen grondslag gedacht, ter wijl we toch de beide vormen van kiesrecht organisch willen hebben. Artikel X. De heer De Kwaadsten iet (Rotter dam) wil 't woord „meer" in de laatste zin snede van het artikel laten vervallen, zoo dat er gelezen wordt: „door decentralisatie tot haar recht kome". Artikel XII (oad art. 16). De heer Leusink (Bergen op Zoom) zou in art. 12 (Financiën) de groote gezin nen ook zooveel mogelijk willen vrijstellen van de indirecte belastingen. Artikel XIII (oud art. 12). De heer Goedendorp (Rotterdam) vraagt of aan het onderwijsartikel niet moet worden toegevoegd, dat de Overheidsschool ook geen propaganda mag maken voor de „tegen het staatsgezag gerichte politieke be grippen". Artikel XIV (oud art. 18). De heer Heemskerk (Middelburg) zou in dit artikel (Justitie) de woorden: desnoods door de doodstraf, waartoe het recht in beginsel aan e Overheid toekomt willen vervangen door: desnoods door de doodstraf, waartoe bij misdrijven tegen het leven in beginsel de plicht op de Overheid rust, zij die plicht dan al verzacht door eenig recht van gratie. Artikel XV (oud art. 14). De heer Heemskerk (Middelburg) wil in art. 15 (Publieke eerbaarheid) schrappen do woorden uit de 2de alinea: „d e drank- zonde en". De zinsnede kan clan aldus worden gelezen: „tot het waken voor de pu blieke eerbaarheid behoort allereerst het waken tegen het op publiek terrein misbrui ken van Gods Naam". Artikel XVIII (oud art. 17). Voor de betrelcikngen met. de andere naties leert zij, dat ook deze beheerscht worden door de ordinantiën, die God over de volken gesteld heeft; dat mitsdien, met ongerepte handhaving der eigen nationale zelfstandigheid, krachtig is mede te wer ken aan de ontwikkeling van het'recht der Statengemeenschap en daardoor aan, de vreedzame oplossing van geschillen: tusschen de volken, zoomede aan wering,", desnoods met de sterke hand, va.n§alle; onrechtmatig geweld en aan den opbouw* van een samenleving der naties, dief aan recht en gerechtigheid beantwoordt en de: geestelijke en stoffelijke belangen der vol keren bevordert. De heer Heemskerk (Middelburg) acht het veiliger in plaats van „het recht der Staten-gemcenschap" te lezen: „eên ge: meen recht tusschen de Staten onderling". De heer Zandberg (Den Haag) vraagt of „volkerenrecht" niet beter is dan „Sta tengemeenschap". Wordt door de zinsnede- „desnoods met de sterke hand" de ncutrali- teitsgodachte niet prijs gegeven? Mr. Lindeboom (Den Haag) wil fiever- spreken van ordinantiën voor de volken dan over de volken. Den gjsch van gewa pende interventie mag men niet voorschrij ven. Het recht der Statengemeenschap ver andert spr. liever in: het recht tusschen de Staten onderling. Artikel XIX. Voor zooveel de handélsbetrekkingen- tusschen de landen betreft, spreekt zij. zich uit voor een zoo vrij mogelijk internatio naal ruilverkeer, en verlangt ze behou dens in geval van noodzakelijk verweer, dat de Nederlandsche handelspolitiek zich naar dit beginsel richte. Toepassing van het beginsel der wederkeerigheid" kan, onder bepaalde omstandigheden, aanbeveling verdienen, terwijl invoerrech ten van fiscaal karakter, met het oog op de eischen van de schatkist onmis baar zijn te achten. Prof. Ridderbos (Kampen) vraagt of de strekking van dit artikel is, den vrijhan del als principe te aanvaarden. Is dit niet erg bezwaarlijk? In dit verband wordt gewezen op de his torie met betrekking tot vrijhandel en be scherming. We moeten zeker op dit gebied niet zoo spoedig iets tot principe verklaren. Dit zou het relativisme in de hand werken. De heer Batema (Hoorn) acht den vrij handel wel degelijk een principe. Protectie is een ramp voor de landen. Daaruit spreekt een nationaal egoïsme. De landen hebben elkaar noodig. De heer Zandberg (Den Haag) gelooft niet, dat wij den vrijhandel als beginsel moeten vastleggen. Mr. Lindeboom (Den Haag) acht vrij handel of bescherming een vraag van op portuniteit. De uitdrukking: „jnvoerrech'en met fiscaal karakter" behoort niet in een P. v. B. thuis. Dat is een technische vraag van belastingwetgeving. De heer Beukenkamp (Den Ham) wil in art. 19 't woord „fiscaal" laten vervallen. De invoerrechten moeten ook dienen tot be scherming der eigen industrie. De heer Zuidfima (Goes) vraagt, of het gewenscht is dit artikel op te nemen in het beginselprogram, te meer, daar een voorbe houd wordt gemaakt. Wat is voorts een' fis- caal tarief? Wanneer wordt -het bescher mend? De heer v. d. Heuvel (Heemstede) spreekt twijfel uit over de doeltreffendheid van artikel 19. liet bevat een beginsel met een drietal restricties. Op zich zelf bezien is het. artikel misschien niet onjuist Maar we kunnen het niet zien los van de histo rie onzer partij, los van riè structuur van het program, los van de toelichting en-los van de andere wijzigingen in het prog&m. In ert. 12 worden geschrapt de woorden „terwijl dient gewaakt, dat te vrije invoer van bewerkte artikelen buiten noodzaak aan onze nijverheid en aan onzen loonarbeid geen afbreuk doe", m.a.w. geschrapt is, dat in bepaalde gevallen protectie kan worden toegepast. Het art. 12 heeft nooit tot moei lijkheden in de practijk aanleiding gegeven. Toch is het juist genoemde woorden te la ten vervallen, aangezien het geen zaak is van ons beginselprogram. Maar dan behoort er evenmin in wat nu wordt voorgesteld. We gaan daarmede precies den anderen kant op. Het vraagstuk van vrijhandel of bescher ming was onder ons steedseen vraagstuk van utiliteit, gelijk het proefschrift van Dr. Westerveld en de openingsrede van Dr. [Co lijn ter gelegenheid van do Deputatenverga- dering van 1931 aangeven. De kwestie wordt beslist door cijfers en feiten. Spr. acht het geen vraagstuk van beginsel. Het program kan niet het uitgangspunt nemen in het ideaal, maar in de werkelijkheid. Naar spr.'s oordeel wordt door dit artikel verwarring gesticht, omdat men er alle kanten mee uit kan. Een beginsel, waarmede men alle kan ten mag uitgaan, is geen beginsel. De heer Wouda (Utrecht) herinnert aan een driestar in „De Standaard", die den wal van den vrijheidsafgod besprak. Is nu wel het goede oogenblik gekomen om zich voor de vrijhandelspolitiek uit te spreken? Dit artikel leeft niet in ons volk. Men denkt er anders dan hier wordt voorgesteld. Maak geen beginsel van, zegt spr. Het fiscaal ta rief hoort in dit artikel niet thuis. Moet het blijven staan dan voelt spr. voor deze vulling, dat bij de vaststelling van het fis caal tarief rekening moet worden gehouden met de nationale productie. I De heer v. d. M eulon (Centrale Leeu- I warden) wil ook niet spreken van een ginsel, al is hier onder „beginsel" iets I ders te verstaan dan wat doctrinaire vrij- 1 handelaars er mede bedoelen. De toevoeging „zoo yrij mogelijk" ruilverkeer stelt de vraag, of men hier inderdaad van een be ginsel kan gewagen. De heer v. Wijk (Vijfhuizen) is warm voorstander van liet nieuwe artikel. Vrij ruilverkeer is niet alleen een kwestie van cijfers en feiten. Dit artikel gaat uil van het ideaal èn de werkelijkheid. Op grond van Schrift en natuur deelt Spr. de opvat ting in art. 19 neergelegd. De heer No rel (Enkhuizen)sluit zich bij dit betoog aan. Dr. Westerveld (Hilversum) conclu deert twee dingen; lo. dat het vraagstuk der handelspolitiek hier wordt gerekend te behooren tot de primordiale beginselen; 2o. dat Dr. Colijn van zienswijze is veranderd. Spr. licht dit nader toe. Een beginsel is een overtuiging, waaruit men z'n handelingen bepaalt. Een beginsel is dus onwrikbaar en een program van beginselen behoort alleen worteldenkbeelden te bevatten. Spr. citeert eenige uitlatingen, waarin ge zegd wordt, dat bij de handelspolitiek een beginsel in den dieperen zin des woords niet is betrokken Naar spr.'s oordeel kan uit de Schrift vrij handel zoowel als protectie worden verde digd. Al naar gelang de economische om standigheden zijn zal men tot het een of het ander komen. Spr. acht opname van dit artikel op dit moment niet geraden, nu men in breedc volksgroepen bescherming vyenscht. Artikel XX (oud art. 17). Kracht tot handhaving onzer nationale zelfstandigheid zoekt zij allereerst in de versterking van het nationale besef en en voorts in de instandhouding eener weermacht te land en ter zee, zoo voor hei moederland als voor de ovefeeesche ge westen, die waarborg biedt voor de hand having van orde en rust binnenslands, die in staat stelt tot nakoming onzer inter nationale verplichtingen, en die, naai de mate ran ons vermogen, onrechtmatig buitenlandsch geweld kan wederstaan. Van de Overheid verlangt zij voorts, dat met volle eerbiediging en ondersteuning van hetgeen tot de ambtelijke taak dei- kerken behoort, voorzien worde in de ver zorging der geestelijke behoeften van hen, die tot de weermacht van het koninkrijk beliooreni en dat tegen voortwoekering van zedelijke gevaren onder hen worde 1 gewaakt. Mr. Lindeboom (Den Haag) wil i. p. v. een weerwacht te land en ter zee lezen: een weerrójacht. De uitdrukking „voortwoe kering van^ zedelijke gevaren" zou hij wen schen te vervangen door: tegen zedelijke ge varen wortle gewaakt. Bedoelt men met „koninkrijfS" alleen het Rijk in Europa? Voorts aclit spr. de primaire taak der weer macht: wederstaan van onrechtmatig bui- tenlandsclri-geweld. Dit behoort dus voorop te staan. De heer Goedendorp (Rotterdam) vraagt watide bedoeling is van het weglaten der woorden uit het oude artikel: op alge- mcenen dienstplicht berustend. De heer B e u k e n k a m p (den Ham) wil in het artikel de woorden „bevordering van de kennis ader historie" laten staan als es sentieel bestanddeel. De heer v. O os trom (Nijmegen) ver zoekt de zinsnede „voorzien worde in de geestelijke behoeften van hen, die tot de weermacht behooren" breeder te omschrij ven, opdat we niet de z.g. neutraliteits- gedachte krijgen. De heer N o r e 1 (Enkhuizen) vraagt ook v.aarom de algemeene dienstplicht niet is vermeld. Hij zou aan het artikel willen toe voegen „de militaire lasten naar billijkheid verdeelen over het geheele volk". Artikel XXI (oud art. 18). Voor zooveel het koloniale vraagstuk aanbelangt, stelt zij den eisch, dat onze staatkunde gedragen worde door het be ginsel eëner zedelijke roeping. Deze zede lijke roeping lelde er steeds meer toe, dal zoowel de economische als de sociale en politieke verhoudingen in overeenstem ming worden gebracht met de anti-rev lutionaire of christelijk-historische begin selen. Dè Regeering richte haar actie op steeds dögcr verzorging der stoffelijke wel vaart, -op verbetering der sociale verhoudjngon en op de autonomische ont wikkeling der inlandsche bevolking. Ter bevordering eener gezonde medewerking der ingezetenen aan het bestuur in wijde ren kring en mede ter ontlasting van het ccnlraaf bewind, worde voorts niet slechts op Java, maar allengs in geheel den Ar chipel tot krachtige bestuursdecentralisa- tje overgegaan. Bij al dezen arbeid worde er naar ge streefd aan de inlanders niet uit Europa een hun vreemde cultuur op te dringen, doch veeleer, merle door onzen steun, en bomen het algemeen Nederlandsche staatsverband, bun eigen Aziatische ge aardheid lot hooger ontplooiing te bren- i gen. De kerstening van Indië blijve roeping i van hetjChristenvolk in Nederland, maar vinde, als óók uit staatkundig en maat- schappelijk oogpunt van overwegend be lang, bij de Regeering tegemoetkoming, beide in het verleenen van volle vrijheid en in het geldelijk steunen van het onder wijs en van anderen socialen arbeid. De bestrijding van roepende volkszon den worde met kracht voortgezet. in de West-Indische koloniën worde ook bijzondere aandacht geschonken aan de verwerving van financieele zelfstandig heid bij de voorziening in de huishoude lijke behoeften, en aan de economische verheffing der bevolking. Aan het vrije enderwijs worde hier de voorrang gelaten. De heer Zandberg (Den Haag) wil in plaats van „eener" zedelijke roeping lezen: der zedelijke roeping. Mr. Lindeboom (Den Haag) verzoekt nadere omschrijving van het beginsel eener zedelijke roeping. De inhoud er van ont breekt. Ds. Steenhuis (Loppersum) acht het beter te lezen: de kerstening van IndP blijve erkend als roeping van het Chris tenvolk, enz. BEANTWOORDING. De Voorzatter is dankbaar voor de besprekingen. Ondanks alle verwarring, die in bet leven heerscht, is er gelukkig geen verwarring in eigen gelederen. Van funda- menteele verschillen is hier niets gebleken. Het gaat telkens om de vraag, hoe wij ons beginsel moeten formuleeren. Spr. maakt eerst de algemeene opmerking dat men de formuleering der bcginselarti kelen nooit geheel los kan maken van de tijdelijke verschijnselen. Zoowel de verschijn selen in 187S als in 1916 oefdenden invloed op de formuleering. Ook in dezen tijd is dit het geval. Men kan daaraan niet ont komen. Artikel 3. inhoud: afwijzing van de theocratie en de heerschappij der kerk in 't staatsleven, er kennen we allen als juist. Overwogen kan en zal nog worden een zoodanige redactie, die het artikel duidelijker maakt. Artikel 4. Wat het betoog van Dr. Scholten over art. 4 betreft, zal een redactie worden overwogen de door hem geschetste misverstanden afsnijdt.Er was destijds in ons volksleven sterke slrooming, wier streven feitelijk hierop neerkwam, dat het staatsgezag recht had de geestelijke vrijheid te vernict'gen. De A.R. zeiden toen: gij moet blijven staan bij de consciëntie, Later is gebleken, dat deze formuleering niet compleet was en toi moeilijkheden aanleiding kon geven bij een conflict tusschen de consciëntie der Over heid en de consciëntie der onderdanen. We staan nu opnieuw voor de vraag, of de for- leering van art. 4e alle misverstand uit sluit. Inzake het nieuw voorgestelde punt c merkt spr. op, dat de formuleering als 't even kan moet worden verbeterd. Met de bedoeling zijn wc het allen eens, dat de Overheid geen gelden moet verstrekken vooi die propaganda, welke principieel en prac- tisch de algemeene grondslagen van 't gezag ondergraaft en de vervulling van de roe ping der Christelijke Overheid wil verhin deren. Als men deze toevoeging onnoodig acht, omdat zij begrepen is in den aanhef van het artikel, zou men alleen moeten vol staan met: De Overheid is geroepen tot ver heerlijking van Gods Naam, en de rest af snijden. Maar dan nam men de verdere richtlijnon weg, en dit zou zeker niet bevre digen. Artikel 9. Het kiesrechtartikel plaatst ons midden in de historie. De grondgedachti dat we aan het organisch karakter van de volksgemeenschap cn do vertegenwoordi ging des volks uitdrukking willen geven. De tweede alinea acht spr. niet „individualis tisch", omdat niet beslissend is of het kies recht wordt toegekend aan de personen, maar of er daardoor organische vertegen woordiging des volks is bij de Overheid. Dat de verhouding tusschen politieke en maatschappelijke vertegenwoordiging niet gedetailleerd is aangegeven, vindt spr. geen overwegend bezwaar. We moeten geen poli tieke voorzienigheid willen spelen. Een maatschappelijke vertegenwoordiging is al leen mogelijk bij voldoende bewerktuiging der maatschappij. Deze moet overweg uit het leven zelf opkomen. Elk vooruitgrij pen op de corporatieve regeling, 't zij op fascistische, 't zij op socialistische wijze, is verkeerd. Artikel 18. De opmerkingen, gemaakt bij art, 18 zul len nader worden overwogen. Het woord „statengemeenschap" is welbewust gekozen om tot uitdrukking te brengen het A.R. in zicht, dat het volkerenrecht tot ontwikke ling en gelding moet worden gebracht dooi middel van deze gemeenschap. Artikel 19. Spr. betwist, dat pro-protectie of -vrijhan del in historischen zin iets te maken heeft met dit artikel, dat den vrijhandel niet ver dedigt in den zin van het liberalistisch dog ma. Het hoofdbeginsel is, dat de Overheid in haar buitenlandsche handelspolitiek het eigen nationale leven niet mag zien als een afgesloten eenheid, maar dit moet bezien 't licht van het wereld-economisch leven en zijn rechtmatige ontwikkeling. Het artikel zegt daarom, dat er moet zijn een zoo vrij mogelijk ruilverkeer. Dit is juist. Daarmede heeft de tariefstrijd uit het verleden feitelijk niets te maken, omdat het toen niet ging over de vraag, hoe de buitenlandsche han delspolitiek zou zijn, enz. Niemand kan bezwaar maken tegen het uitgangspunt, dat het in de natuurlijke orde der dingen ligt de juiste uitruiling der goe deren te bevorderen. Vrij ruilverkeer is ech ter geen losbandigheid. Dat is de liberalistische op\atting der vrijheid. Als men hier spreekt van den gevallen afgod, dan moet men zeker niet alleen juichen. Want juist door het autarkisch streven der landen en de kunstmatige ontwrichting van het goederenverkeer zitten we thans in de groote moeilijkheden. Spr. acht de handelspolitiek niet een zaak van louter opportuniteit. Het vrijere ruil verkeer moet een algemeene overtuiging zijn met betrekking tot de economische verhou dingen en voor het verkeer tusschen de vol ken, ook al zou men vandaag, helaas, niets kunnen doen voor die overtuiging. telijke beginselen op non-activiteit te stel len: God verbannen uit het leven van staat' en maatschappij eri ons overleveren aan de menschelijke souvereiniteit. Is er wel een tijd, die duidelijker clan de onze demon streert wat de stelsels, geabstraheerd van God en Zijn gebod, waard zijn? Deze tijd predikt ons als wellicht nooit tc voren do Lmacht Gods en de wondere kracht van het Christelijk geloof. Wij mogen niet moe- of mat worden: onze God geeft ons dit en sterkte. Draag dat uit. aldus spr., onder ons volk. Wij moeten uitgaan van inze positief-principieele staatkundige over tuiging, die zich ook verzet tegen de bewe gingen van Dr. Gerretson en Ir. Mussert. •htig wekt spr. op tot propaganda, nu er zoovel en voor onze beginselen zijn te win nen. Bevordert het lezen onzer positieve A.R. pers en neemt dagelijks een bad in onze heerlijke geloofsbeginselen. Met het zingen van liet laatste vers van Ps. 147 wordt de vergadering gesloten, na dat Prof. Ridderbos is voorgegaan in dankgebed. In de middagvergadering bracht Minister De Wilde de hartelijke groeten over van Dr. Colijn, die door lichte ongesteldheid ver hinderd was aanwezig te zijn. De Voorzitter dankte Mr. De Wilde voor zijn tegenwoordigheid, wenschte hem namens de vergadering sterkte toe voor de 'vervulling van zijn moeilijke taak en ver zocht hem aan Dr. Colijn de groeten van hel Convent over te brengen met den har- telijkcn wcnsch van beterschap en den ze- Gods. BINNENLAND. PATRIMONIUMS GEWESTELIJKE ORGANISATIE ZUID-HOLLAND KRINGVERGADERING TE ROTTERDAM. Het bestuur van Patrimoniums Geweste lijke organisatie heeft de afdeelingen Ber- kel cn Rodenrijs, Charlois, Delfshaven, Hillesluis-Feijenoord, Kralingen, Krimpen a. d. IJssel', Maassluis, Rotterdam (C.), Schie dam, Vlaardingen, Westmaas, IJsselmonde, Rozenburg, Zuidland en Zuid-Beijerland uilgenoodigd tot -ccn kringvergadering op 14 October a.s. te Rotterdam in gebouw De Eendracht, Goudschewcg 130. De heer W. A. J. Dal may er, van Schiedam, zal refe- raeren over: „De leiding in de afdeelingen"* MINISTER DE WILDE NAAR HEERENVEEN GRENSWIJZIGINGSKWESTIES. De Minister van Binnenlandscho Zaken, Mr. J A. cïe Wilde, heeft zich gisteren, ver gezeld van den secretaris-generaal van zijn Departement, Mr. Dr. K. J. Frederiks, naar Leeuwarden begeven, waar het noenmaal gebruikt werd ten huize van den Commis saris der Koningin. Vervolgens is de Minis ter niet genoemde heeren vertrokken naa* Heerenveen, teneinde aldaar in verband met de in overweging zijnde grenswijziging tusschen de betreffende drie gemeenten inlichtingen in te winnen, zoowel van da betrokken burgemeesters als van anderen, die verzocht hebben ter zake van die grens wijziging te worden gehoord. Artikel 20 t i 21. De opmerkingen over de historie en de geestelijke behoeften van hen, die tot de weermacht behooren, zullen nader worden bekeken. Dit geldt ook voor wat over art. 21 is gezegd. SLOTWOORD. Op voorstel vun den Voorzitter wordt niet gerepliceerd en geen rondvraag gehou den. In verband met ingekomen opmerkin- een wil spr. er allen diep van doordringen, dat we in dezen tijd onze politieke organisa tie volstrekt mobiel moeten houden. Men wil opnieuw pogen de positief-Chris- BADEN POWELL-BELOFTE ZAL GELDEN De Raad der Vereeniging van „De Nfeder- landsche Padvinders" heeft in zijn jongste vergadering de hoofdstukken Algemeene Beginselen en Algemeene Organisatie der Spelregels, waarvan eerstdaags een nieuwe druk zal verschijnen, goedgekeurd. Als ge volg van dit beslöit zal de oorspronkelijke Baden Powell-belofte voor alle padvinders- groepen der vereeniging gelden. De Raad der Vereeniging machtigde den Hoofdverkenner om in bestaande Groepen, waar de aanvaarding der belofte op bezwa ren mocht stuiten, onder bepaalde omstan digheden, voorloopig vergunning te verlee nen om de tot dusver geldende belofte te handhaven. Tot nieuwe leden van den Raad der Ver-* eeniging werden gekozen de heeren Mr. J„ Don nor, lid van den I-Ioogen Raad, oud minister van Justitie, Staatsraad Mr. J. B. Kan, oud-minister van Binnenlandsche Zaken, P h. Mees, Jhr. Mr. C h. R u y s de Beerenbrouck, minister van Staat, voorzitter van de Tweede Kamer, en luit.- generaai tl. A. S ey f f a r d t Dr. H. COLIJN HERSTELD. De voorzitter van den Ministerraad, Dr, H. Colijn, die sedert zijn terugkomst in ons land uit Berlijn door een lichte ongesteld heid verhinderd was zijn werkzaamheden ten Departemente te verrichten, is thans in zooverre hersteld, dat hij de vergadering van de Tweede Kamer gisterenmiddag heeft kunnen bijwonen DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR Door G. TH. ROTMAN De opmerkingen van Prof. Ridderbos over art. 3 brengen de vraag naar voren, of dit opgeweb! hui artikel juist is frr nmuleerd. De e5,renlii.ve J 69. Daar ze echter allebei hun hoed in den slag gelaten hadden en Jodocus niet alleen z'n jasje ergens* kwijtgeraakt was, maar er ook verder ontoonbaar uitzag, brachten ze eerst een bezoek aan een klee dingsmagazijn. Na dit bezoek zagen ze er uit om door een ringetje te halen en hadden zelfs nog zooveel geld over, dat ze allebei een nioforfi"1« konder koopen, w.iarmee ze tuf1-o, 70. Deze motorfietsen waren echter vam een nog al goedkoope soort, en de gevolgen bleven dan ook niet uit: halverwege het dorp bleef Jodocus' motor plotseling stil staan en was niet meer in beweging te krij gen. Wat nu? „Ik neem je op sleeptouw en we brengen die koffiemolen dadelijk terug!" zei Pieter vastberaden. Hij haalde een lang touw uit z'n zak en bond de twee motorfietsen aan elkaar vast. .(Wordt Maandag a.s. vervolgd}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8