JEUGD VOOR DE VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS „Dolle Kervel", door L. M. Ilagcn. Baarn; Bosch en Keuning (1933). Mej. L. M. Hagen behoort tot de jonge auteurs rondom het tijdschrift „De Jonge Vrouw" en de „Opgang'-serie, een nieuwe, christelijke biblio theek, dij, mogen wij de advertenties geloovcn, als een wonderboom is opgeschoten tusschen de oude stammen, wier wortels in Nijkerk en Kampen diep in de aarde zitten. Het is een heel koor van dames, dat daar in de Baarnsche bosschen een concert geoft. Ik kondigde reeds eerder het debuut aan van Agni van der Torre. Hierop volgde clan dit boek „Dolle Kervel", terwijl de jaargang zal worden besloten met een roman van Jo Kalmijn-Spierenburg. Het boek „Dolle Kervel' nu is een echt dames- boek. De eerste 15 bladzijden zijn wel is waar de slechtste, doch typeeren toch bet gelmel. Hoe het mogelijk is geweest, dat de schrijfster een oogenblik gedacht .:an hebben, dat het ccrsio hoofdstuk ook maar één lezer nieuwsgierig of zelfs belangste'.'end zou maken naar het verdere verhaal, is mij een raadsel. In deze 15 bladzijden wordt onmogelijk uitvoerig meegedeeld, hoe langzaam een stoomtram kan rijden, en hoe vervelend een jonge overspannen vrouw dat kan vinden. Evenals in het vorige deel van deze „Opgang serie (wel merkwaardig, deze overeenkomst!) draait het in dit boek om een ongetrouwde dorps dominee en een logétje in het dorp. Voeg daarbij een dosis misverstand en dorpspraatjes, zet dit op een zacht vuurtje en tien tegen een, dat de lite raire pudding goed uitvalt. Nu dacht gc zeker, dat ik dit bock eens fijn ging afkammen, dat ik blij ben met dit kluifje. Mis. Ik wil probecren er iets goeds van te zeg gen, want deze jonge schrijfster heeft talent. Dat haar talent momenteel hoogstens rijp is voor een gezellig „degelijk" meisjesboek, neomt niet weg, dat ik cr wel zooveel vertrouwen in heb, dat ik in de toekomst een goede roman van haar ver wacht. Wat moet ik nu eigenlijk van „Dolle Kervel" «eggen? U weet reeds, dat het zéér uitvoerig is. Ecu der hoofdpersonen heet „Harry". En aan het eind, op bladzijde 105, voelt de schrijfster zelf blijkbaar, dat zij zich heeft vertild aan een te zwaar gegeven als we lezen: „Hij moest ineens glimlachen. Die twee domme jongens. Harm, die zich in zijn dorp ziek werk te, en Agnes, die hier in Amsterdam van ver langen zich half dood had getreurd. Alleen, om dat ze elkaar niet begrepen. Hel was haast een melodrama". (Cursiveering van mij. P. J. R.) Inderdaad het lijkt cr erg op, hier en daar, omdat de schrijfster niet bij machte is geweest, om het leod van de jonge dominee zóó hevig te doen modelijden, dat we het als werkelijkheid voelden. Dit geldt eveneens voor Agnes, de vrouwelijke Mr. in de rechten. Er is wel een zachte, verhalcndo stem, die een en ander over dozc twee jonge mcn schen meedeelt, doch de mcnschen zelf blijven te veel buiten schot. Er is niet genoeg handeling, terwijl de schrijfster ons vrijwel in 't duister laat op welke wijze deze mcnschen tot elkaar zijn ge komen. Neen telkens voel je: ze is op de goede weg, maar tastbaar staat het verhaal niet voor ons. En dat willen we toch in de roman; er in wég zijn, één worden met de menschcn. De schrijfster heeft haar aandacht te zeer verdeeld over de bij figuren. Dat is jammer, want het merkwaardige is, dat enkele dier bij-figuren ons juist wél bij blijven. Zooals de fanatieke Bcnneboct, die voor een stuiver een psalm zingt, of de boer Stoeve- zand, die, op een bestraffing van de jonge dominee over 't slapen in de kerk durft zeggen: ,,'t Is maar zoo, alles geschiedt uut genade. En as 't de wil van God is, dan kan Hij uut vrijmachtige genade 't Zicnen uutverkorenen zelfs in den slaop wel geven." (blz. 139.) Goed in dit bock is doorgaans de visie op het dorpsleven. Ik weet niet, welke streek de schrijfster hier op 't oog heeft. Maar het is geen aanlokkelijk beeld, dat zij ons teekent. De godsdienst is er nauw ver want aan het heidendom. En valsche lijdelijkheid viert er hoogtij. Wat de schrijfster ook heel scherp gevoeld heeft is: de geestelijke nood der intellectucele jeugd, voor wie de preek de desillusie van dc Zondag is. Voor wie het rhctorisch .gegalm niets meer te zeggen heeft een jeugd, die snakt naar het directe, onmiddellijke woord, die beu is van gods- dicnst-zonder-goloof. Agnes kan soms jaloersch worden op haar broer, die zich niet ergerde aan de dominee, aan een met tierelantijntjes versierde preek. „1-Iij ergerde zich niet aan een preek, die slecht in elkaar zat. Hij ergerde zich niet aan de slechte voordracht, aan dc eindeloos herbaalde afgesleten termen, aan het verketteren van anderen." (pag. 42.) Hier raakt de schrijfster een teer punt en durft zij de werkelijkheid dapper onder de oogen te zien. Die werkelijkheid is niet zoo, dat de jeugd van heden geen behoefte zou hebben aan dc kerk, aan geloof doch het conflict zit.vaak hier: dat cr geen contact is tusschen predikant en gemeente-lid, dat zij elkaar schier nergens réken. Bij een type als Agnes, denk ik ook aan „Knot wilgen" van mevr. G. Kraan-van den Burg, waar in hetzelfde conflict zoo scherp gesteld is. In de strcek-beschrijving vind ik deze schrijfster op haar best, al lijkt mij de bekccring van Sprik- kel wel wat fantastisch. Ik herinner mij een schets in „Het is bij den avond", waarin de schrijf ster reeds eerder poogde door te dringen in de psyche van een dorps-zwakzinnige. Ook ditmaal vind ik ckit te veel „verhaal", te veel „fantasie" en te weinig realiteit. Al liet mij het boek als geheel onvoldaan, omdat ik te zeer gehinderd werd door het onvolgroeide, toch heeft meer dan één bladzijde mij vastgehou den. De tweede helft van blz. 20 is bijv. heel goed. Maar telkens is er dan het te lang vast willen houden, het moeilijk los kunnen laten. Deze schrijfster, die wij ongetwijfeld nog wel eens meer zullen ontmoeten, heeft met dit boek wel een belofte gegeven. Zal haar talent de tijd gegund worden om te rijpen? Het is te hopen. Er wordt al reeds weer een nieuw werk van haar aangekondigd als vervolg verhaal in „De Jonge Vrouw". In elk geval is het goed als deze jonge auteurs weten, dat er op hen gelet wordt niet alleen, doch dat er ook iels van hen verwacht wordt. P. J. RISSEEUW Godsvertrouwen Het is niet toevallig, dat de figuur, waarin Toorop het Godsvertrouwen gesymboliseerd heeft, van een uiterste soberheid is. Want het Gods vertrouwen spruit uit die volkomen cn gebenedijde armoede, welke Christus in de Bergrede zalig sprak. Hunner (de armen van geest) immers, is „het koninkrijk der hemelen". Men kan niet de wereld bezitten en het koninkrijk der hemelen tevens; men kan niet zijn vertrouwen in zichzelf en in eigen hoedanigheden stellen èn in God. Want Godsvertrouwen is van zichzelf èf cn néér God zien; Godsvertrouwen is zijn rijkdom in God stellen cn daarvoor moet men zelf arm worden: weten: „niets heb ik, waar ik in kan nisten"... dan blijft alleen de rust in God over, de ecnige rust. Dit nu heeft Toorop op hoe eenvoudige en ieder aansprekende wijze vermogen te symbol isecrcn in het hierbij gereproduceerde werk. Alles hierop is van den mensch af, en naar God toe. Het is of de ziel van dezen mensch vanuit de Jacobsladder opklimt en verwijlt tusschen de engelen. Achter hem, door het raam, dc wereld. Is dit de wereld nog? Werkelijk, wij hebben de wereld wel eens anders gezien; een duizeling van ons van onszelf aftrekkende, wegvoerende becldsn en gestalten, waarin wij onszelf nietig voelden cn gereed om te verdwijnen. Waarom we: in den drang om ons kwellende zelf te verliezen, probeer den in die wereld op te gaan en ons te verstrooien. Waarom we: uit angst, ons zelf kwijt te raken, ons angstvallig aan onze kleine wankelende per soonlijkheid vastklampten en onszelf opluisterden met alle schijn-zekerheJen en alle schijn-kwalitei- tcn, welke de arme, in zichzelf rustende mensch maar in zich vinden kan. Een dom, welkrr toren omhoog wijst ziedaar de gchcele wereld achter den mensch, die in God vertrouwt, de mensch, die uit den tijd is opgeva ren en zijn ziel gesteld heeft in de handen van dnn Eeuwige, waarin zij rust. Een paar kleine, nauwe lijks zichtbare gestalten aan den voet van den dom is alles, wat zich in dc wereld van den Gods- vertrouwer bowcegt cn zij dienen enkel om do overweldiging van dien dom des te duidelijker te doen spreken. Ook zij verliezen zich, zooals alles klein wordt tegenover de majesteit cn de wezen lijkheid Gods. Zoo kunnen alle moeiten, alle kwellingen, alle tijdelijke genietingen, alles wat anders de wereld Godsvertrouwen. Jan Toorop uitmaakt, verdwijnen voor den vertrouwer, cn van heel een onrustige en ontrustende wereld slccht3 een dom overblijven, die in zijn onverzettelijke macht naar God wijst-, onbewogen door en ver boven het gekrioel van mcnschelijkc zorgen en voorbijgaande genietingen. Dit: deze Jacobsladder uit den blik van den ver- trouwer en -ijn wereld, waarin slechts een dom verrijst, zijn dc voornaamste en meest wezenlijke schoonheden van Toorops werk, waarin liij zich ten volle een Christen-kunstenaar betoont, en waarin hij wel een ieder in het hart moet treffen. Schoonheid, hoezeer iets, dat dc kunstenaar in schijn om haar zelfswil bestreeft, dient noodwen dig. De kunst is niets dan een kristallen venster de kunstenaar bemoei zich uitsluitend, om dit zoo helder en zuiver mogelijk te slijpen. En naar mate van de helderheid van het kristal laat het dóór wat in den sur stenaar woont. Wat het venster van Tocrops kunst hier doorlaat is te wezenlijk en te edel dan dat het ons niet verrijken cn bemoedigen zou. Het leert ons, van onszelf af te zien en onze rijkdom en onze rust in God te stellen. Mochten we in dit „Godsvertrou wen" daarom iets van onszelf als in een spiegel zien. P. v. R. De natuur betrapt Een der oudste Grieksche wijsgecrcn Hcra- cleitos heeft gezegd: „dc natuur houdt ervan, zich te verbergen." Nu, hoe verder we met ons natuuronderzoek .ge komen zijn, hoe mee- dit woord werd bewaarheid. Inderdaad: dc geheimen der natuur moeten om zichtig opgespoord worden. Dc natuur is schuw. Zij vlucht, waar mcnschen komen. Slechts enkele dieren houden het in dc nabijheid der mcnschen uit, en dan nog alleen, omdat zij, óf willens en wetens, óf ondanks dc wcnsch der mcnschen, door hen beschermd worden. Dc mensch wordt door de meeste dieren als hun natuurlijke vijand aangezien. Dc vogel rept zijn wioken als de mensch nadert, de grootcre dieren vermijden hem of nemen ijlings de vlucht. Hoo moeilijk is het, het dier in zijn oorspronkelijke omgeving waar te nemen, en hoe veel wordt door ons juist daardoor gemist. Maar gelukkig! De mensch heeft zijn oog ver lengd door den verrekijker, kan nu de dieren bo- spieden zonder door hen waargenomen te worden. Leeuw, tijger cn jagoear beloeren hun prooi op onze filmdoeken, en de rietvink vertroetelt zijn jon gen in onze eigen kamer, op de alles verradende foto in ons bock Een boek, dat ons veel innigs, schoons cn fijns van het dierenleven verraadt door middel van uit muntende en scherp gereproduceerde foto's is het deeltje van dc bekende, goedkoope serie de? „Blaucn Bücher". „Tiere in schonen Bildcrn". Het is een echt, maar dan ook mooi, platenboek. Vele uitheemsche dieren vindt men er niet in, maar daarentegen drukken de foto's zóó goed het karakter der ook in ons land voorkomende dieren uit, dat het een lust is, met dc oogen door dezo fotoverzameling te dwalen. „Op hecterdaad betrapt" zijn bijv. de ooievaars met hun onbeholpen nestelingen, het looze, spitse Heintje ,dat net op een grasveldje door dc lens gesnapt werd, de zingende karekiet, de broedende Verlag Karl Robert Langewiesche, König- stein u. Leipzig. 278 Onze vacantie prijsvraag Beste Jongens en Meisjes. Nadat ik opgegeven had, dat er een paar foutjes Ün de opgave waren gekomen, is het oplossingen gaan stroomen. Marie en Arie Verschoor uit Pernis schreven mij: Dcez- prijsvraag van het Zondagsblad Die zat, wij willen dit bekennen, In 't eerst ons heusch nog niet zoo glad En moesten ons daar eerst aan wennen. Toch stond het voor ons dadelijk vast De uitkomst er van op te sporen; Al gaf het ons dan ook wat last, Wij moeten er wel bij behooren. We gingen samen heel gedwee Ons zetten om hem uit te zoeken; Als d' een 't niet ziet, ziet 't nummer twee, Wij lezen samen dolgraag booken. Wij waren goed en wel op pad, Toen wij een drietal fouten vonden Dat in de lettergrepen zat, Maar die wij toch ontwarren konden. Wij dachten zoo: o, die mijnheer Houdt ons eens even voor het lapje Of maak met ons eens dezen keer Een aardig, leuk vacanticgrapje. Hoe\ 't zij: het is toch voor elkaar En hopen nu ook met ons beiden Dat m'nheer de Redacteur nu maar Ons met een prijsje kan verblijden. De gelukkigen zijn deze keer: PHLIP BEEKENKAMP, Rapenburg 45 te Leiden. JAN NACHTEGAAL, Schotcrvecnstr. 5 te Haarlem. PETRONELLA VAN RHIJN, Paul Krugcrstraat 30 te Dordrecht. GRETHA GRASHOFF, Niobocrwcg 227, Den Haag. THEO v. d. LEER, Persoonshaven 89 te Rotterdam. WILLEM HOLTMAN Jr., 7—1012 te Vriezcnveen. ARIE BAKKER, .Zwaantje", G 144 te Rijsoord. MINNE IJBEN, Krabbcnbosweg 204, Hengelo (O.). HENDRIK HEERDINK, Stamansstr. 141, Wierden. De boeken zijn reeds lang verzonden Cur Mac Lean p/a. W. Filius, Ketenstraat 69 te Rotterdam, zond mij een keurig uitgewerkte oplos sing. Een verkleinde afdruk daarvan zien jullie hieronder. Jammer, dat je in de krant de kleuren niet kan zien. Het was uitgewerkt in zwart en rood. Een extra pluim, hoor! Riekje Langbroek, wat heb jij een fijne vacantie gehad! Je ziet, dat jij er niet bij bent, Adriana Veldhui zen. Maar hopen op een volgende keer. Je oplos sing was goed. Allen de hartelijke groeten van DE JEUGDREDACTEUR. Rietjes brief door Ph Wijnbeek (VervolgJ „Hm ja, d i c I Maar met Rietje is 't wat anders!" „Waarom dan?" „Och, ik denJt dat Rietje wol erg moe zal ge weest zijn van die lange reis!" „Ja!" schalde Lies.je weer, „Zuster Lena heeft zélf gezegd, dat Rietje nog niet heelemaal beter was!" Ze was zoo blij, hot kleine, ondoordachte Liesje, dat Zuster Lena 't nu toch óók gezegd had tegen Rietjel Als Rietje nu huilde, wat 't tenminste niet alleen hóór schuld! „In elk geval, zc is thuis," vond Edith, „en dót is fijn voor haar!" Er viel een stilte waarin do moesten dach ten aan Rietje gek toch 't was net, of Rietje op 'n andere manier weggegaan was, dan de an deren, cn Rietje was toch ook bijna beter! Het duurde lang, eer Zuster Ite's witte schort in de hal verscheen. Maar tegelijk was 't ook gedaan met de rust. Aan alle kanten werd z«- bestormd met vragen. „Zuster Ite, is ze thuis?" „Was ze moe van de reis?" „Waren haar Vader cn Moeder blij dat ze thuis kwam, Zuster Ite?" „Was er feest bij burn?" Zuster Ite wenkte met beide handen. „Nee, nee, zóó vertel ik niets! Ga allemaal 'es heel gauw cn netjes loggen. Zóó juist en nu mag ieder kalm wat vragen. Nou?" „Was ze eig moe, Zuster Ite?" „Ja, Lottie, hieel erg. Ze is daarom direct gaan rusten ,Hè, wat saai, als je pas thuis bent, om dan meteen naar bed te gaan!" „Ja, Licske, dat zou j ij niet doen, hé? Jij zou van 't één naar 't ander vliegen!" Zc lachten allemaal, cn dón moesten ze méér weten. „Waren haar Vader en Moeder blij?" t ÏO NIN GEN MUIZEN uo BE DEN DOOLDICDEN BE LO VEN TOEZEGGEN EQ VA DEN ONDEDVINDEN 0 MA DE QEN BLUVEN OTEKEN OD BED OEN ODGEBOQGEN 7 OD DA DEN OPNEMEN QE DE NEN OODZAKEN EQ KENNEN TOEGEVEN NA LA TEN ACIiTEDLATEN tl EN GE LEN GEEOTEN QE KE NEN G'JPEDEN WA DE NEN =VAN WADCNO VOORZIEN 14 ET MA LEN MEEQMALEN 24 UUD 15 LE VE DEN VEQÖCMAFFEN DE TA LEN DEKENING VOLDOEN UO BED GEN 'JOBQOKKEN TEGCNOVEQGECm.DE ZIN 10 1 VU DEI-IOOQEN ED NIET B'J „Nou, en óf!" „Leuk was er feest?" Zusier Ite dacht even terug aan het laatste kwartiertje, dat ze hij Rietjes ouders doorgebracht had dén zei ze zacht: „Feest? Nee, dat niet daarvoor was Rietje nu te moe, maar ze waren allemaal heel, heel blij, dat Rietje thuis was!" „En, Zustor Ite, heeft zc de groeten nog gedaan aan ons?" „Natuurlijk! Hoe kon ik dat vergeten! Allemaal erg veel groetjes, hoor!" „En zou ze gauw schrijven?" „Ze hoopte, dat jullie Donderdag een brief had den, maar 't kan wel eens wezen, dat jullie nog wat wachten moeten „Hè waarom?" „Och" ontweek Zuster Ito „Rietje is van daag erg moe en morgen misschien óók nog en dan komt er van schrijven niet zooveel! Maar ik weet 't niet zekor, hoorl" troostte zq lachend. „Rietje vergoot ons heusch niet!" wist Lottie vist. „Nee, dóar kunnen jullie van op aan! En nu weten jullie alles cn ga ik eens gauw weg! 'k Heb 't zóó druk en 'k zit hier maar te praten!" Lottie cn Time wisselden weer een snellen'blik, als Zuster Ite weggegaan was. Ze begrepen, eni een warm medelijden welde in haar op. „We moe.ten haar maar eens gauw schrijven!" zei Lottie zacht. VL De dicht-omkapte lamp wierp een gedempt srhiju sel door de kamer. Dicht bij he/t bod zaten Verwoude en zijö vrouw en staarden onafgebroken op hun eenig kind, dat d .ar, doodstil, te slapen lag. Al den heelen avond sliep Rietje, cn het scheen haar goed te doen. Want langzaaim-aan trok do vurige kleur weg van haar klein gezicht je en werd haaj* ademhaling kalmer. (Slot volgt,J Uit de oude doos (Omtrent 1750) Delft Delft of Delf is een nette en welbebouwde Sta3 de derde in den rang der stemmende Steden van Holland. Haare gedaante is omtrent vierkant. Men behoort geen Delf of Delft, maar Delft te schrijven. De Stad werdt, van ouds, onder de sterke Steden gerekend. De Haven der Stad begint, twee uuren gaans bezuiden de zelve, aan een fraai Vlek, Delfts haven genaamd, 't welk ale een gedeelte van de Stad aangemerkt wordt. Dat Delft zijnen naam gekreegen hebbe van het delven cener Graft of Vaart, welke men eertijds ook een Delft plagt te noemen, wordt In 't algemeen erkend. Doch naar Welke gedolven Vaart Delft zo genoemd zij, blijft onseker. In ecnen Giftbrief van Floris den I, die, in de jaaro 1062, ovcrlcedcn is, wordt van Delft gewag gemaakt. Haarlem Haarlem, cene grootc en aanzienlijke Stad, de tweede in den rang der stemmende Hollandsche Steden, legt drie uuren gaans bewesten Amster dam. Alomme, in en om Haarlem, wordt eene gezonde Lugt ingeademd. De Stad heeft agt Poor ten, voor 't grootste gedeelte deftig gebouwd, be nevens twee Waterpoorten. De eerste nieuwe Graft is met pragtige Huiscn bebouwd. De Oorsprong van den naam dezer Stad is onzeker. De beste gissing, die ons voorgekomen is, want wij gaan verscheiden bcuzelagiigen stilswijgcns voorbij, on derstelt, dat Haarlem cene verkorting zij van „harel", „schraal", en „Heim", .wooning" en zoveel zegt als Wooning of Stede aan eenen schraalen oord gestigt. De gegrondheid van dceze Naamreden wordt door de naastgelegen schraale Zandduinen, bewaarheid. Leiden Leiden, na Amsterdam dc grootste Stad van Holland, en waarschijnlijk de oudste van allen, bekleedt de vierde plaats, in den rang der stem mende Hollandsche Steden. Om Leiden, cn inzon derheid bij Koudekerk cn Alfen, wordt de beste Boter deezes Lands gemaakt. De naam der Leid- sche Boter is de Weercld door vermaard, en zij wordt van veelen, in smaak, boven alle andere Boter geschat. Het Kaas- cn Broods-Volk, in den jaare 1491, gantsch Noordholland afloopende, zogt Leiden ook te bemagtigen; doch werd, na een Schutgcvegt van twee of drie uuren, op de vlugt gejaagd. Do Spanjaards poogden, door vriende lijk schrijven, de Leidcnaars tot het opgeven descr Stadt te beweegen. Doch deezen beantwoord den drie Brieven, met zeven woorden: fistula dulce canit volucrem dum decipit auceps, dat is: Do Vogelaar fluit zoet, om 't Vogeltje te vangen. 283

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10