„Begeerde straf"
door
G. Mulder
(Slot)
Dc beide ondeugende mannen waren al eerder
weggegaan. Tusschen de witte brug en Kippenburg
kropen ze in 't bosch en wachtten op de boer met
z'n koe. Ze hadden zich weer anders aangekleed.
Daar kwam hij al aan, de oude man. Hij liep
aan de rechter kant van de weg, 't hoofd gebogen
en met de handen vasthoudende het touw
waaraan de koe vastzat op z'n rug.
De koe liep even rustig als z'n baas. Do jaren
hadden ook 't beest kalmer gemaakt.
Zoo nu en dan praatte hij tegen z'n beest, en zei
dat hij 't heusch niet helpen kon dat de koe weg
moest. Veel liever had hij haar gehouden.
De koe gromde dan even: nnggn... ten teeken
'dat ze 't wel begreep.
Zoo liepen ze samen, geen kwaad vermoedende,
'de ondeugende mannen voorbij, die de koe wilden
stelen, zonder de boer kwaad te doen. De heer
van 't Slot zou wel zorgen dat hij geen armoe
kreeg, dachten zo. En zfj moesten toch ook leven.
En wie zorgde er nu voor hen? Want werken
wilden ze niet.
Heel voorzichtig slopen zo uit 't bosch en keken
Of er ook iemand op de weg was. Niemand.
De eene man liet z'n klompen staan, de andere
Irok ze ooit uit, maar nam ze mee in de hand.
Door de berm liepen ze de boer met z'n koe
vlug in en om de koe niet te doen schrikken, lie
pen ze even naast haar ,toen bij de kopen
zonder dat de boer het merkte, knoopte de man
zonder klompen de koe los, en deed 't touw z'n
makker met de klompen in de hand om de hals.
Vlug haalde hij nu 'n ander touw uit z'n zak, deed
't de koe om de horens, bleef even met de koe
staan, liep daarna met 't beest terug naar zijn
klompen, deed die aan, en ging met de koe 'n zij-
De man met 't touw om de hals, liep rustig
achter den boer aan. Toen hij al 'n eindje was
meegeloopen, deed hij vlug z'n klompen aan,
klotste eerst zacht, toen wat harder, dc boer ver
nam er niets van.
Ja, best beost, zei dc boer, ik kon niet
anders
Nngn, nngn. zei de koe-man.
't Hooi is al haast en 'k heb gocn geld
öm meer voer te koopen
Nngn, neengn
Ik had de oude driespecn willen verkoopen,
maar de vrouw zei, dat jij zooveel at...
Jaagngn, zei de mcnscli-koe.
Praatte die koe?de boer keek om
Verwonderd, geheel verbaasd, bleef de boer voor
'de man staan
Wel, wel, zei hij toen, ben je in een man
Veranderd? Och, ik had het wel gedachtje was
altijd zoo verstandigJonge, jonge nog toe, wal
zal de vrouw wel zeggen.
Nngn, jaangn, zei de man.
Kun je nu ook weer spreken?
Jaagn, 'n beetjengn, neusde de man.
Had je tien keer geleugend?
Jaagn ,en nu liepen de tranen uit z'n oogen.
En ben je nu twintig jaar koe geweest?
Jaagngn.
Hoe oud ben je nu?
Ngn, dertigngn
En wil je nu weer naar je moeder toe?
Toen begon de man zoo te schreien, dat dc boer
zicht haast niet goed kon houden
Ga dan maar gauw, hoor, zei de boer.
Graagngn, dagngn, zei de man, en liep weg
met het touw om den hals.
Wacht even riep de boer nu, en zeg 's waar
je moeder woont.
Slotcngngn.
Ver hier, de boer nam z'n hand, schudde die'
en zei: 'n Beste jongen, en denk er om dat je nu
nooit weer liegt hoor, anders kon je wel eens een
bunzing worden.
Dugng dagngn, zei de man en liep toen hard
Sveg.
„En hier woont jullie moeder", zei Gauke.
Gauke liep hard door, en de jongens draafden
vlug naar de deur. Ze dachten niet eens meer
aan dc prachtige braambessen, die ze geplukt
hadden. Moeder was heel boos dat ze zoo laat
thuis kwamen, en voor straf moesten ze direct,
zonder eten, naar bed.
Toen ze met hun beiden onder de dekens lagen,
zei Douwe: .Moeder weet lekker niet dat we al
geten hebben".
„Nooit vertellen hoor!" zei Jan.
Heel gauw sliepen ze in. Ze waren o zoo moe.
Den volgenden morgen waren ze laat wakker,
en moesten, om op tijd in school te komen, ylug
Jullie zult nu wel honger hebben, is 't niet?"
yroeg moeder.
„Wij hadden al gegeten", zei Douwe, meteen
een gevoelige schop van Jan krijgende.
„Van Gauke mol moe", schreide Douwe, meteen
tegen Jan: „Jij hoeft mij niet zoo te schoppen!"
„Schop jij die kleine jongen?" vroeg moeder.
„Niet eens hard", zei Jan, en nam 'n groote
hap.
,,'k Zal het vader eens vertellen hoor. Maac
waarom deed je dat?"
„Hij vertelt ook alles!"
„Dat is goed van Douwe. Je mag niets doen wat
je moeder niet weten mag, dus mag j'ook alles
vertellen. En nu danken en naar school, 't Is
hoog tijd".
De jongens deden het, zeiden hun moeder goé
den dag, namen hun broodtrommeltjes ze
woonden te ver van school om 's middags thuis
te kunnen eten en holden weg.
De freule van 't Slot, had door 't raam de jon*
gens met hun petje in de hand zien loopen.
„Wat moesten die jongens hier, Peekje?" vroeg
ie. „Die vroegen om een boterham freule, ant
woordde Peekje.
„Je hebt ze toch brood gegeven?"
„Zeker freule!"
„Heb j'ook gevraagd naar hun namen?"
„Ja freule, 't waren jongens van Ato Boskma".
„Van Ato Boskma! Die vrouw heeft hier ge
diend. Zouden ze 't arm hebben?"
,,'k Weet het niet freule", zeide Peekje.
„Ik ga morgen eens kijken", zei de freule, en
ging naar haar kamer terug.
Den volgenden middag liet de freule de paar
den voor 't rijtuig spannen, nam zelf de teugels,
en reed naar Ate Boskma's huis.
Ate Lieuwkje keek vreemd opdc freule
„U hier freule! zei Lieuwkje".
„Ja dat zie je, ik kom eens bij je kijken".
„Kom er dan maar in freule!"
De freule vroeg hoe het met haar ging, of haar
man 't goed maakte, of hij nog werk had, en hoe
't met de jongens op school ging.
Alles best en naar wensch", zei Lieuwkje.
De freule, die haar goed kende, als altijd te
vreden, vroeg nog eens of 't wel goed ging. Of ze
't misschien ook arm had.
„Wel neen freule zei Lieuwkjo wij ko
men niets te kort dan dankbaarheid, maar waar
om vraagt de freule dat zoo".
„Dat geeft niet, zeg het maar gerust!"
„Maar freule, ik heb 't zoo best als het maar
kanWaarom denkt u toch dat we 't arm
hebben?"
Toen zei de freule dat 't misschien wel een
Vergissing was. Peekje had misschien dc namen
.van de jongens, die om brood gevraagd hadden,
niet goed verstaan.
Ate Lieuwkje kleurde toen ze dat hoorde-
Zouden haar jongens dan toch Ze hadden
al gegeten had Douwe gezegd, en Jan had 'm een
schop gegevenMaar Douwe had toch gezegd
dat 't van Gauke was. Had ze toch maar beter
gevraagd
De jongens kwamen naar huis, cn keken
Vreemd op van dat mooie rijtuig met die prach
tige paarden daar voor hun huis.
Verwonderd bleven Jan en Duuwe staan
„Wat pracht paarden" zei Douwe.
De koetsier stond voor de paarden cn rookte
t n pijp.
Huil/
En zonder dat de boer het merkte
„Zijn die van u?" vroeg Douwe.
„Pas maar op! Kom er niet te dicht bij", zei ü<3
koetsier waarschuwende.
„Kom Douwe!" riep Jan.
„Jal" riep Douwe terug, maar bleef staan kif*
ken.
„Toe kom joh, we moeten toch eten!"
Douwe ging ook. Ze stormden binnen.
„Is 't eten klaar moeder?"
„Zeg eerst eens goeden dag", zei moeder.
Bedremmeld bleven de jongens staan, nu zagen,
ieeen dame.
„Jan, doe je pet nu eens af en zeg: „Dag
Was dat de freule!!
„Dag freule", stotterde Jan.
„Zoo ben jij Jan", ze gaf 'm een hand.
„Ik ben Douwe!"
Douwe, eerst verlegen, had gezien dat de freule
best vriendelijk was en Jan een hand gaf.
Douwe?
„Ja Douwe! Dag freule. Komt de freule nu
hier eten?"
„Jonge toch!" riep moeder.
„Dat zei Gauke" riep Douwe.
„Wat zei Gauke?", vroeg de freule.
„Dat wij wel om brood mochten vragen, cn dat
de freule wel bij ons zou komen als ze honger
had", rabbelde Douwe er uit
„Jongen dan toch!" riep Lieuwkje. De freule
lachte.
„Heb jullie dan de freule om brood gevraagd,
Jan?" vroeg moeder nu.
„Ja moeder", antwoordde Jan, en keek 't raam
uit naar buiten.
„Dan heb jij vanmorgen gelogen Douwe", zegt
moeder.
Douwe knijpt de oogen dicht en telt op z'n
vingertjes: tien min tweeisis: acht Luid
roept hij nu:
„Nog acht keer, dan word ik een paard van de
freule!!!
Een brief als wereldreiziger
Een Amerikaansche postzegelverzamelaar bezit
de enveloppe van een brief, die twee jaar lang
de wereld rondreisde. Deze lange reis werd
geheel met één en dezelfde postzegel gedaan. De
heer, aan wien de brief geadresseerd was, was
voortdurend op reis. Als dus het schrijven in de
een of andere stad aankwam, was hij juist weer
•naar elders vertrokken.
1 Dc enveloppe ziet er wonderlijk uit. Zij is ge
heel bedekt met opschriften in verschillende ta
len, zelfs in het Chineesch.
1 De brief ging het eerst van Amerika naar
Nieuw-Zccland.Vandaar was de geadresseerde naar
Peking vertrokken, waarheen de brief hem werd
nagezonden. Hier miste het schrijven opnieuw
zijn bestemming en het werd vandaar naar Cal
cutta doorgestuurd. Van hier ging het naar Mom
basa (BriLsch Oost-Afrika), maar kwam te laat
aan, om den eigenaar te treffen, die inmiddels
naar Londen gereisd was. Op 't oogenblik, dat
de brief daar aankwam, was de man op den At-
lantischcn Veaan, op weg naar Buenos Aires in
Zuid-Amerika. Ook hier was de brief te laat, en
toen hij den geadresseerde eindelijk goed en wel
•bereikte, had hij nog de postkantoren van Stock
holm, Madrid, Havana (Cuba), Batavia, Santiago
(Chili) en San Francisco (California) aangedaan.
Ten laatste kwam de brjef te New York in de be
stemde handen.
Het zal wel de grootste en avontuurlijkste reis
zijn, die ooit door één postzegel werd afgelegd.
282
Zorgenvrouw
door
Agni van der Torre
Tusschen de heibcgroeide heuvels en de vlaklce
akkers lag de hoeve Berkendal.
Laag lag het huis onder de grijsbruine vacht
Van het stroodak, met verweerde muren en lui
ken, bont door veel verflooze plekken.
Er was veel los hout en stroo op het erf te vin
den en ongebruikte werktuigen stonden er yuil
en onopgchprgen.
Stine Ómmink, de vrouw van Berkendal, kende
'de gebreken van de hoeve wel en zag beschaamd
hoe duidelijk het erf toonde, dat het een luien,
armen boer tot meester had.
Al jaren werkte ze om de hoeve gelijkwaardig
te maken aan de huizen in den omtrek, maar
haar groote gezin en 't geheele bedrijf hadden zoo
veel van haar tijd en kracht noodig, dat ze geen
gelegenheid meer vond om Berkendal ook uiter
lijk de noodige zorg te geven.
Toen de oudste kinderen van school kwamen,
beloofde alles vlotter te gaan, maar toen liet dc
boer bijna geheel het werken na cn was er nog
niet veel gewonnen.
Met do werkzorgen, waartegen de weinige
krachten niet opgewassen waren, groeiden de
geldzorgen angstig snel, na jaren van mislukten
oogst cn lage zuivelprijzen.
Stine's zorgen leken slechts even kleiner te
worden, als ze met Dominee over haar moeilijk
heden sprak, of als Hent, haar oudste broer, mot
nieuwen raad kwam.
Vroeg in den winter was Hent weer gekomen.
Hij had dc zorg gezien in het sombere huis cn
dc zwakte in de fletse kindoroogen. En hij was
barsch gowecst tegen Ommink.
Stine wist wel, dat Hent een hekel aan haar
man had; dat hij hem haar armoe wijtte. Daarom
had ze niet durven klagen.
Maar in den avond, toen ze met haar broer de
hei opgegaan was, in de richting van het verre
station, had ze toch verteld.
Alleen maar verteld en niets gevraagd en nie
mand verweten; zelfs Beuker niet, die hun een
een blaarkoe verkocht had, zonder dat ze het ge
merkt hadden. Een leelijk, mager dier was het
geworden, dat doodging, toen al de andere bees
ten ook ziek waren geworden.
Hent had voor de verarmde boerderij geen raad
meer geweten. Maar naast den zorg voor de ver
schraalde beesten en de dorre akkers, had hij
hun een nieuw werk gegeven.
Ze moesten bloemen kweeken. Zoovelen hadden
er goed mee verdiend; wellicht zou het ook hun
zorg vermindoren.
Hij had gezegd hoe het land moest worden toe
bereid en hoe ze handelen moesten met de zaden
cn de bollen, die hij sturen zou.
Ze had zelf het meeste werk gedaan.
Ommink geloofde eerst niet, dat het hun geld
brengen kon. En het stond ook zoo dwaas, dat
bonte blocmgckleur bij de oude boerderij. Wat
moest het dorp daar wel van denken?
Maar voor de menschen verborg hij zijn ver
legenheid. Hij sprak gewichtig over de bloemen
en trachtte de vreemde namen te noemen. En
Stine's zwaar en zorgvol werk werd den men
schen voorgepraat als was het een liefhebberij,
een luxe, die men zich op Berkendal nog wel vor-
oorloven kon.
Later in het voorjaar, toen alles zich inspande
voor het vele werk, vond Ommink, dat hij nu
niet zoo zwaai- hoefde te zwoegen. Stine wist im
mers stellig, dat het bloemenveld geld geven zou.
En hij was ook geen jonge boer meer. Stine
sjouwde nog wel, maar ze zou toch blijven wer
ken, ook al hielp hij mee.
Zoo kwamen ze dien zomer op Berkendal nog
meer achteraan, dan de vorige jaren.
Stine, wier huisgezin spoedig weer vergroot zou
zijn, sleepte vermoeid haar zware lijf over liet
rommelig erf.
(Vervolg van pag. 2)
zwanen, het dicht tegen den boom klevende eek
hoorntje. Zoo heeft de lens hier dingen vastgelegd,
die door het oog niet altijd of bijna nooit te zien
zijn. Vooral hieraan dankt dit bock zijn belang
wekkendheid.
De „Bluuen Bücher", mooi en goedkoop als ze
zijn, zijn in Duitschland huisvrienden. Ook hier
verdienen ze het te worden, en vooral dit dieren
boek, dat ons in den wintertijd kan troosten met
de schoonheid van voorbije en ook weer kómen-
de zomcrsl
(Door een misverstand bleef dit artikeltje een
week overstaan. De er bij behoorendo foto's ver
schenen reeds in ons vorig nummer.)
Ze gaf bevelen aan den jongen knecht en aan
haar kleine jongens.
Ze haastten zich in de drukte van den zomer.
Maar het melken en het hooien en het oogsten
.vroeg meer mannen, dan beschikbaar waren.
En als even het werk te verminderen leek cn
de kleine jongens weer moed en zelfvertrouwen
kregen, meende Ommink wel weer te kunnen
heengaan. Dan lag hij middag aan middag onder
de eiken bij den boschrand cn kaartte met den
slager van het dorp, die iederen dag daar langs
Op den ouden melkwagen hadden de oudste
kinderen, Janna en Thies, al een paar maal bloe
men gebracht naar de markt in de verre stad.
Vroeg, als het nog nacht was, waren ze weggere
den
Stine had hen nagekeken, iederen keer, tot
waar de weg omboog en de schaduw van het
bosch zocht. En ze had gebeden, zooals ze bad bij
het plukken van de vele bloemen op het veld, bij
het bundelen in de lage schuur.
liet was een gebed, dat ze niet eindigen kon;
een gebed, dat duren zou tot God antwoord gaf.
Nu waren ze weer weg.
Ilct was een groote vracht geworden, de laatste.
Het leek of in den nacht zich alle bloemen ver
dubbeld hadden, zoo onverwacht veel waren er
geweest. En gaaf waren ze ook en zoo zuiver van
.vorm cn kleur.
Stine, die dc laatste dagen met moeite aan het
werk had meegeholpen, had ook dien morgen de
kinderen nog nagekeken.
Eu Janna had veel keer omgezien, vermoedend
al, dat misschien juist dien tktg, nu zij van huis
moest, het kind geboren zou worden. Met een
weemoedig troostend lachje had ze de verre moe
der toegewuifd.
Nu zouden ze straks van de markt terug komen
Vanuit do bedstee, waar ze lag met het slapen
de kindje naast zich, kon Stine achter de doffe
ruiten het omgewoelde veld zien.
Het was nu wel somber zoo, zonder het blocm-
licht achter de ramen. Maar van bloemiicht kon
je niet leven, wist ze en ze begon opnieuw te
rekenen en rekende over, ontelbare keeren.
Als ze eens zoo wonderveel kregen, dat de land-
huur betaald kon wordenZe hadden immers
zooveel bloemen nu cn zo waren zoo friscli cn
gaaf. Misschien kregen ze zelfs nog meer. Dan
zou ze ook den bakker nog kunnen betalen of
den kruidenier. En zeker ook den fietsenmaker,
dat was maar zoo'n kleine rekening.
Och, ze zouden het dezen winter misschien nog
wel kunnen volhouden, op Berkcndal.
Ze schoof haar arm onder het wollen bundeltje
naast haar en drukte het tegen zich aan.
Het kindje kreunde even. Do moeder sloeg een
slip van liet vale dekentje weg en hield het zach
te kindergezichtje tegen haar ruwe wang. Een
schuwe glans van vreugde gloed over haar mooc
oogen.
Het was al nacht op de heide, toen Janna eu
Thies terugkwamen.
In het achterhuis vochten de tweelingen. Ze
wilden niet naar bed, voor Janna kwam, om hen
naar den donkeren stalzolder te brengen. Hun
ruziestemmen schreeuwden door het stille huis.
Anne, tusschen twee jongere broertjes in, werd
wakker. Ze zeurde om moeder en schold op dc
schreeuwende jongens.
Toen hoorden ze den wagen het erf opkomen.
De jongens sprongen overeind en Guurt, vluchtig
zijn neus reinigend met den rug van zijn hand,
trok de deur open.
„We hebben oen broertje gekregen, Thies! Een
nieuw broertje," riep hij naar buiten, waar Thies
het paard losspande.
„Ja, is hot een broertje?" vroeg Janna en haar
mantel losknoopend, liep ze meteen door naar de
.voorkamer.
„Is het goed met u, moedor? Hot is een jongen
hé? Laat eens kijken."
Ze boog zich diep in de donkere bedstee cn hief
het dekenpakje omhoog.
„Wat een klein menschje. Hij is donker, net als
Guurt, is 't niet zoo?"
Stine knikte. Ze was blij, dat Janna niet morde
om het kind. 't Was het negende al.
Janna hield stil het kind in haar magere ar
men. Loom ineengezakt stond ze voor liet bleeke
licht van dc lamp. Ze was zoo moe en haar hoofd
deed zoo'n pijn.
Zij had ook gerekend, terwijl ze naar de stad
reed in het eerste licht van den dag, maar ze had
over moeten rekenen, toen ze terugkeerde naar
liuis in den schemer van den vroegen nacht.
„Ik gu nu maar naai bed," zei ze eindelijk.
„En je hebt me nog niet eens verteld
„Nee, och nee. Het is ook al zoo laat cn ik heb
zoo'n hoofdpijn. Laten we morgenochtend reke
nen, moeder."
„Viel het zoo tegen?"
„Ja, het viel erg tegen."
„Maar we zullen toch den landheer wel kunnen
betalen?"
„Misschien niet, moe. Er is juist genoeg voor
de iietsenrckening."
Stine's grauw-bleek gezicht vertrok zenuw
achtig.
„Hoe kan datJannavier gulden voor
zóó'n vrachtl En we hadden zooveel noodig!"
Itadeloos keek ze achterom, naar haar man, die
breed in het bed te slapen lag.
Janna had niets om te troosten. Ze legde het
kind in de groote bedstee en liep dralend naar
bet achterhuis.
Ze was moe en ziek van het sjouwen; cn boos
en bedroefd beide, om het bedrog van hun blijen
zomerdroom.
Drie weken later liep Stine den weg op naar
Waldorp, waar de landheer woonde.
Zo had een schoone muts op cn haar beste
japon auu. Vaal oud was die, met vetglimmende
galons.
Ze keek telkens om naar Berkendal, dat laag
en donker tusschen de blonde berken lag.
Tegen de kippenschuur zag ze de roodbonta
staan, de grove kop tegen de planken geleund.
„Ze zal wel gauw dood zijn, het arme dier,"
dacht ze cn ze kuikte naar de zieke koe.
Moeilijk liep zo den heuvel op. Haar grove,
bleeke huid glom vochtig. Telkens streek ze haar
grauwe hand langs de zwarte rok, voelde ze of
de beurs er nog was, diep in de groote zak.
Op den heuvel rustte ze even.
Ze haalde de laken beurs door het split van
haar rok en keek er in. Er waren veel rolletjes
dubbeltjes en kwartjes, zuinig gespaard, het heele
ja«ar door. Veilig onderin waren een paar bank
biljetten cn ook wat guldens, waarvoor ze giste
ren haar beste legkippen aan Borger verkocht
had.
Er kwam iemand de bocht van den weg om
gefietst.
Ze duwde haastig het geld in haar zak.
„Vrouw Ommink!"
Het was Dominee, die grootend van ziju fiets
sprong.
„Gaat u lieclemaal naar Waldorp?"
„Ja Dominee, naar den landheer. Het is van
daag betaaldag."
„En moet u
„Ommink durfde niet weer met een tekort ko
men. Hij wou liever wachten. Maar dat kan niet;
daarom zal ik zelf gaan."
„Maar u weet toch, dat de landheer nog wel
een half uur buiten het dorp woont?"
Hij keek neer op haar grauwe, gebarsten han
den, die onzeker bewogen in haar wijde schoot.
„Zou ik het misschien kunnen doen?" vroeg hij.
Het leek haar een wondergoede uitkomst en ze
wilde al dankbaar toestemmen. Maar toen dacht
ze uan het armoedig kleingeld in haar beurs en
aan het groote tekort, dat Dominee hooren zou,
als hij bij den landheer kwam.
Zo schaamde zich zoo.
Dominee wist haar gedachten niet en hij praat
te door; „Dan gaat u naar de pastorie, tot ik
terug ben. Mijn vrouw heeft al zoo vaak naar u
uitgezien. liet pad langs Borger moet u nemen,
dat loopt het beste. Ik zal u nakijken hoor, of u
niet nuar Berkendal teruggaat"
„Ja Dominee," knikte ze, als een gehoorzaam
kind en ze gaf hem. hei geld.
Moeilijk zei zo: „Ik had niet meer, Dominee.
„U weet wel
„Ik maak het wel in orde", knikte hij gerust
stellend. Hij stak de beurs in de zak van zijn
korte, zwarte jas en stapte op zijn fiets.
Stine stond op den heuvel en zag naur haac
hoeve, beneden in het dal.
Daa" stond de roodbonte te sterven cn daar was
het vele werk, dat niet wachten kon.
Maar toen zag ze, dat Dominee bij het boschpad
omkeek en met zijn arm in do richting van het
Toen ging ze, zonder langer te weifelen, het
zandpad op.
Het liep wel gemakkelijk, het effen pad; haar
voeten leken niet zoo moe, als toen ze van huis
ging. En het was prettig naar het dorp te gaan,
zonder dat je er handelen hoefde.
Ze kwam op den brecdcn weg cn ze zag do
dorre woiden van Borger cn het late koren van
het Venhof, waar dc boer weer ziek was.
Nee, hot vco vun Berkendal was toch zooveel
minder niet. dan dat van Borccr. Eu hun karen
was bijna binnengehaald.
Zo kwam in do pustorie en ze wist veel te ver
tellen: blije dingen uit verre jaren, vcilig-stil be-
279