„Begeerde straf" door G. Mulder (Slot) Dc beide ondeugende mannen waren al eerder weggegaan. Tusschen de witte brug en Kippenburg kropen ze in 't bosch en wachtten op de boer met z'n koe. Ze hadden zich weer anders aangekleed. Daar kwam hij al aan, de oude man. Hij liep aan de rechter kant van de weg, 't hoofd gebogen en met de handen vasthoudende het touw waaraan de koe vastzat op z'n rug. De koe liep even rustig als z'n baas. Do jaren hadden ook 't beest kalmer gemaakt. Zoo nu en dan praatte hij tegen z'n beest, en zei dat hij 't heusch niet helpen kon dat de koe weg moest. Veel liever had hij haar gehouden. De koe gromde dan even: nnggn... ten teeken 'dat ze 't wel begreep. Zoo liepen ze samen, geen kwaad vermoedende, 'de ondeugende mannen voorbij, die de koe wilden stelen, zonder de boer kwaad te doen. De heer van 't Slot zou wel zorgen dat hij geen armoe kreeg, dachten zo. En zfj moesten toch ook leven. En wie zorgde er nu voor hen? Want werken wilden ze niet. Heel voorzichtig slopen zo uit 't bosch en keken Of er ook iemand op de weg was. Niemand. De eene man liet z'n klompen staan, de andere Irok ze ooit uit, maar nam ze mee in de hand. Door de berm liepen ze de boer met z'n koe vlug in en om de koe niet te doen schrikken, lie pen ze even naast haar ,toen bij de kopen zonder dat de boer het merkte, knoopte de man zonder klompen de koe los, en deed 't touw z'n makker met de klompen in de hand om de hals. Vlug haalde hij nu 'n ander touw uit z'n zak, deed 't de koe om de horens, bleef even met de koe staan, liep daarna met 't beest terug naar zijn klompen, deed die aan, en ging met de koe 'n zij- De man met 't touw om de hals, liep rustig achter den boer aan. Toen hij al 'n eindje was meegeloopen, deed hij vlug z'n klompen aan, klotste eerst zacht, toen wat harder, dc boer ver nam er niets van. Ja, best beost, zei dc boer, ik kon niet anders Nngn, nngn. zei de koe-man. 't Hooi is al haast en 'k heb gocn geld öm meer voer te koopen Nngn, neengn Ik had de oude driespecn willen verkoopen, maar de vrouw zei, dat jij zooveel at... Jaagngn, zei de mcnscli-koe. Praatte die koe?de boer keek om Verwonderd, geheel verbaasd, bleef de boer voor 'de man staan Wel, wel, zei hij toen, ben je in een man Veranderd? Och, ik had het wel gedachtje was altijd zoo verstandigJonge, jonge nog toe, wal zal de vrouw wel zeggen. Nngn, jaangn, zei de man. Kun je nu ook weer spreken? Jaagn, 'n beetjengn, neusde de man. Had je tien keer geleugend? Jaagn ,en nu liepen de tranen uit z'n oogen. En ben je nu twintig jaar koe geweest? Jaagngn. Hoe oud ben je nu? Ngn, dertigngn En wil je nu weer naar je moeder toe? Toen begon de man zoo te schreien, dat dc boer zicht haast niet goed kon houden Ga dan maar gauw, hoor, zei de boer. Graagngn, dagngn, zei de man, en liep weg met het touw om den hals. Wacht even riep de boer nu, en zeg 's waar je moeder woont. Slotcngngn. Ver hier, de boer nam z'n hand, schudde die' en zei: 'n Beste jongen, en denk er om dat je nu nooit weer liegt hoor, anders kon je wel eens een bunzing worden. Dugng dagngn, zei de man en liep toen hard Sveg. „En hier woont jullie moeder", zei Gauke. Gauke liep hard door, en de jongens draafden vlug naar de deur. Ze dachten niet eens meer aan dc prachtige braambessen, die ze geplukt hadden. Moeder was heel boos dat ze zoo laat thuis kwamen, en voor straf moesten ze direct, zonder eten, naar bed. Toen ze met hun beiden onder de dekens lagen, zei Douwe: .Moeder weet lekker niet dat we al geten hebben". „Nooit vertellen hoor!" zei Jan. Heel gauw sliepen ze in. Ze waren o zoo moe. Den volgenden morgen waren ze laat wakker, en moesten, om op tijd in school te komen, ylug Jullie zult nu wel honger hebben, is 't niet?" yroeg moeder. „Wij hadden al gegeten", zei Douwe, meteen een gevoelige schop van Jan krijgende. „Van Gauke mol moe", schreide Douwe, meteen tegen Jan: „Jij hoeft mij niet zoo te schoppen!" „Schop jij die kleine jongen?" vroeg moeder. „Niet eens hard", zei Jan, en nam 'n groote hap. ,,'k Zal het vader eens vertellen hoor. Maac waarom deed je dat?" „Hij vertelt ook alles!" „Dat is goed van Douwe. Je mag niets doen wat je moeder niet weten mag, dus mag j'ook alles vertellen. En nu danken en naar school, 't Is hoog tijd". De jongens deden het, zeiden hun moeder goé den dag, namen hun broodtrommeltjes ze woonden te ver van school om 's middags thuis te kunnen eten en holden weg. De freule van 't Slot, had door 't raam de jon* gens met hun petje in de hand zien loopen. „Wat moesten die jongens hier, Peekje?" vroeg ie. „Die vroegen om een boterham freule, ant woordde Peekje. „Je hebt ze toch brood gegeven?" „Zeker freule!" „Heb j'ook gevraagd naar hun namen?" „Ja freule, 't waren jongens van Ato Boskma". „Van Ato Boskma! Die vrouw heeft hier ge diend. Zouden ze 't arm hebben?" ,,'k Weet het niet freule", zeide Peekje. „Ik ga morgen eens kijken", zei de freule, en ging naar haar kamer terug. Den volgenden middag liet de freule de paar den voor 't rijtuig spannen, nam zelf de teugels, en reed naar Ate Boskma's huis. Ate Lieuwkje keek vreemd opdc freule „U hier freule! zei Lieuwkje". „Ja dat zie je, ik kom eens bij je kijken". „Kom er dan maar in freule!" De freule vroeg hoe het met haar ging, of haar man 't goed maakte, of hij nog werk had, en hoe 't met de jongens op school ging. Alles best en naar wensch", zei Lieuwkje. De freule, die haar goed kende, als altijd te vreden, vroeg nog eens of 't wel goed ging. Of ze 't misschien ook arm had. „Wel neen freule zei Lieuwkjo wij ko men niets te kort dan dankbaarheid, maar waar om vraagt de freule dat zoo". „Dat geeft niet, zeg het maar gerust!" „Maar freule, ik heb 't zoo best als het maar kanWaarom denkt u toch dat we 't arm hebben?" Toen zei de freule dat 't misschien wel een Vergissing was. Peekje had misschien dc namen .van de jongens, die om brood gevraagd hadden, niet goed verstaan. Ate Lieuwkje kleurde toen ze dat hoorde- Zouden haar jongens dan toch Ze hadden al gegeten had Douwe gezegd, en Jan had 'm een schop gegevenMaar Douwe had toch gezegd dat 't van Gauke was. Had ze toch maar beter gevraagd De jongens kwamen naar huis, cn keken Vreemd op van dat mooie rijtuig met die prach tige paarden daar voor hun huis. Verwonderd bleven Jan en Duuwe staan „Wat pracht paarden" zei Douwe. De koetsier stond voor de paarden cn rookte t n pijp. Huil/ En zonder dat de boer het merkte „Zijn die van u?" vroeg Douwe. „Pas maar op! Kom er niet te dicht bij", zei ü<3 koetsier waarschuwende. „Kom Douwe!" riep Jan. „Jal" riep Douwe terug, maar bleef staan kif* ken. „Toe kom joh, we moeten toch eten!" Douwe ging ook. Ze stormden binnen. „Is 't eten klaar moeder?" „Zeg eerst eens goeden dag", zei moeder. Bedremmeld bleven de jongens staan, nu zagen, ieeen dame. „Jan, doe je pet nu eens af en zeg: „Dag Was dat de freule!! „Dag freule", stotterde Jan. „Zoo ben jij Jan", ze gaf 'm een hand. „Ik ben Douwe!" Douwe, eerst verlegen, had gezien dat de freule best vriendelijk was en Jan een hand gaf. Douwe? „Ja Douwe! Dag freule. Komt de freule nu hier eten?" „Jonge toch!" riep moeder. „Dat zei Gauke" riep Douwe. „Wat zei Gauke?", vroeg de freule. „Dat wij wel om brood mochten vragen, cn dat de freule wel bij ons zou komen als ze honger had", rabbelde Douwe er uit „Jongen dan toch!" riep Lieuwkje. De freule lachte. „Heb jullie dan de freule om brood gevraagd, Jan?" vroeg moeder nu. „Ja moeder", antwoordde Jan, en keek 't raam uit naar buiten. „Dan heb jij vanmorgen gelogen Douwe", zegt moeder. Douwe knijpt de oogen dicht en telt op z'n vingertjes: tien min tweeisis: acht Luid roept hij nu: „Nog acht keer, dan word ik een paard van de freule!!! Een brief als wereldreiziger Een Amerikaansche postzegelverzamelaar bezit de enveloppe van een brief, die twee jaar lang de wereld rondreisde. Deze lange reis werd geheel met één en dezelfde postzegel gedaan. De heer, aan wien de brief geadresseerd was, was voortdurend op reis. Als dus het schrijven in de een of andere stad aankwam, was hij juist weer •naar elders vertrokken. 1 Dc enveloppe ziet er wonderlijk uit. Zij is ge heel bedekt met opschriften in verschillende ta len, zelfs in het Chineesch. 1 De brief ging het eerst van Amerika naar Nieuw-Zccland.Vandaar was de geadresseerde naar Peking vertrokken, waarheen de brief hem werd nagezonden. Hier miste het schrijven opnieuw zijn bestemming en het werd vandaar naar Cal cutta doorgestuurd. Van hier ging het naar Mom basa (BriLsch Oost-Afrika), maar kwam te laat aan, om den eigenaar te treffen, die inmiddels naar Londen gereisd was. Op 't oogenblik, dat de brief daar aankwam, was de man op den At- lantischcn Veaan, op weg naar Buenos Aires in Zuid-Amerika. Ook hier was de brief te laat, en toen hij den geadresseerde eindelijk goed en wel •bereikte, had hij nog de postkantoren van Stock holm, Madrid, Havana (Cuba), Batavia, Santiago (Chili) en San Francisco (California) aangedaan. Ten laatste kwam de brjef te New York in de be stemde handen. Het zal wel de grootste en avontuurlijkste reis zijn, die ooit door één postzegel werd afgelegd. 282 Zorgenvrouw door Agni van der Torre Tusschen de heibcgroeide heuvels en de vlaklce akkers lag de hoeve Berkendal. Laag lag het huis onder de grijsbruine vacht Van het stroodak, met verweerde muren en lui ken, bont door veel verflooze plekken. Er was veel los hout en stroo op het erf te vin den en ongebruikte werktuigen stonden er yuil en onopgchprgen. Stine Ómmink, de vrouw van Berkendal, kende 'de gebreken van de hoeve wel en zag beschaamd hoe duidelijk het erf toonde, dat het een luien, armen boer tot meester had. Al jaren werkte ze om de hoeve gelijkwaardig te maken aan de huizen in den omtrek, maar haar groote gezin en 't geheele bedrijf hadden zoo veel van haar tijd en kracht noodig, dat ze geen gelegenheid meer vond om Berkendal ook uiter lijk de noodige zorg te geven. Toen de oudste kinderen van school kwamen, beloofde alles vlotter te gaan, maar toen liet dc boer bijna geheel het werken na cn was er nog niet veel gewonnen. Met do werkzorgen, waartegen de weinige krachten niet opgewassen waren, groeiden de geldzorgen angstig snel, na jaren van mislukten oogst cn lage zuivelprijzen. Stine's zorgen leken slechts even kleiner te worden, als ze met Dominee over haar moeilijk heden sprak, of als Hent, haar oudste broer, mot nieuwen raad kwam. Vroeg in den winter was Hent weer gekomen. Hij had dc zorg gezien in het sombere huis cn dc zwakte in de fletse kindoroogen. En hij was barsch gowecst tegen Ommink. Stine wist wel, dat Hent een hekel aan haar man had; dat hij hem haar armoe wijtte. Daarom had ze niet durven klagen. Maar in den avond, toen ze met haar broer de hei opgegaan was, in de richting van het verre station, had ze toch verteld. Alleen maar verteld en niets gevraagd en nie mand verweten; zelfs Beuker niet, die hun een een blaarkoe verkocht had, zonder dat ze het ge merkt hadden. Een leelijk, mager dier was het geworden, dat doodging, toen al de andere bees ten ook ziek waren geworden. Hent had voor de verarmde boerderij geen raad meer geweten. Maar naast den zorg voor de ver schraalde beesten en de dorre akkers, had hij hun een nieuw werk gegeven. Ze moesten bloemen kweeken. Zoovelen hadden er goed mee verdiend; wellicht zou het ook hun zorg vermindoren. Hij had gezegd hoe het land moest worden toe bereid en hoe ze handelen moesten met de zaden cn de bollen, die hij sturen zou. Ze had zelf het meeste werk gedaan. Ommink geloofde eerst niet, dat het hun geld brengen kon. En het stond ook zoo dwaas, dat bonte blocmgckleur bij de oude boerderij. Wat moest het dorp daar wel van denken? Maar voor de menschen verborg hij zijn ver legenheid. Hij sprak gewichtig over de bloemen en trachtte de vreemde namen te noemen. En Stine's zwaar en zorgvol werk werd den men schen voorgepraat als was het een liefhebberij, een luxe, die men zich op Berkendal nog wel vor- oorloven kon. Later in het voorjaar, toen alles zich inspande voor het vele werk, vond Ommink, dat hij nu niet zoo zwaai- hoefde te zwoegen. Stine wist im mers stellig, dat het bloemenveld geld geven zou. En hij was ook geen jonge boer meer. Stine sjouwde nog wel, maar ze zou toch blijven wer ken, ook al hielp hij mee. Zoo kwamen ze dien zomer op Berkendal nog meer achteraan, dan de vorige jaren. Stine, wier huisgezin spoedig weer vergroot zou zijn, sleepte vermoeid haar zware lijf over liet rommelig erf. (Vervolg van pag. 2) zwanen, het dicht tegen den boom klevende eek hoorntje. Zoo heeft de lens hier dingen vastgelegd, die door het oog niet altijd of bijna nooit te zien zijn. Vooral hieraan dankt dit bock zijn belang wekkendheid. De „Bluuen Bücher", mooi en goedkoop als ze zijn, zijn in Duitschland huisvrienden. Ook hier verdienen ze het te worden, en vooral dit dieren boek, dat ons in den wintertijd kan troosten met de schoonheid van voorbije en ook weer kómen- de zomcrsl (Door een misverstand bleef dit artikeltje een week overstaan. De er bij behoorendo foto's ver schenen reeds in ons vorig nummer.) Ze gaf bevelen aan den jongen knecht en aan haar kleine jongens. Ze haastten zich in de drukte van den zomer. Maar het melken en het hooien en het oogsten .vroeg meer mannen, dan beschikbaar waren. En als even het werk te verminderen leek cn de kleine jongens weer moed en zelfvertrouwen kregen, meende Ommink wel weer te kunnen heengaan. Dan lag hij middag aan middag onder de eiken bij den boschrand cn kaartte met den slager van het dorp, die iederen dag daar langs Op den ouden melkwagen hadden de oudste kinderen, Janna en Thies, al een paar maal bloe men gebracht naar de markt in de verre stad. Vroeg, als het nog nacht was, waren ze weggere den Stine had hen nagekeken, iederen keer, tot waar de weg omboog en de schaduw van het bosch zocht. En ze had gebeden, zooals ze bad bij het plukken van de vele bloemen op het veld, bij het bundelen in de lage schuur. liet was een gebed, dat ze niet eindigen kon; een gebed, dat duren zou tot God antwoord gaf. Nu waren ze weer weg. Ilct was een groote vracht geworden, de laatste. Het leek of in den nacht zich alle bloemen ver dubbeld hadden, zoo onverwacht veel waren er geweest. En gaaf waren ze ook en zoo zuiver van .vorm cn kleur. Stine, die dc laatste dagen met moeite aan het werk had meegeholpen, had ook dien morgen de kinderen nog nagekeken. Eu Janna had veel keer omgezien, vermoedend al, dat misschien juist dien tktg, nu zij van huis moest, het kind geboren zou worden. Met een weemoedig troostend lachje had ze de verre moe der toegewuifd. Nu zouden ze straks van de markt terug komen Vanuit do bedstee, waar ze lag met het slapen de kindje naast zich, kon Stine achter de doffe ruiten het omgewoelde veld zien. Het was nu wel somber zoo, zonder het blocm- licht achter de ramen. Maar van bloemiicht kon je niet leven, wist ze en ze begon opnieuw te rekenen en rekende over, ontelbare keeren. Als ze eens zoo wonderveel kregen, dat de land- huur betaald kon wordenZe hadden immers zooveel bloemen nu cn zo waren zoo friscli cn gaaf. Misschien kregen ze zelfs nog meer. Dan zou ze ook den bakker nog kunnen betalen of den kruidenier. En zeker ook den fietsenmaker, dat was maar zoo'n kleine rekening. Och, ze zouden het dezen winter misschien nog wel kunnen volhouden, op Berkcndal. Ze schoof haar arm onder het wollen bundeltje naast haar en drukte het tegen zich aan. Het kindje kreunde even. Do moeder sloeg een slip van liet vale dekentje weg en hield het zach te kindergezichtje tegen haar ruwe wang. Een schuwe glans van vreugde gloed over haar mooc oogen. Het was al nacht op de heide, toen Janna eu Thies terugkwamen. In het achterhuis vochten de tweelingen. Ze wilden niet naar bed, voor Janna kwam, om hen naar den donkeren stalzolder te brengen. Hun ruziestemmen schreeuwden door het stille huis. Anne, tusschen twee jongere broertjes in, werd wakker. Ze zeurde om moeder en schold op dc schreeuwende jongens. Toen hoorden ze den wagen het erf opkomen. De jongens sprongen overeind en Guurt, vluchtig zijn neus reinigend met den rug van zijn hand, trok de deur open. „We hebben oen broertje gekregen, Thies! Een nieuw broertje," riep hij naar buiten, waar Thies het paard losspande. „Ja, is hot een broertje?" vroeg Janna en haar mantel losknoopend, liep ze meteen door naar de .voorkamer. „Is het goed met u, moedor? Hot is een jongen hé? Laat eens kijken." Ze boog zich diep in de donkere bedstee cn hief het dekenpakje omhoog. „Wat een klein menschje. Hij is donker, net als Guurt, is 't niet zoo?" Stine knikte. Ze was blij, dat Janna niet morde om het kind. 't Was het negende al. Janna hield stil het kind in haar magere ar men. Loom ineengezakt stond ze voor liet bleeke licht van dc lamp. Ze was zoo moe en haar hoofd deed zoo'n pijn. Zij had ook gerekend, terwijl ze naar de stad reed in het eerste licht van den dag, maar ze had over moeten rekenen, toen ze terugkeerde naar liuis in den schemer van den vroegen nacht. „Ik gu nu maar naai bed," zei ze eindelijk. „En je hebt me nog niet eens verteld „Nee, och nee. Het is ook al zoo laat cn ik heb zoo'n hoofdpijn. Laten we morgenochtend reke nen, moeder." „Viel het zoo tegen?" „Ja, het viel erg tegen." „Maar we zullen toch den landheer wel kunnen betalen?" „Misschien niet, moe. Er is juist genoeg voor de iietsenrckening." Stine's grauw-bleek gezicht vertrok zenuw achtig. „Hoe kan datJannavier gulden voor zóó'n vrachtl En we hadden zooveel noodig!" Itadeloos keek ze achterom, naar haar man, die breed in het bed te slapen lag. Janna had niets om te troosten. Ze legde het kind in de groote bedstee en liep dralend naar bet achterhuis. Ze was moe en ziek van het sjouwen; cn boos en bedroefd beide, om het bedrog van hun blijen zomerdroom. Drie weken later liep Stine den weg op naar Waldorp, waar de landheer woonde. Zo had een schoone muts op cn haar beste japon auu. Vaal oud was die, met vetglimmende galons. Ze keek telkens om naar Berkendal, dat laag en donker tusschen de blonde berken lag. Tegen de kippenschuur zag ze de roodbonta staan, de grove kop tegen de planken geleund. „Ze zal wel gauw dood zijn, het arme dier," dacht ze cn ze kuikte naar de zieke koe. Moeilijk liep zo den heuvel op. Haar grove, bleeke huid glom vochtig. Telkens streek ze haar grauwe hand langs de zwarte rok, voelde ze of de beurs er nog was, diep in de groote zak. Op den heuvel rustte ze even. Ze haalde de laken beurs door het split van haar rok en keek er in. Er waren veel rolletjes dubbeltjes en kwartjes, zuinig gespaard, het heele ja«ar door. Veilig onderin waren een paar bank biljetten cn ook wat guldens, waarvoor ze giste ren haar beste legkippen aan Borger verkocht had. Er kwam iemand de bocht van den weg om gefietst. Ze duwde haastig het geld in haar zak. „Vrouw Ommink!" Het was Dominee, die grootend van ziju fiets sprong. „Gaat u lieclemaal naar Waldorp?" „Ja Dominee, naar den landheer. Het is van daag betaaldag." „En moet u „Ommink durfde niet weer met een tekort ko men. Hij wou liever wachten. Maar dat kan niet; daarom zal ik zelf gaan." „Maar u weet toch, dat de landheer nog wel een half uur buiten het dorp woont?" Hij keek neer op haar grauwe, gebarsten han den, die onzeker bewogen in haar wijde schoot. „Zou ik het misschien kunnen doen?" vroeg hij. Het leek haar een wondergoede uitkomst en ze wilde al dankbaar toestemmen. Maar toen dacht ze uan het armoedig kleingeld in haar beurs en aan het groote tekort, dat Dominee hooren zou, als hij bij den landheer kwam. Zo schaamde zich zoo. Dominee wist haar gedachten niet en hij praat te door; „Dan gaat u naar de pastorie, tot ik terug ben. Mijn vrouw heeft al zoo vaak naar u uitgezien. liet pad langs Borger moet u nemen, dat loopt het beste. Ik zal u nakijken hoor, of u niet nuar Berkendal teruggaat" „Ja Dominee," knikte ze, als een gehoorzaam kind en ze gaf hem. hei geld. Moeilijk zei zo: „Ik had niet meer, Dominee. „U weet wel „Ik maak het wel in orde", knikte hij gerust stellend. Hij stak de beurs in de zak van zijn korte, zwarte jas en stapte op zijn fiets. Stine stond op den heuvel en zag naur haac hoeve, beneden in het dal. Daa" stond de roodbonte te sterven cn daar was het vele werk, dat niet wachten kon. Maar toen zag ze, dat Dominee bij het boschpad omkeek en met zijn arm in do richting van het Toen ging ze, zonder langer te weifelen, het zandpad op. Het liep wel gemakkelijk, het effen pad; haar voeten leken niet zoo moe, als toen ze van huis ging. En het was prettig naar het dorp te gaan, zonder dat je er handelen hoefde. Ze kwam op den brecdcn weg cn ze zag do dorre woiden van Borger cn het late koren van het Venhof, waar dc boer weer ziek was. Nee, hot vco vun Berkendal was toch zooveel minder niet. dan dat van Borccr. Eu hun karen was bijna binnengehaald. Zo kwam in do pustorie en ze wist veel te ver tellen: blije dingen uit verre jaren, vcilig-stil be- 279

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11