DE LAATSTE DER TRIBUNEN MAANDAG 24 JULI 1933 Het Nederlandsch-Duitsche Handelsverdrag LASTIGE ONDERHANDELINGEN Wat er tot stand is gekomen Ingediend is een wetsontwerp tot goed- keuring van het Nederlandsch-Duitsche Douaneverdrag met bijlage en daarbij be- hoorend slotprotocol en van het verdrag tot wijziging van het Nederlandsch-Duitsche Douane- en Credietverdrag van 26 Novem ber 1925, met daarbij behoorend protocol, beide op 27 April 1933 te Berlijn tusschen Nederland en Duitschland gesloten. Aan de Memorie van Toelichting wordt het volgende ontleend: Sinds het begin van het jaar 1932 traden bijzondere moeilijkheden op in liet handels verkeer tusschen Nederland en Duitschland, welke van den aanvang af de bijzondeie aandacht van de Nederlandsche Regeering hadden. Deze moeilijkheden betroffen aan vankelijk voornamelijk het betalingsver keer. De door Duitschland genomen devie- zenmaatregelen vormden een groote belem mering voor den Nederlandschen export naar dat land. ernstige moeilijkheden, welke Nederland op douanegebied in Duitschland ondervond, terwijl voorts getracht werd eenige moei lijkheden van dien aard. welke men in de toekomst vreesde, te voorkomen. kan in het kort als volgt geschetst worden. Tot 31 December 1932 waren de invoerrech ten voor een aantal belangrijke uitvoerarti kelen voor de Duitsche markt geconsoli deerd in het Douane- en Credietverdrag van 26 November 1925. Voor eenige andere arti kelen, die voor den Nederlandschen uitvoer van groote beteekenis waren de gemid delde waarde van den boter-export naar Duitschland bedroeg voor de jaren 1925/1931 f 57 millioen en die voor eieren f 37 mil- lioen had Nederland geen „eigen rech ten". Voor boter kon tegen het einde van het jaar een hoogst onbevredigende toe stand eenigszins verzacht worden, terwijl voor andere artikelen groote gevaren ge ducht moesten worden. Daarnaast werd de ontwikkeling van het handelsverkeer met Duitschland beheerscht door een zeer ongunstige regeling van het betalingsverkeer, die een belangrijke be lemmering voor den export beteekende. De beperkte beschikbaarstelling van de- vlezen voor de Duitsche autoriteiten heeft ongetwijfeld de prijzen van de landbouw- export-artikelen ongunstig beïnvloed. Onder die omstandigheden, t.w. moeilijkheden in het betalingsverkeer en weigering door de Duitsche Regeering om waarborgen te go- ven voor eenige belangrijke artikelen, waar voor Nederland geen verdragsrechten had, kan men in zekeren zin spreken van een uitholling van het Douane- en Credietver drag, zoodat de waarde van een verlenging daarvan overigens slechts ter verkrij ging door zeer reëele offers van Nederland sche zijde op dat tijdstip meer dan pro blematiek was. Onderhandelingen daarover in de maand Mei zouden, niettegenstaande Duitschland zicl^ destijds tot zulke onder handelingen bereid verklaarde, geen bevre digend resultaat hebben kunnen geven, mede omdat de besprekingen over de arti kelen boter en eieren tot geen resultaat ge leid hadden. Daarbij kwam, dat de Duitsche Regeering in October 1932 voorstellen aan de Ned. Regeering deed betreffende een contingenteering van den invoer van Ned. landbouwartikelen in Duitschland, welke, indien zij aanvaard zouden zijn, catastro- phale gevolgen voor den Ned. landbouw gehad zouden hebben. Het werd in de/daar door geschapen sfeer nog moeilijker onder handelingen over het handeleverdrag aan te vangen. Nadat de contingeifteerfngsplannen van de Duitsche Regeering opgegeven waren, werd de tijd voor nieuw overleg tot een bevredigender regeling van het betalingsverkeer met Duitschland, voor zoover het betreft den export van Ne derlandsche goederen. Op 31 December 1932 werd gesloten een protocol tot regeling van de vorderingen, voortspruitend uit het goe derenverkeer tusschen Nederland en Duitschland. Reeds eerder waren door Hr. Ms. Gezant te Berlijn in opdracht van de Regeering stappen in Berlijn gedaan met het doel te komen tot een nieuw douaneverdrag met Duitschland. De onderhandelingen leidden tot het re sultaat, dat op 27 April een tweetal verdra gen met bijbehoorende protocollen te Ber lijn werd ondertéekend, n.L het Neder landsch-Duitsche Douaneverdrag van 27 April 1933 en het verdrag tot wijziging van het Nederlandsch-Duitsche Douane- en Credietverdrag van 26 November 1925. De getroffen regelingen Beschouwt men het geheel der getroffen regelingen, dan moge als vaststaand aan genomen worden, dat de verdragen een be langrijke verbetering beteekenen met be trekking tot den toestand, welke in den aanvang van 1933 in het Nederlandsch- Duitsche handelsverkeer was ontstaan. Ver gelijkt men echter de mogelijkheden, die de verdragen voor den Nederlandschen export bieden met 'n vroegere periode, toen Duitsch land niet alleen aan het Douane- en Cre dietverdrag van 26 November 1925 was ge bonden, doch vooral ook aan verdragen met andere landen, waarvan Nederland krach tens de meestbegunstiging profiteerde, dan blijkt duidelijk, dat de positie vooral van den Nederlandschen landfcouw-export veel moeilijker is geworden. Het nieuwe douane verdrag houdt onder zekere voorwaarden de Duitsche grenzen open voor den Nederland schen landbouw-export, die zonder een der gelijke regeling ongetwijfeld nog zwaarder slagen zou hebben gekregen. Aan de land bouw-producten is bij de gevoerde onderhan delingen, gezien het belang van de Duit sche markt voor deze producten, meer dan bijzondere aandacht moeten worden ge schonken; nochtans werden ook voor de industrie eenige niet onbelangrijke conces sies bereikt. Van vele belang is verder, dat de perio de van onzekerheid, waarvan het jaar 1932 zoo duidelijk den stempel/droeg, voor een groot deel werd overwonnen. Vervolgens .geeft de Regeering een meer gedetailleerde toelichting op de verdragen en protocollen. Haring Hetzelfde geldt voor het artikel gezouten haring. Daar het groote belang, dat Nederland heeft bö den haring-Import in pultschland. nog belangrijk achterstaat bjj den invoer van Groot- Bri'ttannië en Noorwegen, was het bij de ander- handelingen niet mogelijk een reductie van het Invoerrecht te bereiken. In verband met de heerschende onzekerheid op monetair gebied, was de Duitsche Regeering evenmin bereid het bestaande recht ln een verdrag met Nederland staande contingent Duur van het verdrag mogelijk te langen loop tijd; daarom moest volstaan worden met eene overeeiiivomst, welke tot 31 December 1933 loopt Omtrent den eventueelen loop der zaken na dien datum moge verwezen worden naar de toelichting op het verdrag tot wijziging van het Nederlandsch-Duitsche Douane- en Crediët- srdrag van 26 November 1925. Zooals uit de >egde briefwisseling van 27 Ms. gezant te Berlijn Itenlandsehe Zaken van het Duitsche Rijlc nader blijkt, was de Duitsche regeering bereid, het verdrag op zijn laatst met ingang van 10 Mei 1933 voorloopig toe to In het slotprotocol wordt ichlllendi aard. Deze komen in het kort di dat de vordeeling der contingenten De uitvoercerttficaten. waarbij de aangewe zen Nederlandsche autoriteiten verklaren, dat de uitgevoerde hoeveelheden van bepaalde goe deren onder een Dultsch douanecontingent 1 dit doel bereikt. HET DOUANE- EN CREDIET VERDRAG Wat Duitschland wenschte Artikel 1. Bij de onderhandelingen werd door Duitschland gevraagd, zoowel een ver lenging van het crediet als een verlaging van de rente. De Nederlandsche regeering had over wegende bezwaren tegen eene verlenging van het In 1937 afloopende crediet. omdat zij den ongeltiken duur der wederzüdsche concessies niet wenschte te bestendigen. Op het punt van de rente bestond niet zulk een overwegend bezwaar om aan do Duitsche wenschen tegemoet te komeen, zü het dan ook dat de Nederlandsche regeering meende ter zake eenige nadere voorwaarden te moeten stellen. De verlaging van de rente van 5% pCt. op 4 pCt. moet beschouwd worden als de contraprestatie van Nederlandsche zijde voor de faciliteiten, welke de Duitsche regeerimg in het douaneverdrag heeft verleend. Niet dan na rbp beraad heeft de regeering toegestemd in een verlaging van de rente tot 4 pCt. Im mers van crediettechnische standpunt be- sobouwd. waarbij uiteraard ook het risico een rol moet spelen, bestond er weinig aanleiding renteverlaging en dan nog wel A 1% pCt. toe te staan. De noodzakelijkheid evenwel faciliteiten voor den Nederlandschen export te verkrijgen en de onmogelijkheid deze op andere wijze te er langen, heeft den doorslag gegeven, waarbü ook de zorgvuldige wijze, waarop het crediet sinds 1920 door de z.g. ..Treuhandverwaltung Kunst en Letteren. JOSINE SIMONS-MEES 26 Juli 1863—26 Juli 1933 Josine Adrians SimonsMees werd gebo ren 26 Juli 1863 te Rotterdam als dochter van Rudolf Mees en Mathilde Vink. Zij volgde de H. B. S. voor meisjes aldaar en debuteerde met enkele schetjes in De Lan taarn. Reeds spoedig echter bleek het, in welke richting haar beste kunnen en aspiratie uit ging en gaf zij zich aan het dramatische genre, dat zij heel haar leven door trouw gebleven is: Voor het Diner en Droomleven waren de eerste van een groote rij echt- nationale, Nederlandsche degelijke tooneel- werken. In 1894 ging zij naar Londen, waar zij reeds spoedig in 't huwelijk trad met Leo Simons, den bekenden stichter en leider der Wereldbibliotheek, die in 1893 zioh in Lon den had gevestigd als firmant in een uitge verszaak. Met haar man schreef Mevrouw Simons—Mees Ouders en Ontgoocheld. In 1900 repatriëerde zij en publiceerde tal van stukken in tijdschriften, die later als af zonderlijke uitgave verschenen in de Tooneel- bibliotheek en Nederlandsche Bibliotheek. Bekend zijn vooral Twee Levenskringen, Moeder, De Veroveraar, Ati's huwelijk, Kas bloem, Een Paladijn, Drie spelen van droom en leven en Geloof. Verschillende dezer stukken werden opge voerd, echter lang niet alle, er was onder de beroepsacteurs omtrent de al- of niet- speelbaarheid van mevrouw Simons' stukken nog al verschil van meening. „Nochtans ziet de kriticus aldus D. Th. Jaarsma zich gesteld tegenover het onloochenbare feit, dat dit werk van begin tot einde zuiver en innig dramatisch is." De reden, waarom het werk van de jubi- laresse zoo weinig doorgedrongen is tot het groote publiek kan ook wel een andere zijn, dan welke ontleend is aan de aard van haar geciteerde auteur dat wij de tooneelorga- nisatie bezitten die geëigend is voor de best- mogelijke vertooning van werk van eigen bodem van het oorspronkelijke Nederland sche stuk?" Hoe het zij, in mevrouw SimonsMees bezit onze hedendaagsche dramatische kunst een autrice van beteekenis. Zij bezit het ver mogen een boeiend tooneelwerk, vol rijke afwisseling, pakkende scènes, echt-dramati- sche verwikkelingen en ontknoopingen sa men te stellen, zij bezit de gave de problemen van een tijd op aanschouwelijke wijze in het leven harer tooneelfiguren te veraanschou welijken. Zonder daarmee te kort te willen doen aan haar meer bekende stukken als Ati's Huwelijk en Een Paladijn, wijzen wij ter il lustratie hiervan op haar historische stuk, dat wij als geslaagd boven alle waardee- ren. Geloof. Ook voor dit stuk geldt de uit spraak van Annie Salomons over Josine Simons-Mees' drama's in 't algemeen: „Ik wilde er u aan herinneren, dat we in dit werk een bizonder boeiende lectuur bezitten, die als zoodanig: nog niet genoeg wordt ge waardeerd." Een zielsconflict uit te beelden als gedaan werd in den Hugenoten pasteur Rousson uit Geloof, een teere opofferende liefde ge schetst te hebben als waarmee zij Angèle den leider doet omringen, de beteekenis van de geloofskracht en de sterkte van de geloofs haat zóó zichtbaar ons voor oogen te hebben gesteld in een milieu en sfeer, welke met de historische realiteit niet strijden, de on partijdigheid zóó angstvallig in acht geno- Radio Nieuws. men te hebben, dat alles toont over welk een meesterlijk talent in het uitbeelden van de innerlijke krachten, die het leven der men sohen leiden of verscheuren, Mevr. Simons beschikt. CAMPHUYSEN'S RIJMEN In één der laatste Zondagsbladen van ons blad werd een vraag gesteld naar eventueele uitgaven van Camphuysen's Stichtelijke Rij men. Deze bundel is alleen antiquarisch verkrijgbaar, terwijl in de Pantheonserie een bloemlezing verscheen, welke echter ge heel onvoldoende en verouderd is. Van Vlo ten gaf zijn werkje namelijk uit in 1861. Er zal echter eerlang een geheel nieuwe, volledige geannoteerde heruitgave van Camphuysen's Stichtelijke Rijmen het licht zien hij J. Muusses te Purmerend in de reeks, waarin vóór kort Vondels Gebroeders door Dr. C .C. v. d. Graft verscheen en bin nenkort Julia van Feith bewerkt door Dr. H. C. M. Ghijsen zal uitkomen. De nieuwe Camphuysen wordt ingeleid door een studie over den dichter en zijn werk door W. Kramer, leeraar aan de H. B. S. te Wageningen en door hem van kritische en toelichtende aanteekeningen voorzien. DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR Door G. TH. ROTMAN 7. Ziezoo, Jocodus nam ook 'n jamem mertje, en zat een poosje later op een heer lijk zonnig plekje aan den slootkant te hengelen. Wegens het warme weer had hij z'n jasje uitgetrokken en in het gras gelegd. Af en toe wischte hij zich het zweet van z'n voorhoofd, maar ving voorloopig nog niets. 8. Evenwel, hij vergat, z'n zakdoek goed dieo in z'n zak te steken, zoodat die er een eind uithing. Nu gebruikte Jodocus altijd een rooden zakdoek, want dat spaart wasch- kosten, en tegenwoordig moet je op de pen ning wezen. Dit scheen echter minder naar den zin van een grooten stier te zijn, die het doekje woedend snuivend kwam bekijken. (Wordt Woensdag vervolgd.) Cola di Rienzi, de groote Senator van Rome in de 14e eeuw Door Edw. BULWER LYTTON (86 Nu wendde Rienzi zich met een pijnlijk gevoel af van elke gedachte aan dat „vroo- lijke morgen". Voor hem was er geen „vroo- lijk morgen" meer! Het tegenwoordige was duister en doornig de toekomst scheen nog neerdrukkender en onheilspellender. Een andere bron van smart en verdriet voor hem, die onder zooveel gevaren be hoefte had aan den steun en de sympathie van ware vrienden, was, dat tijdens zijn afwezigheid het aantal van zijn oude mede standers zoo verminderd was. Sommigen waren dood; anderen, wier ijver bekoeld was door de heftige omwente lingen die Rome bij elke poging tot verbe tering teisterden, hadden de stad verlaten of zich teruggetrokken. Onbekende gezich ten, een nieuw geslacht vulden de zalen van het Kapitool. De meeste hoofden der volks partij koesterden een diepen afkeer van de pauselijke heerschappij en zagen met ach terdocht en onwil neder op den man, die wel tot heil van het volk regeerde, maai wien de macht daartoe door den paus was geschonken. Rienzi was er de man niet naar om vroegere vrienden te vergeten, tot welken stand zij ook mochten behooren en had reeds tijd gevonden onn Cecco del Vecchio te bezoeken. Doch de strenge republikein had hem koel ontvangen. De vifcemde huurlin gen en de titel van Senator waren dingen, waar de werkman zich niet overheen kon zetten en dit had hij imet zijn gewone open hartigheid aan Rienzi gezegd. „Wat dien titel betreft", antwoordde de Senator vriendelijk, „namen veranderen geen karakters. En die huurlingen zoodra vijfhonderd Romeinen onder eede willen beloven dag en nacht bereid te zijn tot de verdediging van Rome, dank ik de Nor- ïnandiërs af." Cecco del Vecchio liet zich niet over reden; eerlijk, maar onopgevoed, onhan delbaar en lichtgeraakt van rature, kwam het hem voor, aat de Senator hem niet meer ;,oodig had en dit krenkte zijn trot*. En hce vreemd het moge schijnen do werk man voelde een heimelijken wrevel legen Rienzi, omdat deze hem niet onmiddellijk had gezien en onderscheiden onder al de duizenden op den dag van zijn triomfante lijken intocht De handwerkslieden hielden nog steeds hun vergaderingen en Cecco del Vecchio was niet zuinig niet zijn sombere voor spellingen. Maar wat Rienzi nog het meest van alles hinderde, was het veranderde op treden van zijn ouden vriend en vertrouw de, Pandulfa di Guido. Onder degenen die hem dagelijks in het Kapitool hun hulde kwamen brengen den bij het volk geliefden burger missend, had hij hem ontboden en tevergeefs getracht hun vroegere vriend schap weer op te wekken. Pandulfo wendde grooten eerbied voor, maar de toenadering van den Senator kon den afstand tusschen hen niet verminderen. Zoo was de toestand waarin Rienzi ver keerde en hoe vreemd het ook moge klinken het volk scheen hem te aanbidden; wet en vrijheid, leven en dood hield hij in de hand! Van allen, die tot zijn bizondere omge ving behoorden, was Angelo Villam de meest begunstigde; de knaap, die Rienzi in zijn lange ballingschap had vergezeld, was ook op Nina's verlangen met hem van Avignon naar het kamp van d'Albornoz getrokken. Zijn ijver, edjn helder verstand en zijn op rechte genegenheid deden den Senator de gebreken in zijn karakter over het hoofd zien en verschaften hem meer en meer Rienzi's gunst. Het deed Rienzi goed, dat er althans één trouw hart voor hem klopte en de page, tot den rang van kamerjonker ver heven, was altijd in zijn nabijheid en sliep in zijn voorvertrek. Toen de Senator zich in Tivoli naar hel voor hem bestemde vertrek had begeven, ging hij bij het open raam zitten. Bij het licht der sterren zag hij de donkere pijn- boomen op de heuvels en in de stilte van den nacht hoorde hij, ondanks den geregel- den, afgemeten tred der scihdldwachten be neden, het ruischen der watervallen. Lang zat Rienzi met de hand onder het hoofd, in somber gepeins verzonken, totdat hij opkeek en zag, hoe Villani's helderblauwe oogen hem bezorgd aanstaarden. „Is mijn heer ongesteld?" vroeg deze aarzelend. „Neen, Angelo; ik gevoel mij alleen droe vig gestemd. Mij dunkt dat het voor een Sepiemberavond vrij kil is! Angelo", ging Rienzi voort, met de onrustige nieuwsgie righeid, door een onzekere macht verwekt; „Angelo, breng mij schrijfgereedschap hier. Hebt gij ook gehoord, wat de manschapjien denken van ons optrekken tegen Pa- lestrina?" „Verlangt mijnheer al hun praatjes te hooren, aangenaam of niet?" vroeg Villani. „Als ik alleen luisterde naar wat mij aan genaam is, Angelo, dan was ik nooit in Rome teruggekomen." „Nu dan, ik hoorde een hopman op veel- beteekenenden toon zeggen, dat de plaats niet ingenomen zou worden." „Zoo! en wat zeiden de hoofdlieden van mijn Romeinsch legioen?" „Heer, ik heb hooren mompelen dat zij minder vreesden voor een nederlaag, dan voor de wraak der baronnen bij een over winning." „En met zulke werktuigen meenen mijn tijdgenooten in Europa en zal het onjuist oordeelend nageslacht zich verheelden, dat de werkman het ideaal en de volmaaktheid kan scheppen! Breng mij dien Bijbel hier." Toen Angelo vol eerbied het gewijde boek bra/oht, zeide hij: „Even voordat ik mijn makkers verliet, hoorde ik zeggen dat heer Adriano Colonna door zijn neef wordt gevangen gehouden." „Ik heb het ook géhoord en ik geloof dat het waar is", antwoordde Rienzi; „die ba ronnen zouden liever hun eigen kinderen ophangen, dan dat de kettingen van de galg zouden roesten bij gebrek aan een prooi. Maar de boozen zullen vernederd en hun sterkten verwoest worden." „Ik wenschte heer" zeide Villani, „dat onze soldaten niet die Provenqalen tot hoofd lieden hadden." „Waarom?" vroeg Rienzi kortaf. Hebben de werktuigen van het Hoofd der Groote Bende ooit hun woord gehouden, wan neer 't met Montreal's hebzucht of eerzucht beter overeen kwam dit te breken? Was hij tot voor enkele maanden niet de rechterhand van Giovanni di Vico, en heet hij daarop zijn diensten niet verkocht aan diens vijand, kardinaal d'Albornoz? Die krijgslieden leven met de menschen als met het vee." „Gij hebt Montreal juist beschreven: een gevaarlijk en een vreeselijk man. Maar zijn broeders schijnen minder geslepen en flau wer van aard; zij hebben geen moed genoeg voor de misdaden van den b$ndiVen}oofd- man. In ieder geval, Angelo, hebt gij een punt aangeroerd, dat mij van mijn rustigen slaap zal berooven. Beste jongen, gij moet naar bed. Ga heen en als ge ooit hoort det iemand Rienzi benijdt, denk dan dat „God schiep geen genie om het te benij den!" viel Villani in, met een levendigheid die grooter was dan zijn eerbied. „Wij be nijden de zon niet, maar wel de dalen, die door haar stralen vruchtbaar gemaakt worden." „Welnu", zeide Rienzi met een bitter, droefgeestig lachje, „als ik de zon ben, ver lang ik naar den nacht. En die yal komen, zoowel voor den aardschen als voor den hemelschen pelgrim." HOOFDSTUK XLIX. De Jbedrieger bedrogen. Toen Rienzi den volgende morgen het ver- trek binnenkwam, waar zijn kapiteins hem wachtten, zag hij onmiddellijk dat Messere grettone's gelaat nog zeer betrokken was. Arimhaldo, bij het diep inloopende raam gezeten, vermeed zijn blik. „Een fraaie morgen, heeren!" zeide Rien zi; „de zon begunstigt onze onderneming. Ik heb reeds berichten uit Rome ontvangen eer het middag is, zullen versche troepen hier aankomen." „Het doet mij genoegen, Senator", ant woordde Brettone, „dat uw berichten een tegenwicht kunnen vormen voor het slechie nieuws, dat ik u heb mede te deelen. De soldaten morren hun soldij is niet be taald; en ik vrees dat zij niet tegen Palestri- na zullen optrekken, als zij geen geld krijgen." „Zooals zij willen", antwoordde Rienzi onverschillig. „Zij zijn eerst enkele dagen geleden te Rome aangekomen; zij hebben hun soldij vooruit gekregen als zij meer vragen, laaf de Colonna's en de Orsini's meer geven dan ik. Trek af met uw sol daten, ridder, en vaarwel!" Brettonne was teleurgesteld zijn doel was, Rienzi meer en meer in zijn macht to krijgen. Deze mocht Palestrina niet ver overen, omdat dit zijn invloed zou ver- hoogen. Door de onverschilligheid van den Senator werd Brettonne in zijn eigen strik ken gevangen. .<Wordt vervolgd.)]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8