Cenfralen Convent der Anti-rev. Partij
VRIJDAG 13 OCTOBER 1933
De wijzigingen in het Program van Beginselen
Intormeerende en voorbereidende besprekingen
Op Dinsdag 10 October 1933 werd in het
gebouw voor Kunsten en Wetenschappen
te Utrecht een Centralen Convent der AR.
Partij gehouden, ter bespreking van de
voorstellen tot wijziging van het Program
van Beginselen, aanhangig gemaakt door
het Centraal Comité.
Van het Bureau van het C.C. ontvingen
we het volgende uitvoerige en overzichte
lijke verslag:
De Voorzitter, de heer J. Schouten,
opent te 11 uur de vergadering met het la
ten zingen van het eerste veis van het
Lutherlied, waarna hij leest Jesaja 10 lü
tot het einde en voorgaat in gebed.
Na een woord van welkom tot de aanwe
zigen, waarin hij o.m. memoreert, dat Dr.
Colijn wegens lichte ongesteldheid niet in
staat is de vergadering eenigen tijd bij te
wonen, wijst de Voorzitte r er op, dat
deze vergadering een tweeërlei karakter
draagt: le informeere n d voor het Cen
traal Comité en de vergaderden; 2e voor
bereidend, omdat het C. C. er gunstige
resultaten van verwacht voor de behande
ling van de herziening van het Program
van Beginselen in de a.s. samenkomsten
der partijorganen.
Spr. stelt thans de wijzigingsvoorstellen
in hun geheel aan de orde, waarbij ook de
niet-gewijzigde artikelen kunnen worden
besproken.
(Ter wille van een gemakkelijker over
zicht is in dit verslag de discussie artikels-
gewijze vermeld).
Artikel III (oud).
„Ook op staatkundig terrein belijdt zij
„de eeuwige beginselen, die ons in Gods
„Woord geopenbaard zijn; zoo evenwel,
„dat het Staatsgezag ten onzent noch
„rechtstreeks, gelijk in Israël, noch door
„de uitspraak van eenige Kerk, maar in
„de consciëntie beide van Overheid cn
„onderdaan aan de ordinantiën Gods ge
bonden zij".
Prof. Dr. J. Ri d d erh os (Kampen) acht
het huidige artikel 3 niet duidelijk gefor
muleerd. Er staat, dat het staatsgezag aan
de ordinantiën Gods gebonden is. Beteekent
dit, dat ook de Overheid er aan gebonden
is? Het staatsgezag moet volgens dit arti
kel ook in de consciëntie der onderdanen
gebonden zijn aan de ordinantiën Gods,
maar de onderdanen oefenen dit staatsge
zag niet uit. Bedoeld is natuurlijk, dat de
wet haar grondslag moet vinden in de con
sciëntie. Als de Overheid in de consciën
tie gebonden is aan Gods ordinantiën,
waarom dan niet rechtstreeks? In de cons
ciëntie is volgens spr. rechtstreeks. Dat
onze Overheid de gebondenheid aan spe
ciale wetten niet meer heeft, gelijk Israël,
is iets anders dan „niet rechtstreeks ge-
honden".
De heer 01 de nhuis (Bierum) meent,
Hat in art. 3 behalve Gods Woord, ook als
bron moet worden aangewezen de natuur.
Hij zou willen inlasschen de woorden: „en
in Zijn wetten geopenbaard".
Artikel IV (nieuw).
De Overheid, Zoo leert ze, is als diena
resse Gods gehouden tot verheerlijking
van Gods Naam en behoort diensvolgens:
a. uit het bestuur en wetgeving alles te
verwijderen wat den vrijen invloed van
het Evangelie op ons volksleven belem
mert; b. alle kerken of godsdienstige ver-
eenigingen en voorts alle burgers onver
schillig welke hun belijdenis aangaande
de eeuwige dingen zij, ie behandelen op
voet van gelijkheid; c. zich te onthouden j
van maatregelen, die ertoe kunnen lei
den, dat stenn worde verleend aan wat
zich opzettelijk kant tegen de ordinan
tiën ons in Gods Woord geopenbaard; ri.
zichzelve, als daartoe in volstrekten zin
onbevoegd, te onthouden van elke recht-
streeksche bemoeiing met de godsdiens-
tige ontwikkeling der natie; on e. in de j
•consciëntie, voor zoover die het vermoe-1
den van achtbaarheid niet mist en haar
uitspraak met name geen afbreuk doet
aan de handhaving van 's lands onaf-1
hankelijkheid, een grens te erkennen
.voor haar macht.
Prof. R i dd e r b o s (Kampen) vraagt of j
er niets in dit artikel moet staan over i
godslastering. T. a. van punt c.. (nieuw) j
Vraagt spr. of onder deze formuleering bijv
ook valt de weigering van subsidie voor
een hoogleeraarszetel, als deze hoogleeraar
.de Schrift bestrijdt.
De heer Zandberg (Den Haag) vraagt
of opzettelijk in punt d. is weggelaten het
woord „geestelijke" ontwikkeling der
natie en daarvoor in de plaats is gekozen
„godsdienstige".
Hoe ver de strekking is van liet nieuwe
punt c. is spr. niet duidelijk. Daar zou ook
onder kunnen vallen liet lager- en hooger
onderwijs.
Mr. L i n de boom (Den Haag) acht de
wijziging van art. 4 overbodig, onjuist cn
ongewenscht. Overbodig, omdat in den
aanhef van art. 4 de aanvulling feitelijk is
begrepen. Onjuist, omdat niemand ervan
de strekking kan overzien. Wat is de prac
tische beteekenis van de wijziging? Bijv.
geen subsidie aan openbare scholen, geen
salarissen voor moderne predikanten? On
gewenscht acht spr. het o.a. omdat on
ze tegenstanders dit deel van het artikel
Zeker verkeerd zullen interpreteeren.
De heer v. d. Me uien (Centrale Leeu
warden) kan zich wel vereenigen met deze
toevoeging. Hij acht ze niet overbodig om
dat ze iets zegt van de negatieve taak der
Overheid.
Dr. Scholten (Utrecht) maakt bezwaar
tegen punt e. Zijn bezwaar is o.m. gegrond
in de parlementaire geschiedenis. Wanneer
de zaak in 't parlement ter sprake kwam,
werd zeker gevoeld, dat deze formuleering
niet volledig is. Mr. Rutgers zeide bij de
Eedskwestie dat de Overheid niet voor elk
gewetensbezwaar op zij behoeft te gaan. Mr
Heemskerk sprak: men komt in dé chaos
als de Overheid elk consciëntiebezwaar eer
biedigt.
Ten tweede meent spr., dat art. 4d eigen
lijk de consciëntie in 't geheel laat vallen,
want er staat, dat de Overheid de consciën
tie niet behoeft te eerbiedigen met name
als haar uitspraak afbreuk doet aan de
handhaving van 's lands onafhankelijkheid
Behalve in dit geval zijn er dus ook andere
gevallen, waarin de conscientie-vrijheid
niet kan worden gehandhaafd. Een nauw
keuriger formuleering lijkt spr. dan ook
gewenscht. In de lijn van Prof. Anema zou
spr. willen lezen „dat de onderdaan alleen
in zijn geweten gekwetst mag worden,
wanneer dit geëischt wordt door de nood
zakelijke handhaving der rechtsorde, over
eenkomstig 's lands traditie"*
J. SCHOUTEN
Artikel IX (oud art. 11).
Zal het volk, zoowel in zijn p o 1 i t ie ke
geestesstroommgen als naar zijn maat-
schappelij'k leven in zijn verschillen
de openbaringen den invloed op het
Staatsbeleid kunnen oefenen, die het van
rechtswege toekomt, dan zal voor beide
naar afzonderlijke wijze van vertegen
woordiging gestreefd r- jeten worden met
toepassing van kiesrecht, dat een orga
nisch karakter behoort te dragen.
De p o 1 it i e k e vertegenwoordiging
kome tot stand door middel van een
kiesrecht uit te oefenen door gezinshoof
den en daarmede gelijk te stellen perso
nen de maatsch appel ij ke door de
medewerking van allen, die, in of buiten
gezinsverband levend, zelfstandig werk
zaam ziiu door aanstelling in ambt, be
diening of waardigheid of zich in eenig
beroep of bedrijf verbonden hebben.
Stemrjwang (opkomstplicht bij de stem
bus) wordt door de partij verworpen.
Prof. Piidderbos (Kampen) vraagt of
bij de maatschappelijke vertegenwoordi
ging, tot stand komende door de medewer
king van allen, enz. onder die allen ook dc
vrouwen vallen?
De heer O 1 d e n h u i s (Bierum) meende
dat de artt. 7 en 8 niet meer in overeen
stemming zijn met de tegenwoordige tijds
omstandigheden, acht het kernpunt van art
9 de juiste verhouding tusschen beginsel
en belang. Spr. maakt bezwaar tegen de
scheiding van deze twee. Het beginsel be
paalt de wijze, waarop het belang moet
worden behartigd. Spr. mist voorts in dit
artikel de Evenredige Vertegenwoordiging.
De heer Batema (Hoorn) wil laten
staan „het wraken van het staatkundig
vrouwenkiesrecht".
De heer de Kwaadstenief .'(Rotter
dam) acht met voldoende tot uiting geko
men, wat we eigenlijk willen. Een afzonder
lijke vertegenwoordiging buiten de Staten-
Generaal klopt niet met wat art. S over den
volksinvloed door middel van de Staten-
Generaal zegt. Ook ontbreekt het aangeven
van de verhouding tusschen de politieke en
maatschappelijke vertegenwoordiging. Spr.
vraagt voorts of „invloed op het staatsgezag"
(art. 8) hetzelfde is als „invloed op het
staatsbeleid" (art. 9). Zijn met de „met de
gezinshoofden gelijk te stellen personen" de
weduwen bedoeld?
De heer Zandberg (Den Haag) is van
oordeel, dat de tweede alinea niet in een
program van beginselen thuis hoort, daar
ze de uitwerking van een beginsel bevat
Mr. Lindeboom (Den Haag) wil in
het kiesrechtartikel alleen het beginsel en
niet de uitwerking er van opnemen.
Of gezinshoofdenkiesrecht organisch kies
recht is, betwijfelt spr., wat hij toelicht met
een citaat van Dr. Kuyper en Dr. Colijn.
Toch is dit hier als organisch kiesrecht aan
vaard.
Wat de maatschappelijke vertegenwoordi
ging betreft, zou spr. subsidiair willen le
zen: zij komt. tot. stand door medewerking
van allen, die werkzaam zijn in ambt, be
diening, waardigheid, beroep of bedrijf.
Spr. vraagt wie „zelfstandig werkzaam"
zijn. Bovendien: uitgeschakeld worden allo
personen, die een vrij beroep uitoefenen als
dokters, advocaten, accountants, enz.
Voorts acht spr. een maatschappelijke
vertegenwoordiging, waarvan noch de ver
houding tot de politieke vertegenwoordiging
noch de bevoegdheden er van vastslaan, 'n
sprong in 't duister.
De heer Goedendorp (Rotterdam)
vraagt of we er met het gezinshoofdenkies
recht zijn. Geldt voor het passieve kiesrecht
niet dezelfde eisch?
De heer Z u i d e m a (Goes) meent, dat de
conclusie van het artikel niet klopt op de
toelichting. Spr. zou willen, dat aangegeven
werd hoe het nu uiteindelijk moet.
De heer v. d. Meulen (Centrale Leeu
warden) pleit voor het behoud van de clau
sule, dat de partij het staatkundig vrouwen
kiesrecht wraakt, in verband met onze hou
ding t.a.v. het passief kiesrecht. Spr. wil de
2e alinea doen vervallen, omdat ze een uit
werking geeft van het beginsel. De maat
schappelijke vertegenwoordiging is hier op
individualistischen grondslag gedacht, ter
wijl we toch de beide vormen van kiesrecht
organisch willen hebben.
Artikel X.
De heer De Kwaadsten iet (Rotter
dam) wil 't woord „meer" in de laatste zin
snede van het artikel laten vervallen, zoo
dat er gelezen wordt: „door decentralisatie
tot haar recht kome".
Artikel XII (oad art. 16).
De heer Leusink (Bergen op Zoom)
zou in art. 12 (Financiën) de groote gezin
nen ook zooveel mogelijk willen vrijstellen
van de indirecte belastingen.
Artikel XIII (oud art. 12).
De heer Goedendorp (Rotterdam)
vraagt of aan het onderwijsartikel niet moet
worden toegevoegd, dat de Overheidsschool
ook geen propaganda mag maken voor de
„tegen het staatsgezag gerichte politieke be
grippen".
Artikel XIV (oud art. 18).
De heer Heemskerk (Middelburg)
zou in dit artikel (Justitie) de woorden:
desnoods door de doodstraf, waartoe het
recht in beginsel aan e Overheid toekomt
willen vervangen door: desnoods door de
doodstraf, waartoe bij misdrijven tegen het
leven in beginsel de plicht op de Overheid
rust, zij die plicht dan al verzacht door
eenig recht van gratie.
Artikel XV (oud art. 14).
De heer Heemskerk (Middelburg) wil
in art. 15 (Publieke eerbaarheid) schrappen
do woorden uit de 2de alinea: „d e drank-
zonde en". De zinsnede kan clan aldus
worden gelezen: „tot het waken voor de pu
blieke eerbaarheid behoort allereerst het
waken tegen het op publiek terrein misbrui
ken van Gods Naam".
Artikel XVIII (oud art. 17).
Voor de betrelcikngen met. de andere
naties leert zij, dat ook deze beheerscht
worden door de ordinantiën, die God over
de volken gesteld heeft; dat mitsdien, met
ongerepte handhaving der eigen nationale
zelfstandigheid, krachtig is mede te wer
ken aan de ontwikkeling van het'recht
der Statengemeenschap en daardoor aan,
de vreedzame oplossing van geschillen:
tusschen de volken, zoomede aan wering,",
desnoods met de sterke hand, va.n§alle;
onrechtmatig geweld en aan den opbouw*
van een samenleving der naties, dief aan
recht en gerechtigheid beantwoordt en de:
geestelijke en stoffelijke belangen der vol
keren bevordert.
De heer Heemskerk (Middelburg)
acht het veiliger in plaats van „het recht
der Staten-gemcenschap" te lezen: „eên ge:
meen recht tusschen de Staten onderling".
De heer Zandberg (Den Haag) vraagt
of „volkerenrecht" niet beter is dan „Sta
tengemeenschap". Wordt door de zinsnede-
„desnoods met de sterke hand" de ncutrali-
teitsgodachte niet prijs gegeven?
Mr. Lindeboom (Den Haag) wil fiever-
spreken van ordinantiën voor de volken
dan over de volken. Den gjsch van gewa
pende interventie mag men niet voorschrij
ven. Het recht der Statengemeenschap ver
andert spr. liever in: het recht tusschen de
Staten onderling.
Artikel XIX.
Voor zooveel de handélsbetrekkingen-
tusschen de landen betreft, spreekt zij. zich
uit voor een zoo vrij mogelijk internatio
naal ruilverkeer, en verlangt ze behou
dens in geval van noodzakelijk verweer,
dat de Nederlandsche handelspolitiek
zich naar dit beginsel richte. Toepassing
van het beginsel der wederkeerigheid"
kan, onder bepaalde omstandigheden,
aanbeveling verdienen, terwijl invoerrech
ten van fiscaal karakter, met het oog op
de eischen van de schatkist onmis
baar zijn te achten.
Prof. Ridderbos (Kampen) vraagt of
de strekking van dit artikel is, den vrijhan
del als principe te aanvaarden. Is dit niet
erg bezwaarlijk?
In dit verband wordt gewezen op de his
torie met betrekking tot vrijhandel en be
scherming. We moeten zeker op dit gebied
niet zoo spoedig iets tot principe verklaren.
Dit zou het relativisme in de hand werken.
De heer Batema (Hoorn) acht den vrij
handel wel degelijk een principe. Protectie
is een ramp voor de landen. Daaruit spreekt
een nationaal egoïsme. De landen hebben
elkaar noodig.
De heer Zandberg (Den Haag) gelooft
niet, dat wij den vrijhandel als beginsel
moeten vastleggen.
Mr. Lindeboom (Den Haag) acht vrij
handel of bescherming een vraag van op
portuniteit. De uitdrukking: „jnvoerrech'en
met fiscaal karakter" behoort niet in een
P. v. B. thuis. Dat is een technische vraag
van belastingwetgeving.
De heer Beukenkamp (Den Ham) wil
in art. 19 't woord „fiscaal" laten vervallen.
De invoerrechten moeten ook dienen tot be
scherming der eigen industrie.
De heer Zuidfima (Goes) vraagt, of het
gewenscht is dit artikel op te nemen in het
beginselprogram, te meer, daar een voorbe
houd wordt gemaakt. Wat is voorts een' fis-
caal tarief? Wanneer wordt -het bescher
mend?
De heer v. d. Heuvel (Heemstede)
spreekt twijfel uit over de doeltreffendheid
van artikel 19. liet bevat een beginsel met
een drietal restricties. Op zich zelf bezien
is het. artikel misschien niet onjuist Maar
we kunnen het niet zien los van de histo
rie onzer partij, los van riè structuur van
het program, los van de toelichting en-los
van de andere wijzigingen in het prog&m.
In ert. 12 worden geschrapt de woorden
„terwijl dient gewaakt, dat te vrije invoer
van bewerkte artikelen buiten noodzaak aan
onze nijverheid en aan onzen loonarbeid
geen afbreuk doe", m.a.w. geschrapt is, dat
in bepaalde gevallen protectie kan worden
toegepast. Het art. 12 heeft nooit tot moei
lijkheden in de practijk aanleiding gegeven.
Toch is het juist genoemde woorden te la
ten vervallen, aangezien het geen zaak is
van ons beginselprogram. Maar dan behoort
er evenmin in wat nu wordt voorgesteld.
We gaan daarmede precies den anderen
kant op.
Het vraagstuk van vrijhandel of bescher
ming was onder ons steedseen vraagstuk
van utiliteit, gelijk het proefschrift van Dr.
Westerveld en de openingsrede van Dr. [Co
lijn ter gelegenheid van do Deputatenverga-
dering van 1931 aangeven. De kwestie wordt
beslist door cijfers en feiten. Spr. acht het
geen vraagstuk van beginsel. Het program
kan niet het uitgangspunt nemen in het
ideaal, maar in de werkelijkheid. Naar spr.'s
oordeel wordt door dit artikel verwarring
gesticht, omdat men er alle kanten mee uit
kan. Een beginsel, waarmede men alle kan
ten mag uitgaan, is geen beginsel.
De heer Wouda (Utrecht) herinnert aan
een driestar in „De Standaard", die den wal
van den vrijheidsafgod besprak. Is nu wel
het goede oogenblik gekomen om zich voor
de vrijhandelspolitiek uit te spreken? Dit
artikel leeft niet in ons volk. Men denkt er
anders dan hier wordt voorgesteld. Maak
geen beginsel van, zegt spr. Het fiscaal ta
rief hoort in dit artikel niet thuis. Moet het
blijven staan dan voelt spr. voor deze
vulling, dat bij de vaststelling van het fis
caal tarief rekening moet worden gehouden
met de nationale productie.
I De heer v. d. M eulon (Centrale Leeu-
I warden) wil ook niet spreken van een
ginsel, al is hier onder „beginsel" iets
I ders te verstaan dan wat doctrinaire vrij-
1 handelaars er mede bedoelen. De toevoeging
„zoo yrij mogelijk" ruilverkeer stelt de
vraag, of men hier inderdaad van een be
ginsel kan gewagen.
De heer v. Wijk (Vijfhuizen) is warm
voorstander van liet nieuwe artikel. Vrij
ruilverkeer is niet alleen een kwestie van
cijfers en feiten. Dit artikel gaat uil van
het ideaal èn de werkelijkheid. Op grond
van Schrift en natuur deelt Spr. de opvat
ting in art. 19 neergelegd.
De heer No rel (Enkhuizen)sluit zich
bij dit betoog aan.
Dr. Westerveld (Hilversum) conclu
deert twee dingen; lo. dat het vraagstuk
der handelspolitiek hier wordt gerekend te
behooren tot de primordiale beginselen; 2o.
dat Dr. Colijn van zienswijze is veranderd.
Spr. licht dit nader toe. Een beginsel is een
overtuiging, waaruit men z'n handelingen
bepaalt. Een beginsel is dus onwrikbaar en
een program van beginselen behoort alleen
worteldenkbeelden te bevatten.
Spr. citeert eenige uitlatingen, waarin ge
zegd wordt, dat bij de handelspolitiek een
beginsel in den dieperen zin des woords niet
is betrokken
Naar spr.'s oordeel kan uit de Schrift vrij
handel zoowel als protectie worden verde
digd. Al naar gelang de economische om
standigheden zijn zal men tot het een of
het ander komen. Spr. acht opname van dit
artikel op dit moment niet geraden, nu
men in breedc volksgroepen bescherming
vyenscht.
Artikel XX (oud art. 17).
Kracht tot handhaving onzer nationale
zelfstandigheid zoekt zij allereerst in de
versterking van het nationale besef en
en voorts in de instandhouding eener
weermacht te land en ter zee, zoo voor hei
moederland als voor de ovefeeesche ge
westen, die waarborg biedt voor de hand
having van orde en rust binnenslands, die
in staat stelt tot nakoming onzer inter
nationale verplichtingen, en die, naai
de mate ran ons vermogen, onrechtmatig
buitenlandsch geweld kan wederstaan.
Van de Overheid verlangt zij voorts, dat
met volle eerbiediging en ondersteuning
van hetgeen tot de ambtelijke taak dei-
kerken behoort, voorzien worde in de ver
zorging der geestelijke behoeften van hen,
die tot de weermacht van het koninkrijk
beliooreni en dat tegen voortwoekering
van zedelijke gevaren onder hen worde
1 gewaakt.
Mr. Lindeboom (Den Haag) wil i. p.
v. een weerwacht te land en ter zee lezen:
een weerrójacht. De uitdrukking „voortwoe
kering van^ zedelijke gevaren" zou hij wen
schen te vervangen door: tegen zedelijke ge
varen wortle gewaakt. Bedoelt men met
„koninkrijfS" alleen het Rijk in Europa?
Voorts aclit spr. de primaire taak der weer
macht: wederstaan van onrechtmatig bui-
tenlandsclri-geweld. Dit behoort dus voorop
te staan.
De heer Goedendorp (Rotterdam)
vraagt watide bedoeling is van het weglaten
der woorden uit het oude artikel: op alge-
mcenen dienstplicht berustend.
De heer B e u k e n k a m p (den Ham) wil
in het artikel de woorden „bevordering van
de kennis ader historie" laten staan als es
sentieel bestanddeel.
De heer v. O os trom (Nijmegen) ver
zoekt de zinsnede „voorzien worde in de
geestelijke behoeften van hen, die tot de
weermacht behooren" breeder te omschrij
ven, opdat we niet de z.g. neutraliteits-
gedachte krijgen.
De heer N o r e 1 (Enkhuizen) vraagt ook
v.aarom de algemeene dienstplicht niet is
vermeld. Hij zou aan het artikel willen toe
voegen „de militaire lasten naar billijkheid
verdeelen over het geheele volk".
Artikel XXI (oud art. 18).
Voor zooveel het koloniale vraagstuk
aanbelangt, stelt zij den eisch, dat onze
staatkunde gedragen worde door het be
ginsel eëner zedelijke roeping. Deze zede
lijke roeping lelde er steeds meer toe, dal
zoowel de economische als de sociale en
politieke verhoudingen in overeenstem
ming worden gebracht met de anti-rev
lutionaire of christelijk-historische begin
selen. Dè Regeering richte haar actie op
steeds dögcr verzorging der stoffelijke wel
vaart, -op verbetering der sociale
verhoudjngon en op de autonomische ont
wikkeling der inlandsche bevolking. Ter
bevordering eener gezonde medewerking
der ingezetenen aan het bestuur in wijde
ren kring en mede ter ontlasting van het
ccnlraaf bewind, worde voorts niet slechts
op Java, maar allengs in geheel den Ar
chipel tot krachtige bestuursdecentralisa-
tje overgegaan.
Bij al dezen arbeid worde er naar ge
streefd aan de inlanders niet uit Europa
een hun vreemde cultuur op te dringen,
doch veeleer, merle door onzen steun, en
bomen het algemeen Nederlandsche
staatsverband, bun eigen Aziatische ge
aardheid lot hooger ontplooiing te bren-
i gen.
De kerstening van Indië blijve roeping
i van hetjChristenvolk in Nederland, maar
vinde, als óók uit staatkundig en maat-
schappelijk oogpunt van overwegend be
lang, bij de Regeering tegemoetkoming,
beide in het verleenen van volle vrijheid
en in het geldelijk steunen van het onder
wijs en van anderen socialen arbeid.
De bestrijding van roepende volkszon
den worde met kracht voortgezet.
in de West-Indische koloniën worde ook
bijzondere aandacht geschonken aan de
verwerving van financieele zelfstandig
heid bij de voorziening in de huishoude
lijke behoeften, en aan de economische
verheffing der bevolking. Aan het vrije
enderwijs worde hier de voorrang gelaten.
De heer Zandberg (Den Haag) wil in
plaats van „eener" zedelijke roeping lezen:
der zedelijke roeping.
Mr. Lindeboom (Den Haag) verzoekt
nadere omschrijving van het beginsel eener
zedelijke roeping. De inhoud er van ont
breekt.
Ds. Steenhuis (Loppersum) acht het
beter te lezen: de kerstening van IndP
blijve erkend als roeping van het Chris
tenvolk, enz.
BEANTWOORDING.
De Voorzatter is dankbaar voor de
besprekingen. Ondanks alle verwarring, die
in bet leven heerscht, is er gelukkig geen
verwarring in eigen gelederen. Van funda-
menteele verschillen is hier niets gebleken.
Het gaat telkens om de vraag, hoe wij ons
beginsel moeten formuleeren.
Spr. maakt eerst de algemeene opmerking
dat men de formuleering der bcginselarti
kelen nooit geheel los kan maken van de
tijdelijke verschijnselen. Zoowel de verschijn
selen in 187S als in 1916 oefdenden invloed
op de formuleering. Ook in dezen tijd is
dit het geval. Men kan daaraan niet ont
komen.
Artikel 3.
inhoud: afwijzing van de theocratie en de
heerschappij der kerk in 't staatsleven, er
kennen we allen als juist. Overwogen kan
en zal nog worden een zoodanige redactie,
die het artikel duidelijker maakt.
Artikel 4.
Wat het betoog van Dr. Scholten over art.
4 betreft, zal een redactie worden overwogen
de door hem geschetste misverstanden
afsnijdt.Er was destijds in ons volksleven
sterke slrooming, wier streven feitelijk
hierop neerkwam, dat het staatsgezag recht
had de geestelijke vrijheid te vernict'gen.
De A.R. zeiden toen: gij moet blijven staan
bij de consciëntie, Later is gebleken, dat
deze formuleering niet compleet was en toi
moeilijkheden aanleiding kon geven bij een
conflict tusschen de consciëntie der Over
heid en de consciëntie der onderdanen. We
staan nu opnieuw voor de vraag, of de for-
leering van art. 4e alle misverstand uit
sluit.
Inzake het nieuw voorgestelde punt c
merkt spr. op, dat de formuleering als 't
even kan moet worden verbeterd. Met de
bedoeling zijn wc het allen eens, dat de
Overheid geen gelden moet verstrekken vooi
die propaganda, welke principieel en prac-
tisch de algemeene grondslagen van 't gezag
ondergraaft en de vervulling van de roe
ping der Christelijke Overheid wil verhin
deren. Als men deze toevoeging onnoodig
acht, omdat zij begrepen is in den aanhef
van het artikel, zou men alleen moeten vol
staan met: De Overheid is geroepen tot ver
heerlijking van Gods Naam, en de rest af
snijden. Maar dan nam men de verdere
richtlijnon weg, en dit zou zeker niet bevre
digen.
Artikel 9.
Het kiesrechtartikel plaatst ons
midden in de historie. De grondgedachti
dat we aan het organisch karakter van de
volksgemeenschap cn do vertegenwoordi
ging des volks uitdrukking willen geven. De
tweede alinea acht spr. niet „individualis
tisch", omdat niet beslissend is of het kies
recht wordt toegekend aan de personen,
maar of er daardoor organische vertegen
woordiging des volks is bij de Overheid.
Dat de verhouding tusschen politieke en
maatschappelijke vertegenwoordiging niet
gedetailleerd is aangegeven, vindt spr. geen
overwegend bezwaar. We moeten geen poli
tieke voorzienigheid willen spelen. Een
maatschappelijke vertegenwoordiging is al
leen mogelijk bij voldoende bewerktuiging
der maatschappij. Deze moet overweg
uit het leven zelf opkomen. Elk vooruitgrij
pen op de corporatieve regeling, 't zij op
fascistische, 't zij op socialistische wijze, is
verkeerd.
Artikel 18.
De opmerkingen, gemaakt bij art, 18 zul
len nader worden overwogen. Het woord
„statengemeenschap" is welbewust gekozen
om tot uitdrukking te brengen het A.R. in
zicht, dat het volkerenrecht tot ontwikke
ling en gelding moet worden gebracht dooi
middel van deze gemeenschap.
Artikel 19.
Spr. betwist, dat pro-protectie of -vrijhan
del in historischen zin iets te maken heeft
met dit artikel, dat den vrijhandel niet ver
dedigt in den zin van het liberalistisch dog
ma. Het hoofdbeginsel is, dat de Overheid
in haar buitenlandsche handelspolitiek het
eigen nationale leven niet mag zien als een
afgesloten eenheid, maar dit moet bezien
't licht van het wereld-economisch leven en
zijn rechtmatige ontwikkeling. Het artikel
zegt daarom, dat er moet zijn een zoo vrij
mogelijk ruilverkeer. Dit is juist. Daarmede
heeft de tariefstrijd uit het verleden feitelijk
niets te maken, omdat het toen niet ging
over de vraag, hoe de buitenlandsche han
delspolitiek zou zijn, enz.
Niemand kan bezwaar maken tegen het
uitgangspunt, dat het in de natuurlijke orde
der dingen ligt de juiste uitruiling der goe
deren te bevorderen. Vrij ruilverkeer is ech
ter geen losbandigheid. Dat is de
liberalistische op\atting der vrijheid. Als
men hier spreekt van den gevallen afgod,
dan moet men zeker niet alleen juichen.
Want juist door het autarkisch streven der
landen en de kunstmatige ontwrichting van
het goederenverkeer zitten we thans in de
groote moeilijkheden.
Spr. acht de handelspolitiek niet een zaak
van louter opportuniteit. Het vrijere ruil
verkeer moet een algemeene overtuiging zijn
met betrekking tot de economische verhou
dingen en voor het verkeer tusschen de vol
ken, ook al zou men vandaag, helaas, niets
kunnen doen voor die overtuiging.
telijke beginselen op non-activiteit te stel
len: God verbannen uit het leven van staat'
en maatschappij eri ons overleveren aan de
menschelijke souvereiniteit. Is er wel een
tijd, die duidelijker clan de onze demon
streert wat de stelsels, geabstraheerd van
God en Zijn gebod, waard zijn? Deze tijd
predikt ons als wellicht nooit tc voren do
Lmacht Gods en de wondere kracht van
het Christelijk geloof. Wij mogen niet moe-
of mat worden: onze God geeft ons
dit en sterkte. Draag dat uit. aldus spr.,
onder ons volk. Wij moeten uitgaan van
inze positief-principieele staatkundige over
tuiging, die zich ook verzet tegen de bewe
gingen van Dr. Gerretson en Ir. Mussert.
•htig wekt spr. op tot propaganda, nu er
zoovel en voor onze beginselen zijn te win
nen. Bevordert het lezen onzer positieve
A.R. pers en neemt dagelijks een bad in
onze heerlijke geloofsbeginselen.
Met het zingen van liet laatste vers van
Ps. 147 wordt de vergadering gesloten, na
dat Prof. Ridderbos is voorgegaan in
dankgebed.
In de middagvergadering bracht Minister
De Wilde de hartelijke groeten over van
Dr. Colijn, die door lichte ongesteldheid ver
hinderd was aanwezig te zijn.
De Voorzitter dankte Mr. De Wilde
voor zijn tegenwoordigheid, wenschte hem
namens de vergadering sterkte toe voor de
'vervulling van zijn moeilijke taak en ver
zocht hem aan Dr. Colijn de groeten van
hel Convent over te brengen met den har-
telijkcn wcnsch van beterschap en den ze-
Gods.
BINNENLAND.
PATRIMONIUMS GEWESTELIJKE
ORGANISATIE ZUID-HOLLAND
KRINGVERGADERING TE ROTTERDAM.
Het bestuur van Patrimoniums Geweste
lijke organisatie heeft de afdeelingen Ber-
kel cn Rodenrijs, Charlois, Delfshaven,
Hillesluis-Feijenoord, Kralingen, Krimpen a.
d. IJssel', Maassluis, Rotterdam (C.), Schie
dam, Vlaardingen, Westmaas, IJsselmonde,
Rozenburg, Zuidland en Zuid-Beijerland
uilgenoodigd tot -ccn kringvergadering op
14 October a.s. te Rotterdam in gebouw De
Eendracht, Goudschewcg 130. De heer W.
A. J. Dal may er, van Schiedam, zal refe-
raeren over: „De leiding in de afdeelingen"*
MINISTER DE WILDE NAAR
HEERENVEEN
GRENSWIJZIGINGSKWESTIES.
De Minister van Binnenlandscho Zaken,
Mr. J A. cïe Wilde, heeft zich gisteren, ver
gezeld van den secretaris-generaal van zijn
Departement, Mr. Dr. K. J. Frederiks, naar
Leeuwarden begeven, waar het noenmaal
gebruikt werd ten huize van den Commis
saris der Koningin. Vervolgens is de Minis
ter niet genoemde heeren vertrokken naa*
Heerenveen, teneinde aldaar in verband
met de in overweging zijnde grenswijziging
tusschen de betreffende drie gemeenten
inlichtingen in te winnen, zoowel van da
betrokken burgemeesters als van anderen,
die verzocht hebben ter zake van die grens
wijziging te worden gehoord.
Artikel 20 t
i 21.
De opmerkingen over de historie en de
geestelijke behoeften van hen, die tot de
weermacht behooren, zullen nader worden
bekeken. Dit geldt ook voor wat over art. 21
is gezegd.
SLOTWOORD.
Op voorstel vun den Voorzitter wordt
niet gerepliceerd en geen rondvraag gehou
den. In verband met ingekomen opmerkin-
een wil spr. er allen diep van doordringen,
dat we in dezen tijd onze politieke organisa
tie volstrekt mobiel moeten houden.
Men wil opnieuw pogen de positief-Chris-
BADEN POWELL-BELOFTE
ZAL GELDEN
De Raad der Vereeniging van „De Nfeder-
landsche Padvinders" heeft in zijn jongste
vergadering de hoofdstukken Algemeene
Beginselen en Algemeene Organisatie der
Spelregels, waarvan eerstdaags een nieuwe
druk zal verschijnen, goedgekeurd. Als ge
volg van dit beslöit zal de oorspronkelijke
Baden Powell-belofte voor alle padvinders-
groepen der vereeniging gelden.
De Raad der Vereeniging machtigde den
Hoofdverkenner om in bestaande Groepen,
waar de aanvaarding der belofte op bezwa
ren mocht stuiten, onder bepaalde omstan
digheden, voorloopig vergunning te verlee
nen om de tot dusver geldende belofte te
handhaven.
Tot nieuwe leden van den Raad der Ver-*
eeniging werden gekozen de heeren Mr. J„
Don nor, lid van den I-Ioogen Raad, oud
minister van Justitie, Staatsraad Mr. J. B.
Kan, oud-minister van Binnenlandsche
Zaken, P h. Mees, Jhr. Mr. C h. R u y s de
Beerenbrouck, minister van Staat,
voorzitter van de Tweede Kamer, en luit.-
generaai tl. A. S ey f f a r d t
Dr. H. COLIJN HERSTELD.
De voorzitter van den Ministerraad, Dr,
H. Colijn, die sedert zijn terugkomst in ons
land uit Berlijn door een lichte ongesteld
heid verhinderd was zijn werkzaamheden
ten Departemente te verrichten, is thans in
zooverre hersteld, dat hij de vergadering
van de Tweede Kamer gisterenmiddag heeft
kunnen bijwonen
DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR
Door G. TH. ROTMAN
De opmerkingen van Prof. Ridderbos over
art. 3 brengen de vraag naar voren, of dit opgeweb! hui
artikel juist is frr nmuleerd. De e5,renlii.ve J
69. Daar ze echter allebei hun hoed in
den slag gelaten hadden en Jodocus niet
alleen z'n jasje ergens* kwijtgeraakt was,
maar er ook verder ontoonbaar uitzag,
brachten ze eerst een bezoek aan een klee
dingsmagazijn. Na dit bezoek zagen ze er uit
om door een ringetje te halen en hadden
zelfs nog zooveel geld over, dat ze allebei
een nioforfi"1« konder koopen, w.iarmee ze
tuf1-o,
70. Deze motorfietsen waren echter vam
een nog al goedkoope soort, en de gevolgen
bleven dan ook niet uit: halverwege het
dorp bleef Jodocus' motor plotseling stil
staan en was niet meer in beweging te krij
gen. Wat nu? „Ik neem je op sleeptouw
en we brengen die koffiemolen dadelijk
terug!" zei Pieter vastberaden. Hij haalde
een lang touw uit z'n zak en bond de twee
motorfietsen aan elkaar vast.
.(Wordt Maandag a.s. vervolgd}