Langs kromme wegen K. Jonkheid I. In «en dor huizen aan de Hoofdstraat van een belangrijk dorp in d. omgeving van Den Haag is jecn manufacturenzaak gevestigd. Boven de win keldeur staat de naam van den eigenaar T. van Dain. Het echtpaar Van Dam bewoont <tit huis al yijf en d'cutig jaar. Hum vier kinderen zijn hier geboren cn een van die vier is, na twaalf jaren y-an onbezorgd jongensleven, op oen glansenden zomerdag uit deze winkeldeur uitgedragen en iweggekgd in de zachte aarde van het witte kerk hof, ginds aan het einde van den Kcrkweg, om bewaard te worden tot den Dag der Opstanding. Dat was een zware gang. En die glanzende zomerdag eten dag van droefheid. Maar die dag ia lang voorbij en de toen geslagen wond is weer gesloten. Altaen het litteeken bleef, slapend en stil, maar pijnlijk als het wordt aangeraakt Hun jongste aoon is werkzaam in de zaak. Drie maal por week gaat hij met een pak manufac turen „den boor op" in drie verschillende rich tingen. Hun dochter is getrouwd cn Jan, de oudste taoon is in Indie. Ook de jongste aoon gaat binnenkort trouwen en neemt dan de zaak over. De oudetui gaan rente nieren. Beiden geboren uit een welgestelde bur gerfamilie, waren ze van huis uit niet onbemid deld en hebben in den loop dor jaren bun kapi taaltje aardig vergroot Als schooljongen reeds was Jan oen flinke leer ling, schrander, leergierig en werkzaam. Na zijn M.U.L.O.-diploma verwierf hij zich nog de Mer- catri us-dip loma's voor boekhouden en Engelsche handelscorrespondentie en het diploma stenogra fie. Hij was tevens een trouw bezoeker van jon geil ngs voreend ging en catechisatie. Hij kende al'le jongelui van Christel ij ken huize, ontmoette ze allen twee- of driemaal per jaar op jaarfeest of propaganda-a/vond. Een van hen was Annde de Block, dochter van den notaris. Haar vader was een man van invloed in het dorp, ouderling in de kerk, lid van den Gemeenteraad, bestuurslid van de kiesvereeniging, regent van het YVoes- en Oudcliedcnihuis én lid van het Burgerlijk Armbe stuur. En overal had zijn woord gezag, maar voor al in Christelijke kringen en besturen. Na veel innerlijke strijd en moeilijkheden was 'Annie besloten tot het doen van openbare belijde nis en ging daartoe op de belijdeniscatechisatie. Op dezelfde catechisatie ging ook Jan van Dam. Hoewel ze elkander reeds jaren kenden, althans oppervlakkig, trokken ze nu wederkeerig elkan ders aandacht Dat Jan van Dam knap was, wist heel liet dorp. Maar, dat bovendien zijn Schrift kennis zoo groot, zijn levensopvatting zoo ernstig en zijn godsvrucht zoo zuiver was, verraste haar. Na afloop van de catechisaties liepen ze vaak samen. Ze moesten denzelfden kant uit Pas dicht bij de Hoofdstraat moest Jan linksaf en Annie rechis den buitenweg op, waaraan de villa stond, waar ze bij haar ouders woonde. Zoo hadden ze dikwijls met elkaar gepraat en was Jan getroffen door de rustige, blijde zekerheid van haar geloof. .Zoo was er een band gekomen. En toen na den dag der openbare belijdenis de catechisatie-avonden ophielden, voelden beiden, dat die band bestond en bleef trekken, sterker dan ze zelf vermoed hadden. Nu en dan spraken ze elkander nog, wandelden samen een eindje op, maakten een afspraakje om elkaar to ontmoeten in Den Haag. Daar vermeden ze de drukke winkelstraten, zochten meer de rustige stilte van het voorname Zorgvliet, dat toen nog half onbebouwd was. En eens Iwd Annie hem een blik gegund in de moeilijkheden vai haar geestelijk leven. Jan was verbaasd. Hij had wel gemerkt, dat ze strak en gedrukt was. En op zijn onderzoekend vragen had ze hem een antwoord gegeven, dat hij hcclemaal niet had verwacht. Zoo dikwijls had hij zich verwonderd over de vastheid van haar geloof, over de heerlijke ruimte, waarin ze stond. En nu bekende ze, dat aJle grond haar ontzonken was, dat ze twijfelde aan haar staat .voor de eeuwigheid, aan de waarheid van Gods Woord, aan de Goddelijke oorsprong van de Schrift, eigenlijk aan alles. Verbaasd cn ontsteld had Jan geluisterd. Maar hij was kalm gebleven. En met bedaarde stem had hij gevraagd: „Vind je het heerlijk, Annie, zoo te twijfelen? Voel je je gelukkig daarmee?. Of vind je het vervelend en onaangenaam?" „Ik vind het ellendig. Ik ben ongerust en bang, ik weet eigenlijk geen raad. Al dagen en weken ben ik er mee bezig. Ik redeneer maar en ik over weeg maar en ik stel bewijs naast bewijs, maar Eet baat me niets. Ik word zoo onrustig en zoo angstig, ik weet niet, wat het worden moet" Toen heeft hij haar herinnerd aan de Christen- reis van Bunyan. Toen Christen zich bevond in de duistere vallei en lastering en twijfel zich aan alle kanten aan hem opdrongen, van binnen en van buiten, toen had hij zijn zwaard opgestoken, zijn schild afgehangen en alleen het Gedurig Gebed ter hand genomen. „Doe zooals Christen deed. Redeneer niet langer, worstel niet langer, maar bid. Bid God om licht en om klaarheid en om geloofsvernieuwing. Ik zal ook voor je bidden. Dan bidden we samen. En God zal hooren." Zoo had Jan gesproken. En zoo hadden ze ge daan. En Annie was rustig geworden, had zich! .vastgeklemd aan den Onzienlijke. Maar daardoor was ook de band weer versterkt En dat kon zoo niet blijven. Het moest tot een beslissing komen en besproken worden met da ouders. Dat voelden ze beiden en dat bepraatten' ze zoo met elkaar. Doch Jan had maar een eenvou dige betrekking. Wel had hij relatie in Indië. Een ver familielid was daar al langen tijd bezig, iets goeds voor hem te zoeken. Daar moest eigenlijk op gewacht worden. Tot beider verrassing kwam toen plotseling de benoeming tot employé bij een Cultuurmaatschap pij op Sumatra en moest Jan over zes weken ver trekken. Het tweetal besloot daarom, dat hij officieel aanzoek zou doen bij papa De Block. Toen Annie haar vader hier óp voorbereidde, toonde deze zich tamelijk -welwillend en volstrekt niet verbaasd. Hij ontving Jan correct en vriende- lijJc, presenteerde een sigaar, schonk een glas wijn, feliciteerde hem met zijn benoeming. Maar zijn toestemming tot een verloving meende hij op dit moment nog niet te mogen geven. Eerst eens afzien, hoe het gaat met het employ op Sumatra En daarmee kon Jan vertrekken, vriendelijk uitge leid door den heer des huizes. Na zijn vertrek werd het geval door den heer en mevrouw De Block ernstig besproken. Beiden waren ten volle de meening toegedaan, dat daar nooit iets van komen kou. De Van Dams waren ongetwijfeld nette menschen en Jan een flinke jonge man, maar geen partij voor Annie. Echter, niet te hard van stapell Als de jonge Van Dam maar eenmaal op Sumatra zit. Dat is ver weg. Uit het oog. uit liet hart, zegt het spreekwoord. En de noodige maatregelen kunnen intusschcn ge nomen worden. IL Notaris De Block zit in zijn privé kantoor achter het zware eiken schrijfbureau, dat schuin voor een der ramen is geplaatst. Twee met leer be- klcode clubfauteuils staan om de massieve vier kante tafel. De stoel, waarin de notaris zit, is geen draaiende bureaustoel, maar hoog en recht van rug, statig als de notaris zelf. Aan den wand hangen oude familieportretten in olieverf of crayon en voor de ramen dikke wollen overgor dijnen, waar achter doorzichtige vitrage. Het is nog vroeg in den morgen. Do notaris opent de post Het is niet veel bijzonders: een convocatie voor een vergadering van het College van regenten van het Wees- en Oudeliedenhuis, van Burgemeester en Wethouders de Gemeente- begrooting over het komende dienstjaar, een brief van een erfgenaam, met verzoek hem te doen weten, hoe het staat met de afwikkeling van den boedel van zijn overleden tante en een schrijven van een der ingezetenen, waarin deze herinnert aan een de vorige week door hem gezonden schrijven, toen hij den notaris verzocht hem te helpen aan een hypotheek, groot tienduizend gulden. Ja. da's waar ook. Dat schrijven ligt er nog. De notaris wil het bedrag gaarne verschaffen, het adres is solide en de overwaarde van het met hypotheek te bezwaren pand ruim voldoende. Maar er is momenteel geen geld disponibel. Den laatsten tijd heeft hij veel los geld gegeven. Dat geeft hoogere rente dan een hypotheek. Maar het is toch eigenlijk niet solide. Ongedekte locningen. zijn nooit solide, vooral niet voor een notaris, die het geld van anderen onder zich heeft Maar ja, er werden weinig hypotheken gevraagd en het geld moet toch geplaatst worden. Nu er geen geld voorhanden is, komt men om een hypotheek van tien mille, een heel mooie postl Dat losweg geld uitleenen is wel niet zoo solide, maar er moet toch ook verdiend worden. Uit do ealarisjes voor het passeeren van een koop- of hvpotheekacte of een acte van royement kan men; de nlgemeene onkosten wel dokken, maar geen verdienste maken. (Wordt yervolgd.X Dagboek van de familie Berkelmans 4 October. Phoe, wat een dag is dat geweest "k Ben vroeg opgestaan, "k heb gewenkt, gedraafd tot de late avond toe en dat voor tante Mie die het in haar dwaze hoofd haalt bij ons te komen, net als de laatste logé's het huis verlaten hebben. Nu moet ik een, twee, drie, alle vertrekken een gxoote beurt geven. Tante Mie is kraakzindelijk. Geen dof plekje op 't zoiQ kan ze zien en als een spiegel niet genoeg naar haar zin glanst, vraagt ze dadelijk om een schoone lap met wat spiritus. Ik weet niet hoe ik 't padden moet. Hadden we Gerritje nog maar. Die kon zoo heerlijk voel uit de weg zetten. Maar sinds ük gezakt ben voor liet Mulo- diploma, heeft moeder haar ontslagen en mij aan t werk gezet, 't Heette, moeder zou me "s morgens helpen. Zoo samen opwerken, zei ze, dan houden we 't huis wel solioon en Jiudith kan haar eigen kamer doen. Jawel. Samen, 't Lijkt nergens op. De heele mopgen wipt moeder bij me weg om in de keuken te zijn. Eerst voor de melk, dat die niet overkookt. Dan om koffie 4» zetten. Of groente op 't vuur te maken. En als 't tegen elven gaat is het: „Nel, je kunt je nu voorloopig wel redden? Ik kan moei lijk bij het eten weg." In gewone omstandigheden pruttel ik daar nooit over. Ik houd er van op mijn eigen manier mot de eleetrische zuiger om te gaan. En stof af te nemen zooals mij dat het beste uit komt. Kijkt moeder me op de vingers, dan heb ik eterk 't gevoel of 't niet goed gaat. Ik kan ook niet geregeld doorwerken. Ik heb behoe-fte aan afleiding. Zoo komt het, dat ik wel eens een praatje maak met Jet van hiernaast of sta te kij ken wie er in 't huis aan de overkant in en uit gaan. Maar altijd zoo, dat moeder 't niet merkt. Vandaag hob Ik me al die kleine genoegens moe ten ontzeggen, om haar, die niet eens een echte tante von ons is. Enkel een ver familie-lid van vader. Ze is nooit getrouwd geweest. Tot haar veertig ste jaar was ze onder de menschen. Toen liet ze oen huisje bouwen „voor d'r eigen" van een dikke erfenis die ze had gekregen. Daar leeft ze nu ver der gierig van. Dat ze rondtrekt van de eene familie naar de andere, is gewoon zuinigheid. Ik zou willen weten hoe anderen haar ontvangen. Of ze haar kuren oven geduldig verdragen als vader en moeder. Zdoals vader met haar omspringt Nee, ik begrijp het niet Er moet iets achter zitten. Vanavond las vader uit de krant voor naar aanleiding van een bezoek dat verschillende per sonen gebracht hadden aan uen gastvrij land „Wanneer je iemand te gast hebt, behoor je er voor te zorgen, dat hij zich gelukkig voelt gedu rende al de tijd dat hij onder je dak vertoeft" En dan nog zoo iets van vroolijike gezichten toonen, en sfeer scheppen van blijde feestelijkheid, schitte rend» herinneringen meegeven, en dat met een blik naar mij, beduidende: Nu weet je 't Nel. En Judith en Evert en Antoon deden er een hartig woordje bij. Och, ze hebben goed praten. Zijn 't grootste deel van de dag de deur uit en 't minst in tante's nabijheid. Judith gaat naar het kantoor en in haar vrije uren is ze veel bij Joop. Evert reist heen en weer naar Amsterdam en is hij thuis dan zit hij 't liefst alleen op z'n kamer. Met An toon is 't evenzoo. School studeeron. Studeer en -school. En Rietepiiet, ons aller lieveling, is natuurlijk tante's hartediefje. Maar ikl 'k Heb trouwens nooit in haar gunst gestaan omdat ik van klein kind af, haar geen zoen wilde geven. Tienmaal liever knuffelde ik a.'n oude teddybeer. Dat vergeeft ze me nimmer. Duidelijk blijkt dat als ze cadeaux uitdeelt. Maar als ze 't morgen waagt me weer een prulding in handen te steppen, gee." ik 't haar ijskoud terug, en breng niet één morgen een geklopt eitje mot sui ker voor haar boven. Wat zal ze hebben op te mérken nu ik in de huishouding gekomen ben? Gerritje werkte ook nooit naar haar zin. Moest telkens van haar hooren: „Toen ik bij de grootheid diende." Dan kwam er aan de opsomming van haar goede deugden geen eind. „Zie je meisje," kon ze dan zoo echt kleineerend zeggen, „dat was in mijn tijd wat je noemt, werken. Boenen, schuren, vassahen, tot je handen er de sporen van droegen De jouwe lijken wel poppehandjes, zoo houterig en futloos steek je die uit de mouwen." Gerritje, dat goede kind, durfde geen woord te gen te spreken. Schreide maar, omdat ze 't toch eoht niet helpen kon. Ze deed immers haar best. Tante kan straks zeggen wat ze wil, ik laat me niet van d'r op m'n kop zitten. (Wordt yervolgd) 298 KORT VERHAAL De kruiwagen door Jo Kalmijn-Spierenburg Driekje had wel een vaag vermoeden, dat er buiten de kleine, afgerasterde wereld van huis en tuintje nog veel te koop en te kijk was. Maar voorloopig was er binnen die enge be grenzingen zooveel to beleven, dat haar hartje niet haakte naar veel daarbuiten. Maar soms, als opa de waschzakken Vrijdags wegbracht en het was lekker weer, mocht ze by de laatste rit vóór op de kruiwagen zitten. Dan liet ze plezierig haar dunne spillebeentjes bengelen, hield do beide handjes zoet aan de rand van de kruiwagen en keek links en rechts met groote, gretige oogen in 't pienter bakkesje, te zeer door al het vreemde overstelpt om iets te vragen. Feesten waren die schaarsche tochten, glanzen de belevingen, waar Driekje dagenlang op teerde en waar ze over fantaseerde als ze weer speelde met de lucifersdoosjes en de kralen in 't schemere, knusse hoekje tusschen opa's rieten stoel en de uitspringende schoorsteenmantel of op de plaats onder het klapperende waschgoed. Féésten waren het... En toch kon de heugenis aan het geziene simpel Driekje soms eigenaardig verontrusten, kon do gedachte aan al dat vreem de haar midden in het overgegeven gespeelde spel plotseling overrompelen. Driekje kon zich geen weelderiger manier van rijden voorstellen dan op do kruiwagen. Ze kon zich geen kostelijker en koninklijker equipage verbeelden dan die afgebladderde, kreu nende kruikar. Tegen de bultige waschzak kon je heerlijk leunen en op de terugweg als de kruiwagen leeg was, schoof je diep achterin en dat was nog veel gerieflijker. Knoerp, knoerp, zei het wiel van de kruiwagen; want het was een oud wiel cn smeren hielp niet veel meer. Knoerp, knoerp. Om de boomen waren opa's handen, veilig- dichtbij, met al dc bekende figuurtjes van adcr- tjos, kris-kxas door elkaar, en met de eene rare, vergroeide nagel, die blauw zag, omdat opa er eens per ongeluk met een hamer op geslagen had. En vlak boven Driekjes nieuwsgierige hoofdje was opa's diepe, geruststellende adem. Onafge broken: hü, hü. In het Molenstraatje, dat een beetje opliep jo kon het duidelijk zien aan de schoeve stoepen ging dat ademen haastiger. Elke keer, ais ze door het Molenstraatje gingen, lette Driekje er op. Het was grappig, dat hei altijd precies eender gebeurde. Het was geen wonder, dat opa zoo hardop zuchtte, de kruiwagen was zwaar, vooral als de blauwe waschzak er nog op stond. Alsjeblieft! Je kon het zien. Het zeel trok opa's schouders naar beneden. Achter de kruiwagen liep hij veel krommer dan gewoonlijk. Op een kruiwagen te rijden was niet lieelemaaJ zonder gevaar. Kun-je begrijpenl I-Iet wiel kon over een steen hobbelen, de wagen kon omkante len. Er kou zooveel gebeuren. Een rit op de kruiwagen was eigenlijk avontuur lijk. Maar dat was juist nog een aparte bekoring. En dan Driekje vertrouwde blindelings opa's voorzichtigheid. Ze was nooit bang. Alleen die eene koer, dat moeder zelf de schoone wasch weggebracht had, omdat opa zoo hoestte, was Driekje wél ongerust geweest Moedor reed met een vaartje. De wagen hob belde over dc keien, dat het verschrikkelijk was en Driekje zich beangstigd aan de randen vast klampte. Driekje werd telkens door elkaar geschud, dat haar hoofd er van duizelde. Het wiel knarste en piepte alsof het zich be klaagde. En in het Molenstraatje Driekje lette er ekspres op hijgde moeder geen oogenblik. Een beetje voorover, op een sukkeldrafje reed moeder tegen het holletje op. Driekje had wel ontzag voor moeders forsche rijden, ze bewonderde wel het gemak, waarmee moeder het lastige Molenstraatje nam, maar ze was toch ziolsvernoegd toen de volgende Vrijdag opa's blauw-beaderde handen weer de boomen hielden in voorzichtige greep.. Onderweg vroeg Driekje nergens uitleg van. Ze was veel te bang iets van haar aandacht te ver spillen. Ze keek maar, kéék maar... Maar eenmaal thuis, leunend tegen opa's knieën de oogen strak van verwachting, kwamen de vragen los: „Hei-je die wage gezien, opa, die met heeste? De heeste stinge deur de latte te kijke. Waar gonge die beeste naar toe? En die hond met die lap om ze eene poot... waarom hiel-ie die poot zoo gek in de hoogte? Kon-die niks as hin- kelepinkele? Enne... zou-die hebbe gejankt toe de lap derom gong?" Opa, te wijsgeerig om zich met een uitvlucht van Driekj es onbarmhartig vragen af te maken, werd door die weetgierigheid soms geducht in de klem gebracht „Tja... Driokie... die beestewagc..." peinsde hij, „daar wazze bigge in, gleuf ik. Die incwte naar de mart" „Waar is dat?" vroeg Driekje mcedoogenloos. „Gunder, wijd weg." Driekje ademde diep. „Wat is dat, de mart?" examineerde ze onver- ddelijk. „En wat doene ze daar?" Bij moeder hoefde Driekje niet aan te komen met zulke diepzinnige vragen. Die zou al gauw ongeduldig zeggen: „Loop rond, meid, je vraagt me 't hoofd van de romp" en dan weer verder plonzen in de kuip, dat het schuim over de rand spatte. Er was veel te koop in de wereld, begreep Driekje wijs. Maar thuis was het veilig. Achter opa's rieten stoel voelde ze zich beschermd Driekje geloofde, dat het altijd zoo Dlijven zou. Maar opeens was er sprake van de school. Moeder begon erover. Maar opa opperde bezwa ren: „Het deerntje is nog zoo klein, laat er nog een tijdje rondloopen. Ze loopt niet in de weg." „*t Wordt tijd, ze mot wat leere" besliste moeder Driekje, achter opa's stoel, luisterde gespannen, haar halsje gerekt om een glimp te zien van moeders gezicht Oei, oei, wat stond dat beslist Nou opa weer. „Ik zou nog een jaartje wachte met die school". Het pleidooi was wel heel zwak. ,,'t Is tijd, dat Driekie wat leert", herhaalde moeder vast. „Ze is nog zoo kinderachtigdat speult nog met poppe, met doosies". Opa zweeg Hij voelde zich medeplichtig. Hij voel de zich schuldig aan het erbarmelijk tekort in Driekjes ontwikkeling. Hij zweeg en keek triest voor zich. De lucifers doosjes had opa eigenhandig met draadjes sajet aan elkaar gekoppeld. Het waren goederentreinen, die Driekje vollaadde met gefantaseerde dingen, naar willekeur, en waarmee zo lange, sensatio- neele reizen ondernam onder de tafel door en rond de stoelpooten. Driekje, achter de stoel gehurkt, wachtte adem loos. Het was of haar vonnis uitgesproken werd. „September begint de school, dat komt mooi uit", zei moeder nog tevreden nu opa zich zoo mak kelijk gewonnen gaf. Zou opa het werkelijk niet meer voor Driekje opnemen? Een groote opwinding maakte zich van het kind meester. Ze kon van opa niets zien dan zijn voeten, zijn grijze sokken en zijn trijpe pan toffels. Ze keek er wanhopig naar. Opa zweeg. Moeder ging de kamer uit. Driekje schrikte van de slag niet de deur. Het was afgeloopen. Ze kroop achter de stoel vandaan, de oogen boos en donker. „Kom es hier, kleine muis". „Nee", zei het kind stug. En nog eens par mantig: „néé". Ze deed een stap achteruit, de handen ineengeklemd op de rug. Opa glimlachte vergoelijkend, maar de ongenade van het verontwaardigde ding deed hem toch even Na moeders beschikking begon opa, behoedzaam en als terloopsch, smakelijke beschrijvingen tc ge ven van de gevreesde school. „Ik heb deur 't raamp gekeke, Driekie, raai-is wat. 't Sting veur 't raamp vol mit blommc, meidje, Tooie zenales enne mergriete, zóöveul, ik kon d'r hos niet deur zien. En verders binne, niks an do muur as plato en raai-es, de kinders wazze toch an 't zinge! Zingenóu. Van do bloemp jes gingen slapc, gleuf ik." Maar Driekje bleef wantrouwig. Haar argwaan Tied achter opa's montere opsomming de opzette lijke geruststelling. Pipsch en verloren liep ze door 't huis, doelloos nu ze het plekje achter opa's leunstoel moedwillig mijdde. Naarmate de noodlottige dag naderde werd ze teruggetrokkener en schuwer. De gedachte aan do school was een donkere schaduw over elk spel, dat ze lusteloos speelde. Tegen opa's knieën kwam ze niet moer leunen. Ze wrokte, omdat hij niet moediger voor haar -in de bres gesprongen was; omdat hij moeder maar goedschiks liet bedisselen. Opa zelf was de naderschuivende dag een be dreiging van onheil. Alleen moeder dacht opge lucht, terwijl ze in een wolk van wusem op de plaats stond, dat Driekje gelukkig nogal kalm pjes het onvermijdelijke aanvaardde. yvjg*. Houtsnede uit: „Bovenover" (Jaargang 1) Maandblad voor het Chr. Lyceum, Arnhem. Maar 's avonds voor de gewichtige dag ,toen moeder papillotten draaide in Drjekjes stugge haren, net alsof het Zaterdagavond was, overwel digde het verdriet het meisje. Tot moeders ontsteltenis liet ze zich opeens van <Je stoel glijden en voorover op de vloer, hakkel de ze overstuur: Ik wil-nie, ik wil nie. Haar arme ontdane papillottenhoofdje bonsde op de grond. Moeder en opa keken elkaar verbluft aan. Zoo te keer te gaan was niets voor het gewillig en zachtaardig kind. „Driek, daa'lijk overend", beval moeder streng. Die kippenkuren en malle fratsen mostcn meteen maar onderdrukt. Onzacht werd het weexstrevend kind overeind gezet Het was een zielig ontdaan Driekje, met een versebreid gezichtje, dat in haar verwoeld bedje overeind stuntelde, toen ze opa's voetstap op de trap herkende. „Opa xKkeikke „Sust maar, sust dan maar kcindmot je nou zoo angaan", berispte hij zachtzinnig, „As moeder heurt, da' je nog nie geslape het"... „Opao opa „Jawel Jawel, naar school, Driekie, da' mot gebeure keind, daaran ken je opa niks verandero nee niksmaar awwe je nou is naar school brochte in do krüiwagc Driekje, machteloos van veel schreien, hing te gen de i'and van haar ledikantje Ze kon opa in het halfdonker amper onderscheiden. Maar ze hoorde wel de troost in de gefluisterde belofte. Nu wist zc ook meteen, wat haar het nxeest had beangstigd; de aankomst bij de school, de kennismaking niet al die vreemde kinderen. De school zelf, met al de bloemen en platen, waar van opa had verteld, was het ergste niet. Maar als ze met de kruiwagen gebracht werd! Door opa zelf! Dat was een greote geruststelling. Wat eon triomf om zóó naar school gereden te worden. Welk kind viel zooiets ten deel? Ze snikte nog een oogenblik na. Maar het ver driet brak. Ze greep naar opa's hand. „Ja... opa... ja, met de krui—", lisptc ze dank baar aan zijn oor. Ze zaten stil bijeen. Beneden hoorden ze moe ders klompen nog door de keuken klotsen. Ze waren bondgenooten. Ze waren door hun ver bond als onkwetsbaar, die twee. Het was -ie volgende morgen een glorieusc tocht. Driekje met een stijf gesteven schort en w:jd uit krullende haartjes zat in de kruiwagen, veilig achterin geschoven. Opa's handen waren aan de boomen. Zijn adem ging hoorbaar: hü, hü. Het wiel knoerpte vertrouwelijk. Er kon niéts gebeuren Een onnut leven is een vroege dood. GOETHE. 295

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 13