DE HOLLANDERS AAN DE KAAP DE UITBARSTING KRAKATAU GOUVERNEUR JAN VAN RIEBEEK Do tijd van nieuwe blanke volksplantin gen scheen reeds achter ons te liggen, im mers de Vereenigde Staten van Noord-Ame- rika hebben hun grenzen voor verderen im- migratie-toevloed gesloten, nu al jaren aan een en ook onder andere hemelstreken viel weinig nieuwe activiteit te bespeuren. En ziet, nu brengen ons de laatste weken de dagbladen eensklaps weder nieuwe koloni satieplannen: Nieuw-Guinea, Noord-Austra lië Het vestigen van een volksplanting is iets wat fantasie van zeer veel menschen levendig maakt Aan het nieuwe begin, ergens omler geheel andere uiterlijke om standigheden, lijkt de bekoring vast te zit ten van nieuwere en onbeperktere mogelijk heden. De historie van de Hollanders aan de Kaap, die den grond legden van wat onder allerlei invloed thans is uitgegroeid tot de jünie van Zuid-Afrika, is vooral nu weder belangwekkend. De eerste landgenoot, die de Kaap bezocht (was Jan de Molenaar, die er in 1595 met vier schepen aanliep. Hem volgde 'dat was eerst in 1601, ook het ontdekken ging toen nog langzaam Joris van Spil bergen. Zijn kennismaking met het land ging reeds iets verder. Immers hij was het, die de namen Tafelberg en Tafelbaai uit vond en daarmede tevens do karakteristie ken; van het Kaapsche landschap. Weer iets verder o, onze oude Hollan ders hadden vaak den tijd ging de scheep yaarder CornelisMatelief de Jonge die in 1606 aan den voet van den Tafelberg de eerste groenten plantte, en een drietal rammen berevens zeventien ooien achterliet om het land te bevolken. Natuurlijk deed hij dit niet als een idyl lische aardigheid, want ook toen kostten rammen en ooien goed geld, dat men zóó maar niet weggooide. Deze scheepskapitein bedoelde er mee van de Kaap een soort van proviandeerings-station te maken, waar steeds versche waar, water, groente en yleesoh voorhanden zou zijn, ter bestrij ding van de toenmaals zoo gevreesde ziekte Ider zeilvaarders, de scheurbuik. De Engelsche kapitein K e e 1 a y, landde ,ëen jaar daarna op die plaats aan. Hij was in de veronderstelling, dat Matelief de Jonge ,voor elke natie had willen zorgen. De vetste schapen liet hij boord van zijn schip brengen en gaf daarvoor in de plaats enkele •magere. „Zóó vroeg reeds, in de geschiede nis van Zuid-Afrika, openbaarde zich de Engelsche geest van annexatie", zegt dr F. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen, dat ergens in de buurt van Batavia een natuurcatastrophe kan plaats hebben, waar van men zelfs in West-Europa de gevolgen waarneemt. En toch is het eerst vijftig jaren I geleden, en enkelen onzer zullen het zich kunnen herinneren, dat cfe Krakatau als een granaat explodeerde en geweldige hoe veelheden vulkanische stoffen uitslingerde tot zulk een hoogte, dat nog maanden later het stof over alle werelddeelen zweefde en Op een vroegen Zondagmorgen in Mei 1SS3 meende men op de reede van Batavia kanonnen te hooren donderen. Niemand wist, waar dit onophoudelijke geknetter en gerommel ,als van een zeeslag, vandaan kwam. Twee dagen later berichtten de van Sumatra komende schepen, dat de Kraka tau weer was gaan werken en zonder onder breking lava uitwierp. De "autoriteiten over legden, of het niet geraden was, het geheele eiland te doen ontruimen. Deze gedachte werd echter verworpen, want nu de uitbar sting eenmaal had plaats gehad en de krachten van het binnenste der aarde haar uitweg hadden gevonden, dreigde er geen gevaar meer. Ook ia de maanden Juni en Juli, waarin de zeer levendige werkzaam heid van den ontwaakten vulkaan aanhield, zag men in den uitvloeienden lavastroom slechts het bewijs voor de ongevaarlijkheid van den Krakatau, die tijdig de veiligheids kleppen in werking had gesteld. Op den llden Augustus betrad nog een maal een niet op Kr'akatau wonend Euro peaan het eiland: de Nederlaadsche kapi tein Terzenaar. Hij keerde terug naar Bata via, waar men nog altijd het gerommel van den berg vernam en deelde mede, dat zich drie nieuwe kraters hadden gevormd, waar uit met een gillend gefluit witte waterdamp spoot, en dat rondom den berg reeds een meterdikke aschlaag was neergedaald. Lang zamerhand werd de omgeving van den berg ontruimd, op grooteren afstand echter en op naburige eilanden bleef men wonen. En dat scheen juist gezien te zijn. Want wat Lion Cachet in zijn werk „De worstelstrijd der Transvalers". I Al had men op deze pleisterplaats op den j weg naar Indië ook nog geen vaste neder zetting, een soort van postkantoor of althans primitieve postdienst was er wel. Onder groote steenen, die met merkteekens waren voorzien, legden de schepelingen op weg naar de Oost hun brieven neer; deze wer den door het eerstvolgende schip, dat op de huisreis was, opgezocht, en naar het vader land medegenomen. Het duurde intusschen nog jaren, eer de Ileeren der Oost-Indische Compagnie er blijk van gaven, dat zij het groote voordeel be grepen om aan de Kaap de Goede Hoop een blijvend en betrouwbaar steunpunt te be zitten. In 1639 schijnt er weer over gesproken te zijn. Twee Hollandsche schepelingen, Leen d e r t J a n s z. en N1 c o 1 a a s Proot, die aan boord van de „Haarlem" schipbreuk hadden geleden, dienden een memorie in, waarin zij verhaalden van hun verblijf aan de „Cabo", van de vruchtbaarheid van het land en de vriendelijkheid der „Ottentoos" oftewel Hottentotten. Zij concludeerden dan ook, dat het „profijtelijk voor de Compagnie zou zijn, als er een fort en tuinen aan de Cabo, werden aangelegd." Het mocht alles niet baten! De man, die de Heeren XVII zou weten te overtuigen van het nut van een Kaapsche nederzetting, was Jan Anthonie van Riebeek. Van Riebeelc, die uit Wijk bij Duurstede stamde, ging als 21-jarige jongeman naar Oost-Indiö en wel als onder-chirurgijn. De nobele heelkunst liet hij al spoedig varen voor het koopmanschap. Hij was het, die op een thuisreis uit de Oost de bemanning' van de verongelukte „Haarlem" aan de Kaap oppikte. Hij bleef er ook eenigen tijd aan den wal en interesseerde er zich bijzon der voor de voortbrengselen van den bodem. Waarschijnlijk is op de verdere „voyagie" naar het vaderland het PÏan hij hem gerijpt tot stichting der Kaap-nederzetting. Van Riebeek schijnt zijn woord goed ge daan te hebben, want in Maart 1651 wer den de Kamers van Amsterdam en Zeeland door Heeren Bewindhebbers, met de uitvoe ring van een kolonisatieplan aan de Kaap belast. Den 23sten December van dat jaar werd Van Riebeek, wat hij in het minst niet verneur-Generaal en lid van den Raad van Indië werd. Met vele moeilijkheden heeft hij in die jaren te kampen gehad, maar Van Riebeek was een te ijverig en werkzaam man, om zich gewonnen te geven. Alles wat hij aan de Kaap heeft meegemaakt is te vinden in zijn „Dagverhaal", dat hij met stiptheid bijhield. Op vele bladzijden komt het duidelijk uit, dat hij zich steeds afhan kelijk gevoelde van Gods bestuur. Zoo stel de hij den 6en April in, de aankomstdag aan de Kaap, tot een vast blijvenden dank en bededag, ten einde de weldaden des Heeren, aan Van Riebeek en zijn manschap pen bewezen, bij de nakomelingen nooit te De Kaap de Goede Hoop, naar een oude gravure. VENETIE IN 'AMSTERDAM. De 'directie van het 'Amstelhotel te Amsterdam heeft ten gerieve van die terras-bezoekers eenige origU neele Venetiaansche gondels laten komen, waarmede men op den Amstel kan spelevaren. Venetiaansche stemming. gedacht had, belast met het opzicht van de expeditie, die naar Kaap de Goede Hoop zou vertrekken. M#t drie schepen de „Drommedaris", de „Reyger" en de „Hoop" verliet hij de reede van Texel, om den 6den April 1652 de Tafel baai binnen te loopen. Drie dagen later had hij reeds formeel 't bestuur over de te stichten kolonie aan- Op de eerste bladzijde van het Archief dat Van Riebeek aanlegde, schreef hij op 9 April 1652 een gebed, waarin hij Gods zegen in riep over de te stichten kolome en zich ge heel aan Gods leidingen onderwierp. In het reeds genoemde boek van Ds Lion Cachet zegt deze ervan: „Dit gebed kan, in zeker opzicht, het groot-charter der Hollandsche koloniën in Zuid-Afrika genoemd worden, en leert ons, beter dan tal van instructiën der „Heeren van de Compagnie" de bedoe ling kennen, waarmede de Kaapkolonie is aangelegd en de wijze, waarop men dc Volksplanting hoopte te bestieren". De Heeren van de Compagnie dachten niet anders, dan een tusschenstation te stich ten aan de Kaap, een pleisterplaats, om de schepen te verzorgen en allerlei waren in te Met de Hottentotten, die eens naar dewit- menschen kwamen kijken, begon men al spoedig eenigen handel te drijven. Moestui nen werden er aangelegd en vruchtboomen geplant. Een veestapel werd verkregen door vee in te ruilen met de Ottentoos en scha pen en koeien in te voeren uit Holland. Als bescherming tegen indringing van inlanders en wilde beesten begon men ook dadelijk een fort te bouwen. In het begin van Mei kwamen er nog twee schepen, die tot de expeditie behoor den, de „Walvisch" en de „Elephant", voor zien met levensmiddelen en bouwstoffen. Op de schepen waarmee van Riebeek was vertrokken bevonden zich 75 koppen, lieden van allerlei ambacht, maar bijna geen sol daten. Zij waren echter zoo beëedigd, dat, wanneer hét opperhoofd het noodig oor deelde hen ander werk te laten doen, dan hun ambacht, zij hier genoegen mee moes ten nemen. Do ziekentrooster Willem Ba- rendz Wijland bv. werd gebruikt om vee en schapen van de inboorlingen te ruilen voor andera artikelen. Bij de nederzetting bevonden zich twee chirurgijns en een assistent-hoofd om bet bestuur waar te nemen, als Van Riebeek buiten staat mocht geraken dit te doen. Men begrijpt, dat er aan de Kaap heel wat werk te doen was; daarbij kwam nog, dat er velen van de kolonisten ziek werden en men in een periode was, dat storm en regen deze landstreek teisterden. In Augus tus werd het weer gunstiger en kwam het fort gereed. De omtrek werd verkend en met de Hottentotten deed men goede zaken. Velen, die naar de Kaap gegaan zijn, schijnen dit te hebben gedaan met het voor uitzicht op een spoedige bevordering in Indië. Het grondgebied der Compagnie aan de Kaap, breidde zich geleidelijk uit en het eigenlijke plan om slechts eet> pleisterplaats aan te leggen, werd zoodanig gewijzigd, dat men aan verschillende personen vergunning gaf zich aan de Kaap te vestigen. Alles wat naar de Kaap meegenomen was of uit Batavia werd aangevoerd, om te plan ten, had er een vruchtbaren bodem. doen vergeten en tot Gods eer in gedachte nis te houden. Te Kaapstad werd voor Van Riebeek een standbeeld opgericht en staat daar de man ten voeten uit, die eens de Prinsenvlag aan de Kaap plantte. In 1677 overleed deze merkwaardige en kloeke zeevaarder. De verdere ontwikkeling van de Kaapkolonie. Op 6 Mei 1662 werd Van Riebeek opge volgd door Zacharias van Wagenaar. De be volking bedroeg toen ongeveer 200 zielen. Zestig jaar later was zij reeds geklommen tot 4000. Wel een bewijs, dat er steeds meer kolonisten naar de Kaap trokken. De Com pagnie moedigde velen aan zich blijvend aan de Kaap te vestigen. Dit ging alles secuur in zijn werk, want er werd op gelet of ze Protestant waren en van onbesproken zedelijk gedrag. Sommige kolonisten waren gehuwd; de meesten echter ongehuwd en om deze van een echtgenoote te voorzien, zond de Compagnie omstreeks 1664, een vijftigtal meisjes uit Holland, die beschre ven stonden als „arme, doch eerbare, fat soenlijke meisjes, meestal weezen". Eenige jaren later trokken er met een vijftigtal boeren en ambachtslieden evenzoo veel meisjes mee, meestal uit den boeren stand. Deze menschen kozen hun woon plaats in het toen pas aangelegde district Stellenbosch. Later kwamen hier nog bij een honderd gezinnen van Fransohe Protestan ten die om des geloofs wil naar Holland waren gevlucht en vandaar naar de Kaap emigreerden. Toch heeft de Hollandsche idee de overhand behouden, wat ook sterk uit kwam in den aanleg van Kaapstad en den bouw der wroningen. De namen echter der Hugenoten, die naar de Kaap trokken, ble ven gehandhaafd en worden tot op heden nog in Zuid-Afrika gevonden. Vermeld zij hier nog, dat men de eerste kolonisten en de vrouwen, die naar de Kaap trokken wal eens in een slecht daglicht ge steld heeft Dat er wel eens verkeerden onder zijn geweest, is niet uitgesloten, maar de groote meerderheid der oude kolonisten waren ronde en kloeke Hollanders, die ge toond hebben, dat er met moed en beleid veel te bereiken is. Toen de Kaapkolonie zich uitbreidde, zijn Tien jaar is Van Riebeek gouverneur ge weest van de Kaap. Hij vertrok in 1662 naar Batavia, waar hij secretaris van den Gou Type van een oud-Holland sche behuizing a an 'de Kaap-, Java niemand kon slapen. Te kwart voor zeven weerklonk een zoo hevige knal, dat alle huizen op hun fundamenten trilden. Lampen sprongen kapot, ruiten vielen klet terend aan scherven, schilderijen vielen van de wanden, deuren openden zich van zelf. Ieder ijlde ontzet naar buiten. Nog eenige ratelende donderslagen, daarna was alles stil. Eenige uren later begon de hemel zich te verduisteren. De damp en de fijne asch' die de vulkaan in ongelooflijke hoeveel heden had uitgestooten, kwamen aandrijven: en vanaf negen uur was het zoo donker, dat de lantarens moesten worden aange stoken. Na twee uur viel een zeer hinder lijke regen van vulkanische asch, die de oogen pijnlijk aandeed en dagen lang bleef aanhouden". Dit schreef iemand, die meer dan 100 K.M. van de plaats der catastrophe verwijderd was. Nog een boeiender schildering geeft een kapitein, die op den dag na de ramp de streek passeerde, waar zich tevoren het bloeiende eiland Krakatau had uitgestrekt! „Op den 2Ssten Augustus voeren wij in. Straat Soenda en deden daar de huivering wekkendste waarnemingen. Alles in de toch welbekende streek kwam ons vreemd voor. Wij passeerden groepen kleine eilanden, die we vroeger nooit gezien hadden. Op de an dere eilanden stonden alle hoornen zonder bladen. De eens zoo heerlijke palmen waren gehavend en half verkoold. Overal bedekte een grauwe, eigenaardige massa den zee spiegel. Om te onderzoeken, wat voor sub stantie dit was, vischte ik een emmervol op. Het waspuimsteen! Het geheele land schap en zelfs de oppervlakte der zee waren dozijnen kilometers ver bedekt met puim steen. De uitbarsting van den Krakatau en de explosie van het eiland hadden niet alleen den bergkegel, maar bijna liet geheele eiland in stukjes gescheurd en met ontzettende kracht ia de hoogte geslingerd. Daarbij ont stond een geweldige, ongeveer vijftig meter hooge vloedglof, die met razende snelheid over de eilanden in de nabijheid rolde en al wat leefde, meesleurde of verpletterde. Vijf-en-zeventig duizend menschen kwamen om, geheele eilanden verdwenen met alle dorpen in de diepte der zee. Nog dagen later passeerden wij uitgestrekte lijkenvelden, waar de menschenhaaien liun luguber be drijf uitoefenden en tot een afschuwelijk festijn waren bijeengekomen". De vloedgolf zelf rolde tweemaal om de geheele aarde; de luchtverplaatsing, door de uitbarsting bewerkt, plantte zich driemaal rond de aarde voort: driemaal werd zij door de barometers van alle meteorologische sta tions geregistreerd. De eruptieknal, die te Buitenzorg de ruiten had doen springen, had volgens wetenschappelijke metingen een verbreidingsstraal van 3300 K.M. Het gebied, waar de puimsteenregen was gevallen, was twintigmaal zoo groot als Nederland. Had deze catastrophe in een dichter bewoond ge bied plaats gevonden, dan had men de slachtoffers niet bij tienduizenden, maar hij -millioenen moeten tellen. er gouverneurs geweest die misbruik gin gen maken van hun macht, we noemen er hier van Adr. v. d. Steil, P. G. van Noot en Van Plettenberg. Daartegenover waren er ook die met groote opoffering alles hebben aangewend om de kolonisten bij te staan. Zoo was b.v. Mauritz Pasquess, de eerste die voor behoorlijk onderwijs heeft gezorgd Steeds verder trokken de boeren land waarts in en dit hebben zij nog meer ge daan toen Engeland zich in 1795 voor de eerste maal, en in 1806 voor de tweede ma.al van de Kaap meester maakte. Toen zijn de Boeren met hun „Trek" begonnen, eerst naar Natal, toen naar Oranje-Vrijstaat en Transvaal totdat Engeland hen ook daar achterhaalde. De geschiedenis van de trek is er een geworden van bloed en tranen voor onze stamverwanten en hun strijd te gen de Britten is bekend. In Kaapstad is nog veel dat aan de stich ting der Hollanders herinnert Ook is de strijd der boeren niet tevergeefs geweest, want op 31 Mei 1928, ruim een kwart eeuw na het sluiten van den Vrede te Vereeni- ging, werd de oude statenvlag (oranje, wit, blauw) waarmede Van Riebeek aan de Kaap landde tot nationale vlag verheven, terwijl de vroegere vlaggen van Transvaal, Vrijstaat en Kolonie in deze vlag opgenomen zijn op de witte baan. J. 'A. K. Na de uitbarsting. Wat op den 26sten en den 27sten Augus tus 1883 met het eiland Krakatau is gebeurd, daarvan kan tot op dit oogenblik niemand een getuigenis afleggen, want er* waren geen overlevenden in een kring van 25 K.M. rondom het eiland. Toen in het midden van September de eerste menschen de rest van het vroegere eiland betraden, vonden zij daar slechts een meterdikke lavakorst. En toen zij peilden, waar vroeger de dorpen hadden gestaan en de Krakatau zich had verheven, maten zij een diepte tusschen 300 en 3000 meter. Voor' de eerste keer in de geschiedenis had zich de ondergang van Atlantis en het verdwijnen van het groote Middenamerikaansche vasteland in het klein voltrokken: de aardoppervlakte was ingestort en in de bodemlooze zee verzon ken. Ooggetuigen van den ondergang van het eiland Krakatau zijn er niet. Slechts „oor getuigen", die op meer dan 100 K.M. af stand woonden, gaven hun indrukken weer, en hun schilderingen zijn altijd nog gruwe lijk genoeg. Zoo vertelde de Nederlandsche ingenieur Verbeek, die zich op Buitenzorg bevond, het volgende: „Op Zondag 26 Augustus hoorden wij te Buitenzorg een dof gerommel, dat aanvan kelijk klonk als een verwijderde donder. Een uur later vernam men ook reeds scher pe, knallende detonaties. Zij werden steeds sterker en bereikten in de eerste morgen uren van den 27sten Augustus zulk een kracht dat aan de geheele Oostkus-t van VAN DE de deskundigen hadden voorspeld, gebeurde midden Augustus: het gerommel werd niet langer te Batavia gehoord, de Krakatau was tot rust gekomen. Tijdens 'de uitbarsting.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11