JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS
John Galsworthy.
J. Galsworthy: Een meisje wacht,
vertaald door J. G Cock.
U.M. Em. Quérido, Arasterdam.
Bij het lezen van dit boek heeft men het gevoel
te verkecren in een sfeer van koesterende .gezellig
heid, beschaving en zachtheid. Er is in dit alles,
in de intieme intérieurs, de logeerpartijen op land
goederen, de brillante conversatie een sterk vrou
welijk element.
De hoofdpersoon ervan is dan ook een
vrouw, liever gezegd een meisje, zooals het Engel-
sche woord „maid" (vgl. de Engelsche titel: Maid
in waiting) met bewusten nadruk op het maagde
lijke het uitspreekt. In dit meisje, Dinny Sherell,
kind der Engelsche aristocratie, verbeeldt Gals
worthy het type der Engelsche vrouw. Reeds uiter
lijk vertegenwoordigt zij dat. Tenger gebouwd en
vrij lang, met kastanjebruine lokken heeft ze
„dezelfde bekoring der schoone Italiaanschcn
zoo typisch Engelsch die Botticelli geschilderd
heeft." Ze heeft iets aetherisch de buiging van
haar hals doet denken aan een bloem op breek
bare stengel tegelijk iets zeer reëels, een scherpe
zin voor de werkelijkheid en een daarmee gepaard
gaand gevoel voor humor. Aetherisch trouwens
bestaat dit aetherische niet in hoofdzaak in haar
uitgesproken maagdelijkheid en tevens op het
leven gericht met vlugge wakkere geest, is ze een
geheel andere dan die bloedwarme, wildebloem-
achtige wezens, die Galsworthy in andere boeken
met voorliefde teekent. Irene uit de Forsyte saga,
het symbool van schoonheid en hartstocht, die de
wereld van het bezit stukbreekt, Olive en Anna
uit „De donkere bloem", ze zijn allen hartstochte-
lijken, weerloos aan de liefde overgegeven, ver
wachtenden met „halfgeopende lippen", zooals
Galsworthy hen graag beschrijft.
Dinny bezit iets wat haar een dergelijke over
gave aan krachten harer natuur onmogelijk maakt:
een zelfgevoel dermate buhcerscht dat 't „zelf' er
door verdrongen wordt, een humor, die haar gevoe
lens overwoekert en, zoo h .ar gevoelsleven onvrucht
baar maakt, kortom een geestesstructuur, zooals die
typisch is voor een kind van geslachtenoude be
schaving, typisch voor een dochter der Engelsche
aristoc.atie. Dinny is het meisje, dat wacht, af
wacht tot de liefde haar een keus voor het leven
mogeiijk maakt. Kuisck en onberoerd is zij, en niet
te overrompelen. Hallorscn, de Amerikaan, Je
man met zijn prachtig physiek, open-eerlijk, ener
giek en toch kinderlijk, van wien men verwacht
dat hij haar hart stormenderhand zal innemen,
gelukt het niet haar liefde op te wekken. Zij voelt
steeds achter hem het onbekende, de open ruimten,
die haar niet lokken (zij is geheel onromantisch),
haar alleen bevreesd maken, daar zij te innig
verbonden is met iaar familie, te zeer gehecht
aan hun landgoed, te vast geworteld in het oude
Engeland, waarvan zij zulk een karakteristiek ver
tegenwoordigster ie. Men voelt dan ook tegen het
eind zelf wel dat deze bezwaren te groot zijn, dan
dat zij haar sympathie voor Hallorscn zou toelaten
tót liefde te rijpen. Toelaten want Dinny im
mers beheerscht haar hart.
Tegenover haar staat Jean, de verloofde van
Dinny's broer Hubert, in ieder opzicht haar tegen
deel. Daadkrachtig, heftig in haar gevoelens, spon
taan in haar liefde, vurig, bazig, ontembaar, als 't
ware in één dag ve -loofd en getrouwd cn niet
Hubert vraagt haar, maar zij néémt hem zelfs
zonder vragen word* zij ons voorgesteld als het
type der moderne vrouw. Zij blijft echter meer
type dan dat zij realiteit wordt; hoe charmant
wij haar soms ook vinden, doet zij ons toch over
't algemeen wat overdreven en dus niet geheel
aannemelijk aan.
Om Hubert cirkelt het leven zoowel van Dinny
als van Jean zich. Want Dinny heeft twee diepe
genegenheden haar liefde voor het landgoed,
waar zij haar kinderjaren doorbracht en haar
gehechtheid aan Hubert. Huberts moeilijkheden
vormen de intrige van dit bock.
Hij is officier en nam in een periode van ziekte
verlof deel aan een Amerikaansche expeditie in
Bolivia. Daar heeft uit uit zelfverweer een der
drijvers, een half-blocd Indiaan neergeschoten,
terwijl de hoofdleider, de Amerikaan Hallorsen op
Feis was. Bij zijn terugkeer in het kamp na maan
denlange afwezigheid, vindt deze het kamp door
alle drijvers verlaten, waardoor de expeditie mis
lukt is. De schuld van deze mislukking wijt Hal
lorsen aan Hubert, en spreek, dit ook publiekelijk
uit in zijn spoedig verschijnend boek. Het gevolg
van deze voor Hubert ong instige publicatie is een
vraag in het parlement, waardoor op deze kwestie,
de zgn. moord op de halfbloed de aandacht geves
tigd en Huberts militaire loopbaan in gevaar ge
bracht wordt. Op dit moment sluit de familie zich
aaneen, om het bedreigde lid van hun geslacht
terzij te staan.
De familieband is hier niet, zooals bij de For
sytes enkel een op een kleine kring gerichte, dus
egocentrische kracht, maar men voelt er in een
werkelijke warmte voor elkaar, niet een blind
werkende liefde, maar een, die met begrip en wijs
heid vermengd is.
Dinny confereert met de drie Ooms. Zij stelt
alle pogingen in het werk ten einde Huberts
positie en daarmee zijn werk, zijn zelfgevoel, in
laatste instantie hemzelf te redden. Deze pogingen
bestaan in het bewerken van personen, die hij het
leger of de overheid invloed zouden kunnen uit
oefenen. Aanvankelijk faalt alles.
Succes heeft ze alleen bij Hallorscn zelf, die in
de tweede uitgave van zijn boek zijn beschuldi
gingen herroept Hallorsens liefde voor Dinny
mengt echter iets pijnlijks in dit goed gevolg.
Trouwens het is ook te laat, men hecht geen
waarde aan dit herroepen waarvan men de ach
tergrond wantrouwt. Huberts verlof wordt voor
onbepaalde tijd verlengd. Ja een nieuw gevaar,
waarbij het vorige slechts kinderspel schijnt,
dreigt, de Boliviaantche regeering dient een ver
zoek in om uitlevering var Hubert, teneinde voor
haar rechtbank, de „moord" op een harer onder
danen te onderzoeken.
Het Engelsche gerechtshof neemt Huberts zaak
in behandeling. Daar het 't bewijs, dat "Hubert on
schuldig en het verzoek om uitlevering dus onge
grond is, zelf niet geven kan, wordt Hubert ge
vangen genomen en zal over drie weken naar
Bolivia overgebracht worden. Opnieuw poogt de
familie de autoriteiten te bewerken. Het is Dinny,
aan wie het tenslotte gelukt de secretaris generaal
van binnenlandsche zaken ten gunste van haar
broer om te stemmen, waardoor de uitlevering ge
weigerd en Hubert vrijgelaten wordt.
In de tijd van zijn gevangenschap maakt Dinny
moeilijke dagen door. Het is haar, alsof haar lichte
wereld ineenstort, vragen naar de zin, die in dit
alles ligt, naar de rechtvaardigheid in het leven
worden in haar wakker. Daarbij komt nog iets
anders, dat haar ontroert, namelijk het geval Ferse.
Kapitein Ferse is getrouwd met Diana Montjay,
een vriendin van Dinny's oom Adrian. Na een
vierjarig verblijf in een krankzinnigenverpleging
komt Ferse onverwachts thuis. Nog niet geheel
normaal. Dinny is dan juist bij Diana op bezoek.
Beiden zijn ontsteld, vol angst en wantrouwen.
Ferse is zich ten volle bewust van de schrik, die
zieken als hij bij gezonden teweegbrengen, hij weet
zich uitgestooten in een volkomen eenzaamheid.
Eenvoudig wonderbaarlijk is de wijze, waarop
Galsworthy de naar de gebieden van de waanzin
afglijdende mensch, zijn angst, zijn lijden, zijn
tragische ondergang weet weer te geven.
In de "eriode waarin Ferse steeds meer zijn
zelfbeheersching verliest, is Dinny voortdurend in
Diana's huis aanwezig, om haar zoo noodig te be
schermen.
Meer nog dan de onrechtvaardige wijze waarop
het leven Hubert schijnt te behandelen, wordt
Dinny geschokt, door dit drama, dat zich voor
haar oogen afspeelt, waarin heel het lijden der
menschheid, der creatuur op haar aandringt. Ge
steld tegenover het leed, begint zij over God te
denken. Volkomen menschelijk immers zoo lang
het leven gelukkig en harmonisch is, schijnt God
daarin wel altijd zwijgend aanwezig te zijn, zoo
gauw echter de wereld haar donkere wezen ont
hult, rijst de vraag of zij wel werkelijk Gods
wereld is.
Bij Dinny blijft het bij vragen, trouwens dit is
in overeenstemming met de positie, die zij tegen
over en in het leven inneemt, nog alleen beschou
wend, nog afwachtend, niet met haar heele zelf
daarin betrokken. God zelf zoekt zij niet, daar zij
Hem niet noodig heft.
Evenals Dinny kent ook Galsworthy slechts het
peinzen over God, een peinzen waartoe de velo
tegenstrijdigheden, de wreedheid en het mateloos
leed van het leven der menschen, van de natuur
hem gebracht hebben.
Is God barmhartig? „Niet in die zin, waarin wij
menschen barmhartigheid verstaan. Hij is eer
der een alomvattend scheppingsvermogen en een
macht van bedoeling zonder aanvang of einde"
antwoordt oom Adrian.
En Hilary, de sloppendominee, is het mét hem
eens. Meer kan men van God niet weten. Men
kan enkel zijn naaste dienen, en in overeenstem
ming hiermee is Hilary dan ook de dienende
figuur. „Ongetwijfeld bestaat God, maar of Hij zich
wel met deze aarde bemoeit, is de vraag", denkt
Dinny.
Al deze vragen over God hebben hun ontstaans-
bodem tenslotte alleen in het leven zelf.
Het is een vragen over, niet een zoeken naar
God. God wordt niet gevoeld als een macht buiten
de wereld, als een metaphysisch bestaan, niet als
een Wezen op zich zelf, waarmee de menschelijke
ziel krachtens haar aard contact zoekt.
Het is duidelijk, dat een dergelijk benaderen van
God alleen van het leven, uit hoe natuurlijk
ook, toch altijd eenzijdig en onbevredigend, ja
oppervlakkig blijft.
Trouwens dit heele boek, met zijn eigenaardig
Engelsch realisme, een boek, waarin de menschen
ons met zóó verbijsterende levensechtheid voor
oogen gesteld worden, dat het ons is, alsof wij
ons te midden van hen bevinden, temidden van
het bonte woelende leven, heeft dit gemeen met
iedere alleen realistische levensuitbeelding, dat het
de diepten der ziel onaangeroerd laat. Geen schijn,
maar werkelijk leven en toch een .gevoel van
leegte!
De diepe waarde, die ook deze roman van Gals
worthy echter ongetwijfeld heeft, ontleent hij aan
de warme menschclijkheid, aan de naastenliefde
van de schrijver. Deze liefde strekt zich over ieder
uit, zoodat ulle figuren in het juiste licht gezet,
nooit afwijzend maar altijd met begrip en warmte
getcckend zijn.
ROELIEN STAGGER.
Con Sordino
Aanteekening bij het gedicht op de voorpagina
Een van de beste en beminnelijkste verzen van
den laat-achttiend'ecuwschen dichter Bellamy, die
naast den voortreffelijkcn Van Alphen, het hol-
geworden renaissance-vers met der daad bestreed.
Hij behoort tot die zuivere, oorspronkelijke natu
ren als vóór hem Poot en (betrekkelijk) Dirk
Smits, en nd hem Staring en De Génestet, die,
binnen een sfeer van onnatuur, nog het eenvou
dige en oprechte lied vinden, dat het nageslacht
steeds opnieuw weer verbazen zal. Men meent 't
accent der Aufklaerung te hooren, wanneer hij
eischt, dat het gedicht getoetst moet kunnen wor
den aan het gezond verstand, de goede smaak en
de natuur, maar dit (op zichzelf zeer vlakke) „ge
zonde verstand", hoe weinig overbodig was het
bij do lyrische wan-vervoering der vóór- tot na-
Bi Iderdijksche dagen. En hoe waarachtig en on-
aanrandbaar is ten slotte de door hem aldus ge
formuleerde wet, „dat men het waare, eenvoudige
gevoel der natuur, in zijne gedichten mag en moet
uitdrukken". Dit woordje „mag" houdt een ver
bluffende karakteristiek in van het poëtisch
ideaal zijner dagen! Het literatuur-historische ver
schijnsel Bellamy kunnen wij eigenlijk niet hoog
genoeg aanslaan. Zijn beste verzen zijn, in hun
kuische rijmloosheid, kaJm, zacht, en meest een
weinig bleek, doch vrijwel gespeend van het
leege, voorgewende pathos zijner eeuw.
Het hiervoor gepubliceerdo gedicht heeft oen
nauw verneembare, innerlijke muziek; stille, gra
cieuze wendingen; het buitengewoon oorspronke
lijke, ademende rhythme houdt den lezer het ge
dicht dóór bevangen; het heeft opmerkelijke ac
centen van plastiek en stemming. Een even be
scheiden als overtuigend voorbeeld niet voor
Bellamy's tijdgenooten alleen, maar voor de dich
ters van alle tijden. p. v. R.
Van de Redactie
In dit eerste October-nummer vangen wij aan
met een nieuw vervolgverhaal „Langs kromme
wegen", door K. Jonkheid; een nieuwe rubriek
„Dagboek van de familie Berkelmans" (bij-gehou
den door het meisje dat „maar" thuis is) en een
nieuw vervolgverhaal voor de jeugd, getiteld: „De
gebroken ruiten" door G. Mulder.
294
Wie ziet wat dit is?
De kapotte ruiten
door
G. Mulder
.jHerkie Anies, ken jullie die?"
„Ja moester", reopen verscheidene kinderen te
gelijk.
„En wie kent Ane Heirkes?"
„Ik moestori", noopt *n jongen. De and-oren ken
den hem niet.
„Maar nu Ane Ilerkes z'n grootvader, ken je
die ook?"
De kindenen lachten. Wie zou die n<u kennen?
„Kent niemand de oude Ano Hcrkes? Nie
mand?Good, dan ga *k jullie daarvan vertel
len".
„Die oude Ane woonde ergens tusschen Wychel
en Bakhuizen in 't bosch. Toen Ane een-cn-twintig
jaar was stierven z'n vader en moeder, kort na
elkaar. Daar zat hij nu alleen, wamt broers en
zusters had hij niet. Het huis in het bosch was
nu van hem. En de zeven koeden, die im die koe
stal stonden ook.
Maar 't was niet gezellig zoo heelemaal alleen
te wonen. Wamt ja, hij praatte wol tegen de
koeien, maar die zeiden nooit iets terug! Als
ze heel vriendelijk waren, dan kreeg hij 'n lick mot
de tong. Ane verveelde zich wel 'n beetjeOp
'n keer loopt hij -im 't boscli, en dan komt hij 't
bosch wijf togen. Andere menschen waren allemaal
bang van 't boschwiif, maar Ane niet.
„Wat loop jij hier alleen, Ane", zegt ze.
„Mij-n vudor en m'n moeder zijin gestorven",
zegt Ane.
„Zoo, zoo jonge, zijn ze gestorven? Dat is niet
zoo gezellig voor jou. Weet je wat je doen moet?
Een vrouw zoeken".
„Ja", zegt Ane. „dat zou ik kunnen doen, maar
ik ken geen vrouwen".
„Dat geeft heelemaal niets", zegt het boechwijf.
„Je loopt maar gewoon door, en de eerste de beste
vrouw die jc tegen komt vraag je. Alleen, je moet
recht doorloopcn. Heelemaal neoht".
„Maar wat moet ik dan zeggen", vraagt Ane.
„Zoggen?Tegen 'n vrouw moet je nooirt wat
zeggen. Je moert, ze alleen maar vragen. Je vraagt
gewoon: Ga je mee naar 't bosch? Zegt ze clan:
ja, dan vruag je- Ben je ook bang van de vogels?
En is ze ook niet bang van de vogels, dan noem
je zo moe maar huis en is ze je vtouw. Begrijp je?"
„Dank je wel", zegt Ane en hij gaat direct op
sjouw. Hij loopt precies rechtuit door 't bosch,
dwars door kreupclhout.cn heesters cn struiken...
In 't bosch kwam hij niemand tegen. Natuurlijk
niet! Welk meisje loopt nu allocn in 't bosch.
Maar toen hij dwars over de Nijemirdumer bou
wen liep kwam hij er één tegen.
„Ga je mee naar 't bosch?" vroeg Ano haar
da root „Ja", zed diat meisje. „Ben je ook bang voor
do vogels?" vroeg Ane toen, en hij zwaaide erg
vlug en heel ddcht met z'n vijl vingers voor do
oogen van dat meisje heen en weer
„En wat denk jullie nu dat het meisje deed?"
„De oogen dicht meester!" roept Jan.
„Dat moert je net gelooven!" zegt meester.
„Nt<en", zei ze, en ze hield do oogen groot open.
Zoo kinderachtig was ze niet rnc-er, dat ze de
oogen dicht kneep. Maar dat kwam ook dat ze
direct van Ane hield. Ane nam zo mee naar huis
en ze trouwden.
Wat is nu 't geval? 'n Paar jaren later krijgen,
ze 'n kindje, 'n Jongen. Die noemden ze Horke,
diat begrijp jc. En nu moet jullie 's goed luisteren...
Toen Horke twaalf dagen oud was kwamen er,
van allo kanten, twaalf vrouwen naar 't huis in
't bosoli. Ze hadden allemaal iets bij ücli voor de
kltaime jongen, zeiden ze. Maar 't was niet zoo.
De een had een tulband, de ander een krentebrood,
de derde "n kaneelstokje, eruzoo voort, allemaal
lekkers voor vrouwen om op te eten. Daar had
zoo'n kind toch niets aan. Goed! Ze zotten hun
geschenke 11 netjes in 't achterhuis op de tafel
neer en gaan naar binnen om thee te drinken.
Ane ziet dat en zal ook naar binnen gaan. Maar
dat mocht niet, zeiden de vrouwenl Hij mocht pas
's avonds in do kamer komen. Ane begreep er
niets van. Maar wat moest hij alleen tegen twaalf
vrouwen beginnen? Hij ging naar de stal en
spande het paard in. Maar, dacht hij, 't is toch
erg, dat die vrouwen al die tulbanden opeten-.
Ane moest houtrijden en in 't bosch kan je soms
zoo'n honger hebben! „Weet je wat?" zei Ane tegen
de knechts, „wij moesten dot lekkere spul maar
meenemen".
„Ja", zed één van die knechts, „dat doen we!
Want die nflet weriert zal oak niet «ten. Wij héb
ben 't druk vanmiddag, moerten hard werken en
dde vrouwien zitten toch m-aar wat te praten!"
„Juist!" zei de andere knecht, „en dat zoete,
lekkere spul is ook niet goed voor die vrouwen.
Ze krijgen er maar slechte tanden en kiezen van.
Wij niiert, want wij pruimen!"
„Bovendien", ^ei Ane, „is 't ook maar brutaal
vam die vrouwen om de mannen tie laten werken
en zelf feest te houden".
Eu zoo gebeurde het, terwijl de twaalf vrouwen
met de vrouw van Ane zaten te theedrinken, dat
Ane met de beide knechts stilletjes al dat
lekkere eten wegnamen, op de wagen zetten en
toen vlug 't bosch inreden. Ze aten altos op. Er
bleef geen kruimel over
„Wat gemeen!" roepen een paa^ meisjes.
„Nert goed!" roepen de jongens.
„Stil, stil!", zegt meester, ,,'t is nog niet uit".
De meisjes kijken kwaad naar die jongens en
die jongens lachen. Meester vertelt verder:
„Kijk eens, zóó komt hert nu diat nd drien tijd de
jongens en meisjes als ze van school gaan elkaar
niet vertrouwen. De jongens denken altijd, diat de
meisjes nooit wat doen en thuris de boel apeten en
de meisjes meen-en, dat die jongens niets anders
wiltien dan bij hun in de kamer zijn of achter
iets wegpakken. Ze ve-rtrouwen elkaar niet En
als er twee zijn, oen jongen en een meisje, die
elkaar wèl vertrouwen, dietrouwen. En d-an
werken ze samen cn eten ze samen. Als er dan
maar geen twaalf vrouwen over die vloer komen,
want dan is 't weer mis!"
„Ik trouw nooit!" roept Picke.
„Ik ook niet!" roepen al de meisjes.
Meester en de jongens lachen.
't Is de laatste middag op school, van de hoog
ste klas.
Meester moert dien middag wol vertellen, ze hou
den niet op mot vragen. En waarom zou hij het
niet doen?! De kinderen lcercn toah niet meer. Hij
heeft het gedaan. Dc rapporten worden uitgedeeld
en daarna spreekt de meester 'n ernstig woord
en nog is T geen vier uur.
„Kom", zegt do meester, „vertel mij nu eens wat
van jullie plannon. Wat ga jij doen, Pieke?"
„Nee meester, ik doe 't toch niet als die jongens
er bij zitten te lachen".
Uitbundig gelach bij de jongens.
„Picke heeft gelijk", zeggen de meisjes.
„Ik weet wat!" roept meester. Allen kijken
naar hom „We eindigen eerst. Dan kunnen die
jongens naar huis gaan cn de meisjes nog even
blijven. De jongens moeten dan vanavond bij mij
aan hiuris komen, dain kan ik nu nog even rustig
met de meisjes praten
(Wordt vervolgd).
Er komen zes van deze soort plaatjes. Nadat dc
laatste geplaatst is komt de oplossing.
Kijk nu maar goed!
Oplossing
van de rebus in het vorige nummer
In gevouwen mcnschenbandcn ligt het sclioone
leven veilig bewaard.
van he» letterraadsel in het vorige nummer
Postkantoor. 1. P. voor „piano": zacht; 2. dok;
3. eisch; 4. gestold; 5. Schokland G. postkantoor;
7. troonrede; 8. Fortuna; 9. gloor; 10. lot; 11. r
voor radius, straal.
„Gevaarlijk werk". Zie het artikel Bloemeneiland.
Rebus
299: