onderzoek
in
DUITSCHLAND
ZATERDAG 22 JUL11933
DERDE BLAD PAG. 9
MET DE ROTTERD. LLOYD
NAAR NOORWEGEN
OVER DE BERGEN EN DOOR DE
DALEN
Een tocht naar de gletscher
Hl*) (Slot)
Andalsnes werd nog vaarwel gezegd op
dezelfde dag dat we er -waren aangekomen.
Des avonds om 10.24 werd het anker ge
licht; om middernacht werd de Moldefjord
verlaten; de volgende morgen om 5.27 werd
te Merok aangelegd. Voor wie het op de
kaart zou wilicn nagaan, zij vermeld dat de
tocht ging door de volgende fjorden: Isfjord
(waaraan Andalsnes ligt), Romdalsfjord,
Mifjord, Harkansfjord, Vickeröfjord, Bred-
sund, Sulefjord, Storfjord, Sunnelosfjord,
Geirangerfjord. Dit ging inderdaad door een
schitterend gedeelte van Noorwegen. De
meeste passagiers hebben het op de terug
tocht die overdag plaats had, waargenomen.
De Geirangerfjord is 15 K.M. lang en s-vor-
mig. De doorvaart is er maar heel smal,
zoodat men links en rechts tusschen steile
tot 1000 M. omhooggaande rotsgevaarten
heengaat. Juist waar de bergen het hoogst
zijn, moet het water het diepst wezen. Vol
ontzag kijken we naar de grootschheid dezer
schepping. Kort voor het eind de waterval
van de Zeven Zustere. Zeven watervallen
storten naast elkaar van ettelijke honderden
meters hoogte hun water in de fjord. We
varen nog een kort eindje, we slaan een
hoek om en zien voor ons liggen Merok,
het einddoel van onze tocht. Tusschpn hoope
bergreuzen ligt dit schilderachtige plaatsje,
dat hoogstens enkele honderden inwoners
telt. Van de bergen zijn blijkbaar aardstor
tingen naar beneden gekomen, die hier en
daar gelegenheid geven voor wat cultuur.
Recht tegenover Merok staan enkele huizen
tot op de halve hoogte van de berg, een
zigzagweg is duidelijk waar te nemen. De
hoogst gelegen woning is een hotelletje. Het
moet een ideaal buitenverblijf zijn voor rust-
behoevenden. Men kan er tot bedaren ko
men, tot er geen bedaren meer aan is.
De lucht is een beetje betrokken, zware
nevels hangen over de bergtoppen. We wor
den wat bezorgd of het goede weer ons mis
schien wil verlaten, juist nu de mooiste excur
sie nog komen moet. Af én toe regent het 'n
beetje. Plotseling steekt een felle wind op,
een dichte vuilgrijze nevel klimt van de
tegenover ons liggende berg naar beneden;
we zien hem hoe langer hoe lager komen,
verder en verder kruipt hij; een groot deel
van de berg is reeds aan onze oogen ont
trokken. Maar opeens breekt achter ons de
II stond in ons blad van 20 Junk
Vijf toeristen van de
Dempo klommen
naar de gletscher.
Men ziet er hier drie
van: de kapitein van
de „Dempo", de heer
TJ. Udema, mevr.
Franken, en de schrij
ver van deze arti
kelen.
zon door, de twee machten stooten tegen
elkaar, zal het licht het winnen of zal de
duistere nevel ons straks omhullen? Een
korte strijd is het, het licht der zon wint
het; op het water van de fjord tusschen de
bergen terzijde van ons komt een regenboog,
halfweg de berg een tweede boog. Het na
tuurverschijnsel imponeert ons. Langzaam
drijft de zon de nevelen terug. De contouren
der bergen worden weer zichtbaar. De wind
gaat weer liggen. Het is stil geworden.
Al spoedig steekt de eerste boot met toe
risten van liet schip af, en op het moment
dat de boot zich losmaakt, worden op het
land drie saluutschoten gelost. Als een don
derslag rolt de echo tusschen de rotsgevaar
ten. Noorwegen heeft Nederland het welkom
toegeroepen. De menschen uit de vlakke vel
den worden begroet door de bergen.
De autotocht die des middags vanuit Merok
gemaakt werd is ei een om nooit te ver
geten. Hooger dan in Zwitserland zijn de
bergen hier zeer zeker niet, de hoogste top
pen zijn misschien 1800 a 2000 Meter. Maar
de Noordelijker ligging maakt dat de sneeuw
en de gletschers ook op veel lager hoogte te
vinden zijn. Het groote wonder is bovendien
dat men j.er zeeschip de gletscherbergen pas
seert.
Een groot aantal auto's staat gereed. Geen
bussen, waarin men met 30 of meer perso
nen opeengepakt zit, maar elke wagen kan
hoogstens zes toeristen meenemen. Uit alle
plaatsen in de omtrek heeft men de auto's
bij elkaar getrommeld om het gezelschap te
vervoeren. Onmiddellijk gaat onze wagen
klimmen, langzaam stijgt hij tot steeds groo-
ter hoogte; vaar zullen we doorgaan, vra
gen we ons af, tusschen de noordelijke of
de zuidelijke toppen door?
Een bergstroom komt van 1000 M. hoogte
zich bij Merok in zee storten; we passeeren
deze aaneenschakeling van watervallen her
haaldelijk; af en toe krijgen we de Dempo
weer in het vizier. Naarmate we hooger
klimmen wordt de 17000 ton metende Oceaan-
stoomer kleiner. De stuurman, die bij ons
in de wagen zit, merkt tegen z'n collega
op, dat het nu niet meer is dan een jacht.
Tusschen de hooge en massale steenklom
pen zien we zonovergoten enkele valleien.
Men is bezig met hooien; hier en daar ziet
men een roggeveld, armzalige halmen ver
geleken met wat onze eigen vruchtbare bo
dem oplevert. Naarmate we hooger stijgen
wordt de vegetatie minder. De dennen en de
berken zijn schrale en armelijk uitziende
stammetjes. Het wordt koud. We trekken
zou bereikt worden. Hand aan hand klom
men er drie naar boven, de anderen meen
den langs een omweg beter paden te vinden,
maar moesten onderweg een dame met haar
man terugsturen, omdat het zwakke geslacht
een enkel verzwikte. Doch de anderen ver
saagden niet: als klipgeiten sprongen ze
van de eene steen op de andere, doorwaad
den talrijke schuimende beekjes, maar bij de
gletscher kwamen ze dan toch eindelijk aan:
vijf leden van het gezelschap konden zich
op die gletscher nederzetten, één damejiad
de stoutmoedige tocht gewaagd; men ziet
haar op de foto die hierbij wordt afgedrukt,
te zamen met de kapitein van de Dempo, en
iemand van wie de echtgenoote van de schrij
ver van dit artikel beweert dat ze hem heel
goed kent. De andere twee stoutmoedige
klimmers waren de administrateur van de
Dempo en een collega-journalist, de te Rot
terdam wonende vertegenwoordiger van een
bekend te Amsterdam verschijnend antirev.
dagblad.
Maar na het stijgen komt het dalen. Er
varen bergbeklimmers beweren dat het laat
ste eigenlijk moeilijker is dan het eerste. In
ons geval viel het echter nogal mee. Wc
hadden al wat ondervinding opgedaan en
daarvan profiteerend kwamen we zonder
heel veel moeite beneden. De meeste auto's
waren reeds schipwaarts getogen en de onze
snelde hen achterna. Onderweg moesten we
nog een paar keer wachten, omdat enkele
lieftallige jongedames uit een wagen vóór
ons af en toe bloemetjes van de bergen moes-
Djupvasshytta
„de hut aan
het diepe wa
ter". Vanuit
dit hotel had
men het uit
zicht op een
geweldige giet
scher.
onze jassen wat nauwer aan en houden onze
kragen goed dicht.
De 17 K.M. lange tocht brengt ons naar
Djupvasshytta. Dat is tenminste de lengte
van de weg waar we een uur over doen.
Maar hemelsbreed gemeten zou het waar
schijnlijk hoogstens een paar kilometer zijn.
We zijn op het hoogste punt van de smalle
weg die van Merok voert naar Grotli. Het
is hier 1038 M. hoog en er staat een hotel
letje aan de oever van een bergmeer, waar
van men beweert, dat het 500 M. diep is.
Allervriendelijkst ontvangen ons de Noor-
sche jongedames met koffie en gebak. De
onvermijdelijke prentbriefkaarten worden
verzonden, en dan wordt de omgeving ver
kend.
De kapitein wil naar de gletscher, welks
eindpunt een 400 Meter hooger ligt en die
zich over een geweldige bergrug uitstrekt.
Velen willen hem vergezellen, maar als het
er op aankomt gaan van de 200 menschen
slechts twee dames en vijf heeren de tocht
ondernemen. Het leek betrekkelijk gemakke
lijk, maar ook hier bedroog de schijn. Het
was eigenlijk een klimpartij voor ervaren
klauteraars, de schoenen en vooral de dames
schoenen, waren er geenszins op berekend.
De weg leidde vrij steil omhoog en tusschen
de steenen gutsten soms onoverspringbare
bergstroompjes. Dan werd de weg gepro
beerd; om natte voeten en vuile kleeren ga
ven de klimmers niet: het doel moest en
ten plukken, om ze als aandenken te bewa
ren. De beleefdheid liet natuurlijk niet toe
dat we voorbij stevenden en de smalle weg
deed dat evenmin, want andens zouden we
gevaar loopen in een diepe afgrond te stor
ten. Maar als belooning voor het wachten
werden onze knoopsgaten versierd met
blauwe bloemetjes.
Die nacht sliepen de meeste menschen uit.
Het schip lei stil. Pas de volgende ochtend
om acht uur zouden we het anker lichten.
Er was dus een schoone gelegenheid, om
zonder last van de schommelingen rustig te
slapen en iets van het achterstallige in te
halen.
Drie stooten van de stoomfluit van de
„Dempo" gaven het sein tot vertrek, en drie
geweerschoten knalden aan de oever ten af
scheid. De bergen weerkaatsten de groeten
vele malen. Langzaam voeren we weg. sloe
gen dadelijk de kromming van de fjord in
en het liefelijk gelegen Merok was uit het
gezicht verdwenen.
We voeren weer voorbij de waterval de
„Zeven Zusters". Vooral in het voorjaar als
de sneeuw op de bergen gaat smelten, moe
ten deze zeven watervallen een imposant
schouwspel opleveren.
Zoo kwamen we na enkele uren weer voor
de kust. Opnieuw werd tusschen de tallooze
eilanden doorgevaren, tot des avonds een
uur of tien, toen in de buurt van Bergen de
loodsen het schip verlieten.
„It's a beautiful ship", het is een prach
tig schip, zei 'e eene loods, terwijl hij op
de ladder stapte, tegen de heer W. Ruys,
die erbij stond: „I hope you'll be able to
send a ship round again." ik hoop dat u
nóg eens een schip kunt sturen, zei de
ander, en daalde een meter of 15 naar be
neden in het roeibootje.
We kozen nu de open zee en de „Dempo"
.oer heel de nacht en de volgende dag en
nog een nacht door. om op de zevende dag
na onze uitreis weer voor de kade te Rot
terdam aan te komen.
Hartelijk namen de passagiers afscheid
van elkaar en ieder spoedde zich naar huis
f naar zijn arbeidsterrein.
De tochtgenooten hebben nog wel gelegen
heid gehad om de reis eens in gedachten
te gaan: de meesten deden het door de
tallooze foto's te laten ontwikkelen en ze
te rangschikken, en de journalisten door er
hun lezers van te vertellen.
Behalve dat de reis een record aan mooi
weer in Noorwegen gaf, was ze het ook nog
in het aantal foto's dat de scheepsfotograaf
had te maken. Hij had er enkele duizenden
te leveren naar hij ons vertelde, en was
daarmee uitgegaan boven toeristenreizen, die
hij in vorige jaren had meegemaakt. Ook
verschillende van de foto's die bij deze
artikelen zijn geplaatst, zijn door deze foto
graaf, de heer Zandvliet, vervaardigd.
Op de laatste avond heeft een der toe
risten de dank van het gezelschap vertolkt
tegenover de directie van de Rotterdamsche
Lloyd, welke toespraak door de heer Th. A.
W. Ruys werd beantwoord.
Gemengd Nieuws
DEVIEZENSMOKKELAARS
VEROORDEELD
Door het Schepengerecht te Crefeld wer
den veroordeeld de dames mevr. Ganges,
mevr. Timmermans en mej. Scheper, allen
uit Venlo, die eenige weken geleden geai-
resteerd werden omdat zij elk een bedrag
van 1000 Mark van een reischeque fraudu
leus over de Hollandsche grens poogden te
brengen. De twee eerstgenoemde dames
werden veroordeeld tot drie weken gevan
genisstraf; mej. Schepers, die tevens fraude
gepleegd had met een pas, tot vier weken
gevangenisstraf en een geldboete van 3000
Mark.
HET GOUD VAN DE „LUTINE"
Men meldt ons van Terschelling: Gister
is het kelgelvormige onderstuk van het ber
gingstoestel van den heer Beckers op pon
tons van de haven van Terschelling over
gebracht naar het „Lutine"-terrein in den
Stortemelk tusschen Vlieland en TeTrschel-
ling, en aldaar op den zeebodem geplaatst.
In den namiddag kwam men op het terrein
aan, doch eerst in de avonduren toen de
vloed op zijn hoogst stond en er bijna geen
stroom meer stond kon de toren worden
kant van de toren het spiegelgladde zee
oppervlak. Om 9.15 bereikte het toestel den
zeebodem. Slechts een klein stuk van den
toren, naar schatting een vierde gedeelte,
bleef boven het water uitsteken. De toren
stond echter ongeveer tien graden scheef.
Men zal thans trachten hem recht te krij
gen. De werkzaamheden worden zoo spoe
dig mogelijk voortgezet.
VERDRRONKEN
Te Eemnes is in de Eemnesservaart bij
het zwemmen verdronken de 35-jarige land
bouwersknecht M. v. d. Veer, woonachtig te
Nijkerk. Het stoffelijk overschot is later
door zwemmers opgehaald.
fizenêijU. uerk&eSeJtd
bijzonder verzachtend,
opdrogend en reuk-
wegnemend. werkt
PUROL
POEDER
bij transpireerende
oksels en voeten.
Strooibussen 60 cL en I gld.
Bij Apoth. en Drogisten. L'
BRAND TE AMSTERDAM
_e Amsterdam werd gister de brand
weer gealarmeerd voor een brand, die zijn
oorsprong had gevonden in clen kelder van
het gelijkstraate gedeelte van perceel Wage-
naarstraat 28. l'n dit gedeelte is een winkel
in meubelen en bedden gevestigd van den
heer Saanuel Goudeket. De kelder is in ge
bruik als werkplaats en daarin hielden twee
jongens zich onledig niet het vullen van bed
den met kapok.
Tegenover de politie clie hen aan een kruis
srhoor onderworpen heelt, ontkenden zij
aanvankelijk vuur te hebben gemaakt, doch
kort daarop gaven zij toe een lucifer te heb
ben aangestoken „om te gaan rooken'.
Hoe het zijtoen het eerste brandweerman
teriaal gearriveerd was, liet de brandmees
ter éen der brandwachts met een slang ach
terin gaan. Van de binnenplaats af werd
kort daarop de eerste aanval op het in de
kelder heersohende vuur, dat vanwege de
kapok een dikke vette rook ontwikkelde, ge
richt, teneinde te voorkomen dat het zou
doorslaan naar een zich boven den kelder
bevindend opkamertje.
Twee leden van het brandweerpersoneel
la-eg en hierna order om met rookinaskere ge
wapend de winkel binnen te gaan. Toen zij
met slangen binnen waren, moesten zij da
delijk retireeren, doordat het vuur en de
rook in de kelder door de van de binnen-,
plaats gerichte waterstraal in hun richting
werd gedreven.
Door den rook konden zij de buitendeur,
die gedeeltelijk achter hen was dichtgeval
len, niet spoedig genoeg openkrijgen, zoodat.'
zij half verstikt door de rook en de ingeadem
de heete lucht de bovenruit insloegen. De
ruit van den winkl was tevoren reeds inge
slagen om de beide in het nauw verkeerende
manschappen te bevrijden. Beiden zijn naar
het O.L.V. Gasthuis vervoerd. Beiden hadden
snij wonden, terwijl één van hen ook brand
wonden opgeloopen had.
Na een half uur hard werken was de brand
weer het vuur meester. eDkelder is geheel,
de winkel gedeeltelijk uitgebrand. .Verzeke'.
ring dekt de schade.
ERNSTIGE AANRIJDING
TWEE BELGEN GEWOND.
Men meldt ons uit Rotterdam:
Gistermiddag te kwart over vier is op
den hoek van den Mauritsweg en de Aert
van Nesstraat een vrachtauto, bestuurd door
zekeren G. N., die de bocht te kort nam, te
gen een motorrijwiel gereden. De botsing
was zoo hevig, dat het motorrijwiel ver
nield werd. De berijder, de 26-jarige P. H,
P. en de duo-passagier de 28-jarige T. G.,
beide uit Leuven afkomstig, werden tegen
de straat geslingerd. P. brak zijn rechter,
onderbeen en moest in het ziekenhuis aan
den Coolsingel worden opgenomen. G., die
schaafwonden opliep, is daar verbonden.
Tegen den chauffeur van de vrachtauto
is proces-verbaal opgemaakt.
XVIII
Jodenvraagstuk; cultuur en vrije beroepen
(H. D.) Wanneer wij thans iets gaan zeggen van den joodschen
invloed op het cultuurleven van Duitschland, beteekent dat met
een in beschuldiging stellen. De Duitsche staat immers heeft
zelf toegelaten, dat een groot percentage zijner joodsche bur
gers onderwijs ontving aan zijn middelbare en hoogere onder
wijsinrichtingen en daar de bullen en de diploma's behaalden,
waarmede later vooraanstaande posten werden veroverd. Echter,
het zou het tegenovergestelde van objectiviteit zijn, wanneer
niet de werkelijkheid precies geteekend werd, als ze is.
Het groote bezwaar dan, dat de nieuwe leiders en hun volge
lingen in Duitschland hebben, is, dat de cultureele arbeid van
de wetenschappelijk onderlegde joden niet bedoelt de Duitsche
natie als zoodanig te dienen, doch er op uit is, het menschdom,
gelijk dit internationaal leeft, van dienst te zijn. En dit kan zijn
nut hebben, doch Duitschland kan dan pas weer een plaats in
nemen in de rij der volkeren, als het ontwaakt is tot een land
met groote nationale inzichten. Bovendien het Duitsche volk
staat op den bodem van het Christendom, en de joodsche we
tenschap erkent dit niet. Behoorden nu de wetenschappelijke
joden tot het vrome, orthodoxe israëlitische volk, dan was er
zoo goed als geen gevaar. Want het orthodoxe jodendom is tegen
vermenging met de niet-joden, op grond van de wet van Mozes.
Doch de moderne joden streven naar assimilatie, naar vermen
ging, en brengen hun denkbeelden, vrucht van wetenschappe
lijke'opleiding, over op het terrein van het zuiver Duitsche
volk en weeken dit los van de historie en van den grondslag
der natie.
Wil nu in verband met deze uiteenzetting bezien, wat zich
op heden afspeelt op het gebied van het Duitsche cultuurleven,
en de erkenning zal moeten volgen, dat hier beginsel tegenover
beginsel gesteld wordt, zoodat nog niemand weet, hoe de brug
geslagen kan worden, waardoor beide standpunten elkaar zullen
gaan verdragen.
Tegenover elkaar staan dan wereldburgerschap en
het ideaal van den mensch als cultuurdrager,
en de cultuur van het ganse he volk, hetwelk tot
een bepaald ras behoort. Dit laatste wil in het wereld-
menschdom de stem van het ras, van het eigen volk doen weer
klinken, en zóó haar taak tegenover het geheel vervullen. Wat
uit den vaderlandschen bodem opgegroeid is, uit aarde en uit
bloed, door de geschiedenis gelouterd, moet als vergif bekam
pen, wat aan dit gegroeide het karakter wil ontnemen.
Daarom geen kunst, welke te Parijs haar oorsprong vond,
maar eene vaderlandsche, een Duitsche. Een eigen litteratuur,
een eigen mode, een eigen vorm van opvoeding en onderwijs,
alles getoetst aan den karaktertrek van het Duitschdom. Waar
om wel een Fransche cultuur en geen Duitsche? Een joodsch
theater is aanvaardbaar, maar een duitsch theater met een
joodschen leider niet. De jood, aldus zij, die Duitschland willen
zuiveren, is gast en hij mag geen invloed willen uitoefenen op
het Duitsche geestesleven en op de cultuur. Hij moest het
trouwens niet willen. In een joodsch Palestina zal men geen
christen of geen arabier een cultureele taak te verzorgen èeven.
Nu is er in dit betoog slechts één stap te doen tot de wereld
van het recht. Men gevoelt nu, welke haat uitging tot de
Berlijnsche Hoofd- en ondercommissaris van politie, die joden
waren. Alsook, dat de positie der joodsche rechtere en advo-
katen onhoudbaar was. Duitsch recht wilde men dat ge
sproken werd. Dit konden leden van een vreemd ras niet doen.
Deze propaganda sloeg zóó in, dat reeds vóór de overwinning
der nationaal-socialisten herhaaldelijk geweigerd werd te ant
woorden op vragen van joodsche rechters. Nu was het ook
hier weer geheel scheef gegroeid en men vraagt zich met ver
bazing af, of de leidinggevende joden nimmer zagen, dat hier
de terugslag moest komen? Op 3500 advokaten te Berlijn
waren 17 of 1800 joden. Noch in Amerika, noch in Engeland
doet zich dit in die mate voor. Niet alleen, dat het nationale
sentiment der Duitsche niet-joden hierdoor ongemeen gevoed
werd, ook de scharen der jonge afgestudeerden zonder betrek
king balden de vuisten.
Dan is daar het vraagstuk der litteratuur. Zij lijdt bijna overal
aan een soort decadentie, geestelijke verdorvenheid. De atmos
feer is vaak zwoel, verre van geestverheffend. Onnatuurlijke
verhoudingen in het leven worden goedgepraat of verheerlijkt.
In de vrijmoedigheid ten dezen aanzien zouden de moderne
joodsche schrijvers het verder dan wie ook gebracht hebben. De
boekwinkels en de kiosken stalden de meest schuimige lectuur
uit voor de oogen van oud en jong. Een protestantsch geestelijke
vertelde ons als voorbeeld van verdorvenheid der joodsche lit
teratoren, dat hij op een avond te München, vóór hij den snel
trein naar Berlijn nam, een moderne roman had gekocht om de
liedendaagsche cultuur nog eens te proeven. Ras had hij het
geschrift weggesmeten om den vulgairen inhoud en de schrijver
was een jood. Wij merkten op, dat uit de pers van niet-joodsche
schrijvers toch ook genoeg boeken voortkomen, welke geen haar
beter zijn. De moderne roman is nu eenmaal helaas zeer vaak
een proeve in gewaagdheid. Onze gastheer meende onderscheid
te zien. Hier kan men echter gerust zeggen: Maar al te velen
zijn afgeweken. Van een bepaalde inferieuriteit bij het
joodsche volk op het gebied van zeden kan, hoe vaak dit be
weerd wordt, niet gesproken worden. Door de groote beweeglijk
heid van geest is het gemoedsleven bij den jood wel snel
geraakt, maar dit is waarlijk niet hetzelfde als minderwaardig
heid.
Dan het Hooger Onderwijs. De vreemde, de gast, kan in het
algemeen geen onderwijzer van de Duitsche jeugd zijn. Het
hindert niet, aldus de meest gematigde anti-semieten, dat een
hoogst enkele bekwame jood hoogleeraar is. Ook bekwamen
buitenlanders wordt gaarne een professorsplaats aangeboden,
maar het moeten dan toch uitzonderingen blijven. Niet toelaat
baar is, als op sommige hoogescholen ongeveer de helft der
professoren uit joden bestaat. Geen wonder, dat de studenten
na al de propaganda zichzelf gingen helpen en joodsche hoog
leeraren verhinderd werden in het geven van colleges.
De medische wereld vertoont eenzelfde beeld, wordt ons voor
gehouden. Van de 5600 artsen te Berlijn waren 70 joden.
Aan de stedelijke ziekenhuizen te Berlijn 518 op de 1235
plaatsen.
En zoo kan men doorgaan met de vrije beroepen. Maar waar
toe is dit noodig? Het is een feit, dat de joden uit de meer
welgestelde kringen en ook wel uit de andere zich met, men
kan wel zeggen, woesten drift hebben geworpen op de beschik
bare plaatsen in het cultuurleven en op de toonaangevende
vrije beroepen.
En daar tegenover zeggen nu de nationaal voelende kringen
Karl Heman na: „Joodsche professoren voor Duitsche studenten,
joodsche leeraars aan Duitsche scholen, joodsche rechters aan
Duitsche rechtbanken, joodsche officieren in Duitsche regimen
ten: dat is verraad aan de Duitsche natie".
Geef ze, als vroeger den Polen en
den Denen proportioneels reohten. En
hier heeft men dus de nume
rus c 1 a u s u s. Op de 100 Duitschers
is er één jood. Dan ook op de 100
notarissen één jood, op de 100 artsen
dito; op de 100 advokaten insgelijks.
En hier heeft men het treurspel, waar
mede feitelijk niemand weg weet. De
geestelijke overwoekering van de Duit
sche wetenschap wil men paal en perk
stellen en men stuit nu op verkregen
rechten, welke in een vroegere periode
door den Duitschen Staat zelf verleend
zijn. Wanneer wij de rassentheorie
behandelen, hopen wij aan te toonen,
hoe de nationaal-socialisten de positie
der joden in het Duitsche Rijk straks
willen regelen. Daar zal dan echter
geen plaats zijn voor een zoo over
wegend percentage intellectueelen.
Hoe valt het nu te verklaren, dat de
joden zioh zoo met voorliefde wierpen
op het cultuurleven? En hoe konden
zij zoo vaak, in elk land, de eigenlijke
bewoners voorbijstreven? Beteekent dit,
dat zij in doorsnee hooger aangeslagen
moeten worden?
Wij oordeelen van niet. Het joodsche volk is een volk van
uitersten. Tegen een deel, hetwelk zich geestelijk omhoog ge
werkt heeft, staat een ander gedeelte, hetwelk reeds eeuwen
op dezelfde hoogte bleef staan. De oer-Duitsche bevolking is
trager van geest, en heeft langer tijd noodig om den wetenschap-
pelijken berg te bestijgen. De degelijkheid wordt te systema
tisch beoefend en de jood passeert hem op den weg omhoog
vaak sprongsgewijs. De wetenschap is aan het joodsche ras wel
dank verschuldigd, maar natuurlijk, zij stoelt niet op christe
lijke beginselen en zou dus, wanneer nooit een tegenhanger
aanwezig was, gevaar kunnen opleveren voor de handhaving
dezer beginselen. Maar de tegenhanger is er, wanneer het
Christendom zich zijn taak bewust blijft.
Zoodra in een bepaald land de joodsche groep tot rust is
gekomen en de wandelstaf tegen den wand gezet heeft, ontwaakt
de studiezin. Dorst naar wetenschap gaat gepaard met aangeboren
scherpzinnigheid. Twistgesprekken, gevoerd met al de felheid
van den warmbloedigen Oosterling, komen mede voort uit aan
geboren eerzucht. Instinctief is het een strijd om de eer van het
ras te dienen, zelfs in het dispuut van jood tegenover jood.
IJzer scherpt men met ijzer. Joodsch intellect wordt geslepen
aan het intellect van rasgenooten. In de dagen van den Heiland
disputeerden Schriftgeleerden en Farizeeën in tempels en op
straat. Albert Londres, de schrijver van De Wandelen
de Jood is thuis vertelt ons van de rabbijnènscholen in
Polen. „De studenten komen hier niet om te eten, of om te
slapen, of om iets aan te raken, of om te hooren, te zien, te
proeven of te ruiken. Alleen om te leeren. Die passie om te
leeren is ook éénig-joodsch. Alle geheimen doorgronden, de
schaduwen te doen verdwijnen, z'n intelligentie, die nooit hard
genoeg voortrent, opzweepen, een top van kennis alleen be
reiken om daarna weer een andpre te beklimmen, bespiegelin
gen houden van alle zaken en over alle beginselen, ziedaar de
eenige bezigheid van deze onvermoeide theoretici. Daar waren
vijf honderd zeven en tachtig opgezweepten bijeen in vijf nauwe
kamers, en allen waren inderdaad dronken, stomdronken!
Zeven uur achter elkaar hadden ze gedronken, niet opgehouden
te drinken, gedronken: de wetenschap, de kennis, het .weten,
het ontdekken!"
TJniversiteitsgebouw te Berlijn. In den tuin vóór. het gebouw hadden dit voorjaar,
herhaaldelijk anti-joodsche relletjes plaats.
Dit zijn orthodoxe joden. Zij zitten gebogen over den Talmud
en redekavelen over de vraag, hoe ver men nu eigenlijk wel
op den Sabbath mag loopen zonder de wet van Mozes te over
treden. En zij beproeven elk yoor zich het sieraad te worden
der familie.
Zouden nu de moderne joden ook niet iets van die passie
Lebben, wanneer zij het terrein der wetenschap betreden? Ze
mogen dan niet zelotisch optreden in vragen van religie, de
dorst naar kennis, de zucht om het eerst den top te bereiken,
de hoop om den hoogsten top te beklimmen, zij vergezellen
het gedeelte van het moderne joodsche .volk, hetwelk zich aan
de wetenschap wijdt.
Daar valt nog een andere reden te noemen. Eeu'wen lang zijn
de joden opgesloten geweest in hun ghetto's. Zij waren aange
wezen op onderling verkeer. Wat bleef er' eigenlijk ovei* dan de
handel? De handel, welke zich toch al aanpaste bij dezen on-
gedurigen, beweeglijken half-Oosterling. En zoo is nog elk joden-
stadsdeel een centrum van koopen over en weer. Uit den klei
nen handelaar is de koopman van het wereldhuis gegroeid; uit'
den student van de rabbijnenschool de intellectueel, die zich
een zoogenaamd vrij beroep kiest. En allen hijgen ze, om den
top, weer den hoogsten top te bereiken. Is het louter materia
lisme, hetwelk drijft gelijk anti-semieten ons zeggen? Wor
den slachtoffers, maatschappelijke slachtoffers dan, niet geteld
en heeft daarom de Overheid een taak, hier, hier vooral, om het
zwakke te beschermen?
Wij weten niet, of deze omhoog strevende zoon van het
Oosten méér materialistisch is dan zijn niet-rasgenooten. Wèl
weten wij, dat het „Ben ik mijns broeders hoeder?" de uit
vlucht is, waarmede zoo talrijken in onzen tijd uit alle volken
en talen, zich beproeven los te maken van het goddelijk gebod.
En dit weten wij ook, en dat is de oorzaak van dit stuk
ellende in Duitschland, dat bij de moderne joden in bepaalde
centra, als de stad Berlijn, over kapitalisatie van
vernuft en van intellect haastig deed snellen
tot zijn crisis. Gel ij k het opslorpen van te
groote kapitalen talrijke bedrijven gevoerd
heeft tot in het hart van de maatschappelijke
crisis. En noch bij het eene, noch bij het andere zal men
zich op dezelfde, onnatuurlijk gegroeide hoogte kunnen hand
haven,