Boekbespreking Vsevoloa Iwanow, PantsCrtrein 1469 en Partij genooten. Uit het Russies ver taald door Else Bukowska. (Uitgave van de Wereldbibliotheek.) Het is bijna niet te doen, om van dit boek ook zelfs maar een beknopt overzicht te geven. Het krioelt van mensen die schelden en vechten, en in een waanzinnig genoegen ,^le vijand" op een beestachtige manier afmaken. Een Russies-Japanse afdeling, bijgestaan door de pantsertrein 1469, strijdt tegen de Bolsjewieken, de troepen van Werschinin. Waarom en waarvoor, dat weten ze niet Een ideaal? Ze lachen er om. En in duivelse wellust wordt de oogst verwoest; 'dorpen en bossen worden in brand gestoken. Bij pen enkele komt even de bezinning en rijst de Vraag: „Maar wanneer nu eens andere sleutels nodig zijn om de deur te openen. Wat dan?" Hij durft er niet over te praten, omdat hij in de ogen pijner makkers de angst ziet, die er schuilt achter deze domme, wrede daden der „zei fbewusten". Hij maakt 6traks weer evenveel lawaai en noemt dit alles, dit wreed gebeuren, onzinl „De mensen pijn niet te beklagen. Anderen zullen geboren worden." En woedend vraagt de een aan de ander: „Waarom schreeuw je zo?" De opstandelingen nemen de pantsertrein. De bproerige stad haalt de „helden" binnen. De ge scheurde rode vlag wordt gehesen. „Doden weiden op een kar aangebracht. Een Oud vrouwtje met een rose sjaal huilde. Een priester werd opgebracht. Hij vertelde een vrolik verhaal; de mannen die hem opbrachten moesten lachen." In scherp kontrast met dit lugubere verhaal: „Op een hoop dwarsbalken verscheen een gladge schoren Amerikaan en trok enige keren zijn kodak af." „En het soldaatje voelde een onverklaarbare Bchaamteover zichzelf, over de Amerikaan, over Rusland, over Europa?hij wist het niet Als dit verhaal een reflex is van de werklikheid [(en dat willen wij wel aannemen), hoe ontzettend Ver staan dan deze mensen af van de ideale per sonen die optreden in het drama „Opstandelingen" van Henr. Roland Holst. Haar partijgenoten ken nen geen wreedheid, geen hebzucht. In liefde en nachtmoedigheid brengen zij hun leven ten offer voor hun groot ideaal. Zij trachten him droom te verwezenlijken: Rusland-Utopia. De mensen uit dit boek zijn wreedaards, liefde lozen, domme vertegenwoordigers van de strevere naar „algemeen eigendom". Wat mij bovenal gehinderd heeft zijn de korte, Stotende zinnen, de smakeloze, bombastiese verge lijkingen. Toch had een weergave in deze vorm geen bezwaar behoeven te zijn. Een auteur kan ons zo treffen door zijn beschrijving van een mensenleven, dat we niet vragen naar stijl en zinsbouw. Maar deze schrijver heeft ons niet ont- rroerd door de opeenstapeling van ellende in het leven van dit slavenvolk. Met zijn opsomming heeft hij vermoeid. En zonder verdere belangstel ling verlangen we naar het eind. i Haarlem. JOOST ALLON. Haar morgenwijdings kwartiertje door A. W. Verhorst f "Vandaag moest ik naar het stadje, grenzend ean de „Achterhoek". Ik ben er reeds verscheidene malen geweest, en weet dus welke menschen ik daar zal zien en ontmoeten, en waar het mij vooral om is te doen, ik ken die koster goed. 'k Kan bijzonder goed met hem-opschieten. Trou wens met zijn vrouw ook. Dit maakt mijn reis daar heen tot een gewoon alledaagsch geval. Er is niets niéuws in voor mij. Ik ken hun „huisje", ik kon de plek waar ik straks zal mogen zitten: in de „mooie stoel", en nu het zonnetje zoo heer lijk schijnt, en het voorjaar zich reeds aanmeldt, geniet ik ddarvan over oen paar uur óók nog, als ik in hun kamer, hun „zitje", mij zal mogen neervleien in die mooie stoel en koesteren kan in de zonnewarmte. Ik zie hen al vóór me, en ik hoor hen al praten, ik hoor hen al vragen: „waar bin je zoo lang geweest?" Eerst ga ik, als gewoonlijk, even voor 't raam van de-keuken kijken, en als ik daar niémand zie, voor het raam er naast. Dan wenken zij me binnen te komenj moet ik gaan zitten om éven te praten. Zoo is 't altijd gegaan zoo zal 't ook nu wel weer gaan. j Ik kom in 't stadje en aan 't „huisje" van den koster. Ik kijk door 't keukenvenster, 'k zie nie mand. Ik kijk door 't kamervenster, 'k zie niemand. Ik loop terug naar de voordeur, bel en ga met een door de altijd op een kier staande voordeur naar binnen. Op 't zelfde oogenblik hoor ik haar zangerige stem: „kom maar deur!" Ja, daar zit ze tóch, verscholen achter de bloemen voor 't raam. „Dag!" groet ze me tegen, alsof ik zooeven was heengegaan en nu al weer terugkom. „Ga zit ten, hier, je weet wel, in deze stoel, ennekoffie?" „Zoo," vraag ik, „hebt u nü al koffie, om tién uur?" „Ja, kiek, ik hè altied vroeg koffie, voor 't mor genwijdingskwartiertje, dan zit ik rustig te luiste ren. Hè, daar heb g'm, dat is een ouwe man, die praat toch zóó innig!? 't Zingen bie 'm is ook altied zoo mooi, hier hè ge koffie," en dan, terwijl door de radio het orgel een voorspel speelt: „ge bent hier in een heele tied nie geweest?" Ik wil antwoorden, maar de spreker kondigt een gezangvers aan, Gezang 232 4 en' 7, en we hoo- ren een rustige stem met grooten eerbied zeggen de ontroerende woorden: ,,'t Is heil wat Uw ver brijzeling verkondt, Uw striemen zijn genezing onzer wond"... .waarna een kwartet deze verzen vol teederheid en aanbidding zingt Onwillekeurig kijk ik even op als de koster binnenkomt Fluiste rend zegt hij mij goeden dag met: „goede morgen, broeder." Ook hij zet zich bij ons neêr, zoodat wij met zijn drieën ons overgeven aan de heerlijke woorden, die de kamer door ruischen in Bachs onnavolgbare accoorden. Met deinende stem zingt de oude vrouw mede. Dan volgt een .gebed, hierna weer zang. Ook nu weer Bachs koraal: „Ja ik kost Hem die slagen"... waarop het uitspreken van den zegen volgt om het „Amen" daarvan weer door het kwartet te hooren zingen. Als de laatste accoorden van het „amen" zijn weggestorven, tilt de kostersvrouw het hoofd op en met oogen glanzend van verrukking mij aan ziende, fluistert ze, met haar hand veel be teekenend heen en weer wiegende: „heerlijk hè?" Ik beaam dit volmondig. ^O," gaat ze verder, „da's toch zóó fien, moe kenne ze van mien alles houe, als ik dó maar rustig hooren ken. En wat kan die ouwe man heerlijk bidden, hè, 'k zou zulke woorden niet kunnen vinden." Weer stralen haar oogen, en met haar grappige gebaartjes die ze bij ieder woord maakt, tracht ze mij te doen beeeffen haar innige blijheid met de radio, die het haar mogelijk maakt lederen ochtend weer zoo'n stil, heilig kwartiertje te hebben. Even praten we nog door. Zij vertelt dat die èn die èn die nu óók hebben zitten luisteren naar dat zelfde gebed en die zelfde zang. Ik zeg haar, dat ik zeker weet dat mijn vrouw en moeder ook geluisterd hebben, en als haar man er nu ook nog eenige bij optelt, komen we al aardig tegen de twintig luistervinken, waarvan we met groote zekerheid weten, dat ze mee geluisterd en mee genoten, „en," zegt de kostersvrouw er zéér zacht en met stil vertrouwen bij, „meegebéden hebben". „Zóó!" zegt ze plots „en noè aan 't werk." Ze is kreupel, dat heeft haar een val bezorgd, en als ze „stief van 't zitten" strompelend de kamer uit gaat, zegt de grijze koster met trillende stem; „een kostelijk wief, kostelijk, kostelijk," terwijl, naarmate die stem door aandoening zwakker wordt, zijn handgebaar veel zeggender wordt. Dat het een kostelijk wief is, had ik reeds lang gemerkt; dat de koster een goede oude baas is, wist ik ook al lang, dat ze mij in hun huisje lieten komen, was ik sinds maanden gewend, maar dat zij beiden mij zóó lieten zien hun eigen lijk bestaan, hun eigenlijk leven, dat was vandaag voor 't eerst. Zoo was 't nog nóóit gegaan, en dus was er vandaag wèl iets nieuws. Nieuws, heerlijk nieuws, de ontdekking van de reeds lang vermoede aanwezigheid van een heimwee naar de dingen der Eeuwigheid, ervaren onder en door het oude Evangelie dat eeuwig nieuw blijft, door middel van een der nieuwste ontdekkingen van deze trots oneindig veel puds toch nieuwe tijd. KORT VERHAAL Een tweede Moeder (Een herinnering) door C. van Sch. plotseling was het gezin van Renner In diepe rouw gedompeld. 's Avonds was juffrouw Renner niet goed ge worden. Toen het al erger werd was de dokter gehaald, doch niets kon baten. Eer er een nieuwe morgen aanbrak was zij reeds heengegaan. Wel had zij voor luaar heengaan nog getuigenis van haar geloof afgelegd en waren haar laatste woorden, hier op aarde, een bede geweest voor man en kinderen, maar troost gaf dat aan Renner op dat oogenblik niet Versuft zat hij te staren op zijn vier kinderen, waarvan de oudste, een jongen" veertien jaar was. De jongste, eveneens een jongen, was nog geen drie. Beide andere kinderen waren meisjes vari twaalf en acht jaar. Groote verslagenheid heerschte er in 't kleine plaatsje, toen bekend werd, wat er in den nacht gobeurd was en algemeen was de deelneming met man en kinderen. Gelukkig kon een zuster van haar, die heen ging, eenige dagen blijven en helpen. Hoe zou Renner anders door die tijd zijn heengekomen? De regeling van zooveel droeve dingen was voor hein te veel en de kinderen waren als schaapjes zonder herder. Zij waren toch ook zoo bedroefd om hun lieve moeder. Rina, het oudste meisje, voelde reeds dadelijk de zorg, meer dan de anderen. Bij haar zochten do kleineren troost Vooral Keesje, de jongste, kwam telkens bij haar nu hij moeder niet zag en alle menschen zoo bedrukt keken. Moeder was 's morgens naar haar laatste rust plaats gebracht De predikant had een ernstig woord gesproken tot allen, die uit belangstelling op den doodenakker waren gekomen. Ook op den grooten troost gewezen, dat, al kwam hier de dood onverwacht, zij, die heenging, toch bereid was bevonden. De Heer zorgt voor u, zei later aan het sterf huis Dominé nog tot Renner en zal u zeker helpen. Hoe goed gemeend, 't drong weinig tot Renner door. Telkens kwam de vraag: „wat moet nu gebeuren. O, Heer! help mij om niet in opstand te komen, maar geef Gij licht en uitkomst, wija mij toch wat ik doen moet. 't Was zulk een goed gezin geweest met deze vriendelijke, liette moeder, die zooveel kon hebben ,van haar kinderen en die met een zacht woord de rust kon herstellen als het eens wat al te druk werd. Voor haar man was zij een trouwe hulp geweest; geen wonder, dat Renner meende, dat alles in de war moest loopen. Na de begrafenis werd er familieraad gehouden. Tante moest weer naar haar eigen huishouden terug. Besloten werd dat Rina, die alle klassen van de lagere school doorloopen had, thuis zou komen. Haar verlangen om door te leeren moest zij op geven. Een flinke dienstbode had men al op het oog, doch er moest toch ook eigen in huis zijn met liet oog op de zaak. Veel in te brengen had het meisje niet. Daar was al zooveel anders geworden in die paar dagen en dan, het lokte de twaalf-jarige wel aan zoo nummer één te worden. Welk kind zou anders zijn? Tante beloofde een oogje in het zeil te houden. Zij woonde dicht genoeg bij en Rina kon dikwijls bij haar komen om raad als zij die noodig had. Na een goede week was alles geregeld. De dienstbode voldeed best voor het werk en Rina trachtte in alles moeder na te volgen, 's Morgens vroeg op, om voor vader en groote broer te zorgen dat zij bijtijds de deur uit konden, want Henk ging nog school in de naburige stad. Dan zorgen dat Annie naar school kon en kleine Kees gekleed werd. Voor het oog der buitenwereld ging alles ge woon, maar vader voelde, dat, al was de huis houding nu tweemaal zoó duur als toen zijn vrouw nog leefde, er toch een te kort was aan iets wat niet genoemd kan worden. Naarmate de tijd voorbijging werd Rina door vader ook meer in vertrouwen genomen waar het de zaken betrof, dus deelde zij ook mee in de geldelijke zorg. En dieper werd de zorgentrek, en oud en wijs werd zij boven haar leeftijd. Toen begon Annie te sukkelen, Annie, die zoo veel op moeder leek. Arm jong moedertje, dat ook zooveel te stellen kreeg met Keesje, die door een ieder verwend werd en vertroeteld, maar daar door aan Rina heel wat moeilijke oogenblikken bezorgde. Henk, de oudste, was van school genomen om in de zaak te helpen, 't Leeren ging niet zoo goed meer nü moeder er niet was om toe te zien, dat het huiswerk gemaakt word. Tante sprak wel eens met vader over Rina, over haar ouwelijk gezichtje, ook wel over de zware taak, welke op de schouders van het kind rustte, en Renner was het er mee eens, maar zijn meisje klaagde toch nooit, ook niet over Keesje. Maar dit 250 niet klagen vond zijn ooizaak in Renner zelf, die, als hij er bij was, dat de jongen ondeugend was, hem wel eens een flink pak had gegeven en dat lyond zus vreeselijk. Èn klagen wilde ze niet, want Vader moest eens denken, dat zij de taak niet aan kon en wat dan? Twee jaar waren er nu voorbij gegaan en t Werd al moeilijker voor Rina om 't vol te houden, al zou zij zelf dat nooit erkennen. Renner zag het ook, doch wat moest hij doen. Zeker, daar was al dikwijls een wenk gegeven om te hertrouwen, maar dat was o zoo moeilijk te besluiten. Waar zou Renner hulp zoeken dan bij Hem op Wien ook zijn vrouw altijd vertrouwde? 't Was geen lippentaal als hij orn uitkomst bad. Met Annie ging het wel wat beter, doch zij was erg stil. Al tweemaal was er van dienstbode ver wisseld, nu had de derde haar intree gedaan, die ook weer heel goed leek. Tante had haar aange nomen. Maar weer ging het niet zooals het moest, want wie wilde nu onder zulk een jonge meesteres staan? 't Was voor Rina een vreeselijk nieuws toen vader op een avond haar vertelde, dat hij weer ging trouwen. O, vader! Waarom? Ik doe toch zoo mijn best om alles te doen zooals moeder deed; waarom brengt u nu een stiefmoeder in huis? Lieve kind, dat is mijn plan niet. Als je je aanstaande tweede moeder maar eerst gezien en gesproken hebt, zal je wel anders spreken. Jij bent de eerste, die ik het vertel. Je hebt deze twee jaren je best gedaan als zelden een jong kind doen kon, maar de taak wordt te zwaar voor je nu de kinderen grooter worden, 't Is het meest voor jou dat ik tot dit besluit ben gekomen, want jij moet altijd aan de anderen denken en nu komt er iemand, die dit ook om jou zal doen. Maar Rina was voor geen rede vatbaar op dit oogenblik. Zij betreurde het dat het avond was en dus niet meer naar tante kon om haar leed uit te pchreien. 't Slapen ging dien nacht ook niet best; heel lang lag zij te overdenken .waarin zij te kort was geschoten, dat vader nu dit deed. Zoodra zij even weg kon 's morgens liep zij naar tante. Tante, diè een heel Verstandige vrouw was, bracht haar onder het °°6> dat het voor allen beter zou zijn als die tweede moeder kwam. Zij kende haar goed van vroeger. Ook moeder had veel van haar gehouden. Vroeger* had zij in de zelfde plaats gewoond. Heusch, vader is moeder niet vergeten, maar hij doet het om jou en de andere kinderen. Ook hier dus geen troost; niemand wilde haar begrijpen, mokte ze. Toen de aanstaande nieuwe moeder op bezoek kwam, vond zij een stille afgetrokken Rina en haar vriendelijkheid werd bits afgewezen. Hoe was het mogelijk, dat Annie zoo met haar babbe len kon en Kees zulke goede maatjes met haar werd, meende het kind. En Henk zei later dat die nieuwe nogal mee viel, dus die voelde haar verdriet ook al niet. 't Was voor Renner een heele zorg en verdriet dat zijn lief meisje nu zoo was, dat had hij niet verwacht, Heb maar geduld met haar, raadde tante, en ook de aanstaande tweede moeder was het daar volkomen mee eens; 't zal wel in orde komen. Word Rina al niet door anderen begrepen naar haar meening, beklaagd werd zij wel door velen toen bekend werd, dat Renner ging hertrouwen. Menschen, die niet nadachten over wat zij deden, die meer bedierven dan dat zij konden verant woorden. Naar hè, dat je oen stiefmoeder krijgt, klonk het dan. 't Is te hopen dat zij goed voor je is. Die armé kleine Kees, hoe zal het daar mee gaan? Ja, 't was heel erg, dacht het meisje, en ze vergoot heel wat tranen. 's Woensdagsavonds kwam zij bij haar onder wijzeres, die haar nog altijd handwerkles gaf en waar Kees nog op school ging. De juffrouw was altijd haar vertrouwde geweest en nu kwam ook al spoedig haar groote verdriet er uit. Vindt u het ook niet erg? Ik kan het niet Begrijpen van vader, klonk het. 'k Deed toch zoo mijn best en nu moet er toch een stiefmoeder komen. Maar kind, was het antwoord, je gebruikt daar een heel leelijk woord voor een tweede moe der. Ik vind altijd, dat het woord stiefmoeder nooit gebruikt moest worden voor een vrouw, die op recht begeert moeders plaats in te nemen. Eerst als zulk een vrouw bewijst haar plicht niet te doen, mag zulk een naam gegeven worden, eerder niet. 'k Geloof dat je geen stiefmoeder krijgt en dat vader een goede keus gedaan heeft Stellig ook voor jou. Hij zal hierin niet besloten zijn zonder den Heer om wijsheid gevraagd te hebben. Nu kun je zelf veel doen om je leven te bederven door te blijven mokken en morren, maar wat beter is, je kunt beginnen met den Heer te vragen je te helpen, deze vrouw, die de groote zorg aandurft, lief te hebben. Als jij liefde geeft zal door jou liefde worden terug ontvangen. Zullen wij het samen eens aan den Heer vragen, lieve Rien? Hij is alleen machtig je te helpen ook als het in het begin voor jou, maar ook voor die tweede moeder, wat moeilijk is. En zoo werden de knieën gebogen en deze groote zorg tot Hem gebracht, die alles weet, maar ook in alles helpen kan. Het huwelijk werd spoedig voltrokken en de tweede vrouw deed haar intree in huis als moe der der vier moederloozen. Maar zij kwam niet in eigen kracht, haar hulp had zij gezocht bij den Heer. 't Ging dadelijk goed met de twee jongsten. Henk gaf vaak last in 't begin. Hij kon deze vrouw niet bedriegen zooals zijn zusje, doch met geduld werd die groote jongen toch gewonnen. Maar met Rina was het weer heel wat anders. Zij wilde zoo graag goed zijn, maar er was tel kens wat anders, dat moeilijkheden veroorzaakte. Soms viel het haar zwaar, omdat nu de anderen zich meer en meer tot moeder gingen wenden. Dan kwam de jalouzie in haar hart't Was ook wel, omdat nu niet hóór wil wet was, maar dat zij nu ook moest leeren vragen of dit of dat mocht. En toch na korten tijd begon ze te voelen, dat alles anders, ook beter, ging en van lieverlede ook te begrijpen, dat haar tweede moeder een zegen was. Van doorleeren zooals zij vroeger gewild had, kwam niets meer, maar moeder zorgde, dat zij door lessen wat meer algeméén ontwikkeld werd. Ook het omgaan met meisjes van eigen leeftijd werd bevorderd, zoodat het oud-vrouwtjesachtigo verdween, 't Ging zoo kalm en van zelf, dat zij zeker nu vreemd had opgezien als iemand haar beklaagd had, omdat zij een stiefmoeder had. Annie fleurde heelemaal op door de verstandige zorg harer moeder. Kees wist spoedig niet beter of het hoorde zoo. Wat dankte Renner den Heer voor de verhooring van zijn gebed, voonal toen hij begon te sukkelen. Drie jaar later stonden de vier kinderen weer om een graf. Vader was rustig heengegaan, deze tweede vrouw met de vier kinderen achterlatende, wetende dat de Heer hen nabij zou wezen Wat waren deze vier dankbaar, dat God hun deze moeder gegeven had. Kees wist niet eens meer, dat het zijn tweede moeder was en de ande ren, wat hadden zij haar ook liof. Wat hebt u gelijk gehad, juffrouw, schreef Rina aan haar oud-onderwijzeres, die naar een andore plaats was gegaan; wij hebben geen stief moeder, maar een die een echte moeder voor ona is en blijft. Henk kan de zaak met een beetje hulp van oom voortzetten en wij kunnen bij elkander blij ven. Ik ben moeders hulp in de huishouding en 'Annie gaat naar de kweekschool voor onderwij zeres studeeren. Hoe zou het geweest zijn als wij deze moeder niet gekregen hadden! Jongkind Een zoon van Ruysdael en van Goyen Een kunstenaar, aan wien Holland in zijn waar- ideering nog wel iets goed te maken heeft ,is de negentiend' eeuwsche schilder Johan Barthold Jongkind, en het is wel beschamend voor ons, als het buitenland er ons op moet wijzen, hoe schaarsch zijn werk eigenlijk nog in de Nederland- sohe museums vertegenwoordigd is. De oorzaak kan niet liggen in het feit, dat deze lm 1819 geboren schilder het overgroote deel van zijn leven in Frankrijk heeft doorgebracht want dit was ook met Vincent van Gogh het geval, van wien wij gelukkig zeer veel bezitten. Ook kan men niet aanvoeren, dat zijn werk on-Hollandsch is. Daartegen getuigen zijn schilderijen zelve, van welke een belangrijk deel Hollandsche landschap pen tot motief hebben. En hoè Hollandsch deze landschappen zijn, blijkt wel uit de hierbij gaande reproductie, voorstellende een landweg nevens een echt-Hollandsch kanaal. Hoe het hem mogelijk was, ver van zijn vader land zoo vele Hollandsche landschappen te kun nen schilderen? Jongkind bezat een merkwaardig sterk visueel geheugen, en enkele notities in zijn schetsboek volstonden, om, wat hij in het ver leden gezien had, voor hem weer als tegenwoordig te maken. Geen wonder, dat Frankrijk hem trok! Op deze geboortegrond van het impressionisme, in het land van Corot, moet hij wel een tweede vaderland gevonden hebben. En toch bleef hij Hollander, zoon van Ruysdael en Van Goyen, broeder van Weissenbruch en de Marissen. Zeldzaam fijngevoelig als hij was voor de pictu rale en atmosferische eigenschappen van een land schap, kon hij de wereld onder zijn penseel tot een nieuw en morgenfrisch leven roepen. Men beschouwe het hierbij gaande landschap! Wel zal het in reproductie veel inboeten van zijn oorspronkelijke fijnheid, maar het moet toch al roar loopen wil het de heldere, prille sfeer niet weergeven, de realistische visie op deze wereld vol licht Vlak, wijd en ver is dit alles, en opmerke lijk hoe natuurlijk zijn de mensch-figuurtjes in dit landschap: ze zijn er geheel Ln opgenomen, de natuur domineert volkomen ,zij spreekt (en ze spreekt machtig, liafelijk en sterk) door de in zon en wijdheid gebade oogen van den schilder. Het is een schilderij van groote en eenvoudige levensliefde, een zuiver en winddoorwaaii feest. Niet als droomer verschijnt deze schilder ons hier, zooals b.v. Weissenbruch, die een geheele schil- derlijke wereld schept alleen om zich in het blauw van den zomerhemel, een zwevend wolkje te kun nen verliezen en verdroomen, maar als alles- ziend beelder van zijn land, dat hij zoo innig blijkt liefgehad te hebben. En toch duikt hij zelf geheel achter dit werk weg: de schilder is tot land, hemel en water geworden. Zoo is het geschied, dat deze schilder in een begenadigd oogenblik een stuk Hol land werd, dat wij om het zeerst moeten bewon deren en liefhebben. Zijn werk winne aan kenners en vereerders zoo iets dan is dit het waard! Hollandsche vaart, J. B. Jngkind, 251

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10