Boekbespreking
Vsevoloa Iwanow, PantsCrtrein 1469 en
Partij genooten. Uit het Russies ver
taald door Else Bukowska. (Uitgave
van de Wereldbibliotheek.)
Het is bijna niet te doen, om van dit boek ook
zelfs maar een beknopt overzicht te geven. Het
krioelt van mensen die schelden en vechten, en
in een waanzinnig genoegen ,^le vijand" op een
beestachtige manier afmaken.
Een Russies-Japanse afdeling, bijgestaan door de
pantsertrein 1469, strijdt tegen de Bolsjewieken,
de troepen van Werschinin. Waarom en waarvoor,
dat weten ze niet Een ideaal? Ze lachen er om.
En in duivelse wellust wordt de oogst verwoest;
'dorpen en bossen worden in brand gestoken. Bij
pen enkele komt even de bezinning en rijst de
Vraag: „Maar wanneer nu eens andere sleutels
nodig zijn om de deur te openen. Wat dan?" Hij
durft er niet over te praten, omdat hij in de ogen
pijner makkers de angst ziet, die er schuilt achter
deze domme, wrede daden der „zei fbewusten". Hij
maakt 6traks weer evenveel lawaai en noemt dit
alles, dit wreed gebeuren, onzinl „De mensen
pijn niet te beklagen. Anderen zullen geboren
worden." En woedend vraagt de een aan de ander:
„Waarom schreeuw je zo?"
De opstandelingen nemen de pantsertrein. De
bproerige stad haalt de „helden" binnen. De ge
scheurde rode vlag wordt gehesen.
„Doden weiden op een kar aangebracht. Een
Oud vrouwtje met een rose sjaal huilde. Een
priester werd opgebracht. Hij vertelde een vrolik
verhaal; de mannen die hem opbrachten moesten
lachen."
In scherp kontrast met dit lugubere verhaal:
„Op een hoop dwarsbalken verscheen een gladge
schoren Amerikaan en trok enige keren zijn
kodak af."
„En het soldaatje voelde een onverklaarbare
Bchaamteover zichzelf, over de Amerikaan,
over Rusland, over Europa?hij wist het niet
Als dit verhaal een reflex is van de werklikheid
[(en dat willen wij wel aannemen), hoe ontzettend
Ver staan dan deze mensen af van de ideale per
sonen die optreden in het drama „Opstandelingen"
van Henr. Roland Holst. Haar partijgenoten ken
nen geen wreedheid, geen hebzucht. In liefde en
nachtmoedigheid brengen zij hun leven ten offer
voor hun groot ideaal. Zij trachten him droom te
verwezenlijken: Rusland-Utopia.
De mensen uit dit boek zijn wreedaards, liefde
lozen, domme vertegenwoordigers van de strevere
naar „algemeen eigendom".
Wat mij bovenal gehinderd heeft zijn de korte,
Stotende zinnen, de smakeloze, bombastiese verge
lijkingen. Toch had een weergave in deze vorm
geen bezwaar behoeven te zijn. Een auteur kan
ons zo treffen door zijn beschrijving van een
mensenleven, dat we niet vragen naar stijl en
zinsbouw. Maar deze schrijver heeft ons niet ont-
rroerd door de opeenstapeling van ellende in het
leven van dit slavenvolk. Met zijn opsomming
heeft hij vermoeid. En zonder verdere belangstel
ling verlangen we naar het eind.
i Haarlem. JOOST ALLON.
Haar morgenwijdings
kwartiertje
door
A. W. Verhorst
f
"Vandaag moest ik naar het stadje, grenzend
ean de „Achterhoek". Ik ben er reeds verscheidene
malen geweest, en weet dus welke menschen ik
daar zal zien en ontmoeten, en waar het mij
vooral om is te doen, ik ken die koster goed.
'k Kan bijzonder goed met hem-opschieten. Trou
wens met zijn vrouw ook. Dit maakt mijn reis
daar heen tot een gewoon alledaagsch geval. Er
is niets niéuws in voor mij. Ik ken hun „huisje",
ik kon de plek waar ik straks zal mogen zitten:
in de „mooie stoel", en nu het zonnetje zoo heer
lijk schijnt, en het voorjaar zich reeds aanmeldt,
geniet ik ddarvan over oen paar uur óók nog,
als ik in hun kamer, hun „zitje", mij zal mogen
neervleien in die mooie stoel en koesteren kan in
de zonnewarmte. Ik zie hen al vóór me, en ik
hoor hen al praten, ik hoor hen al vragen: „waar
bin je zoo lang geweest?"
Eerst ga ik, als gewoonlijk, even voor 't raam
van de-keuken kijken, en als ik daar niémand
zie, voor het raam er naast. Dan wenken zij me
binnen te komenj moet ik gaan zitten om éven te
praten. Zoo is 't altijd gegaan zoo zal 't ook nu
wel weer gaan. j
Ik kom in 't stadje en aan 't „huisje" van den
koster. Ik kijk door 't keukenvenster, 'k zie nie
mand. Ik kijk door 't kamervenster, 'k zie niemand.
Ik loop terug naar de voordeur, bel en ga met
een door de altijd op een kier staande voordeur
naar binnen. Op 't zelfde oogenblik hoor ik haar
zangerige stem: „kom maar deur!" Ja, daar zit
ze tóch, verscholen achter de bloemen voor 't raam.
„Dag!" groet ze me tegen, alsof ik zooeven was
heengegaan en nu al weer terugkom. „Ga zit
ten, hier, je weet wel, in deze stoel, ennekoffie?"
„Zoo," vraag ik, „hebt u nü al koffie, om tién
uur?"
„Ja, kiek, ik hè altied vroeg koffie, voor 't mor
genwijdingskwartiertje, dan zit ik rustig te luiste
ren. Hè, daar heb g'm, dat is een ouwe man, die
praat toch zóó innig!? 't Zingen bie 'm is ook
altied zoo mooi, hier hè ge koffie," en dan,
terwijl door de radio het orgel een voorspel speelt:
„ge bent hier in een heele tied nie geweest?"
Ik wil antwoorden, maar de spreker kondigt een
gezangvers aan, Gezang 232 4 en' 7, en we hoo-
ren een rustige stem met grooten eerbied zeggen
de ontroerende woorden: ,,'t Is heil wat Uw ver
brijzeling verkondt, Uw striemen zijn genezing
onzer wond"... .waarna een kwartet deze verzen
vol teederheid en aanbidding zingt Onwillekeurig
kijk ik even op als de koster binnenkomt Fluiste
rend zegt hij mij goeden dag met: „goede morgen,
broeder." Ook hij zet zich bij ons neêr, zoodat wij
met zijn drieën ons overgeven aan de heerlijke
woorden, die de kamer door ruischen in Bachs
onnavolgbare accoorden. Met deinende stem zingt
de oude vrouw mede. Dan volgt een .gebed, hierna
weer zang. Ook nu weer Bachs koraal: „Ja ik
kost Hem die slagen"... waarop het uitspreken
van den zegen volgt om het „Amen" daarvan weer
door het kwartet te hooren zingen.
Als de laatste accoorden van het „amen" zijn
weggestorven, tilt de kostersvrouw het hoofd op
en met oogen glanzend van verrukking mij aan
ziende, fluistert ze, met haar hand veel be teekenend
heen en weer wiegende: „heerlijk hè?"
Ik beaam dit volmondig.
^O," gaat ze verder, „da's toch zóó fien, moe
kenne ze van mien alles houe, als ik dó maar
rustig hooren ken. En wat kan die ouwe man
heerlijk bidden, hè, 'k zou zulke woorden niet
kunnen vinden." Weer stralen haar oogen, en met
haar grappige gebaartjes die ze bij ieder woord
maakt, tracht ze mij te doen beeeffen haar innige
blijheid met de radio, die het haar mogelijk maakt
lederen ochtend weer zoo'n stil, heilig kwartiertje
te hebben.
Even praten we nog door. Zij vertelt dat die
èn die èn die nu óók hebben zitten luisteren
naar dat zelfde gebed en die zelfde zang. Ik zeg
haar, dat ik zeker weet dat mijn vrouw en moeder
ook geluisterd hebben, en als haar man er nu ook
nog eenige bij optelt, komen we al aardig tegen
de twintig luistervinken, waarvan we met groote
zekerheid weten, dat ze mee geluisterd en mee
genoten, „en," zegt de kostersvrouw er zéér zacht
en met stil vertrouwen bij, „meegebéden hebben".
„Zóó!" zegt ze plots „en noè aan 't werk." Ze
is kreupel, dat heeft haar een val bezorgd, en als
ze „stief van 't zitten" strompelend de kamer uit
gaat, zegt de grijze koster met trillende stem;
„een kostelijk wief, kostelijk, kostelijk," terwijl,
naarmate die stem door aandoening zwakker
wordt, zijn handgebaar veel zeggender wordt.
Dat het een kostelijk wief is, had ik reeds lang
gemerkt; dat de koster een goede oude baas is,
wist ik ook al lang, dat ze mij in hun huisje
lieten komen, was ik sinds maanden gewend,
maar dat zij beiden mij zóó lieten zien hun eigen
lijk bestaan, hun eigenlijk leven, dat was vandaag
voor 't eerst. Zoo was 't nog nóóit gegaan, en
dus was er vandaag wèl iets nieuws. Nieuws,
heerlijk nieuws, de ontdekking van de reeds lang
vermoede aanwezigheid van een heimwee naar
de dingen der Eeuwigheid, ervaren onder en door
het oude Evangelie dat eeuwig nieuw blijft, door
middel van een der nieuwste ontdekkingen van
deze trots oneindig veel puds toch nieuwe tijd.
KORT VERHAAL
Een tweede Moeder
(Een herinnering)
door
C. van Sch.
plotseling was het gezin van Renner In diepe
rouw gedompeld.
's Avonds was juffrouw Renner niet goed ge
worden. Toen het al erger werd was de dokter
gehaald, doch niets kon baten. Eer er een nieuwe
morgen aanbrak was zij reeds heengegaan.
Wel had zij voor luaar heengaan nog getuigenis
van haar geloof afgelegd en waren haar laatste
woorden, hier op aarde, een bede geweest voor
man en kinderen, maar troost gaf dat aan Renner
op dat oogenblik niet Versuft zat hij te staren op
zijn vier kinderen, waarvan de oudste, een jongen"
veertien jaar was. De jongste, eveneens een jongen,
was nog geen drie. Beide andere kinderen waren
meisjes vari twaalf en acht jaar.
Groote verslagenheid heerschte er in 't kleine
plaatsje, toen bekend werd, wat er in den nacht
gobeurd was en algemeen was de deelneming met
man en kinderen.
Gelukkig kon een zuster van haar, die heen
ging, eenige dagen blijven en helpen. Hoe zou
Renner anders door die tijd zijn heengekomen?
De regeling van zooveel droeve dingen was voor
hein te veel en de kinderen waren als schaapjes
zonder herder.
Zij waren toch ook zoo bedroefd om hun lieve
moeder.
Rina, het oudste meisje, voelde reeds dadelijk
de zorg, meer dan de anderen. Bij haar zochten do
kleineren troost Vooral Keesje, de jongste, kwam
telkens bij haar nu hij moeder niet zag en alle
menschen zoo bedrukt keken.
Moeder was 's morgens naar haar laatste rust
plaats gebracht De predikant had een ernstig
woord gesproken tot allen, die uit belangstelling
op den doodenakker waren gekomen. Ook op den
grooten troost gewezen, dat, al kwam hier de
dood onverwacht, zij, die heenging, toch bereid
was bevonden.
De Heer zorgt voor u, zei later aan het sterf
huis Dominé nog tot Renner en zal u zeker
helpen. Hoe goed gemeend, 't drong weinig tot
Renner door. Telkens kwam de vraag: „wat moet
nu gebeuren. O, Heer! help mij om niet in opstand
te komen, maar geef Gij licht en uitkomst, wija
mij toch wat ik doen moet.
't Was zulk een goed gezin geweest met deze
vriendelijke, liette moeder, die zooveel kon hebben
,van haar kinderen en die met een zacht woord de
rust kon herstellen als het eens wat al te druk
werd. Voor haar man was zij een trouwe hulp
geweest; geen wonder, dat Renner meende, dat
alles in de war moest loopen.
Na de begrafenis werd er familieraad gehouden.
Tante moest weer naar haar eigen huishouden
terug.
Besloten werd dat Rina, die alle klassen van de
lagere school doorloopen had, thuis zou komen.
Haar verlangen om door te leeren moest zij op
geven. Een flinke dienstbode had men al op het
oog, doch er moest toch ook eigen in huis zijn met
liet oog op de zaak.
Veel in te brengen had het meisje niet. Daar
was al zooveel anders geworden in die paar dagen
en dan, het lokte de twaalf-jarige wel aan zoo
nummer één te worden. Welk kind zou anders zijn?
Tante beloofde een oogje in het zeil te houden.
Zij woonde dicht genoeg bij en Rina kon dikwijls
bij haar komen om raad als zij die noodig had.
Na een goede week was alles geregeld. De
dienstbode voldeed best voor het werk en Rina
trachtte in alles moeder na te volgen, 's Morgens
vroeg op, om voor vader en groote broer te zorgen
dat zij bijtijds de deur uit konden, want Henk
ging nog school in de naburige stad. Dan zorgen
dat Annie naar school kon en kleine Kees gekleed
werd.
Voor het oog der buitenwereld ging alles ge
woon, maar vader voelde, dat, al was de huis
houding nu tweemaal zoó duur als toen zijn
vrouw nog leefde, er toch een te kort was aan iets
wat niet genoemd kan worden.
Naarmate de tijd voorbijging werd Rina door
vader ook meer in vertrouwen genomen waar het
de zaken betrof, dus deelde zij ook mee in de
geldelijke zorg. En dieper werd de zorgentrek, en
oud en wijs werd zij boven haar leeftijd.
Toen begon Annie te sukkelen, Annie, die zoo
veel op moeder leek. Arm jong moedertje, dat ook
zooveel te stellen kreeg met Keesje, die door een
ieder verwend werd en vertroeteld, maar daar
door aan Rina heel wat moeilijke oogenblikken
bezorgde.
Henk, de oudste, was van school genomen om
in de zaak te helpen, 't Leeren ging niet zoo goed
meer nü moeder er niet was om toe te zien, dat
het huiswerk gemaakt word.
Tante sprak wel eens met vader over Rina, over
haar ouwelijk gezichtje, ook wel over de zware
taak, welke op de schouders van het kind rustte,
en Renner was het er mee eens, maar zijn meisje
klaagde toch nooit, ook niet over Keesje. Maar dit
250
niet klagen vond zijn ooizaak in Renner zelf, die,
als hij er bij was, dat de jongen ondeugend was,
hem wel eens een flink pak had gegeven en dat
lyond zus vreeselijk. Èn klagen wilde ze niet, want
Vader moest eens denken, dat zij de taak niet aan
kon en wat dan?
Twee jaar waren er nu voorbij gegaan en t
Werd al moeilijker voor Rina om 't vol te houden,
al zou zij zelf dat nooit erkennen. Renner zag het
ook, doch wat moest hij doen. Zeker, daar was al
dikwijls een wenk gegeven om te hertrouwen,
maar dat was o zoo moeilijk te besluiten.
Waar zou Renner hulp zoeken dan bij Hem op
Wien ook zijn vrouw altijd vertrouwde? 't Was
geen lippentaal als hij orn uitkomst bad.
Met Annie ging het wel wat beter, doch zij was
erg stil. Al tweemaal was er van dienstbode ver
wisseld, nu had de derde haar intree gedaan, die
ook weer heel goed leek. Tante had haar aange
nomen. Maar weer ging het niet zooals het moest,
want wie wilde nu onder zulk een jonge meesteres
staan?
't Was voor Rina een vreeselijk nieuws toen
vader op een avond haar vertelde, dat hij weer
ging trouwen.
O, vader! Waarom? Ik doe toch zoo mijn best
om alles te doen zooals moeder deed; waarom
brengt u nu een stiefmoeder in huis?
Lieve kind, dat is mijn plan niet. Als je je
aanstaande tweede moeder maar eerst gezien en
gesproken hebt, zal je wel anders spreken. Jij bent
de eerste, die ik het vertel. Je hebt deze twee jaren
je best gedaan als zelden een jong kind doen kon,
maar de taak wordt te zwaar voor je nu de
kinderen grooter worden, 't Is het meest voor jou
dat ik tot dit besluit ben gekomen, want jij moet
altijd aan de anderen denken en nu komt er
iemand, die dit ook om jou zal doen.
Maar Rina was voor geen rede vatbaar op dit
oogenblik. Zij betreurde het dat het avond was en
dus niet meer naar tante kon om haar leed uit te
pchreien.
't Slapen ging dien nacht ook niet best; heel
lang lag zij te overdenken .waarin zij te kort was
geschoten, dat vader nu dit deed.
Zoodra zij even weg kon 's morgens liep zij
naar tante. Tante, diè een heel Verstandige vrouw
was, bracht haar onder het °°6> dat het voor allen
beter zou zijn als die tweede moeder kwam. Zij
kende haar goed van vroeger. Ook moeder had
veel van haar gehouden. Vroeger* had zij in de
zelfde plaats gewoond.
Heusch, vader is moeder niet vergeten, maar
hij doet het om jou en de andere kinderen.
Ook hier dus geen troost; niemand wilde haar
begrijpen, mokte ze.
Toen de aanstaande nieuwe moeder op bezoek
kwam, vond zij een stille afgetrokken Rina en
haar vriendelijkheid werd bits afgewezen. Hoe
was het mogelijk, dat Annie zoo met haar babbe
len kon en Kees zulke goede maatjes met haar
werd, meende het kind. En Henk zei later dat
die nieuwe nogal mee viel, dus die voelde haar
verdriet ook al niet.
't Was voor Renner een heele zorg en verdriet
dat zijn lief meisje nu zoo was, dat had hij niet
verwacht,
Heb maar geduld met haar, raadde tante, en
ook de aanstaande tweede moeder was het daar
volkomen mee eens; 't zal wel in orde komen.
Word Rina al niet door anderen begrepen naar
haar meening, beklaagd werd zij wel door velen
toen bekend werd, dat Renner ging hertrouwen.
Menschen, die niet nadachten over wat zij deden,
die meer bedierven dan dat zij konden verant
woorden.
Naar hè, dat je oen stiefmoeder krijgt, klonk
het dan. 't Is te hopen dat zij goed voor je is. Die
armé kleine Kees, hoe zal het daar mee gaan?
Ja, 't was heel erg, dacht het meisje, en ze
vergoot heel wat tranen.
's Woensdagsavonds kwam zij bij haar onder
wijzeres, die haar nog altijd handwerkles gaf en
waar Kees nog op school ging.
De juffrouw was altijd haar vertrouwde geweest
en nu kwam ook al spoedig haar groote verdriet
er uit.
Vindt u het ook niet erg? Ik kan het niet
Begrijpen van vader, klonk het. 'k Deed toch zoo
mijn best en nu moet er toch een stiefmoeder
komen.
Maar kind, was het antwoord, je gebruikt
daar een heel leelijk woord voor een tweede moe
der. Ik vind altijd, dat het woord stiefmoeder nooit
gebruikt moest worden voor een vrouw, die op
recht begeert moeders plaats in te nemen. Eerst
als zulk een vrouw bewijst haar plicht niet te
doen, mag zulk een naam gegeven worden, eerder
niet. 'k Geloof dat je geen stiefmoeder krijgt en
dat vader een goede keus gedaan heeft Stellig
ook voor jou. Hij zal hierin niet besloten zijn
zonder den Heer om wijsheid gevraagd te hebben.
Nu kun je zelf veel doen om je leven te bederven
door te blijven mokken en morren, maar wat beter
is, je kunt beginnen met den Heer te vragen je
te helpen, deze vrouw, die de groote zorg aandurft,
lief te hebben. Als jij liefde geeft zal door jou
liefde worden terug ontvangen.
Zullen wij het samen eens aan den Heer vragen,
lieve Rien? Hij is alleen machtig je te helpen ook
als het in het begin voor jou, maar ook voor die
tweede moeder, wat moeilijk is.
En zoo werden de knieën gebogen en deze groote
zorg tot Hem gebracht, die alles weet, maar ook
in alles helpen kan.
Het huwelijk werd spoedig voltrokken en de
tweede vrouw deed haar intree in huis als moe
der der vier moederloozen. Maar zij kwam niet
in eigen kracht, haar hulp had zij gezocht bij den
Heer.
't Ging dadelijk goed met de twee jongsten.
Henk gaf vaak last in 't begin. Hij kon deze vrouw
niet bedriegen zooals zijn zusje, doch met geduld
werd die groote jongen toch gewonnen.
Maar met Rina was het weer heel wat anders.
Zij wilde zoo graag goed zijn, maar er was tel
kens wat anders, dat moeilijkheden veroorzaakte.
Soms viel het haar zwaar, omdat nu de anderen
zich meer en meer tot moeder gingen wenden.
Dan kwam de jalouzie in haar hart't Was ook
wel, omdat nu niet hóór wil wet was, maar dat
zij nu ook moest leeren vragen of dit of dat
mocht.
En toch na korten tijd begon ze te voelen, dat
alles anders, ook beter, ging en van lieverlede
ook te begrijpen, dat haar tweede moeder een
zegen was.
Van doorleeren zooals zij vroeger gewild had,
kwam niets meer, maar moeder zorgde, dat zij
door lessen wat meer algeméén ontwikkeld werd.
Ook het omgaan met meisjes van eigen leeftijd
werd bevorderd, zoodat het oud-vrouwtjesachtigo
verdween, 't Ging zoo kalm en van zelf, dat zij
zeker nu vreemd had opgezien als iemand haar
beklaagd had, omdat zij een stiefmoeder had.
Annie fleurde heelemaal op door de verstandige
zorg harer moeder. Kees wist spoedig niet beter
of het hoorde zoo.
Wat dankte Renner den Heer voor de verhooring
van zijn gebed, voonal toen hij begon te sukkelen.
Drie jaar later stonden de vier kinderen weer
om een graf. Vader was rustig heengegaan, deze
tweede vrouw met de vier kinderen achterlatende,
wetende dat de Heer hen nabij zou wezen
Wat waren deze vier dankbaar, dat God hun
deze moeder gegeven had. Kees wist niet eens
meer, dat het zijn tweede moeder was en de ande
ren, wat hadden zij haar ook liof.
Wat hebt u gelijk gehad, juffrouw, schreef
Rina aan haar oud-onderwijzeres, die naar een
andore plaats was gegaan; wij hebben geen stief
moeder, maar een die een echte moeder voor ona
is en blijft.
Henk kan de zaak met een beetje hulp van
oom voortzetten en wij kunnen bij elkander blij
ven. Ik ben moeders hulp in de huishouding en
'Annie gaat naar de kweekschool voor onderwij
zeres studeeren. Hoe zou het geweest zijn als wij
deze moeder niet gekregen hadden!
Jongkind
Een zoon van Ruysdael en van Goyen
Een kunstenaar, aan wien Holland in zijn waar-
ideering nog wel iets goed te maken heeft ,is de
negentiend' eeuwsche schilder Johan Barthold
Jongkind, en het is wel beschamend voor ons, als
het buitenland er ons op moet wijzen, hoe
schaarsch zijn werk eigenlijk nog in de Nederland-
sohe museums vertegenwoordigd is.
De oorzaak kan niet liggen in het feit, dat deze
lm 1819 geboren schilder het overgroote deel van
zijn leven in Frankrijk heeft doorgebracht
want dit was ook met Vincent van Gogh het geval,
van wien wij gelukkig zeer veel bezitten. Ook kan
men niet aanvoeren, dat zijn werk on-Hollandsch
is. Daartegen getuigen zijn schilderijen zelve, van
welke een belangrijk deel Hollandsche landschap
pen tot motief hebben. En hoè Hollandsch deze
landschappen zijn, blijkt wel uit de hierbij gaande
reproductie, voorstellende een landweg nevens
een echt-Hollandsch kanaal.
Hoe het hem mogelijk was, ver van zijn vader
land zoo vele Hollandsche landschappen te kun
nen schilderen? Jongkind bezat een merkwaardig
sterk visueel geheugen, en enkele notities in zijn
schetsboek volstonden, om, wat hij in het ver
leden gezien had, voor hem weer als tegenwoordig
te maken.
Geen wonder, dat Frankrijk hem trok! Op deze
geboortegrond van het impressionisme, in het land
van Corot, moet hij wel een tweede vaderland
gevonden hebben. En toch bleef hij Hollander,
zoon van Ruysdael en Van Goyen, broeder van
Weissenbruch en de Marissen.
Zeldzaam fijngevoelig als hij was voor de pictu
rale en atmosferische eigenschappen van een land
schap, kon hij de wereld onder zijn penseel tot een
nieuw en morgenfrisch leven roepen.
Men beschouwe het hierbij gaande landschap!
Wel zal het in reproductie veel inboeten van zijn
oorspronkelijke fijnheid, maar het moet toch al
roar loopen wil het de heldere, prille sfeer niet
weergeven, de realistische visie op deze wereld vol
licht Vlak, wijd en ver is dit alles, en opmerke
lijk hoe natuurlijk zijn de mensch-figuurtjes in
dit landschap: ze zijn er geheel Ln opgenomen, de
natuur domineert volkomen ,zij spreekt (en ze
spreekt machtig, liafelijk en sterk) door de in
zon en wijdheid gebade oogen van den schilder.
Het is een schilderij van groote en eenvoudige
levensliefde, een zuiver en winddoorwaaii feest.
Niet als droomer verschijnt deze schilder ons hier,
zooals b.v. Weissenbruch, die een geheele schil-
derlijke wereld schept alleen om zich in het blauw
van den zomerhemel, een zwevend wolkje te kun
nen verliezen en verdroomen, maar als alles-
ziend beelder van zijn land, dat hij zoo innig blijkt
liefgehad te hebben. En toch duikt hij zelf geheel
achter dit werk weg: de schilder is tot land, hemel
en water geworden. Zoo is het geschied, dat deze
schilder in een begenadigd oogenblik een stuk Hol
land werd, dat wij om het zeerst moeten bewon
deren en liefhebben. Zijn werk winne aan kenners
en vereerders zoo iets dan is dit het waard!
Hollandsche vaart, J. B. Jngkind,
251