JEUGDPS ONDAGSBLAD VOOR DE Lji/tje De avonturen van Fernao de Magelhaes door G. K. de Wilde (Slot.) Plots slaakte Magelhaes een pijnlijke kreet! Een pijl had zijn enkel doorboord!... Hij hinkte nog sterker dan anders. Hij vermande zich echter en hoewel 't hem Ihaast niet mogelijk was, hield hij steunend op Rodrigo stand. Dan ineens zag hij scherp-helder de toestand! Die was hopeloos met zulk 'n overmacht Hij zag dc verwarring in zijn eigen gelederen. Langzaam terugtrekken! schreeuwde hij. Dat woord had 'n vreeselijke uitwerking. De angst had do mannen te pakken gekregen. Pas "had Magelhaes dit gezegd, of 'n dolle ren naar de boot begon. Velen haalden de waterlijn niet. De inboorlingen hadden de kwetsbare plek der geharnaste mannen ontdekt De enkels waren niet beschut! Daarop richtten ze nu hun vergiftige pijlen! Magelhaes bleef achter. Hij kon door de wond en door zijn lichaamsgebrek niet zoo snel loopen. Vele mannen, alleen bedacht op lijfsbehoud, ver lieten hem. Slechts 'n achttal, waaronder Rodrigo, Pigafetta en Louis bleven bij hem. Langzaam trokken ze terug, vechtend voor hun leven Gelukkig, de waterlijn... de anderen hadden de booten reeds bereikt Het waden door het water ging meest langzaam. De aanvallers volgden, woedend dat de prooi hun nog zou ontgaan. Met vervaarlijk gehuil drongen ze op 't troepje in, stekenu met hun lansen. Dit is het einde, Pigafetta! riep Magelhaes dan wanhopig. Ik dank u Commandeur! riep Louis dan in angst. Uit deze schreeuw klonk al zijn vriendschap voor Magelhaes en tegelijk al zijn berouw. De helm werd Magelhaes van 't hoofd geslagen. Even nog zag Louis zijn pijnlijk verwrongen ge zicht. Adios!... Je hebt me dapper verde digd... Tot... later! Dan een houw, een steek. Magelhaes wankelde De inlanders stortten zich op hem. Hij viel Een warreling van bruine lichamen, lansen, op spattend water Magelhaes was gevallen? De anderen konden ontkomen; door dit eene kleine oogenhhfc van verwarring slaagden ze er in do booten te bereiken. Triest en somber was de terugtocht. Magelhaes dood! Pigafetta dachj aan de voorspelling, toen in die nacht voor de reis aanving. In Louis' hart was groote droefheid, maar tege lijk pok blijdschap. Je hebt pie dapper verdedigdklonk het nog na in zijn ooren. Rodrigo snikte, snikte maar.., XV. Weer in het Vaderland. Een nietig scheepje vaart de haven van San Lucar binnen. Het scheepje heet „Victoria", over winning. Inderdaad, de overwinning is bevochten, maar hoe? Van de kleine vloot van vijf schepen is dit schip alleen overgebleven. Twee vaartuigen hebben onderweg schipbreuk geleden en dit schip is bo vendien nog zoo lek, dat de mannen weinigen nog maar! nacht en dag aan de pompen moes ten staan met hun doodelijk vermoeid lichaam, waar zij haast geen enkele krachtige beweging mee konden maken. De Molukken hadden ze bezeild en fel hadden de Portugeezen hen achterna gejaagd. Ternau wernood waren zij dat gevaar ontsnapt. En nu waren zij weer in veilige haven. Maar hoe? Te ziek, te vermoeid om te letten op de vele Inwoners van het plaatsje, die aan den oever ston den. Te vermoeid om notitie te nemen van hun juichkreten. Magelhaes keert terug! De reis om de wereld is volbracht Magelhaes, onze held, keert terug. Tot Pigafetta de Spaansche Koningsvlag liet hijschen halfstok. Toen werd het eensklaps stil op de oevers. Ze begrepen Van juichende, geestdriftige menschcn, werden ze eensklaps stille, helpende, begrijpende menschen, hun hart vol medelijden. Tranen kwamen in hun oogen, toen zij die zieke, vermoeide menschen zagen. Wijn en brood en vleesch brachten zij aanen ze aten, die kerels, die er het leven hadden afgebracht, het gemis van langen tijd in halend. Spreken deden ze niet veel> dat hadden ze afgeleerd op hun lange, bange tocht Op die vreeselijke reis, waarvan vooral het laatste ge deelte eentonig was geweest door honger, ellende en ziekte. Maar hun oogen lichtten dankbaar... Een stille processie trok langzaam van het schip naar de kerk. Laat ons bidden voor de rust van Magelhaes' ziel! had Pigafetta eenvoudig gezegd. En hun moede lichamen voortslepend waren ze op weg gegaan, barrevoets en met een waskaars in hun handen. In de kerk vielen ze op hun knieën, biddend een woordloos gebed voor hun aanvoerder, die ge bleven was in die verre, verre streken; dankend met hun tranen voor behouden terugkeer, waar zoovelen begraven waren in die verre, verre zeeën. Na de kerkgang richtte Pigafetta zich even tot het scheepsvolk: Mannen, ge liebt een schoone taak volbracht. Met eere zullen uw nomen en van hem, die u aan gevoerd heeft, genoemd worden. Ik dank u uit zijn naam. Ook onze koning zal zich niet onbetuigd laten en u zijn dank doen toekomen. Groot zal uw belooning zijn. Ik ga nu naar den koning om hem ons weder varen te verhalen. Om hem te vertellen hoe groot, hoe zwaar uw taak geweest is. Ik dank u uit naam van onzen koning. Mannen, God zij met u! Weest Gode bevolen. Tot later... Een zwak gejuich steeg op. Pigafetta, vergezeld van Louis on Rodrigo, die schildknaap in zijn dienst was geworden, begaven zich op weg naar Sevilla... Rodrigo droeg een pakje: het getrouw door Pi gafetta bijgehouden dagboek, 't welk hij den ko ning wilde voorlezen. De reis om de wereld is volbracht! zei Piga fetta peinzend. Maai.., - Maar? vroeg Louis. Ik vraag me af, wie de vruchten zal plukken van Magelhaes' geniale gedachten en van zijn stoutmoedige daden. Wij jongeren! antwoordde Rodrigo vlug. Het nageslacht, wil je zeggen, verbeterde Pigafetta. Het nageslacht, jonge vriend... EINDE Voor knutselaars Nog 'n kartonnen lijstje, maar nu van dik kar ton. Om het je wat gemakkelijker te maken bij het overbrengen van de tcekening hob ik de hulp lijnen links laten staan. Je snijdt langs alle dikke lijnen. Daarna oen- randen. Breng ook de teekening over op den achterkant van het sierpapier; dit uitsnijden en opplakken. voor Phetit.briefkg.arb Denk er om, dat je bij het snijden van het sier papier pijn. Vi c-M. binnen de lijnen blijft. Den voorkant klaar? Plak dan aan den achter kant een stevig stuk papier, bijv. kaftpapier, zoo groot als de buitenomtrek vaoi het lijsïjec Iels binnen do lijn blijven. Snijdt hierin een opening om de prentbriefkaart er tusschen te kunnen ste ken, - 4* Onze vacantie prijsvraag De jongens en meisjes, die nog bezig zijn me® het oplossen van de puzzle, moeten er even op let ten, dat er een paar drukfoutjes in de opgave zijn gekomen. Van de door elkaar geplaatste lettergrepen moe® het 4e va zijn inplaats van ra; het 9e ken inplaats van kon; het 15e le inplaats van la. Vóór 5 September vcrwaoht ik nog heel wa® inzendingen, hoor! Allen de hartelijke groeten van DE JEUGDREDACTEUR. Oplossing van het letterraadsel in het vorige nummer '1 R voor Réaumur, 2 pijl. 3 balten, 4 blosjes, 5 ringdijken, 6 rijksdaalder, 7 vernagelt, 8 ver lept, 9 radijs, 10 hek, 11 r voon „radius" .(straal)1. Welk beroep zou deze uitoefenen? (Volgende week" dc oplossing)'. Letterraadsel Mijn geheel bestaat uit dertien letters e« is ec« ander woord voor „woordenboeken". X7 X3 X o X 10 X 111 X 12 X 13 Romeinsch getalmerk' voor 500; in de muziek? j^afnemend". Schijnbare rand van den horizon, Het zaad van zekeren boom, waaruit de cho colade wordt bereid. Armoedige huisjes. Het gereedmaken van iets. Een tot dc familie der roosachtigen behooren- de plant met rose bloempjes, dikwijls verwil derd aan te treffen. Aan don voet der meel draden is een honingring. Het te zoeken woord. Voorstanders oencr verderfelijke leer, die ziclt tegen Staat en Kerk koert. Kwijtbrief, schriftelijk bewijs dat een vcrschul digd bedrag is voldaan. Stelling in de hoogte, om huizen te kunnen" bouwen of herstellen, aanlegplaats op paal werk, voor schepen. Een uit vlas, hennep, katoen, wol zijde enz. gesponnen draad. Een rond kapje als hoofddeksel, zonder klep. van roode of andere kleur, met een neerhan gende kwast van blauwe zijde, soms ook van zilver of goud. Afkorting voor een Engelsch geldstuk. (Volgende week de oplossing)' 252 ZATERDAG 26 AUGUSTUS No. 34 JAARGANG 1933 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Omdat gij kwalijk bidt GU bidt, en Kil ontvangt nlot, omdat gQ kwalük bidt, opdat EU het In uw welllusten doorbrengen zoudt. Jac. 4 3. Tot de droeve ervaringen van het leven bc- hooren ook de onverhoorde gebeden. Bidt, en gij zult ontvangen, zegt Jezus, en: een Iegelijk die bidt, die ontvangt En op dat woord afgaande bidt gij Jan; en zie, gij ont vangt toch niet Niet, dat dit altijd zoo is; maar het komt toch voor, dat een of andere aangelegenheid metter daad een zaak van gebed voor u is geworden. En dat nochtans uw gebed in zulk een bepaald op zicht niet wordt verhoord. Natuurlijk wordt Jezus' woord hierdoor in het minst niet verzwakt Nooit kan de ondervinding het Woord Gods logenstraffen. En Gods kind zal dan ook, om zoo droeve teleuretelling, niet van het gebed aflaten. Hij weet ook wel, dat zijn Heere hem niet heeft beloofd de vervulling van iedere begeerte, maar alleen van datgene wat met de eere zijns hemelschcn Vaders en met zijn zaligheid bestaan kan. En daarin rust hij dan, ook al begrijpt hij het niet, waarom nu juist die bede onverhoord moest blijven. Toch ligt de reden van het onverhoord blijven onzer geboden niet altijd buiten onze schuld. „Gij bidt, en gij ontvangt -Jet, omdat g ij k w a 1 ij k bid t", zegt de Apostel. En in d&t geval past ons geen klacht, maar voegt ons veeleer verootmoediging. Dan is ons gebed een zondig gebed. Een gebod, dat door een zondige beweegreden wordt bestierd en zich op een zondig oogmerk richt. Immers, er volgt: „opdat gij het in uw wellusten doorbrengen Onderscheid hier toch wel. Zondige bijtnengsc- len zullen er altijd in uwe gebeden zijn. Ook onze beste werken zijn in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt En zouden dan onze go- beden hier buiten vallen? „Wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort". (Rom. 826). Maar dat is nog niet het „kwalijk bidden", waarvan Jacobus spreekt. Dat ontrtaat eerst, wanneer Jat zondige in uw gebod overheerschend wordt Uit de bijvoeging: „opdat (rij het in vwo wel lusten zoudt doorbrengen", blijkt duidelijk wat de Apostel met „kwalijk bidden" bedoelt. Dat woord „wellusten" is hier niet in eigenlijken, maar in figuurlijken zin te verstaan, evenals in vs. 1 en evenals in vs. 4 het „overspeiers en over- spolcrcssen". Degenen, aan wie hij schreef, waren een goed eind op weg, om God en de wereld beide te vriend te willen houden. Vandaar zijn snij dend woord: „Weet gij niet, dat de vriendschap der wereld vijandschap Gods is?" En zoo waren er ook tweeërlei begeerten in hun Een begooron van den nieuwen mensch, dat naar God uitging. Maar daarnaast ook het zondig begceren van den ouden mensch. Dit zondig begecren noomt hij zoowel in vs. als hier hun „wellusten". Het strekte zich naar deze wereld in plaats van naar God uit. Het vroeg om volledige genieting van de dingen van dit leven, met achteruitzetting van de geeste lijke dingen. Wanneer doze zondige wereldzin haar bevredi ging niet vindt en die toch blijft eischen, komt er tweeërlei uit voort. Het Zondagsblad verschijnt thans gedurende eenige weken in zomergewaad, dat wil zeggen in wat kleiner omvang. Tegenover den naaste prikkelt ze tot afgunst en naijver, tot twist en vijandschap. Maar ook kan deze wereldsche begeerlijkheid zich hullen in het gewaad der vroomheid, zoodat men om haar voldoening gaat bidden. Welk van die twee wegen het uitgaat, hangt af van ieders aanleg. Actjeve naturen, die gewoon zijn zichzelf te redden, zullen spoediger tot het eerste euvel vervallen. Terwijl lijdelijke naturen, bij wie het gevoel van afhankelijkheid wat sterker is, eer overhellen tot geveinsde vroomheid. Vandaar dat de Apostel tot den een zegt: Gij begeert en hebt niet; gij benijdt en ijvert naar dingen, en kunt ze niet verkrijgen; gij vecht en voert krijg, doch gij hebt niet omdat gij niet bidt. En tot een ander: Gij bidt en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uwe wellusten doorbrengen zoudt. Er wordt dan wel gebeden, en de zaak waarom gebeden wordt is wel goed. Maar de drijfveer, die uw gebed beweegt, deugt niet. Op dit punt mogen wij onze gebeden wel gedu rig aan ernstige beproeving onderwerpen, en ons zelf telkens weer de vraag stellen: waardoor wordt dit mijn gebed nu ingegeven? Ons hart is zoo arglistig, tot zelfs in ons bidden toe. Bij het rechte gebed moet het u altoos om uw God te doen zijn, niet om uzelf. En alle gebed', waarbij ge den Gever bij zijn gaven ten achter stelt, is kwalijk gebeden. Nu staat uw gebed niet buiten uw leven, maar komt uit uw leven op. Wat uw leven behcerscht, boheerscht ook u-w gebed. De Apostel schreef van „uw wellusten, die in uwe leden strijd voeren" (vs. 1). En zoolang dit zoo was, kon het niet' anders, of zij kwamen ook in het gebed aan het woord. Om de wereldsche begeerlijkheden uit hun ge bod te weren, moesten zij die tegengaan in hun levon. Ze te voeden in hun hart en te onder drukken in het gebed, dat kon niet. Hun bidden om allerlei anderszins goede gaven moest zoolang ze in zulk een gesteldheid des harten voortleefden wel daarop uitloopen, dat zc Gods gaven in den dienst van hun vleesch ver leerden. En dit gedoogt noch Gods eere noch hunne zaligheid. Zoo toch wferd God gemaakt tot een dienst knecht van hun vleesch, en een medewerker van hun verderf. En omdat dit nu Gode onwaardig is en strijdt met Zijn wijae liefde jegens Zijn kinderen, daar om kan de Heere zulk een gebed niet verhooren. Dat schijnt dan eerst wel hard, dat is dan wel pijnlijk, maar er ligt toch Goddelijke barmhartig heid in, waarvoor zij Hem later zullen danken. Lezer, hoe staat het met u w onverhoorde ge beden? Gaat er van die onverhoorde gebeden geen aanklacht tegen u uit? Is uw consciëntie in dezen vrij en goed voor Gods aangezichte? Wat is de drijfveer in u w bidden? in uw leven? Eindigt, gij met de verhooring uwer gebeden in "Uw God of in uzelf, in uw vleesch? Hoe is uw danken voor gebedsverhooring? Want zooals he den uw danken is, zal ook morgen uw bidden zijn. Altijd dichter naar den Heere toe. Of... allengs verder van Hom af, en almeer naar uw vleesch. Maar voor dat laatste beware u Zijn genade. Een gebeurtenis De Rotterdammer van 24 Juli j.l. vermeldde het heugelijk bericht, dat eerlang, onder redactie van W. Kramer, bij J. Muussee te Purmcrend een com plete heruitgave zal verschijnen der Stichtelycke Rymen van Dirck Rajaèlsz. Campliuysen (1586— 1627). Daar wij in deze rubriek herhaaldelijk over dezen wèl verwaarloosden, met Luyken grootaten religieuzen dichter onzer 17d' eeuw schreven (en dit trouwens nog meerdero malen hopen te doen) is het begrijpelijk, dat wij, met vreugde de aan dacht der lezers onzer „Aanteekcningen" op deze heruitgave vestigen: een gebeurtenis o.i., welke W. A. P, Smits heruitgave van Revius' Epos der Godsgeschiedenis in belangrijkheid overtrell. Camphuysen's poëzie is ruim een eeuw lang nu de verschijning der eerste druk van de Stichtelycke Rymen talrijke malen herdrukt, zijn „Rymen" waren een troostboek bij uitnemendheid der oude Hollanders. Daarna is de belangstelling voor deu dichter gaandeweg bijna geheel opgehouden. Hopen we, dat ónze tijd zich een heruitgave van Camphuysen's gedichten zal waardig toonen! Want deze „Rymen" zijn een onuitputtelijke bron van vertroosting en bemoediging voor hen, „die hier 't hert niet hechten" en hier niet zoeken „dat nooit op aard' en was". Voor Campliuysen zéker geldt het woord, dat Dirk Coster over de oudo Hollandsche poëzie schreef: „Een bad in stalende wateren van levensernst en -trouw." P. v. R. Jonge strijder door H. M. van Randwijk Ik heb mij dan met wapenen omgord, zuiveraar van Uw Goddelijk gebied, vijand van allen die niet optrekken naar het koninkrijk dat wordt. Ik heb het duffe legerkamp verlaten, waar ik aan doovend vuur de tijd droomend versliep, dapper te zijn onder Uw dappere soldaten, vaandel op elke weg waar de vijand liop. Hoort hoe het in de dag schalmcit: Pro Regel Maar in de duisternis van het verwarde front zijt Gij het die gekruisigd voor mij stond? Voor wie ik sterven wou, houdt Gij mij tegen en wijst mij wat ik moedig wou ontvluchten? O wonder van Uw fluistcrzachte naam, die doet verlangen wat ik wildo duchten, die doet beminnen wat ik wou verslaan. Opwaartsche Wegen, Augustus 1933. 249

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9