ALS DE ELEMENTEN LOSBREKEN... CROOTE NATUURCATASTROFEN DER LAATSTE EEUWEN De verwoesting ven Lissabon Als wij ons de aarde denken als een glóbe, dan zou de stijve aardkost, waarop wij wonen, werken, huizen bouwen en brug gen aanleggen, nog niet de dikte van het eieivlies onder de schaal hebben! En daar onder ziedt vloeibaar vuur, kookt metaal, ontwikkelen zich gassen en sist het gloei ende gesteente, dat een uitweg zoekt door de dunne huid, die wij aarde noemen. Onder de Oceaanreuzen gaapt een gewel dige afgrond, dieper dan de Gaurisanker hoog is, die van de zorgelooze opvarenden slechts door eenige dunne metalen platen is gescheiden. Een vonken het zwerk staat in vuur en vlam, een losse klink nageldenderende treinen stapelen zich op tot een" ruinenchaos, een achteloos weg- rend geweld ineen. Uit de ingewanden der aarde steeg een gruwzaam geluid op, alsof een cyclopenkoor op duizenden bazuinen blies. Dit ontzettende rumoer was het laat ste wat de stervenden vernamen. Een lugubere stilte daalde daarna plotse ling over de puinhoopen. Langzaam kwam een zwarte wolk met zwavelgele randen aandrijven en bleef boven den chaos zwe ven. Toen weerklonk ook het schrikkelijke gejammer en geweeklaag der bedolvenen en zwaargewonden, die tusschen de ruines rondkropen; toen begon het knetteren der vlammen, die van de puinhoopen van het eene gebouw oversprongen naar die van het andere. Nauwelijks een uur later loeide alles, wat van Lissabon was overgebleven, in een onmetelijke vuurzee, waarin volgens de beschrijvingen van tijdgenooten 150.000 menschen tot asch verbrandden. En steeds bleef als een ontzaglijk dreigend gevaarte de zwarte wolk met de zwavelgele randen Op de reede van Lissabon. Koper gravure uit den tijd der cata strophe. geworpen luciferen de zalen, waarin lfbnderden verblijven, vullen zich met rook en vlammen. Een paniek ontstaat; vrouwen en kinderen worden onder den voet geloo- pen; het egoïsme viert hoogtij. Dan staan wij menschen hulpeloos voor de openbaring van een macht, tegen welke onze techniek en onze kundigheid en ons verstand niets uitwerken. Eens hoopten de schatten van drie we- relddeelen, van Azië, Afrika en Amerika, eich op te Lissabon. Toen het jaar 1755 ten einde liep, was Lissabon de rijkste stad van Europa. Er waren nauwelijks nog armen, de bedelaars leidden een bestaan van leeg- loopende brassers. Tallooze feesten werden gehouden, het eene paleis na het andere gebouwd, een schittex-ing van goud en pur per bedwelmde den geest der menschen, die in luxe en overdaad leefden. De kerk waar schuwde en bedreigde straffen; de men schen vierden feest, het paradijs op aarde scheen, aangebroken. Het jaar 1756 zou het eerste jaar van volkomen geluk voor de wereldstad Lissabon zijn. Zoo brak de eer ste Zondag van November aan, die juist op den eersten dag van de maand viel. Het volk was ter kerke gegaan. Om half tien des morgens begonnen plotseling boven de hoofden der geloovigen de klokken te lui den. Te kwart voor tien bestond nog slechts pen rookende puinhoop, waaronder talloo- zen waren bedolven. De Koningsbergsclie philosooph Imma- nuel Kant heeft een boekje over de ontzet tende catastrophe van 1755 geschreven. Hij merkt daarin op, dat een week voor de ramp de aarde door nog nooit waargeno men insecten werd bedekt, dat uit bronnen op Sicilië en in Spanje afschuwelijke rep tielen waren gekropen en dat de menschen herhaaldelijk waren overvallen door plot selinge duizelingen en hartbeklemmingen. Geheimzinnige krachten schenen er toe bij te dragen, dat men een voorgevoel van het naderend onheil had. Slechts te Lissabon bemerkte men niets. De priesters waren juist met de hoogmis begonnen, toen een galmende klokketoon weerklonk, waarna een ontzettende aard schok de stad op haar grondvesten deed wankelen. Die eerste schok was zoo hevig, dat de menschen in de hoogte werden ge worpen en met beenbreuken neervielen. Tien minuten lang golfde de aarde als een zee, die door den storm in beroering werd gebracht. De niet al te soliede gebouwen stortten in en begroeven allen, die in hen verbleven. Dwars door de rijkste wijk van Lissabon sprong met helsch gekraak een geweldige kloof open, waardoor vierduizend huizen met al hun bewoners in den gapen den, kokenden afgrond stortten. Een pas gebouwde kade, waarop zich juist acht honderd visschers en matrozen bevonden, verdween in de zee, die tevoren effen ge weest, maar nu zeer woest geworden was. Een groote draaikolk ontstond, waardoor alle barken en kleine schepen in de diepte werden getrokken. De eerste schok duurde tien minuten. Slechts de groote marmeren, paleizen en kerken bleven overeind staan. Daarin ver drongen zich tienduizenden half waanzin nige en voor een deel reeds zwaargewonde menschen. Daarop volgden een tweede en een derde aardschok. Zij duurden korter dan de eerste, maar waren van enorme hevigheid. Er vormden zich letterlijk gol vende afgronden dwars door de kerken en andere gebouwen. Wat nog op zijn funda menten had gewankeld, stortte met donde boven de stad hangen.....? Nog was het einde van de onzegbare ver schrikking niet gekomen. Omstreeks den middag vernamen de vluchtelingen, die in panischen schrik een uitweg zochten uit de vuurzee der 25.000 ingestorte en brandende huizen, uit het Westen een donderend ge luid als van een aangolvende branding. De oceaan had zich verheven en naderde drei gend de stad. Een enorme vloedgolf van veertig voet hoogte spoelde door de straten, ierp vernielde schepen op de puinhoopen der kerken en voerde tienduizenden lijken mede in do onmetelijke zee. Driemaal keer de de vloedgolf terug, driemaal lag de bed ding van den Taag volkomen droog, zóó geweldig was de zuigkracht der allesvernie tigende golf. Eerst na weken waagde men zich weer in de stad. Zij, die aan het reddingswerk deelnamen, stonden voor verschrikkelijke tooneelen. Pas na geruimen tijd konden de ontboden troepen een einde maken aan het rooven en plunderen der benden, die door de puinhoopen rond aasden. Portugal heeft na deze ramp nooit weer zijn vroe gere beteekenis herkregen. De aardbeving, die Lissabon verwoestte, is tot dusverre in grootte en verschrikking door geen andere aardbeving in Europa overtroffen. Een gebied van meer dan twee- en-half millioen vierkante kilometers golfde als een zee. In geheel Spanje, Ma rokko en Zuid-Frankrijk werden geweldige verwoestingen aangericht. De steden Cadiz, Xerez en Algeciras verdwenen en werden eerst na tientallen jaren weer opgebouwd. Karavanen, die langs de Afrikaansche kust trokken, werden door de vloedgolf gegre pen en weggespoeld. In Beieren, Thüringen en Bohemen vluchtten de inwoners de straat op. Te Teplitz wierp de minerale bron plotseling zulke groote hoeveelheden kokend water uit, dat talrijke badgasten deerlijk gewond werden en stierven. Ontzetting had zich van het Avondland meester gemaakt. Men geloofde, dat de Dag des Oordeels nabij was. Maar de aardkost, dat dunne eiervlies onder onze voeten, werd weder rustig en de steden ontstonden op nieuw. De instorting der Taybrug De handenarbeid werd door dien der ma chines vervangen. Fabriekssteden ontston den. De wereldmarkt werd geopend. De groote concurrentie der industriestaten be gon. De spoorwegen werden steeds volmaak ter, de stoomschepen wedijverden in snel heid, het tempo, dat thans nog steeds wordt opgevoerd, nam een aanvang. Het was de tijd na 1870. Duitschland begon mee te din gen op de wereldmarkt, welke Engeland beheerschte. De Schotsche industrie nam den strijd aan. Tusschen de industriesteden Edinburgh en Dundee, die slechts door een korte en snelle verkeersverbinding zich konden hand haven, drong de zee diep in het land door. De Noordzeegolven hadden de rotsige mon ding van de kleine Ta.vrivier tot een 3000 M. breede bocht, de Firth of Tay verwijd. Zoo was een zeearm ontstaan, meer dan 40 M. diep, met rotsachtigen bodem, waar ook de zeestroomingen en de invloed der getijen zich deden gevoelen. De Engelsche ingenieurs namen 'n liniaal en trokken tusschen Edinburgh en Dundee 'n rechte lijn. Waar deze lijn de Firfth of Tay sneed, had de spoorbaan, die koortsachtig snel werd aangelegd, de zee te overbrug gen. In 1S72 werd met den bouw van de brug begonnen. De hoogovens schreeuwden om kolen. De mijnen konden aan de groote vraag ernaar voldoen. Maar tusschen hoog ovens en mijnen moest eerst de spoorweg worden gelegd. De ingenieurs, die de opdracht uitvoerdeif vingen met een groote fout aan. Zij bere kenden de lasten, welke de brug te dragen zou hebben, wanneer do kol en treinen en sneltreinen over de brug zouden denderen. Zij berekenden echter veel te laag de ont zettende kracht van den storm, die zich tusschen IJsland en Schotland ontwikkelen kan. Beneden schuimde en bruiste en kookte de zee en sloeg met woedend geweld tegen de pijlers. Boven deed de zware ijze ren last der locomotieven en voortsnellende wagons het geheele bruggenwerk tot in zijn grondvesten trillen. En op zij beukte de loeiende en gierende storm de bogen en het traliewerk. Men kende nog niet de wet der rhythmische trillingen, waaraan elke brug onderworpen is en welke trillingen het materiaal evengoed „vermoeien" als de spier moe wordt, die steeds in werking wordt gesteld. Nemen de trillingen een bij zonderen graad aan, dien men tegenwoor dig precies kan berekenen, en treedt de „vermoeidheid" van het materiaal in, dan openbaart zich ergens een breuk en de ca tastrophe is daar. Zes jaren duurde de bouw, dien men oor spronkelijk op twee jaren had geschat. Van den vroegen herfst tot laat in het voorjaar beukten de IJsland-orkanen de kust, zoo dat dikwijls slechts vijf of zes dagen per maand gewerkt kon worden. Reeds in het eerste jaar vond de Noordzee gelegenheid haar meerderheid te toonen. Drie weken lang loeide de Octoberstorm over de Firth of Tay, alle arbeid moest worden gestaakt en voor den eersten keer drong het tot de ingenieurs door, dat hun berekeningen mis schien wel eens te optimistisch konden zijn geweest. Maar de met de leiding belaste in genieur stelde hen gerust. Hij verliet zich op zijn tabellen en cijfers. Deze cijfers wa ren ook wel goed, maar zij hielden geen rekening met een natuurwet, welke des tijds nog niet bekend was. De bouw vorderde van maand tot maand, van jaar tot jaar. De brug was meer dan drie kilometer lang en gold als het koenste wonderwerk der techniek. Voor de pijlers had men gebruik gemaakt van natuurlijke rotsen, waaromheen de Noordzeegolven spoelden. Daar echter de zeearm in het midden meer dan 40 M. diep was, kon men daar niet op de natuurlijke rotsen bouwen. Na verschillende proefnemingen, kwam men op het denkbeeld ontzaglijke massa's beton te laten zinken, welke langzaam door de koude van het water hard werden en den ondergrond voor de middelste pijlers vormden. Op een hoogte van 27 M. lagen de rails, daar de stoomschepen onder den hoofdboog door moesten varen. De pijlers zelf, die tot dieponder den waterspiegel, voerden, waren ongeveer 58 M. hoog. De' baan kreeg op de brug slechts enkel spoor. De Londensche pers gaf triomfantelijke berichten over het „achtste wereldwonder", dat daar ginds aan de Schotsche kust in wording was. Daar gaven de elementen een tweede waarschuwingsteeken! Onmiddellijk voor de voltooiing, den 2en Februari 1877, joeg de Noordoosterstroom met zulk een woede tegen de pijlers, dat twee hoofddraagbalken van ieder 75 M. spanning en een volgende van 45 M. als lucifershoutjes afknapten en in de diepte werden geslingerd. Vierhon derd ton ijzer werden verzwolgen en den volgenden dag lag de Noordzee kalm daar, alsof er niets was gebeurd. De vertraging in den bouw was oorzaak, dat een criticus zich deed hooren, wiens naam een buitengewonen klank had: John Towler. John Towler gold als een van de kundigste en ervarenste bruggenbouwers ter wereld. Hij had de zeven kilometer lange brug over de Firth of Forth gebouwd en beweerde, nu openlijk, dat de Taybrug niet tegen de IJsland-orkanen bestand was en dat binnen korten tijd een van de vree- Beze drie Westlandsche kleuters hebben nog geen zorgen aan het hoofd, en de grooterampen, waardoor de menschheid van tijd tot tijd wordt getroffen, laten hen onberoerd. Met wat een onverholen graagte zetten zij de tandjes in de rijpe schijven meloen!, riaal ter wereld zou zoo iets kunnen uit houden. Hij reisde onmiddellijk naar Dun dee en sprak met de bruggenwachters en het locomotiefpersoneel. Deze stelden hem gerust. Einde November woedde een ver schrikkelijke storm boven Schotland. De brug hield stand. In een van de laatste dagen van het jaar 1879 besloot de ontwerper een laatste proef neming te doen inzake de veiligheid van de brug. Hij wilde een paar dagen in het brugwachtershuisje verblijven, alles nog eens tot in de kleinste bijzonderheden na gaan en in het openbaar de stremming van het verkeer over de brug eischen, wanneer hem werkelijk bleek, dat er eenig gevaar bestond. Hij steeg op 28 December 1879 in den trein van Edinburgh naar Dundee. Het was een Zondag. In verband met de jaar wisseling keerden vele Schotten naar huis terug. De trein met zijn zes wagons was meer dan vol. Het was vier uur in den na middag en reeds lag de duisternis over vel den en kust, toen de trein Edinburgh ver liet. Met ontzaglijk geweld was plotseling een orkaan komen opzetten, zoodat de trein tegen den wind in het hard te verantwoor den' had. Op het open veld woedde de storm met zulk een kracht, dat een aantal coupé- ruiten werden ingedrukt. De stemming in rde wagons was zeer terneergeslagen. Een zaam en onbekend bevond de bouwer van de brug zich onder de passagiers eh dacht na over zijn cijfers. Om 7 uur 16 min. moest de trein Dundee binnenloopen, om 7 uur 14 min. stond de ingenieur op en keek op zijn horloge. Naast het gehuil van den storm was het bruisen van de ziedende zee te vernemen, juist rolde de trein over den Zuidelijken opgang van de brug. Op het Zuidelijk bruggenhoofd hadden drie visschers voor den storm beschutting gezocht. Zij oogden den trein na en gingen vanuit de beschutting van een der pijlers op de rails staan. Langzaam verdwenen de roode achterlichten in den mist. Dan het bloed verstijfde hun in de aderen zagen zij een hel schijnsel van vurige vonken, alsof de locomotief uiteenbarstte, op het zelfde oogenblik overstemde een vreeselijk gekraak als van afknappend, brekend ijzer en staal het gehuil van den stormdan werd alles plotseling weer stil, zelfs de storm ging liggen. Vol ontzetting trachtten de visschers het licht van de roode achter lantaarns te bespeuren: slechts duistere, diep donkere nacht grijnsde hen aan. De trein was in volle vaart in de diepte Het opsporen van den gezonken trein door vaar tuigen. 6elijkste catastrophen viel te verwachten. Hartstochtelijk beantwoordde de eerste in genieur van de Taybrug dezen aanval. Feestelijk werd de Taybrug ingewijd. On middellijk begon men de allerzwaarste eischen aan de brug te stellen. Vele dagen lang rolden onafgebroken de kolen- en ijzer- treinen over de hooge brug. Een jaar lang ging alles goed. De zomer van 1878 was kalm en zonnig. Eerst in den herfst kwa men de donkere wolken boven de grauwe, kokende zee opzetten en begonnen zich te ontlasten en alles doornat te maken. In stille nachten ging de bouwer en verant woordelijke ingenieur zijn werk nog eens weer tot in de kleinste finesses na. De cri- tiek van Towler had hem diep getroffen. In een nacht in October keerde hij naar de brug terug en onderzocht de schommelin gen en afwijkingen. Thuis in Zuid-Ierland rekende en rekende hij. Plotseling zat hij verstijfd van schrik. Ergens moest een ver keerde berekening zijn gemaakt; de brug vertoonde te sterke schommelingen, do pij lers waren veel te zeer ontzet. Geen mate gestort; niemand had zich kunnen redden en onder de vele honderden bekende en on bekende dooden bevond zich ook de bouwei van de brug. De „Berg des Onheils" In de nabijheid van de stad St. Pierre op Martinique, een der kleine Antillen, was een tamelijk vlakke berg gelegen, die aan vankelijk „berg des onheils" (Pei-Lei) heet te; dezen naam hadden de Indianen er aan gegeven. De Franschen, die over Martinique bewind voeren, hadden er „Mont Pelée" van gemaakt. Volgens geleerden was deze vulkaan totaal uitgewerkt, en op zijn eens onheil brengende hellingen wandelden kolonisten met hun familie, wanneer ze wilden beko men van de vermoeienissen des daags. Wat vroeger een krater was, was nu een meer, en men kan zich moeilijk een vredi ger landstreek denken, dan de glooiingen der Mont Pelée, In het begin van April 1902 kondigden zich de gebeurtenissen voor 't eerst aan. Zooals het altijd pleegt te gaan, werd er betrekkelijk weinig attentie aan geschonken De als dood geboekt staande berg ver toonde plotseling teekenen van innerlijke onrust. Het meer begon op eenige plaatsen te koken, de visschen stierven, en er stegen zwaveldampen op. Uit aardspleten welde rook te voorschijn en 's nachts onweerde het Te St. Pierre maakte de bevolking zich nerveus. Opnieuw werd een onderzoek naar de eigenschappen van den berg ingesteld. Den tweeden Mei had er in Martiniques hoofdstad een rechtszitting plaats, bij wel ke gelegenheid een Mulat, Louis Cyparis ter dood werd veroordeeld wegens aanran ding van een blanke vrouw en diefstal. Wanneer een kleurling zich aan zoo iets schuldig maakt en het slachtoffer is toe vallig blank, dan vergeet men nooit mel ding te maken van het contrast der tinten. Had deze zelfde Cyparis het een negerin of mulattin lastig gemaakt, dan was hij er misschien met een paar maanden of zonder straf afgekomen. Verder wordt nog beweerd dat van aanranding geen sprake zou zijn geweest, maar dat de man overigens geen gunstig bekend staand heerschap St. Pierre na romp. De berg spleet overlangs; kokende inhoud werd met geweld door de reusachtige opening gedreven. Als 'n projec tiel, tienduizenden malen grooter dan een kanonskogel, werd de massa van steenen, vuur en vergiftige damp op het eiland neer- gesmeten. Toen de helviolette glans van de gloeien de en vergiftige gaswolk optrok, bestond St. Pierre niet meer. In een onderdeel van een seconde hadden 30.000 personen bemanningen der schepen niet meegerei kend) het tijdelijke met het eeuwige ver wisseld. Ongeveer zestig KM2, land was verbrand en met een metershooge aschlaag bedekt. Alle in de haven liggende vaartui gen stonden in lichter laaie. De equipages waren reeds lang door de gaswolk ver koold. Men vond later vele lijken, die geen brandwonden vertoonden; deze menschen waren aan gasvergiftiging gestorven. Slechts twee ooggetuigen hebben uit de verte zich deze catastrophe zien voltrek ken. De eene was de Fransche astronoom Arnoux, de andere was de kapitein van een schip, dat de haven al verlaten had. Arnoux schrijft in een brief: „De wolk bedekte in enkele seconden de heele streek. De dampen waren sterk .violet getint; ec de dame alleen gehinderd zou hebben, doch dat laten we daar. Op 8 Mei, des ochtends om 8 uur zou het vonnis worden voltrokken. De autoriteiten stelden achteraf vast, dat het op den ge noemden datum Hemelvaartsdag zou zijn en het geeft geen pas tijdens zulk' een ge wijd „etmaal" een „nigger" terecht te stel len. Het heugelijke feit werd derhalve vier- en-twintig uur verschoven. Twee dagen na de rechtszitting, in den nacht van 4 op 5 Mei, vormde zich eens klaps een nieuwe krater, die ontzaglijke lava-massa's uitstootte. Over een breedte van 800 meter stortte zich de stroom met de snelheid van een exprestrein op het meer, dat reeds na honderdzestig seconden bereikt was. Dorpen en factorijen lagen lut tele momenten na de uitbarsting in de asch. Een suikerfabriek, waarin twee hon derd arbeiders verbleven, werd wegge vaagd; over bleven puin en tweehonderd lijken. Te St. Pierre waar niets aan de hand was geraakte men toch in een paniek stemming. Wanneer de alles meesleepende lava-stortvloed de richting dezer stad was ingeslagen, dan zou ze voor minstens een kwart verwoest zijn geworden. Nogmaals werd een expeditie naar de top van de Mont-Pelée afgevaardigd; de leden hiervan verklaarden hetzij uit overtuiging, hetzij om de bevolking gerust te stellen dat de lava nu een uitweg had gevonden er; dat er geen reden tot angst bestond. Deze verklaring werd in de avondbladen van 7 Mei afgedrukt. Den anderen ochtend om acht uur waren de meer dan 30.000 inwoners van St. Pierre allen op één na gestorven. Zooals gezegd, was het Hemelvaartsdag en daar er onmiddellijk na zonsondergang een frissche zeewind woei, begaf de bevol king zich in massa naar-de hoofdstraten en pleinen om den Hemel voor de redding te danken. Het moet een rustige, warme bijna dorpsche morgen zijn geweest. De bries was zacht en koel. Om kwart voor acht werd de helderheit, van de zon opeens door een bliksemschicht overstraalt. Het lichtte op tamelijk grooten afstand van St. Pierre. Nog voor het ge luid van den donderslag de stad bereikte, was haar lot beslist. scheen een ongelooflijke kracht achter te zitten. Augstwekkende ontladingen van electrische energieën doorflitsten de violette muur, het geraas was zoo ontzettend, dat ik langen tijd achtereen doof bleef. Van SL Pierre was niets meer te bekennen. De gas wolk bedekte het zoo volkomen, dat ik da delijk wist: „Hier is geen mensch meer in leven". Ik brak in een luid snikken uit, want ik wist, dat ik de mijnen nooit terug zou zien. Plotseling verduisterde ook de. zon. Alles werd zwart. Steenen ploften neer. Boven de stad verscheen een laaiende vuur zuil van tenminste 400 meter hoogte. Dat duurde enkele minuten, daarop regende het vette, kleverige modder en naderhand heet water". Arnoux bevond zich op een berg in de buurt van de Mont Pelée. De bovengenoemde kapitein was de eenige opvarende van het betreffende schip, die het er levend afbracht. De bemanning j verbrandde aan boord, en wat niet door I vuur werd verteerd, sprong over de re»- I ling en verdronk in het kokende water. D» gezagvoerder werd met brandwonden over* dekt, maar ontkwam. „Toen ik met brand-, wonden overdekt, den haven verliet, rond drijvend in de duisternis, zag ik bij heE flikkerende schijnsel der explosies lionder- den gillende en brandende menschen, die zich in een kokende zee stortten". Pas dagen later waagde men zich in de nabijheid der stad. Gewapend met chloor- kalizakken tegen de pest trok men langs de lijken. Op den vijfden dag der vreeselijke onder- zoekingstocht hoorde men een dierlijk ge bruldat ergens uit een put kwam. Men haalde het huilende wezen omhoog. Het was de halfbloed Louis Cyparis, de zelfde die op Hemelvaartsdag een kwartiee na de catastrophe had moeten worden te- rechtgesteld. Was zijn executie niet een et- j maal verschoven, dan zou lnj om zeven uur vijf-en-veertig al op het .terrein zijn geweest, dat voor zulke dingen wordt ge- bruikt, en hij zou hetzelfde lot hebben on- i dergaan, dat thans alleen zijn bewakers had weggevaagd. De eenige, die volgens menschelijke wei- j ten had moeten sterven, ontkwam; welis* waar was hij waanzinnig...,*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10