Renee de Benoit
geb. van Berchem
door
Gré van Ast
Ik geloof, dat Gij aan mij persoonlijk
gedacht hebt. toen Gij den mcnsch naar
Uw beeld geschapen hebt.
Ik geloof, dat Gij niets gespaard hebt,
zelfs niet Uw eigen leven, om mij van
de zonde vrij te maken.
Ik geloof, dat Gij almachtig zijt, dat
Gij alles kunt doen, dat Gij mij voor elk
gevaar kunt beveiligen.
Deze belijdenis, waarin een kracht ligt, die de
sterkste muur kan omwerpen", werd neergeschreven
door Renee de Benoit, en voor ons bewaard In
het teere bundeltje „Morgengedachten", een ver
zameling uit haar intieme aanteekeningen.
Het leven van deze vrouw is van af haar jongo
jaren aan de Heiland gewijd geweest. Voor allen
met wie ze in aanraking kwam, was ze een schij
nend licht. Ieder die haar kende, heeft haar lief
gehad om haar goedheid en toewijding. En zij die
haar slechts van verre kenden, hadden eerbied
voor haar woorden, die een openbaring waren
van voortreffelijke eenvoud en de grootheid van
het Christelijk geloof. Een geloof, rein en ver
heven, dat deed verstaan dat het Christelijk leven
een leven van zelfopoffering is.
Renee werd den 21en Juni 1892 geboren op het
kasteel Crans, aan de oever van het meer van
Genève.
Als klein meisje was Renee een fijn, gevoelig
schepseltje. Verlegen tegenover vreemde menschen,
maar geen vrees kennend hij alle mogelijke spelen.
Ze bracht een gelukkige jeugd door in de
echoonc omgeving van Crans, te midden van zeven
broers en zusters.
Vergetend zich zelf, was ze steeds bereid ande
ren een dienst te bewijzen. En zich te geven aan
hen die haar hulp noodig hadden.
Een bizondere gave bezat ze, de gedachten van
anderen te raden. Zoo voorkwam ze ieders wen-
schcn. En waar ze was en kwam wist ze een pret
tige sfeer te scheppen.
Maar jonge ziel zocht vroeg den Heere. De Bijhei
werd haar geliefkoosd boek. Ze las dagelijks nauw
gezet, en als een tekst haar bizonder trof, schreef
ie haar gedachten daarover neer in een aanteo-
Renee de Benoit.
Vervolg van pagina 3)
waard en donkere zorgen uit droef doorleefde
dagen.
Daar was nog nooit iemand geweest, die met
zooveel liefde had gezien naar het deemoedig-
stille gaan van haar leven, als de kleine mevrouw
in de oude pastorie.
Stine bleef lang en toen ze zelf geen woorden
meer wist, luisterde ze bereid naar de stem van
de domineesvrouw.
En met nieuw vertrouwen begon ze te zien naar
het leven, dat de laatste dagen als een sombere
dreiging had voor haar gestaan.
Uit haar donkere hopeloosheid, keerde ze zich
langzaam naar het licht, dat Gods reddende ont
ferming boven de droeve levensdingen schijnen
iaat.
En als ze in den avond terugkeerde naar haar
huis, droeg ze haar zorgen zonder droefenis, als
een taak van God, die ze vrijwillig wou volbren-
keniboekje, dat ze haar „Wonderboekje" noemde.
Toen Renee 12 jaar was, moest ze om gezond
heidsredenen de winter in de bergen doorbrengen,
en daarop volgde nog een winter, en nog een.
Vandaar scheef ze: „Ik ben gelukkig, want Jezus
geeft mij kracht mijzelf te overwinnen."
Door dit herhaaldelijk verblijf buitenshuis werd
Bcnee's studie zeer belemmerd. Toch, door haar
nauwgezetheid en vlijt, voltooide ze haar leertijd
met zeer goede resultaten.
Daar ze zich graag ten dienste stelde van min
der bevoorrechten dan zij, ging ze een zomer hel
pen in een weesinrichting te Burtigny, waar ze
de zorg kreeg voor kinderen van vier tot acht jaar.
Eerst had ze moeite te wennen aan de regels van
dit huis, maar eenmaal op streek, schreef ze aan
haar moeder:
„Ik leer nu pas de gemakken van ons eigen,
heerlijk thuis waardeeren. In 't vervolg zal ik zo
meer op prijs stellen, 't Is heel goed voor mij
dat ik hier gekomen ben. Ik denk veel na, over
het leven van de menschen. Wat is het ver
schillend."
Voor haar tijd aan de inrichting ten einde liep,
bezocht ze nog verschillende andere inrichtingen
van weldadigheid. Renee geloofde dit: „Niemand
kan zich de menschelijke ellende voorstellen zon
der die gezien te hebben."
In 't najaar werd ze weer ziek. Geen klacht,
werd van haar gehoord. Geen droefheid merkte
men bij haar op. Enkel roem en dankbaarheid
vervulde haar hart. Zij was er van overtuigd dat
God bezig was, haar op haar rustbed te laten zien,
dat haar ziel evenveel genezing noodig had als
haar lichaam. En ze bad vurig om genezing van
beide.
God verhoorde haar gebed. Ze genas van haar
kwaal, en hoefde nadien niet meer voor haar ge
zondheid naar de bergen.
Een jaar later ging Renee met haar moeder
naar Engeland. Daar nam zij deel aan Christelijke
samenkomsten, die voor haar geest een nieuwe
horizon openden.
Na 't vertrek van haar moeder, ging zo naar
een badplaats, om onder kinderen en jonge men
schen, die daar zomers het strand bezochten, het
Woord van Christus te brengen. De arbeid was
een uitstekend middel Renee af te helpen van haar
verlegenheid. Eerst had ze weinig moed te spre
ken. Maar ze was gedachtig het woord: „Ik ver
mag alle dingen door Christus die mij kracht
geeft." Zoo kreeg ze haar eerste ervaring op evan
gelisatie gebied.
Ja meer. Ze vond gelegenheid nog getrouwer
Gods Woord te onderzoeken en zich vrijer te ont
plooien in de liefde Gods.
Ze schreef aan haar moeder: „Gelooft U niet, dat
God mannen en vrouwen uitkiest, die Hij roept
tot Zijn dienst? Ik ben bereid voor Hem te gaan,
waar Hij mij noodig heeft. Ik heb God gebeden
mij duidelijk Zijn wil te openbaren." En aan haar
vader: „Als God me roept voor de Zending onder
de Heidenen, zult U me dan voor dat doel aan
Hom geven?"
Terug gekeerd uit Engeland, groeide sterk Re-
nee's liefde tot de Zendingsarbeid. Nu was 't al
tijd haar wensch geweest, verpleegster te worden.
En daar zij zelve overtuigd was, dat deze oplei
ding een nuttige voorbereiding zou zijn, vóórhaar
toekomstige loopbaan als Zendelinge, bezocht ze
te Genève de bekende school „Bon Secours" waar
meisjes uit beschaafde kringen opleiding ont
vangen voor Ziekenverpleging, of voor philantro-
pischen arbeid.
Renee was er drie jaar, en toonde steeds een
ruim harte te hebben voor de schepselen die ze
verzorgen mocht. En door haar krachtige persoon
lijkheid, haar moed en zelübeheersching, was ze
andere verpleegsters een heerlijk voorbeeld.
Het ouderlijk huis te Crans,
Eens zei een verpleegster, met wie ze samenwerk
te tegen haar: „Ik had me bijna boos gemaakt,
maar ik heb me beheerscht, omdat ik wist, dat U
zoo dichtbij was in de zaal hiernaast."
Nadat zij „Bon Secours" verlaten had, schreef ze
In een aanteekenboekje: Een periode van mijn
leven is afgesloten, en ik vraag U, Heere, of Gij
mij de weg wilt wijzen, die ik nu zal hebben te
volgen.
Later aan haar vriendin: „Ik kan bedroefd wor
den als ik de weelde waarin ik leef, vergelijk
met de ontberingen van zooveel andere menschen.
Het is altijd mijn vurigste wensch, voor mijzelf de
juiste wijze van leven te leeren kennen en duide
lijk te mogen inzien, hoe ik anderen moet laten
deelen in mijn voorrechten."
November 1913 was Renee voor enkele weken,
hoofd van een polikliniek te Genève. Deze verant
woordelijkheid nam ze zeer aarzelend aan. Toen
de vraag tot haar kwam was ze van meening:
„Daar ben ik onbekwaam toe. Ook zie ik tegen de
dokters op en voor directrice ben ik niet in de
wieg gelegd."
Renee dacht wel heel nederig van zichzelf.
Telkens beleed ze haar zwakheid en kleinheid
voor God, van Hem alleen verwachtte ze hulp en
sterkte. Zoo is ze voor veel kranken ook daar ten
zegen geweest
Acht maanden later brak de oorlog uit. En het
was Renee's vurige wensch, zich nuttig te maken
duur waar hulp het meeste noodig was.
Deze wensch werd vervuld. Waar de ellende het
grootst was, en het aantal verpleegsters het minst
talrijk, ging ze heen.
Vanuit Lyon, waar ze werkte in het stations
hospitaal, meldt ze haar vader en moeder: „We
hebben veel te doen. Laatst op oen nacht zijn er
vier treinen aangekomen, waarvan één met 1100
gewonden. We hebben vaak verbanden te vernieu
wen, die al dagen gezeten hebben en daardoor ge
ïnfecteerd zijn. Dan zijn er ook gewonden, die
regelrecht van het slagveld komen en die nog
maar een voorloopig verband hebben. Wat een
lijden, verdriet en ellende! Iedereen is verslagen
en iedereen lijdt."
Renee voelde diep en innig mee en al duidelijker
werd het haar dat de ziel veel meer waard is
dan het lichaam. Toen werd het haar begeerte,
dat God haar bruikbaar maken wilde tot de dienst
van Zijn Evangelie.
Zoo verzachtte Renee niet de lichamelijke won
den alleen, ze goot ook balsem in de zielen die
moede en krank waren.
Maart 1916 verloofde Renee zich met Dr. de
Benoit, die zich op herhaald aandringen van het
Zwitsersche Zendingsgenootschap bereid verklaar
de een onderzoek in te stellen naar de door de
wereldoorlog zoo droef geworden toestand van do
Bazclsche Zending in Engelsch Indië.
Daarop volgde spoedig haar afscheid van de ge
wonden en het vaarwel zeggen van haar verpleeg
sters loopbaan. Met weemoed legde ze het mutsje
en het kruis van „Bon Secours" af.
Geen jaar later vertrok Renee met baar man
naar het nieuwe werk dat hun wachtte en kwa
men ze op 'n Zcndingspost te Betgeri, 'n heel arm
gebied, waar veel ziekte was en in een jaar geen
dokter had gewerkt.
Met kracht gaven beiden zich aan hun schoone
taak. Renee's liefste wensch werd in deze vervuld,
Boodschapster Gods te zijn.
Helaas, slechts voor korte duur, is dat geweest.
Na twee-jarige arbeid werd haar man terugge
roepen naar Genève om bseprekingen te houden
met het Zendings-Comité.
Kort na hun aankomst te Genève voelde Renee
zich niet goed. Het werd griep met longontsteking.
Enkele weken later ging ze naar Jezus, op do
leeftijd van 27 jaar.
280
Wie meer uitvoeriger bet leven van deze bizon
dere vrouw wil leeren kennen, leze 't mooie boeks
„Een schijnend Licht", brieven en aanteekeningen,
door Renee's familie verzameld.
Het werd uitgegeven bij J. N. Voorhoeve, Den
Haag.
Gedrilde jongens
Mobilisatie-herinneringen
Vijandelijke vliegtuigen
Er waren bij do wachtcommandanten strenge
consignes gekomen betreffende vijandelijke vlieg
tuigen.
Die moesten, wanneer ze zich vertoonden, zonder
pardon worden neergeschoten.
Werden ze waargenomen zonder dat ze met
succes zouden kunnen worden gedwongen te lan
den, dan moest onverwijld naar de omliggende
wachten worden getelefoneerd, opdat de gevleugel
de schenders van Neerlands neutraliteit niet on
gehinderd hun snoode plannen zouden kunnen
Uitvoeren.
Den wachtcommandanten werd tevens bericht,
dat niet alleen zintuigelijk waarneembare vlieg
tuigen verwacht konden worden, maar dat ook,
om de paraatheid van wachtcommandant en
manschappen te beproeven, veronderstelde vijanr
delijke vogels zouden worden gemeld.
De luitenant-adjudant en z'n collega van piket
Jtregen opdracht daartoe, en namen zich voor dit
op 't alleronverwachts te doen.
Dat onverwachte hielp echter niets..., de
«racht was paraat.
Al verscheiden malen was het kunstje vertoond.
De aardigheid ging er vlug af.
H Vijandelijke geronk werd wel eens gehoord,
doch nimmer zoo'n „tusschen aarde en hemel-
ding" gezien.
t Ging al niet meer zoo vlughet „in 't ge
weer" komen, wanneer „vreemde vliegtuigen" wer
den gemeld.
Als er maar eens een echt vliegtuig kwam, zon
der Hollandsche ringen, dan: een zeef er van
maken zouden ze, maar nu?die flauwe pop-
penkasterijWaren ze soms daarvoor drie
ivier jaar in dienst?!
Op 'n Vrijdag was er Regvments-marsch.
Alles moest mee.
Voorop reed de Overste met z'n adjudant en
twee paardenoppassers.
Daar achter maroheerde het Rogimmts-muziek-
korps. De Majoor Bataljonscommandant van het
Je Bataljon met z'n Adjudant volgden. Achter
het eerste bataljon liep het tweede en derde, 'f
,Was een heel lange rij. Zoowat 'n duizend man
.voetvolk.
De zon keek helder neer op: Neerlands hulp
Jn bange dagen. De lucht was onbewolkt en de
jwind met verlof.
Van den Overste voor die z'n kepi afnam,
pn met 'n zakdoek zijn haarloozen bewaarplaats
/les wetenschaps, afveegde tot den sergeant-ma
joor sectiecommandant der achterste sectie, die
«net gebogen hoofd achter zijn manschappen liep
te denken aan zijn vrouw die vandaag verjaarde,
toe, hadden allen 't waiu.
Gelukkig.... ddér was de weg aan weerszijden
beboomd.
Allen namen, zoodra zo bcschennd waren voor
de al te groot vriendelijkheid der lichtkoningin,
bun kepi's af....M en, haalden diep adem....*
Heerlijk!
Geronk veraf, en hoog......
Met zakdoeken wi sell ten t&e zich het zweet van
*t gezicht.
Dichter bij dat gebrom, en Jager
„Hebben we haast rust, luitenant?" vroeg
Iemand die graag al was 't clan maar vijl mi
nuten van de gelegenheid wou profiteeren en
*8 lekker lang uit in 't beschaduwde gras liggen,
„Nog 'n kwartier" zei deze, z'n polshorloge raad
plegende.
Dichtbij en laag kwamen drie vliegtuigen den
troep achterop. Langzaam vlogen ze, achter elkaar
Men keek om.
Nog lager vlogen ze, volgend den weg, maai
even boven de boomen.
Zoo kon je geen ringen zien.
Waren 't wel Ncdcrlandsohc?
„Majoor, 't zijn vijandelijke!" riep de ziekendra
ger van het achterste ziokenwagentje tegen den
sengeant-anajoor die nog steeds achter z'n sectie
löep.
„Ja majoor, 't zijn Duitsche."
„Belgischer
„Neen, kijk maar eens goedFransche!"
Zoo riepen de achterste manschappen door el-
Ikaar tot de sergeant-majoor, die heel nauwkeurig
de kleuren van de ringen der vleugels bestudeerde
„*t Zijn geen Ncdcrlandsche!" was zijn conclusie.
„Schieten, majoor? Schieten?"
De vliegtuigen vlogen heel langzaam verder, nog
eteeds laag.
„Korporaal, loop jij eens vlug naar de kapitein
en vraag of ik moet vuren... looppas! comman
deerde de majoor, die z'n vrouw in de steek liet
en zich voor 't geval interesseerde.
De vliegtuigen gleden heel rustig boven de boo
men en de waarnemers er in zagen die groota
troepenmacht zich richting grens bewegende.
De kapitein van de achterste compagnie keelt
ook al.
„Welke kleuren hebben die ringen onder de
vleugels?" vroeg hij aan een luitenant.
Die greep z'n verrekijker naar 'n vliegtuig
zie je tooh met 'n verrekijker en zag, terwijl ze
enkele meters boven z'n hoofd zweefden.
„Kapitein, kapitein!' hijgde de korporaal, dia
door de achterste sectie-commandant was gestuurd,
„de majoor vraagt of we moeten schieten?"
De kapitein, die dat ook niet op eigen verant
woording durft gelasten, stapt op z'n fiets, trapt
en belt, hij komt heelemaal in actie en fietst naar
den Bataljonscommandant.
De Bataljons-commandant houdt strak vast da
teugels van zijn paard en kijkt naar boven.
„Zijn 't vijandelijke?" vraagt hij aan zijn adju
dant.
„Ja zeker, majoor!" hij kijkt nog eens, ,,'t zijn
Duitsche!"
Nog steeds vliegen de vliegtuigen laag.
„Majoor!, majoor!' roept nu de kapitein, dia
bijna van z'n fiets valt.
„Wacht even!" roept deze, en zich tot z'n adju
dant wendende, roept hij: „Galoppeer zoo vlug
mogelijk naar de Overete en vraag of ik moet
schieten!"
De luitenant-adjudant geeft z'n boerepsard de
sporen. Even steigert het, doch gaat er dan van
door.
Alle manschappen kijken naar die bedrijvigheid
en zijn vergeten de warmte, voelen ook geen be
hoefte aan rust.
Langzaam en trots glijden ze verder... de
vreemde vogels.
„Straks zijn ze weg," roept een der manschappen.
„Mogen we schieten, kapitein?"
„Kommando afwachten!" zegt de kapitein, draait
'de punten van z'n snor omhoog... nog hijgende
van 't harde fietsen.
De tamboer-majoor, die heelemaal vooraan met
z'n tamboers loopt, roept aan den Overste, terwijl
hij wijst met 't wapen zijner waardigheid naar
die vreemden daar boven hen:
„Vijanden, Overste!"
De Overete stuurt z'n paard naar den kant van
den weg, wendt het om, en kijkt naar boven.
Daar komt de adjudant van het achterste batal
jon aanhollen.
.Schieten, Overste?" roept hij, met de rechter
hand saluecrende.
Roeoeoeoengggroeoeocoengggroeoeoe-
oennngggomhoog gingen ze, en hard.
„Ja zeker, vuren!" schreeuwde de Overste.
„Voorste sectie, vuren!" roept nu de kapitein
van de voorste compagnie.
„Links uit de flank halt!" roept de sectie
commandant.
„Zet af geweer!"
„Magazijn vullen!"
„Met standvizier! Mikpunt onderkant van de
Solovuur Aan 1
Toen barsten allen uit in schaterlachen de
vogels waren gevlogen! G. M.
Bonte Vragen
Beantwoord door G. IC. A. Nonhebef,
Apotheker en Scheikundige te Mid
delburg.
Men richte zijn vragen rechtstreeks
aan het adres van den heer Nonhebei
en voege voor iedere vraag I 0.20
aan postzegels bij.
'Aan Jan te B. U moet in de apotheek verzoeken
om „lotio Pekelharing" voor hoofdroos, niet bereid
met oleum réciné maar met glycerine. Dan krijgt
u een geneesmiddel van de juiste samenstelling.
Een bode kan dit toch wel uit de dichtst nabij
Zijnde plaats meebrengen.
Aan Mevr. V. te K. Een mijner kennissen die
door het lendeschot niet kon bukken, wat hem
'in de uitoefening van zijn ambt uiterst hinderlijk
was, leende ik mijn Viibro-masseur. Hij was in een
paar dagen weer zoo lenig als een gazelle. En
een heer, die leed aan Ischias, was in een week
weer op straat. Daar hij onder behandeling van
een medicus was, verzocht ik eerst diens toestem
ming. Hij vond het uitstekend. Jammer, dat niet
Tuintje. li. Ukeler.Jtum.
alle medici zoo „breed" in hun opvattingen zijn.
Het heeft me dus zeer verheugd, dat u mij
meldde, dat u reeds na één behandeling uw rheu-
matiek absoluut kwijt was. U vroeg voorts hoe U
het best lang houdbare, vloeibare zeep kunt
maken.
Bij dit recept maakt u ielf de zeep ook.
U koopt een fleschje van 100 gram zeer zuivere
kali loog in pijpjes.
Hiervan weegt u af 13.5 gram en lost die liefst
In een schoon emaille pannetje of porseleinen
schaaltje op in 21.5 gram gedistilleerd water.
Voeg hierbij 65 gram Sesamolie (olijfolie is
ifijnercn laat na omroeren 24 uur staan.
Dan verwarmt u dit mengsel „au bain mari",
zoolang tot een geleiachtige zeep ontstaat, waai^
van een proefje in wat gedistilleerd water helder
moet oplossen. Gaat het wat te langzaam dan
helpt een scheut brandspiritus er bij gevoegd
•(liever zuivere spiritus) dikwijls heel goed. Breng
dan met gedistilleerd water dit mengsel tot. 100
gram. Is het te dik dan water (gedistilleerd water)
toevoegen. Is u dit te omslachtig zoo kunt u in
■de apotheek dit praeparaat koopen onder den
haam van sapo kalinus (vooral versch!).
Aan J. de V. te W. Uw vraag „om uit een huis
•wandluizen te verwijderen", wil ik gaarne beant
woorden. Daar dit diertje een toegewijde liefde
•voor den mensch toont, laat het zich niet gemak
Isetijk verdrijven.
Dit is een taak van de Reinigingsdienst. Schrijf
Idaarheen. Hier worden de vertrekken na dicht-
plakken „uitgezwaveld" en 24 uur aan dit gas
blootgesteld. Na goede luchting kan het dan weer
betrokken worden.
Hier werd eens perceel 43, dat hierover klaagde,
ontsmet. Een week later had 44 er last van. Toen
werd 44 ontsmet cn klaagde na een paar weken
•weer 43. Toen werden ze gelijktijdig ontsmet. Toen
was de klacht verdwenen. Dit laatste ter leering.
Mevr. G. te M., die het drama had medegemaakt,
dat een buurmeisje door een ongeluk in brand
Vloog en aan de gevolgen overleed, vraagt me een
eenvoudig toe te passen middel tot redding van
het slachtoffer.
In overdrachtelijkcn zin vliegen meer de man
hen, maar in matericelen zin meer de vrouwen in
hrand als gevolg hunner zoo lichte kleeding, wat
hij mannen met hun looden (met twee o's) pakken
niet zoo gemakkelijk gaat.
In een gewoon huis is aan te nemen, dat op
alle verdiepingen wate.* is (de leiding, gevulde
lampetkom). Zorg, dat op iedere verdieping een
veger of borstel is met langen steel en een halve
'emmer water. Vliegt nu b.v. een meisje in brand,
dan moet ze niet blijver, staan, maar languit
gaan liggen. Is ze totaal haar tegenwoordigheid
van geest verloren, dan mrar een beentje lichten,
Waardoor ze op den grond »alt. Men kan de voeten
altijd nog wel met 1c hand aanraken, daar deze
Vooral door de korte rokken geen vlam vatten,
want als men zelf de handen zou branden, dan
la ze haar hulp kwijt. Doop de veger in den emmer
cn bestrijk haar er mede. Waar de natte veger
is geweest, is dc brand gebluscht. Hoe komt dat?
Omdat 1 Liter water van 15 gr. C. om in damp
Over te gaan 85 536 621 caloriën warmte ont
trekt cn daardoor de brandende stof ver beneden
haar ontbranding6temperatuur afkoelt.
281