De Noodklokken luiden
WOENSDAG 20 SEPTEMBER 1933
TWEEDE BLAD PAG.
Millioenen-Nofa becijfert het tekort voor
1934 op f 190.689.974
Bij handhaving van besfaanden belasiingdruk.
Zware offers gevraagd.
Versterking van middelen-opbrengsf
en besnoeiing van uitgaven.
Hef deficit gedekt.
De Millioenen-Nota is de consequentie van het in de Troonrede
gesprokene: Moedig en waardig dragen van hetgeen onvermijdelijk
is". Van het Nederlandsche volk worden zware offers gevraagd.
Het begrootingstekort 193U wordt becijferd op f 190.689.97U.—
bij handhaving van den bestaanden belastingdruk. Dit veronder
stelt, dat de thans reeds bestaande crisisheffingen ook voor het
volgende jaar zullen worden gehandhaafd. De Regeering stelt
zich voor dit gewéldige tekort te dekken door het heffen van een
omzetbelasting, die reeds in de Tweede Kamer werd aanvaard.
Bovendien worden wetsontwerpen ingediend om te geraken tot het
heffen eener couponbelasting, de heffing van een vermogensbelas
ting in de doode hand, de heffing eener crisisinkomstenbelasting en
de heffing van een accijns op gebrande koffie. Naast deze ver
sterking van middelen, die in totaal f 106.519.000 moet opbrengen,
wordt gerekend op een besnoeiing van de Staatsuitgaven met
f 8U.150.000, waa/rdoor een bedrag van rond f 190.000.000
tuordt gevonden. Op Onderwijs zal f 15 millioen worden bezui
nigd, en op Defensie f 12 millioen. Op de Spoorwegen met hun
groeiende tekorten moet f 20 millioen gevonden worden. Een
verkeersfonds zal worden ingesteld. De wegenbelasting wordt op
geheven. Daarnaast zal wijziging worden gébracht inde financiering
van den bruggenbouw en wordt de wegenaanleg getemporiseerd.
Gerekend wordt voorts op een hoogere opbrengst van heffingen.
De uitkeeringen uit het Gemeentefonds ziollen worden verlaagd.
Het Rijkspersoneel moet zich een verdere salarisverlaging van 5
getroosten. De Millioenen-Nota verrast voorts door tal van
nieuwe maatregelen. Aangezien het Leeningfonds 191U zijn taak
niet meer kan vervullen, zal het por 1 Januari 19SU worden op
geheven. De crisisuitgaven zullen vanaf dien datum op andere
wijze worden gefinancierd. De uitgaven voor den steun aan den
Landbouw zullen worden gefinancierd met behulp van een Land-
- bouwcrisisfonds. De werkloosheidsuitgaven, die nog sterk stijgen,
komen ten laste van den gewonen dienst. Verschillende wets
ontwerpen zijn in voorbereiding, o. a. tot wijziging van de Woning
wet, de Ouderdomswet en de Gezondheidswet. De Minister wijst
er ten slotte op, dat handhaving van den gouden standaard in het
belang is van de allerarmsten, die niets hebben te verliezen.
We gaan naar een lager stabilisatieniveau. Het proces is pijnlijk,
maar het moet! Groote aandacht zal worden geschonken aan het
vraagstuk der werkverruiming en werkverschaffing. Daartoe zal
een beroep op de kapitaalmarkt worden gedaan. De Minister doet
ten slotte een hartstochtelijk beroep op de eenheid van het Neder
landsche volkom gezamenlijk dezen moeilijken tijd door te worstelen.
Reservefonds van f 18 millioen. Het. tekort
zou daardoor dalen tot f 21.920.254.Aan
gezien tenslotte de salariskorting tot f 11,5
millioen werd beperkt, moet laatstgemeld
saldo met f 3 millioen worden verhoogd.
Door andere tegenvallers ad f 13.200.000
wordt het totaal nadeelige saldo voor 1933
op f 38.120.254 geschat.
Omtrent de evengenoemde tegoedschrij-
ving uit het Reservefonds van f 18 millioen
kan nog het volgende worden gemeld.
Het Reservefonds was gevormd uit het
batig saldo 1.929 ad f58.207.904 en dat van
1930 ad f 27.942,9S6. Samen f 86.150,891.—.
Na aftrek van het geraamd nadeelig saldo
van 1931 was de verwachting, dat in dit
fonds een batig saldo beschikbaar zou blij
ven van rond f54 millioen, welk saldo in
staat zou stellen daaruit rond f 18 millioen
ten goede te doen komen aan elk der dien
sten 1932, 1933 en 1934.
Deze verwachting is niet verwezenlijkt
Het nadeelig saldo 1931 heeft in werkelijk
heid bedragen f45.599.667, zoodat na afboe
king van dit saldo nog f40.551.224 in liet
Reservefonds beschikbaar blijft
Na aftrek van het bedrag van f36 mil
lioen, dat ten goede moet worden geschre
ven aan de diensten 1932 en 1933 is dus in
het Reservefonds nog over f 4.551.224.
Aangezien de tekorten, die op
de genoemde diensten overblij-
ven na aftrek van de gemelde
f36 millioen, belangrijk grooter
zijn dan het saldo in het Reser
vefonds, zou het geen zin heb
ben dit saldo aan 1934 ten goede
te sc h r ij ven. De Minister geeft
er integendeel de voorkeur aan
het Reservefonds op t'e heffen
en tot een an'dere wijze van af
boeking over te gaan.
Een woord vooraf.
Voor hij tot de bespreking van de be
grooting 1934 overgaat, maakt de Minister
enkele opmerkingen vooraf. Over vroegere
dienstjaren is niet altijd dezelfde regel ge
volgd met betrekking tot hetgeen bij de in-
grooting reeds in de cijfers daarvan moet
worden verwerkt en hetgeen moet worden
opgenomen in het dekkingsplan. Zoo zijn
de voornemens der Regeering tot vermin
dering der uitgaven in den regel niet in de
begrootingscijfers tot uitdrukking gebracht,
terwijl ten aanzien van de voorstellen tot
middelenverstecking nu eens de raming is
opgemaakt, alsof die middelenversterking
reeds was tot stand gekomen (1933), dan
weder zonder met de voorgenomen verster
king rekening te houden (1932).
Het komt den minister gewenscht voor
zoowel ten aanzien van de middelenverster
king als van de uitgavenverlaging een zelf
de systeem te volgen. Daarbij acht hij het
meest juist het systeem, waarbij de begroo
ting wordt opgemaakt overeenkomstig
den toestand, die bestaat ten
dage harer indiening. Dit beteekent,
dat met voorstellen tot middelenverster
king, die nog niet tot wet zijn verheven,
evenmin rekening wordt gehouden als met
voornemens tot vermindering van uitgaven;
die nog wettelijke sanctie behoeven. Van
dergelijke voorstellen en voornemens en
van den invloed, dien zij op de begrootings
cijfers zullen uitoefenen, behoort in het dek
kingsplan melding te worden gemaakt.
Het opmaken van de begrooting volgens
dit systeem is voor 1934 van zeer bijzondere
beteekenis. Grootendeels toah met ingang
van 1 Januari 1934 en voor een klein gedeel
te met ingang van 1 Mei 1934 vervallen een
aantal tijdelijke heffingen (o.m. die ten bate
Leeningfonds 1914, voorts de alleen voor
1933 toegestane heffingen van opcenten op
eenige invoerrechten en accijnzen en de al
leen voor 1933/3-4 toegestane heffingen van
opcenten op de Gem.eentefondsbelasting en
vermogensbelasting)
Worden deze heffingen overeenkomstig de
daartoe ingediende voorstellen verlengd,
dan zullen zij, gelijk straks nader wordt uit
eengezet, de geraamde opbrengst der midde
len het algemeen budget en het gemeen
tefonds te zamen genomen voor 1934 met
f 76,398,000 verhoogen. Wanneer het onder
staande tekortcijfer dus wordt beschouwd
niet het oog op den bij de indiening der be
grooting bestaanden belastingdruk, kan het
aanstonds met dit bedirag worden vermin
derd. Niettemin behooren, daar een vast
uitgangspunt nu eenmaal noodig is, ook
deze heffingen bij het opmaken van het
totaal tekortcijfer, buiten beschouwing te
blijven. Zekerheid, dat zij alle zonder uit
zondering zullen worden verlengd, bestaat
immers niet.
Een tekort van f 190.689.974.— bij
handhaving van bestaanden belas
tingdruk.
De naar het gewijzigd systeem
opgemaakt^ begrooting 1934
geeft voor den gewonen dienst
aan in uitgaven f 730.534.792, en in
inkomsten f 463.446.818, zoodat een
nadeelig saldo is geraamd v'a'n
f 267.087.974.De Minister vestigt
er de aandacht op, teneinde een
juiste vergelijking te verkrij
gen met de begrootingscijfers
van 1933, dat op dit bedrag aan
stondsin mindering moet wor
den gebracht bovengemeld be
drag van f 76.398.000 wegens afloo-
pende heffingen.
Bij handhaving van den be
staanden belastingdruk zal dus
het nadeelig saldo op den dienst
1934 bedragen f 190.689.974. Dit c ij f e r
is f 136.269.720 hooger dan het saldo
v a n f 54.420.254 der begrooting voor
1933, zooals deze oorspronkelijk
bij de wet is vastgeteld.
Leeningfonds 1914 hoofdschuldige
Dit is allereerst een gevolg van den loop
der zaken met betrekking tot het Leening
fonds 1914, dat aanvankelijk bestemd was
voor de financiering van de rente en aflos
sing der in verband met den oorlogstoe
stand aangegane geldleeningen. Dit fonds
werd gevoed door een aantal bijzondere hef
fingen, en is tot 31 December 1933 krach
tens de wet van 15 Mei 1931 mede bestemd
voor de financiering der tegenwoordige cri
sisuitgaven. Br was ten dage van de tot
standkoming van deze wet een overschot in
het Fonds, terwijl voorts zijne inkomsten
werden versterkt door eenige nieuwe crisis
heffingen.
Hiermede werd bereikt, dat de crisisuit
gaven werden gehouden buiten de gewone
begrooting. Deze taak kan het Leeningfonds
thans niet langer vervullen. Het in het
Fonds aanwezig batig saldo is door de ge
weldige stijging der crisisuitgaven in een
nadeelig saldo verkeerd. Dientengevolge is
het noodzakelijk deze crisisuitgaven op an
dere wijze te financieren.
Wat deze andere wijze van financiering
betreft, heeft de Regeering gemeend een on
derscheid te moeten maken tusschen de uit
gaven ten bate van den steun aan den
landbouw en de overige crisisuitgaven, in
hoofdzaak strekkende tot bestrijding der
werkloosheid. De steunmaatregelen voor
den landbouw zullen worden gefinancierd
met behulp van het krachtens de Land-
bouwcrisiswet ingesteld Landbouwcrisis
fonds, dat zijne inkomsten zal verkrijgen
uit speciale heffingen, krachtens die wet of
vroegere Landbouwcrisiswetten ingevoerd
of in te voeren. Tusschen deze heffingen en
de door het Fonds te bekostigen uitgaven
zal evenwicht moeten bestaan (de afzonder
lijke begrooting van dit fonds voor 1934 zal
nader worden ingediend).
De werkloosheidsuitgaven ten las
te der gewone begrooting.
Andei's staat het met de overige crisisuit-
iven, waaronder die tot bestrijding van de
gevolgen der werkloosheid. Deze zullen
moeten worden gebracht ten laste van de
gewone begrooting. Eene andere politiek
zou bij de bestaande volkomen onzekerheid
omtrent den duur en het verdere verloop
der economische crisis, nu het saldo in het
Leeningfonds is opgeteerd, niet te verant
woorden zijn. De Regeering zal, in het bij
zonder door het wegnemen van langzamer
hand ingeslopen misstanden, deze uitgaven
aanmerkelijk kunnen beperken. De door
haar genomen en nog te nemen maatrege
len zullen mede ten goede komen aan de
gemeentelijke budgetten. Niettegenstaande
deze beperking der uitgaven heeft een en
ander er toe geleid, dat de raming voor bo
vengenoemde doeleinden met f 52.191.331
verhoogd moest worden.
Ook de reute en aflossing kunnen
niet meer uit het Leeningfonds
worden gefinancierd.
Is het Leeningfonds blijkens het voren
staande niet meer in staat de crisisuitgaven
te financieren, zijne middelen zijn ook on
toereikend voor het financieren van de ren
te en de aflossing der ten laste van het
Fonds gebrachte leeningen. Bij bestendiging
van alle ten bate van het Fonds geheven
belastingen die voor den crisisdienst
daaronder begrepen zou het voor het jaar
193-4 nog een tekort opleveren v
f 15.990.718.
Aanzienlijk hoogere eischen worden
voorts aan het budget gesteld door dat deel
van den dienst der Staatsschuld, dat niet
tot het Leeningfonds behoort. De zwaardere
last daarvan, op het budget voor 1934 druk
kend, bedraagt f 23.800.000.
Een bedrag van f 13.330.000 moest
worden uitgetrokken wegens verhooging
van het spoorwegtekort.
Het tekort in het Gemeentefonds zal, bij
bestendiging der tijdelijke opcentenheffing,
niettemin f 6.736.312 meer bed
dan het vorig jaar.
Hoogere ramingen, respectievelijk van
f 1.425.000 en f 2.970.000 vorderden voorts de
posten wegens onderstand aan noodlijdende
gemeenten en steun aan behoeftige Neder
landers in het buitenland.
Ten slotte moesten de middelen, die zon
der nadere voorziening na 1 Januari, resp.
1 Mei 1934 kunnen blijven geheven,
f 35.546.665 lager worden
Het nadeelige verschil bedraagt
met 1933 I 151.990.026.
Samengevat bestaan dus met de begroo
ting 1933 de navolgende nadeelige verschil
len:
Werkloosheidsbestrijding 52.191.331
Leeningfonds 15990.718
Staatsschuld 23.800.000
Spoorwegtekort 13.330.000
Gemeentefonds 6.736.312
Noodlijdende gemeenten 1.425.000
Nederlanders in 't buitenland 2.970.000
Lagere raming middelen 35.546.665
151.
Het verschil tusschen het
nadeelig saldo der begrooting
voor 1933 en dat der ontwerp-
begrooting voor 1934 bedraagt,
gelijk hierboven uiteengezet... 136.269.720
J 15.720.
Op dit laatste bedrag zijn de uitgaven in
de ontwerpbegrooting 1934 lager geraamd.
Dit is mede een gevolg van de met ingang
vam 1933 ingevoerde salariskorting ten be
drage van f liy2 millioen. Intusschen heb
ben de besparingen zich geenszins beperkt
tot het verschil tusschen evengenoemde la
gere raming en de in 1933 ingevoerde sala
riskorting. Integendeel hebben reeds zeer
aanmerkelijke bezuinigingen plaats gehad,
Na de Troonrede, weerspiegeling van den
èrnst der tijdsomstandigheden, is thans de
Millioenennota gevolgd. Er zal in de ge
schiedenis van ons land wel zelden grooter
belangstelling voor een Staatsstuk hebben
bestaan dan thans. Liet de Troonrede op
sommige punten nog duisterheid bestaan,
al was er wel sprake van „moedig en
waardig dragen van hetgeen onvermijdelijk
is", de Millioenennota stelt klaar en duide
lijk in het licht, in welke omstandighe
den ons land door de yreeselijkste aller
crises is geraakt
De Minister van Financiën merkt terecht
Op, dat zware offers van ons volk worden
gevraagd. Niemand komt deze crisis „zon
der kleerscheuren" door.
Ziedaar de heldere taal en consequentie
van deze Millioenennota, die (hoe verheu
gend) toch ook weer blijk geeft van den
drang eener krachtige Regeering, wie het
ernst is met de te nemen maatregelen, die
zich ook helder voor oogen stelt, dat, wat
edj voorstelt, in het belang is van hert gan-
sche volk.
Wij lichten thans uit de Millioenennota
ide belangrijkste passages.
De saldi van vorige dienstjaren.
Evenals vorige jaren geeft de nota aller
teerst een overzicht over de definitieve eind
resultaten van de dienstjaren 1930, 1931, 1932
en voor zoover mogelijk van 1933.
Het eerste crisisjaar 1930 blijkt een over
schot van f27.942.986 te laten op den ge
wonen dienst en een nadeelig saldo van
f 43.556,316 op den kapitaaldienst Het te
kort bedraagt dus f 15.613.330.
Het tweede crisisjaar 1931, vertoont reeds
een ernstiger beeld. De gewone dienst laat
een tekort van f 45.599.667.en de kapi
taaldienst van f 91.195.536.
In 1932 gaat het nog dieper de put in.
De gewone dienst zal (volgens de nog voor-
loopige gegevens) een nadeelig saldo laten
.van f77.304.711,—De kapitaaldienst geeft
een voorloopig voordeelig saldo te zien van
1172.568.393.
Het dienstjaar 1933.
Betreffende het dienstjaar 1933 herinnert
de Minister er aan, dat oorspronkelijk ge
raamd was een nadeelig saldo van f 46.772.137
op den kapitaaldienst en een tekort .van
f 54.420.254 op den gewonen dienst
De Minister vestigt er de aandacht op,
dat in tegenstelling met hetgeen voor het
dienstjaar 1932 was geschied, voor 1933 bij
de raming der middelen reeds rekening was
gehouden met de opbrengst der door de
Regeering bij de indiening der begrooting
aangekondigde nieuwe of versterkte hef
fingen.
Ter dekking van het nadeelig saldo van
f54.420.254 had de vorige Minister aange
kondigd een salarisvex-laging van f 14,5
millioen en een tegoedschrijving uit het
H. M. de Koningin verlaat de Gouden
beide Kamers der Staten-Generaal te
t en brengt de groet aan het vaandel, vóór-zij de Ridderzaal betreedt om er de Troonrede uit te spreken en de
'n. Aan weerszijden zijn mariniers opgesteld, die de honneurs aan Hare Majesteit brengen.
Mr. P. J. OUD, Minister van Finan
ciën, die gister de millioenen
nota indiende
die echter hebben gestrekt om het zooge
naamde automatisch accres op de begroo
ting, waarvoor men een bedrag van ten
minste f 10 millioen pleegt aan te nemen,
op te vangen.
Na deze meer algemeene beschouwingen
gaat de nota over tot een meer gedetailleer
de bespreking van de cijfers voor het dienstl
jaar 1934.
Hoofdstuk II (Hooge Colleges
v a n Staat) is f 33.700 lager geraamd.
Hoofdstuk III (Buitenl. Zaken)]
is f 206.326 lager geraamd. Buitenl. zendin
gen en consulaten nemen daarvan f 149.000
voor hun rekening.
Hoofdstuk IV (Justitie) vraagt
f 846.655 minder. Op burgerl. rechtspraak is
f 222.000 bezuinigd en op Gevangenissen en
Rijkswerkinrichtingen f 420.868.
Hoofdstuk V (Binnen 1. Zaken
en Landbouw) is f 3.768.977 hooger ge
raamd. Dit komt doordat de post Onder
stand aan gemeenten, die buiten staat zijn
in alle of sommige kosten harer huishou
ding te voorzien, met f 1.425.000 moest wor-
den verhoogd, en omdat de post voor Arm
wezen met f 2.997.311 moest worden ver
hoogd, voornamelijk omdat artikel 60, waar
uit alle kosten van ondersteuning van be
hoeftige Nederlanders in het buitenland
worden gekweten, voor die kosten met pl.nx,
f 2.970.000 moest worden verhoogd.
Voor Hoofdstuk VI (Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen) wordt
f 5.305.755 minder uitgetrokken. Hooger on
derwijs vraagt f 499.782 minder, Voorberei
dend Hooger- en Middelbaar onderwijs
f 926.000 minder, Nijverheidsonderwijs
f 464.987 minder, en Lager onderwijs
f 2.894.997 minder.
Hoofdstuk VII A (Nat. Schuld) is
f 19.634.651 hooger geraamd als gevolg van
de toeneming der gevestigde schuld.
Voor Hoofdstuk VII B (Finan
ciën) wordt f 79.199.398 méér aangevraagd.
Dit is een gevolg van de hoogere raming
ad 7 80.207.976 van afd. XI, op welke afdee-
ling voor den post: uitkeering, bedoeld in!
artikel 8 der wet van 15 Juli 1929 aan heli
Gemeentefonds, voor zooveel komende ten
laste van de Rijksbegrooting voor 't dienst
jaar 1934, f 22.996.312 meer wordt aange
vraagd, terwijl voor het eerst worden uit
getrokken een post uitkeering aan het Lee
ningfonds 1914. als bedoeld in artikel 15 dof
Leeningwet 1919, groot f 56.898.718, en een
post kosten ter bevordering van werkver
ruiming, groot f 500.000.
Hoofdstuk VIII (Defensie) is
f 581.662 lager geraamd.
Hoofdstuk IX (Waterstaat) ver
toont een hoogere raming met f 10.789.155.
Als voornaamste oorzaak van deze stijging
is te beschouwen de verhooging van afdee-
ling V (Spoor- en Tramwegen) met]
f 12.694.717, op welke afdeeling de post:
„Dekking van het verlies op de exploitatie
van de Ned. Spoorwegen met inbegrip van
het gegarandeerd dividend alsmede betaling
ingevolge artikel 9 der overeenkomsten 1928
S.S./H.S. en vervolgens ten behoeve van
extra afschrijvingen en tot dekking van te
kort in het spoorwegpensioenfonds" eene
verhooging met f 13.330.000 heeft onder
gaan. Het thans uitgetrokken bedrag ad
f 39.440.000 is samengesteld uit: exploitatie
verlies f 30.000.000, bijbetaling pensioenfonds
f 9.140.000 en militair vervoer f 300.000.
Hoofdstuk X (Arbeid) is f 1.301.992
lager geraamd.
Hoofdstuk X A is f 53.530.102 hooger
uitgetrokken. Daarvan neemt de post werk
verschaffing en steunverleening alleen
f 43.205.000 voor haar rekening. Bij dit
hoofdstuk wordt nog opgemerkt, dat het in
het voornemen ligt om art. 65 van dit hoofd
stuk wegens bijdragen aan gemeenten in
de betaling van annuïteiten voor rente en
aflossing van uit 's Rijks kas verstrekte
woningbouwvoorschotten nog te verhoogen,
aangezien, als gevolg van de noodzakelijke
huurverlaging, het thans geraamde bedrag
ontoereikend zal blijken.
Tegen deze voorgenomen verhooging rijst
te minder bezwaar, omdat een belangrijks
besparing zal voortvloeien uit de in te die
nen wetsontwerpen tot wijziging van de
Woningwet, de Ouderdomswet en de Ge
zondheidswet, welke besparingen niet in
het im deze Nota uiteengezette dekkingsplan
zijn verwerkt
Op Hoofdstuk XI (Koloniën) ia
f 732.138 minder uitgetrokken.
De opbrengst der middelen.
Grondbelasting. Deze belasting is
f 233.000 hooger geraamd dan voor 1933
in verband met eenige stijging van de op
brengst in de laatste jaren.
Inkomstenbelasting. Wegens do
nog steeds voortdurende economische de
pressie is de opbrengst dezer belasting
slechts op f 45.300.000 gesteld, d. i. f 4.700.000
lager dan de raming voor 1933.
Vermogensbelasting. Volgens do
laatstbekende gegevens kan de opbrengst
van deze belasting voor 1934 op rond
f 11.300.000 worden geraamd of f 1.30Q.OOO
hooger dan de raming voor 1933.
Dividend- en tantièmebelas-
ting. De vooruitzichten in de zakenwereld
zijn nog slecht, zoodat de raming veilig
heidshalve slechts op een bedrag van
f 9.000.000 kon worden gesteld, dit ia
f 1.500.000 lager dan voor 1933 was ge
raamd.
Rechten op den invoer. Ook de op
brengst van dit middel is in sterke mate af
hankelijk van den economischen toestand.