DE LAATSTE DER TRIBUNEN
MAANDAG 24 JULI 1933
Het Nederlandsch-Duitsche
Handelsverdrag
LASTIGE ONDERHANDELINGEN
Wat er tot stand
is gekomen
Ingediend is een wetsontwerp tot goed-
keuring van het Nederlandsch-Duitsche
Douaneverdrag met bijlage en daarbij be-
hoorend slotprotocol en van het verdrag tot
wijziging van het Nederlandsch-Duitsche
Douane- en Credietverdrag van 26 Novem
ber 1925, met daarbij behoorend protocol,
beide op 27 April 1933 te Berlijn tusschen
Nederland en Duitschland gesloten.
Aan de Memorie van Toelichting wordt
het volgende ontleend:
Sinds het begin van het jaar 1932 traden
bijzondere moeilijkheden op in liet handels
verkeer tusschen Nederland en Duitschland,
welke van den aanvang af de bijzondeie
aandacht van de Nederlandsche Regeering
hadden. Deze moeilijkheden betroffen aan
vankelijk voornamelijk het betalingsver
keer. De door Duitschland genomen devie-
zenmaatregelen vormden een groote belem
mering voor den Nederlandschen export
naar dat land.
ernstige moeilijkheden, welke Nederland op
douanegebied in Duitschland ondervond,
terwijl voorts getracht werd eenige moei
lijkheden van dien aard. welke men in de
toekomst vreesde, te voorkomen.
kan in het kort als volgt geschetst worden.
Tot 31 December 1932 waren de invoerrech
ten voor een aantal belangrijke uitvoerarti
kelen voor de Duitsche markt geconsoli
deerd in het Douane- en Credietverdrag van
26 November 1925. Voor eenige andere arti
kelen, die voor den Nederlandschen uitvoer
van groote beteekenis waren de gemid
delde waarde van den boter-export naar
Duitschland bedroeg voor de jaren 1925/1931
f 57 millioen en die voor eieren f 37 mil-
lioen had Nederland geen „eigen rech
ten". Voor boter kon tegen het einde van
het jaar een hoogst onbevredigende toe
stand eenigszins verzacht worden, terwijl
voor andere artikelen groote gevaren ge
ducht moesten worden.
Daarnaast werd de ontwikkeling van het
handelsverkeer met Duitschland beheerscht
door een zeer ongunstige regeling van het
betalingsverkeer, die een belangrijke be
lemmering voor den export beteekende.
De beperkte beschikbaarstelling van de-
vlezen voor de Duitsche autoriteiten heeft
ongetwijfeld de prijzen van de landbouw-
export-artikelen ongunstig beïnvloed. Onder
die omstandigheden, t.w. moeilijkheden in
het betalingsverkeer en weigering door de
Duitsche Regeering om waarborgen te go-
ven voor eenige belangrijke artikelen, waar
voor Nederland geen verdragsrechten had,
kan men in zekeren zin spreken van een
uitholling van het Douane- en Credietver
drag, zoodat de waarde van een verlenging
daarvan overigens slechts ter verkrij
ging door zeer reëele offers van Nederland
sche zijde op dat tijdstip meer dan pro
blematiek was. Onderhandelingen daarover
in de maand Mei zouden, niettegenstaande
Duitschland zicl^ destijds tot zulke onder
handelingen bereid verklaarde, geen bevre
digend resultaat hebben kunnen geven,
mede omdat de besprekingen over de arti
kelen boter en eieren tot geen resultaat ge
leid hadden. Daarbij kwam, dat de Duitsche
Regeering in October 1932 voorstellen aan
de Ned. Regeering deed betreffende een
contingenteering van den invoer van Ned.
landbouwartikelen in Duitschland, welke,
indien zij aanvaard zouden zijn, catastro-
phale gevolgen voor den Ned. landbouw
gehad zouden hebben. Het werd in de/daar
door geschapen sfeer nog moeilijker onder
handelingen over het handeleverdrag aan te
vangen.
Nadat de contingeifteerfngsplannen van
de Duitsche Regeering opgegeven waren,
werd de tijd voor nieuw overleg tot
een bevredigender regeling
van het betalingsverkeer met Duitschland,
voor zoover het betreft den export van Ne
derlandsche goederen. Op 31 December 1932
werd gesloten een protocol tot regeling van
de vorderingen, voortspruitend uit het goe
derenverkeer tusschen Nederland en
Duitschland.
Reeds eerder waren door Hr. Ms. Gezant
te Berlijn in opdracht van de Regeering
stappen in Berlijn gedaan met het doel te
komen tot een nieuw douaneverdrag met
Duitschland.
De onderhandelingen leidden tot het re
sultaat, dat op 27 April een tweetal verdra
gen met bijbehoorende protocollen te Ber
lijn werd ondertéekend, n.L het Neder
landsch-Duitsche Douaneverdrag van 27
April 1933 en het verdrag tot wijziging van
het Nederlandsch-Duitsche Douane- en
Credietverdrag van 26 November 1925.
De getroffen regelingen
Beschouwt men het geheel der getroffen
regelingen, dan moge als vaststaand aan
genomen worden, dat de verdragen een be
langrijke verbetering beteekenen met be
trekking tot den toestand, welke in den
aanvang van 1933 in het Nederlandsch-
Duitsche handelsverkeer was ontstaan. Ver
gelijkt men echter de mogelijkheden, die de
verdragen voor den Nederlandschen export
bieden met 'n vroegere periode, toen Duitsch
land niet alleen aan het Douane- en Cre
dietverdrag van 26 November 1925 was ge
bonden, doch vooral ook aan verdragen met
andere landen, waarvan Nederland krach
tens de meestbegunstiging profiteerde, dan
blijkt duidelijk, dat de positie vooral van
den Nederlandschen landfcouw-export veel
moeilijker is geworden. Het nieuwe douane
verdrag houdt onder zekere voorwaarden de
Duitsche grenzen open voor den Nederland
schen landbouw-export, die zonder een der
gelijke regeling ongetwijfeld nog zwaarder
slagen zou hebben gekregen. Aan de land
bouw-producten is bij de gevoerde onderhan
delingen, gezien het belang van de Duit
sche markt voor deze producten, meer dan
bijzondere aandacht moeten worden ge
schonken; nochtans werden ook voor de
industrie eenige niet onbelangrijke conces
sies bereikt.
Van vele belang is verder, dat de perio
de van onzekerheid, waarvan het jaar 1932
zoo duidelijk den stempel/droeg, voor een
groot deel werd overwonnen.
Vervolgens .geeft de Regeering een meer
gedetailleerde toelichting op de verdragen
en protocollen.
Haring
Hetzelfde geldt voor het artikel gezouten
haring. Daar het groote belang, dat Nederland
heeft bö den haring-Import in pultschland. nog
belangrijk achterstaat bjj den invoer van Groot-
Bri'ttannië en Noorwegen, was het bij de ander-
handelingen niet mogelijk een reductie van het
Invoerrecht te bereiken. In verband met de
heerschende onzekerheid op monetair gebied,
was de Duitsche Regeering evenmin bereid het
bestaande recht ln een verdrag met Nederland
staande contingent
Duur van het verdrag
mogelijk te
langen loop
tijd; daarom moest volstaan worden met eene
overeeiiivomst, welke tot 31 December 1933 loopt
Omtrent den eventueelen loop der zaken na
dien datum moge verwezen worden naar de
toelichting op het verdrag tot wijziging van
het Nederlandsch-Duitsche Douane- en Crediët-
srdrag van 26 November 1925. Zooals uit de
>egde briefwisseling van 27
Ms. gezant te Berlijn
Itenlandsehe Zaken van
het Duitsche Rijlc nader blijkt, was de Duitsche
regeering bereid, het verdrag op zijn laatst
met ingang van 10 Mei 1933 voorloopig toe to
In het slotprotocol wordt
ichlllendi
aard. Deze komen in het kort di
dat de vordeeling der contingenten
De uitvoercerttficaten. waarbij de aangewe
zen Nederlandsche autoriteiten verklaren, dat
de uitgevoerde hoeveelheden van bepaalde goe
deren onder een Dultsch douanecontingent
1 dit doel bereikt.
HET DOUANE- EN CREDIET
VERDRAG
Wat Duitschland wenschte
Artikel 1. Bij de onderhandelingen werd
door Duitschland gevraagd, zoowel een ver
lenging van het crediet als een verlaging van
de rente. De Nederlandsche regeering had over
wegende bezwaren tegen eene verlenging van
het In 1937 afloopende crediet. omdat zij den
ongeltiken duur der wederzüdsche concessies
niet wenschte te bestendigen.
Op het punt van de rente bestond niet zulk
een overwegend bezwaar om aan do Duitsche
wenschen tegemoet te komeen, zü het dan ook
dat de Nederlandsche regeering meende ter
zake eenige nadere voorwaarden te moeten
stellen. De verlaging van de rente van 5%
pCt. op 4 pCt. moet beschouwd worden als de
contraprestatie van Nederlandsche zijde voor
de faciliteiten, welke de Duitsche regeerimg in
het douaneverdrag heeft verleend. Niet dan
na rbp beraad heeft de regeering toegestemd
in een verlaging van de rente tot 4 pCt. Im
mers van crediettechnische standpunt be-
sobouwd. waarbij uiteraard ook het risico een
rol moet spelen, bestond er weinig aanleiding
renteverlaging en dan nog wel A 1% pCt. toe
te staan.
De noodzakelijkheid evenwel faciliteiten voor
den Nederlandschen export te verkrijgen en
de onmogelijkheid deze op andere wijze te er
langen, heeft den doorslag gegeven, waarbü
ook de zorgvuldige wijze, waarop het crediet
sinds 1920 door de z.g. ..Treuhandverwaltung
Kunst en Letteren.
JOSINE SIMONS-MEES
26 Juli 1863—26 Juli 1933
Josine Adrians SimonsMees werd gebo
ren 26 Juli 1863 te Rotterdam als dochter
van Rudolf Mees en Mathilde Vink. Zij
volgde de H. B. S. voor meisjes aldaar en
debuteerde met enkele schetjes in De Lan
taarn.
Reeds spoedig echter bleek het, in welke
richting haar beste kunnen en aspiratie uit
ging en gaf zij zich aan het dramatische
genre, dat zij heel haar leven door trouw
gebleven is: Voor het Diner en Droomleven
waren de eerste van een groote rij echt-
nationale, Nederlandsche degelijke tooneel-
werken.
In 1894 ging zij naar Londen, waar zij
reeds spoedig in 't huwelijk trad met Leo
Simons, den bekenden stichter en leider der
Wereldbibliotheek, die in 1893 zioh in Lon
den had gevestigd als firmant in een uitge
verszaak. Met haar man schreef Mevrouw
Simons—Mees Ouders en Ontgoocheld.
In 1900 repatriëerde zij en publiceerde tal
van stukken in tijdschriften, die later als af
zonderlijke uitgave verschenen in de Tooneel-
bibliotheek en Nederlandsche Bibliotheek.
Bekend zijn vooral Twee Levenskringen,
Moeder, De Veroveraar, Ati's huwelijk, Kas
bloem, Een Paladijn, Drie spelen van droom
en leven en Geloof.
Verschillende dezer stukken werden opge
voerd, echter lang niet alle, er was onder
de beroepsacteurs omtrent de al- of niet-
speelbaarheid van mevrouw Simons' stukken
nog al verschil van meening.
„Nochtans ziet de kriticus aldus D.
Th. Jaarsma zich gesteld tegenover het
onloochenbare feit, dat dit werk van begin
tot einde zuiver en innig dramatisch is."
De reden, waarom het werk van de jubi-
laresse zoo weinig doorgedrongen is tot het
groote publiek kan ook wel een andere zijn,
dan welke ontleend is aan de aard van haar
geciteerde auteur dat wij de tooneelorga-
nisatie bezitten die geëigend is voor de best-
mogelijke vertooning van werk van eigen
bodem van het oorspronkelijke Nederland
sche stuk?"
Hoe het zij, in mevrouw SimonsMees
bezit onze hedendaagsche dramatische kunst
een autrice van beteekenis. Zij bezit het ver
mogen een boeiend tooneelwerk, vol rijke
afwisseling, pakkende scènes, echt-dramati-
sche verwikkelingen en ontknoopingen sa
men te stellen, zij bezit de gave de problemen
van een tijd op aanschouwelijke wijze in het
leven harer tooneelfiguren te veraanschou
welijken.
Zonder daarmee te kort te willen doen
aan haar meer bekende stukken als Ati's
Huwelijk en Een Paladijn, wijzen wij ter il
lustratie hiervan op haar historische stuk,
dat wij als geslaagd boven alle waardee-
ren. Geloof. Ook voor dit stuk geldt de uit
spraak van Annie Salomons over Josine
Simons-Mees' drama's in 't algemeen: „Ik
wilde er u aan herinneren, dat we in dit
werk een bizonder boeiende lectuur bezitten,
die als zoodanig: nog niet genoeg wordt ge
waardeerd."
Een zielsconflict uit te beelden als gedaan
werd in den Hugenoten pasteur Rousson uit
Geloof, een teere opofferende liefde ge
schetst te hebben als waarmee zij Angèle den
leider doet omringen, de beteekenis van de
geloofskracht en de sterkte van de geloofs
haat zóó zichtbaar ons voor oogen te hebben
gesteld in een milieu en sfeer, welke met de
historische realiteit niet strijden, de on
partijdigheid zóó angstvallig in acht geno-
Radio Nieuws.
men te hebben, dat alles toont over welk
een meesterlijk talent in het uitbeelden van
de innerlijke krachten, die het leven der men
sohen leiden of verscheuren, Mevr. Simons
beschikt.
CAMPHUYSEN'S RIJMEN
In één der laatste Zondagsbladen van ons
blad werd een vraag gesteld naar eventueele
uitgaven van Camphuysen's Stichtelijke Rij
men. Deze bundel is alleen antiquarisch
verkrijgbaar, terwijl in de Pantheonserie
een bloemlezing verscheen, welke echter ge
heel onvoldoende en verouderd is. Van Vlo
ten gaf zijn werkje namelijk uit in 1861.
Er zal echter eerlang een geheel nieuwe,
volledige geannoteerde heruitgave van
Camphuysen's Stichtelijke Rijmen het licht
zien hij J. Muusses te Purmerend in de
reeks, waarin vóór kort Vondels Gebroeders
door Dr. C .C. v. d. Graft verscheen en bin
nenkort Julia van Feith bewerkt door Dr.
H. C. M. Ghijsen zal uitkomen.
De nieuwe Camphuysen wordt ingeleid
door een studie over den dichter en zijn
werk door W. Kramer, leeraar aan de H. B.
S. te Wageningen en door hem van kritische
en toelichtende aanteekeningen voorzien.
DE GEBROEDERS KNOOPENSCHAAR
Door G. TH. ROTMAN
7. Ziezoo, Jocodus nam ook 'n jamem
mertje, en zat een poosje later op een heer
lijk zonnig plekje aan den slootkant te
hengelen. Wegens het warme weer had hij
z'n jasje uitgetrokken en in het gras gelegd.
Af en toe wischte hij zich het zweet van z'n
voorhoofd, maar ving voorloopig nog niets.
8. Evenwel, hij vergat, z'n zakdoek goed
dieo in z'n zak te steken, zoodat die er een
eind uithing. Nu gebruikte Jodocus altijd
een rooden zakdoek, want dat spaart wasch-
kosten, en tegenwoordig moet je op de pen
ning wezen. Dit scheen echter minder naar
den zin van een grooten stier te zijn, die
het doekje woedend snuivend kwam bekijken.
(Wordt Woensdag vervolgd.)
Cola di Rienzi, de groote Senator van
Rome in de 14e eeuw
Door Edw. BULWER LYTTON
(86
Nu wendde Rienzi zich met een pijnlijk
gevoel af van elke gedachte aan dat „vroo-
lijke morgen". Voor hem was er geen „vroo-
lijk morgen" meer! Het tegenwoordige was
duister en doornig de toekomst scheen
nog neerdrukkender en onheilspellender.
Een andere bron van smart en verdriet
voor hem, die onder zooveel gevaren be
hoefte had aan den steun en de sympathie
van ware vrienden, was, dat tijdens zijn
afwezigheid het aantal van zijn oude mede
standers zoo verminderd was.
Sommigen waren dood; anderen, wier
ijver bekoeld was door de heftige omwente
lingen die Rome bij elke poging tot verbe
tering teisterden, hadden de stad verlaten
of zich teruggetrokken. Onbekende gezich
ten, een nieuw geslacht vulden de zalen van
het Kapitool. De meeste hoofden der volks
partij koesterden een diepen afkeer van de
pauselijke heerschappij en zagen met ach
terdocht en onwil neder op den man, die
wel tot heil van het volk regeerde, maai
wien de macht daartoe door den paus was
geschonken. Rienzi was er de man niet naar
om vroegere vrienden te vergeten, tot welken
stand zij ook mochten behooren en had
reeds tijd gevonden onn Cecco del Vecchio te
bezoeken. Doch de strenge republikein had
hem koel ontvangen. De vifcemde huurlin
gen en de titel van Senator waren dingen,
waar de werkman zich niet overheen kon
zetten en dit had hij imet zijn gewone open
hartigheid aan Rienzi gezegd.
„Wat dien titel betreft", antwoordde de
Senator vriendelijk, „namen veranderen
geen karakters. En die huurlingen zoodra
vijfhonderd Romeinen onder eede willen
beloven dag en nacht bereid te zijn tot de
verdediging van Rome, dank ik de Nor-
ïnandiërs af."
Cecco del Vecchio liet zich niet over
reden; eerlijk, maar onopgevoed, onhan
delbaar en lichtgeraakt van rature, kwam
het hem voor, aat de Senator hem niet meer
;,oodig had en dit krenkte zijn trot*. En
hce vreemd het moge schijnen do werk
man voelde een heimelijken wrevel legen
Rienzi, omdat deze hem niet onmiddellijk
had gezien en onderscheiden onder al de
duizenden op den dag van zijn triomfante
lijken intocht
De handwerkslieden hielden nog steeds
hun vergaderingen en Cecco del Vecchio
was niet zuinig niet zijn sombere voor
spellingen. Maar wat Rienzi nog het meest
van alles hinderde, was het veranderde op
treden van zijn ouden vriend en vertrouw
de, Pandulfa di Guido. Onder degenen die
hem dagelijks in het Kapitool hun hulde
kwamen brengen den bij het volk geliefden
burger missend, had hij hem ontboden en
tevergeefs getracht hun vroegere vriend
schap weer op te wekken. Pandulfo wendde
grooten eerbied voor, maar de toenadering
van den Senator kon den afstand tusschen
hen niet verminderen.
Zoo was de toestand waarin Rienzi ver
keerde en hoe vreemd het ook moge klinken
het volk scheen hem te aanbidden; wet en
vrijheid, leven en dood hield hij in de hand!
Van allen, die tot zijn bizondere omge
ving behoorden, was Angelo Villam de meest
begunstigde; de knaap, die Rienzi in zijn
lange ballingschap had vergezeld, was ook
op Nina's verlangen met hem van Avignon
naar het kamp van d'Albornoz getrokken.
Zijn ijver, edjn helder verstand en zijn op
rechte genegenheid deden den Senator de
gebreken in zijn karakter over het hoofd
zien en verschaften hem meer en meer
Rienzi's gunst. Het deed Rienzi goed, dat er
althans één trouw hart voor hem klopte en
de page, tot den rang van kamerjonker ver
heven, was altijd in zijn nabijheid en sliep
in zijn voorvertrek.
Toen de Senator zich in Tivoli naar hel
voor hem bestemde vertrek had begeven,
ging hij bij het open raam zitten. Bij het
licht der sterren zag hij de donkere pijn-
boomen op de heuvels en in de stilte van
den nacht hoorde hij, ondanks den geregel-
den, afgemeten tred der scihdldwachten be
neden, het ruischen der watervallen. Lang
zat Rienzi met de hand onder het hoofd, in
somber gepeins verzonken, totdat hij opkeek
en zag, hoe Villani's helderblauwe oogen
hem bezorgd aanstaarden.
„Is mijn heer ongesteld?" vroeg deze
aarzelend.
„Neen, Angelo; ik gevoel mij alleen droe
vig gestemd. Mij dunkt dat het voor een
Sepiemberavond vrij kil is! Angelo", ging
Rienzi voort, met de onrustige nieuwsgie
righeid, door een onzekere macht verwekt;
„Angelo, breng mij schrijfgereedschap hier.
Hebt gij ook gehoord, wat de manschapjien
denken van ons optrekken tegen Pa-
lestrina?"
„Verlangt mijnheer al hun praatjes te
hooren, aangenaam of niet?" vroeg Villani.
„Als ik alleen luisterde naar wat mij aan
genaam is, Angelo, dan was ik nooit in
Rome teruggekomen."
„Nu dan, ik hoorde een hopman op veel-
beteekenenden toon zeggen, dat de plaats
niet ingenomen zou worden."
„Zoo! en wat zeiden de hoofdlieden van
mijn Romeinsch legioen?"
„Heer, ik heb hooren mompelen dat zij
minder vreesden voor een nederlaag, dan
voor de wraak der baronnen bij een over
winning."
„En met zulke werktuigen meenen mijn
tijdgenooten in Europa en zal het onjuist
oordeelend nageslacht zich verheelden, dat
de werkman het ideaal en de volmaaktheid
kan scheppen! Breng mij dien Bijbel hier."
Toen Angelo vol eerbied het gewijde boek
bra/oht, zeide hij:
„Even voordat ik mijn makkers verliet,
hoorde ik zeggen dat heer Adriano Colonna
door zijn neef wordt gevangen gehouden."
„Ik heb het ook géhoord en ik geloof dat
het waar is", antwoordde Rienzi; „die ba
ronnen zouden liever hun eigen kinderen
ophangen, dan dat de kettingen van de
galg zouden roesten bij gebrek aan een
prooi. Maar de boozen zullen vernederd en
hun sterkten verwoest worden."
„Ik wenschte heer" zeide Villani, „dat onze
soldaten niet die Provenqalen tot hoofd
lieden hadden."
„Waarom?" vroeg Rienzi kortaf.
Hebben de werktuigen van het Hoofd der
Groote Bende ooit hun woord gehouden, wan
neer 't met Montreal's hebzucht of eerzucht
beter overeen kwam dit te breken? Was hij
tot voor enkele maanden niet de rechterhand
van Giovanni di Vico, en heet hij daarop zijn
diensten niet verkocht aan diens vijand,
kardinaal d'Albornoz? Die krijgslieden leven
met de menschen als met het vee."
„Gij hebt Montreal juist beschreven: een
gevaarlijk en een vreeselijk man. Maar zijn
broeders schijnen minder geslepen en flau
wer van aard; zij hebben geen moed genoeg
voor de misdaden van den b$ndiVen}oofd-
man. In ieder geval, Angelo, hebt gij een
punt aangeroerd, dat mij van mijn rustigen
slaap zal berooven. Beste jongen, gij moet
naar bed. Ga heen en als ge ooit hoort det
iemand Rienzi benijdt, denk dan dat
„God schiep geen genie om het te benij
den!" viel Villani in, met een levendigheid
die grooter was dan zijn eerbied. „Wij be
nijden de zon niet, maar wel de dalen, die
door haar stralen vruchtbaar gemaakt
worden."
„Welnu", zeide Rienzi met een bitter,
droefgeestig lachje, „als ik de zon ben, ver
lang ik naar den nacht. En die yal komen,
zoowel voor den aardschen als voor den
hemelschen pelgrim."
HOOFDSTUK XLIX.
De Jbedrieger bedrogen.
Toen Rienzi den volgende morgen het ver-
trek binnenkwam, waar zijn kapiteins hem
wachtten, zag hij onmiddellijk dat Messere
grettone's gelaat nog zeer betrokken was.
Arimhaldo, bij het diep inloopende raam
gezeten, vermeed zijn blik.
„Een fraaie morgen, heeren!" zeide Rien
zi; „de zon begunstigt onze onderneming. Ik
heb reeds berichten uit Rome ontvangen
eer het middag is, zullen versche troepen
hier aankomen."
„Het doet mij genoegen, Senator", ant
woordde Brettone, „dat uw berichten een
tegenwicht kunnen vormen voor het slechie
nieuws, dat ik u heb mede te deelen. De
soldaten morren hun soldij is niet be
taald; en ik vrees dat zij niet tegen Palestri-
na zullen optrekken, als zij geen geld
krijgen."
„Zooals zij willen", antwoordde Rienzi
onverschillig. „Zij zijn eerst enkele dagen
geleden te Rome aangekomen; zij hebben
hun soldij vooruit gekregen als zij meer
vragen, laaf de Colonna's en de Orsini's
meer geven dan ik. Trek af met uw sol
daten, ridder, en vaarwel!"
Brettonne was teleurgesteld zijn doel
was, Rienzi meer en meer in zijn macht to
krijgen. Deze mocht Palestrina niet ver
overen, omdat dit zijn invloed zou ver-
hoogen. Door de onverschilligheid van den
Senator werd Brettonne in zijn eigen strik
ken gevangen.
.<Wordt vervolgd.)]