onderzoek in DUITSCHLAND ZATERDAG 22 JUL11933 DERDE BLAD PAG. 9 MET DE ROTTERD. LLOYD NAAR NOORWEGEN OVER DE BERGEN EN DOOR DE DALEN Een tocht naar de gletscher Hl*) (Slot) Andalsnes werd nog vaarwel gezegd op dezelfde dag dat we er -waren aangekomen. Des avonds om 10.24 werd het anker ge licht; om middernacht werd de Moldefjord verlaten; de volgende morgen om 5.27 werd te Merok aangelegd. Voor wie het op de kaart zou wilicn nagaan, zij vermeld dat de tocht ging door de volgende fjorden: Isfjord (waaraan Andalsnes ligt), Romdalsfjord, Mifjord, Harkansfjord, Vickeröfjord, Bred- sund, Sulefjord, Storfjord, Sunnelosfjord, Geirangerfjord. Dit ging inderdaad door een schitterend gedeelte van Noorwegen. De meeste passagiers hebben het op de terug tocht die overdag plaats had, waargenomen. De Geirangerfjord is 15 K.M. lang en s-vor- mig. De doorvaart is er maar heel smal, zoodat men links en rechts tusschen steile tot 1000 M. omhooggaande rotsgevaarten heengaat. Juist waar de bergen het hoogst zijn, moet het water het diepst wezen. Vol ontzag kijken we naar de grootschheid dezer schepping. Kort voor het eind de waterval van de Zeven Zustere. Zeven watervallen storten naast elkaar van ettelijke honderden meters hoogte hun water in de fjord. We varen nog een kort eindje, we slaan een hoek om en zien voor ons liggen Merok, het einddoel van onze tocht. Tusschpn hoope bergreuzen ligt dit schilderachtige plaatsje, dat hoogstens enkele honderden inwoners telt. Van de bergen zijn blijkbaar aardstor tingen naar beneden gekomen, die hier en daar gelegenheid geven voor wat cultuur. Recht tegenover Merok staan enkele huizen tot op de halve hoogte van de berg, een zigzagweg is duidelijk waar te nemen. De hoogst gelegen woning is een hotelletje. Het moet een ideaal buitenverblijf zijn voor rust- behoevenden. Men kan er tot bedaren ko men, tot er geen bedaren meer aan is. De lucht is een beetje betrokken, zware nevels hangen over de bergtoppen. We wor den wat bezorgd of het goede weer ons mis schien wil verlaten, juist nu de mooiste excur sie nog komen moet. Af én toe regent het 'n beetje. Plotseling steekt een felle wind op, een dichte vuilgrijze nevel klimt van de tegenover ons liggende berg naar beneden; we zien hem hoe langer hoe lager komen, verder en verder kruipt hij; een groot deel van de berg is reeds aan onze oogen ont trokken. Maar opeens breekt achter ons de II stond in ons blad van 20 Junk Vijf toeristen van de Dempo klommen naar de gletscher. Men ziet er hier drie van: de kapitein van de „Dempo", de heer TJ. Udema, mevr. Franken, en de schrij ver van deze arti kelen. zon door, de twee machten stooten tegen elkaar, zal het licht het winnen of zal de duistere nevel ons straks omhullen? Een korte strijd is het, het licht der zon wint het; op het water van de fjord tusschen de bergen terzijde van ons komt een regenboog, halfweg de berg een tweede boog. Het na tuurverschijnsel imponeert ons. Langzaam drijft de zon de nevelen terug. De contouren der bergen worden weer zichtbaar. De wind gaat weer liggen. Het is stil geworden. Al spoedig steekt de eerste boot met toe risten van liet schip af, en op het moment dat de boot zich losmaakt, worden op het land drie saluutschoten gelost. Als een don derslag rolt de echo tusschen de rotsgevaar ten. Noorwegen heeft Nederland het welkom toegeroepen. De menschen uit de vlakke vel den worden begroet door de bergen. De autotocht die des middags vanuit Merok gemaakt werd is ei een om nooit te ver geten. Hooger dan in Zwitserland zijn de bergen hier zeer zeker niet, de hoogste top pen zijn misschien 1800 a 2000 Meter. Maar de Noordelijker ligging maakt dat de sneeuw en de gletschers ook op veel lager hoogte te vinden zijn. Het groote wonder is bovendien dat men j.er zeeschip de gletscherbergen pas seert. Een groot aantal auto's staat gereed. Geen bussen, waarin men met 30 of meer perso nen opeengepakt zit, maar elke wagen kan hoogstens zes toeristen meenemen. Uit alle plaatsen in de omtrek heeft men de auto's bij elkaar getrommeld om het gezelschap te vervoeren. Onmiddellijk gaat onze wagen klimmen, langzaam stijgt hij tot steeds groo- ter hoogte; vaar zullen we doorgaan, vra gen we ons af, tusschen de noordelijke of de zuidelijke toppen door? Een bergstroom komt van 1000 M. hoogte zich bij Merok in zee storten; we passeeren deze aaneenschakeling van watervallen her haaldelijk; af en toe krijgen we de Dempo weer in het vizier. Naarmate we hooger klimmen wordt de 17000 ton metende Oceaan- stoomer kleiner. De stuurman, die bij ons in de wagen zit, merkt tegen z'n collega op, dat het nu niet meer is dan een jacht. Tusschen de hooge en massale steenklom pen zien we zonovergoten enkele valleien. Men is bezig met hooien; hier en daar ziet men een roggeveld, armzalige halmen ver geleken met wat onze eigen vruchtbare bo dem oplevert. Naarmate we hooger stijgen wordt de vegetatie minder. De dennen en de berken zijn schrale en armelijk uitziende stammetjes. Het wordt koud. We trekken zou bereikt worden. Hand aan hand klom men er drie naar boven, de anderen meen den langs een omweg beter paden te vinden, maar moesten onderweg een dame met haar man terugsturen, omdat het zwakke geslacht een enkel verzwikte. Doch de anderen ver saagden niet: als klipgeiten sprongen ze van de eene steen op de andere, doorwaad den talrijke schuimende beekjes, maar bij de gletscher kwamen ze dan toch eindelijk aan: vijf leden van het gezelschap konden zich op die gletscher nederzetten, één damejiad de stoutmoedige tocht gewaagd; men ziet haar op de foto die hierbij wordt afgedrukt, te zamen met de kapitein van de Dempo, en iemand van wie de echtgenoote van de schrij ver van dit artikel beweert dat ze hem heel goed kent. De andere twee stoutmoedige klimmers waren de administrateur van de Dempo en een collega-journalist, de te Rot terdam wonende vertegenwoordiger van een bekend te Amsterdam verschijnend antirev. dagblad. Maar na het stijgen komt het dalen. Er varen bergbeklimmers beweren dat het laat ste eigenlijk moeilijker is dan het eerste. In ons geval viel het echter nogal mee. Wc hadden al wat ondervinding opgedaan en daarvan profiteerend kwamen we zonder heel veel moeite beneden. De meeste auto's waren reeds schipwaarts getogen en de onze snelde hen achterna. Onderweg moesten we nog een paar keer wachten, omdat enkele lieftallige jongedames uit een wagen vóór ons af en toe bloemetjes van de bergen moes- Djupvasshytta „de hut aan het diepe wa ter". Vanuit dit hotel had men het uit zicht op een geweldige giet scher. onze jassen wat nauwer aan en houden onze kragen goed dicht. De 17 K.M. lange tocht brengt ons naar Djupvasshytta. Dat is tenminste de lengte van de weg waar we een uur over doen. Maar hemelsbreed gemeten zou het waar schijnlijk hoogstens een paar kilometer zijn. We zijn op het hoogste punt van de smalle weg die van Merok voert naar Grotli. Het is hier 1038 M. hoog en er staat een hotel letje aan de oever van een bergmeer, waar van men beweert, dat het 500 M. diep is. Allervriendelijkst ontvangen ons de Noor- sche jongedames met koffie en gebak. De onvermijdelijke prentbriefkaarten worden verzonden, en dan wordt de omgeving ver kend. De kapitein wil naar de gletscher, welks eindpunt een 400 Meter hooger ligt en die zich over een geweldige bergrug uitstrekt. Velen willen hem vergezellen, maar als het er op aankomt gaan van de 200 menschen slechts twee dames en vijf heeren de tocht ondernemen. Het leek betrekkelijk gemakke lijk, maar ook hier bedroog de schijn. Het was eigenlijk een klimpartij voor ervaren klauteraars, de schoenen en vooral de dames schoenen, waren er geenszins op berekend. De weg leidde vrij steil omhoog en tusschen de steenen gutsten soms onoverspringbare bergstroompjes. Dan werd de weg gepro beerd; om natte voeten en vuile kleeren ga ven de klimmers niet: het doel moest en ten plukken, om ze als aandenken te bewa ren. De beleefdheid liet natuurlijk niet toe dat we voorbij stevenden en de smalle weg deed dat evenmin, want andens zouden we gevaar loopen in een diepe afgrond te stor ten. Maar als belooning voor het wachten werden onze knoopsgaten versierd met blauwe bloemetjes. Die nacht sliepen de meeste menschen uit. Het schip lei stil. Pas de volgende ochtend om acht uur zouden we het anker lichten. Er was dus een schoone gelegenheid, om zonder last van de schommelingen rustig te slapen en iets van het achterstallige in te halen. Drie stooten van de stoomfluit van de „Dempo" gaven het sein tot vertrek, en drie geweerschoten knalden aan de oever ten af scheid. De bergen weerkaatsten de groeten vele malen. Langzaam voeren we weg. sloe gen dadelijk de kromming van de fjord in en het liefelijk gelegen Merok was uit het gezicht verdwenen. We voeren weer voorbij de waterval de „Zeven Zusters". Vooral in het voorjaar als de sneeuw op de bergen gaat smelten, moe ten deze zeven watervallen een imposant schouwspel opleveren. Zoo kwamen we na enkele uren weer voor de kust. Opnieuw werd tusschen de tallooze eilanden doorgevaren, tot des avonds een uur of tien, toen in de buurt van Bergen de loodsen het schip verlieten. „It's a beautiful ship", het is een prach tig schip, zei 'e eene loods, terwijl hij op de ladder stapte, tegen de heer W. Ruys, die erbij stond: „I hope you'll be able to send a ship round again." ik hoop dat u nóg eens een schip kunt sturen, zei de ander, en daalde een meter of 15 naar be neden in het roeibootje. We kozen nu de open zee en de „Dempo" .oer heel de nacht en de volgende dag en nog een nacht door. om op de zevende dag na onze uitreis weer voor de kade te Rot terdam aan te komen. Hartelijk namen de passagiers afscheid van elkaar en ieder spoedde zich naar huis f naar zijn arbeidsterrein. De tochtgenooten hebben nog wel gelegen heid gehad om de reis eens in gedachten te gaan: de meesten deden het door de tallooze foto's te laten ontwikkelen en ze te rangschikken, en de journalisten door er hun lezers van te vertellen. Behalve dat de reis een record aan mooi weer in Noorwegen gaf, was ze het ook nog in het aantal foto's dat de scheepsfotograaf had te maken. Hij had er enkele duizenden te leveren naar hij ons vertelde, en was daarmee uitgegaan boven toeristenreizen, die hij in vorige jaren had meegemaakt. Ook verschillende van de foto's die bij deze artikelen zijn geplaatst, zijn door deze foto graaf, de heer Zandvliet, vervaardigd. Op de laatste avond heeft een der toe risten de dank van het gezelschap vertolkt tegenover de directie van de Rotterdamsche Lloyd, welke toespraak door de heer Th. A. W. Ruys werd beantwoord. Gemengd Nieuws DEVIEZENSMOKKELAARS VEROORDEELD Door het Schepengerecht te Crefeld wer den veroordeeld de dames mevr. Ganges, mevr. Timmermans en mej. Scheper, allen uit Venlo, die eenige weken geleden geai- resteerd werden omdat zij elk een bedrag van 1000 Mark van een reischeque fraudu leus over de Hollandsche grens poogden te brengen. De twee eerstgenoemde dames werden veroordeeld tot drie weken gevan genisstraf; mej. Schepers, die tevens fraude gepleegd had met een pas, tot vier weken gevangenisstraf en een geldboete van 3000 Mark. HET GOUD VAN DE „LUTINE" Men meldt ons van Terschelling: Gister is het kelgelvormige onderstuk van het ber gingstoestel van den heer Beckers op pon tons van de haven van Terschelling over gebracht naar het „Lutine"-terrein in den Stortemelk tusschen Vlieland en TeTrschel- ling, en aldaar op den zeebodem geplaatst. In den namiddag kwam men op het terrein aan, doch eerst in de avonduren toen de vloed op zijn hoogst stond en er bijna geen stroom meer stond kon de toren worden kant van de toren het spiegelgladde zee oppervlak. Om 9.15 bereikte het toestel den zeebodem. Slechts een klein stuk van den toren, naar schatting een vierde gedeelte, bleef boven het water uitsteken. De toren stond echter ongeveer tien graden scheef. Men zal thans trachten hem recht te krij gen. De werkzaamheden worden zoo spoe dig mogelijk voortgezet. VERDRRONKEN Te Eemnes is in de Eemnesservaart bij het zwemmen verdronken de 35-jarige land bouwersknecht M. v. d. Veer, woonachtig te Nijkerk. Het stoffelijk overschot is later door zwemmers opgehaald. fizenêijU. uerk&eSeJtd bijzonder verzachtend, opdrogend en reuk- wegnemend. werkt PUROL POEDER bij transpireerende oksels en voeten. Strooibussen 60 cL en I gld. Bij Apoth. en Drogisten. L' BRAND TE AMSTERDAM _e Amsterdam werd gister de brand weer gealarmeerd voor een brand, die zijn oorsprong had gevonden in clen kelder van het gelijkstraate gedeelte van perceel Wage- naarstraat 28. l'n dit gedeelte is een winkel in meubelen en bedden gevestigd van den heer Saanuel Goudeket. De kelder is in ge bruik als werkplaats en daarin hielden twee jongens zich onledig niet het vullen van bed den met kapok. Tegenover de politie clie hen aan een kruis srhoor onderworpen heelt, ontkenden zij aanvankelijk vuur te hebben gemaakt, doch kort daarop gaven zij toe een lucifer te heb ben aangestoken „om te gaan rooken'. Hoe het zijtoen het eerste brandweerman teriaal gearriveerd was, liet de brandmees ter éen der brandwachts met een slang ach terin gaan. Van de binnenplaats af werd kort daarop de eerste aanval op het in de kelder heersohende vuur, dat vanwege de kapok een dikke vette rook ontwikkelde, ge richt, teneinde te voorkomen dat het zou doorslaan naar een zich boven den kelder bevindend opkamertje. Twee leden van het brandweerpersoneel la-eg en hierna order om met rookinaskere ge wapend de winkel binnen te gaan. Toen zij met slangen binnen waren, moesten zij da delijk retireeren, doordat het vuur en de rook in de kelder door de van de binnen-, plaats gerichte waterstraal in hun richting werd gedreven. Door den rook konden zij de buitendeur, die gedeeltelijk achter hen was dichtgeval len, niet spoedig genoeg openkrijgen, zoodat.' zij half verstikt door de rook en de ingeadem de heete lucht de bovenruit insloegen. De ruit van den winkl was tevoren reeds inge slagen om de beide in het nauw verkeerende manschappen te bevrijden. Beiden zijn naar het O.L.V. Gasthuis vervoerd. Beiden hadden snij wonden, terwijl één van hen ook brand wonden opgeloopen had. Na een half uur hard werken was de brand weer het vuur meester. eDkelder is geheel, de winkel gedeeltelijk uitgebrand. .Verzeke'. ring dekt de schade. ERNSTIGE AANRIJDING TWEE BELGEN GEWOND. Men meldt ons uit Rotterdam: Gistermiddag te kwart over vier is op den hoek van den Mauritsweg en de Aert van Nesstraat een vrachtauto, bestuurd door zekeren G. N., die de bocht te kort nam, te gen een motorrijwiel gereden. De botsing was zoo hevig, dat het motorrijwiel ver nield werd. De berijder, de 26-jarige P. H, P. en de duo-passagier de 28-jarige T. G., beide uit Leuven afkomstig, werden tegen de straat geslingerd. P. brak zijn rechter, onderbeen en moest in het ziekenhuis aan den Coolsingel worden opgenomen. G., die schaafwonden opliep, is daar verbonden. Tegen den chauffeur van de vrachtauto is proces-verbaal opgemaakt. XVIII Jodenvraagstuk; cultuur en vrije beroepen (H. D.) Wanneer wij thans iets gaan zeggen van den joodschen invloed op het cultuurleven van Duitschland, beteekent dat met een in beschuldiging stellen. De Duitsche staat immers heeft zelf toegelaten, dat een groot percentage zijner joodsche bur gers onderwijs ontving aan zijn middelbare en hoogere onder wijsinrichtingen en daar de bullen en de diploma's behaalden, waarmede later vooraanstaande posten werden veroverd. Echter, het zou het tegenovergestelde van objectiviteit zijn, wanneer niet de werkelijkheid precies geteekend werd, als ze is. Het groote bezwaar dan, dat de nieuwe leiders en hun volge lingen in Duitschland hebben, is, dat de cultureele arbeid van de wetenschappelijk onderlegde joden niet bedoelt de Duitsche natie als zoodanig te dienen, doch er op uit is, het menschdom, gelijk dit internationaal leeft, van dienst te zijn. En dit kan zijn nut hebben, doch Duitschland kan dan pas weer een plaats in nemen in de rij der volkeren, als het ontwaakt is tot een land met groote nationale inzichten. Bovendien het Duitsche volk staat op den bodem van het Christendom, en de joodsche we tenschap erkent dit niet. Behoorden nu de wetenschappelijke joden tot het vrome, orthodoxe israëlitische volk, dan was er zoo goed als geen gevaar. Want het orthodoxe jodendom is tegen vermenging met de niet-joden, op grond van de wet van Mozes. Doch de moderne joden streven naar assimilatie, naar vermen ging, en brengen hun denkbeelden, vrucht van wetenschappe lijke'opleiding, over op het terrein van het zuiver Duitsche volk en weeken dit los van de historie en van den grondslag der natie. Wil nu in verband met deze uiteenzetting bezien, wat zich op heden afspeelt op het gebied van het Duitsche cultuurleven, en de erkenning zal moeten volgen, dat hier beginsel tegenover beginsel gesteld wordt, zoodat nog niemand weet, hoe de brug geslagen kan worden, waardoor beide standpunten elkaar zullen gaan verdragen. Tegenover elkaar staan dan wereldburgerschap en het ideaal van den mensch als cultuurdrager, en de cultuur van het ganse he volk, hetwelk tot een bepaald ras behoort. Dit laatste wil in het wereld- menschdom de stem van het ras, van het eigen volk doen weer klinken, en zóó haar taak tegenover het geheel vervullen. Wat uit den vaderlandschen bodem opgegroeid is, uit aarde en uit bloed, door de geschiedenis gelouterd, moet als vergif bekam pen, wat aan dit gegroeide het karakter wil ontnemen. Daarom geen kunst, welke te Parijs haar oorsprong vond, maar eene vaderlandsche, een Duitsche. Een eigen litteratuur, een eigen mode, een eigen vorm van opvoeding en onderwijs, alles getoetst aan den karaktertrek van het Duitschdom. Waar om wel een Fransche cultuur en geen Duitsche? Een joodsch theater is aanvaardbaar, maar een duitsch theater met een joodschen leider niet. De jood, aldus zij, die Duitschland willen zuiveren, is gast en hij mag geen invloed willen uitoefenen op het Duitsche geestesleven en op de cultuur. Hij moest het trouwens niet willen. In een joodsch Palestina zal men geen christen of geen arabier een cultureele taak te verzorgen èeven. Nu is er in dit betoog slechts één stap te doen tot de wereld van het recht. Men gevoelt nu, welke haat uitging tot de Berlijnsche Hoofd- en ondercommissaris van politie, die joden waren. Alsook, dat de positie der joodsche rechtere en advo- katen onhoudbaar was. Duitsch recht wilde men dat ge sproken werd. Dit konden leden van een vreemd ras niet doen. Deze propaganda sloeg zóó in, dat reeds vóór de overwinning der nationaal-socialisten herhaaldelijk geweigerd werd te ant woorden op vragen van joodsche rechters. Nu was het ook hier weer geheel scheef gegroeid en men vraagt zich met ver bazing af, of de leidinggevende joden nimmer zagen, dat hier de terugslag moest komen? Op 3500 advokaten te Berlijn waren 17 of 1800 joden. Noch in Amerika, noch in Engeland doet zich dit in die mate voor. Niet alleen, dat het nationale sentiment der Duitsche niet-joden hierdoor ongemeen gevoed werd, ook de scharen der jonge afgestudeerden zonder betrek king balden de vuisten. Dan is daar het vraagstuk der litteratuur. Zij lijdt bijna overal aan een soort decadentie, geestelijke verdorvenheid. De atmos feer is vaak zwoel, verre van geestverheffend. Onnatuurlijke verhoudingen in het leven worden goedgepraat of verheerlijkt. In de vrijmoedigheid ten dezen aanzien zouden de moderne joodsche schrijvers het verder dan wie ook gebracht hebben. De boekwinkels en de kiosken stalden de meest schuimige lectuur uit voor de oogen van oud en jong. Een protestantsch geestelijke vertelde ons als voorbeeld van verdorvenheid der joodsche lit teratoren, dat hij op een avond te München, vóór hij den snel trein naar Berlijn nam, een moderne roman had gekocht om de liedendaagsche cultuur nog eens te proeven. Ras had hij het geschrift weggesmeten om den vulgairen inhoud en de schrijver was een jood. Wij merkten op, dat uit de pers van niet-joodsche schrijvers toch ook genoeg boeken voortkomen, welke geen haar beter zijn. De moderne roman is nu eenmaal helaas zeer vaak een proeve in gewaagdheid. Onze gastheer meende onderscheid te zien. Hier kan men echter gerust zeggen: Maar al te velen zijn afgeweken. Van een bepaalde inferieuriteit bij het joodsche volk op het gebied van zeden kan, hoe vaak dit be weerd wordt, niet gesproken worden. Door de groote beweeglijk heid van geest is het gemoedsleven bij den jood wel snel geraakt, maar dit is waarlijk niet hetzelfde als minderwaardig heid. Dan het Hooger Onderwijs. De vreemde, de gast, kan in het algemeen geen onderwijzer van de Duitsche jeugd zijn. Het hindert niet, aldus de meest gematigde anti-semieten, dat een hoogst enkele bekwame jood hoogleeraar is. Ook bekwamen buitenlanders wordt gaarne een professorsplaats aangeboden, maar het moeten dan toch uitzonderingen blijven. Niet toelaat baar is, als op sommige hoogescholen ongeveer de helft der professoren uit joden bestaat. Geen wonder, dat de studenten na al de propaganda zichzelf gingen helpen en joodsche hoog leeraren verhinderd werden in het geven van colleges. De medische wereld vertoont eenzelfde beeld, wordt ons voor gehouden. Van de 5600 artsen te Berlijn waren 70 joden. Aan de stedelijke ziekenhuizen te Berlijn 518 op de 1235 plaatsen. En zoo kan men doorgaan met de vrije beroepen. Maar waar toe is dit noodig? Het is een feit, dat de joden uit de meer welgestelde kringen en ook wel uit de andere zich met, men kan wel zeggen, woesten drift hebben geworpen op de beschik bare plaatsen in het cultuurleven en op de toonaangevende vrije beroepen. En daar tegenover zeggen nu de nationaal voelende kringen Karl Heman na: „Joodsche professoren voor Duitsche studenten, joodsche leeraars aan Duitsche scholen, joodsche rechters aan Duitsche rechtbanken, joodsche officieren in Duitsche regimen ten: dat is verraad aan de Duitsche natie". Geef ze, als vroeger den Polen en den Denen proportioneels reohten. En hier heeft men dus de nume rus c 1 a u s u s. Op de 100 Duitschers is er één jood. Dan ook op de 100 notarissen één jood, op de 100 artsen dito; op de 100 advokaten insgelijks. En hier heeft men het treurspel, waar mede feitelijk niemand weg weet. De geestelijke overwoekering van de Duit sche wetenschap wil men paal en perk stellen en men stuit nu op verkregen rechten, welke in een vroegere periode door den Duitschen Staat zelf verleend zijn. Wanneer wij de rassentheorie behandelen, hopen wij aan te toonen, hoe de nationaal-socialisten de positie der joden in het Duitsche Rijk straks willen regelen. Daar zal dan echter geen plaats zijn voor een zoo over wegend percentage intellectueelen. Hoe valt het nu te verklaren, dat de joden zioh zoo met voorliefde wierpen op het cultuurleven? En hoe konden zij zoo vaak, in elk land, de eigenlijke bewoners voorbijstreven? Beteekent dit, dat zij in doorsnee hooger aangeslagen moeten worden? Wij oordeelen van niet. Het joodsche volk is een volk van uitersten. Tegen een deel, hetwelk zich geestelijk omhoog ge werkt heeft, staat een ander gedeelte, hetwelk reeds eeuwen op dezelfde hoogte bleef staan. De oer-Duitsche bevolking is trager van geest, en heeft langer tijd noodig om den wetenschap- pelijken berg te bestijgen. De degelijkheid wordt te systema tisch beoefend en de jood passeert hem op den weg omhoog vaak sprongsgewijs. De wetenschap is aan het joodsche ras wel dank verschuldigd, maar natuurlijk, zij stoelt niet op christe lijke beginselen en zou dus, wanneer nooit een tegenhanger aanwezig was, gevaar kunnen opleveren voor de handhaving dezer beginselen. Maar de tegenhanger is er, wanneer het Christendom zich zijn taak bewust blijft. Zoodra in een bepaald land de joodsche groep tot rust is gekomen en de wandelstaf tegen den wand gezet heeft, ontwaakt de studiezin. Dorst naar wetenschap gaat gepaard met aangeboren scherpzinnigheid. Twistgesprekken, gevoerd met al de felheid van den warmbloedigen Oosterling, komen mede voort uit aan geboren eerzucht. Instinctief is het een strijd om de eer van het ras te dienen, zelfs in het dispuut van jood tegenover jood. IJzer scherpt men met ijzer. Joodsch intellect wordt geslepen aan het intellect van rasgenooten. In de dagen van den Heiland disputeerden Schriftgeleerden en Farizeeën in tempels en op straat. Albert Londres, de schrijver van De Wandelen de Jood is thuis vertelt ons van de rabbijnènscholen in Polen. „De studenten komen hier niet om te eten, of om te slapen, of om iets aan te raken, of om te hooren, te zien, te proeven of te ruiken. Alleen om te leeren. Die passie om te leeren is ook éénig-joodsch. Alle geheimen doorgronden, de schaduwen te doen verdwijnen, z'n intelligentie, die nooit hard genoeg voortrent, opzweepen, een top van kennis alleen be reiken om daarna weer een andpre te beklimmen, bespiegelin gen houden van alle zaken en over alle beginselen, ziedaar de eenige bezigheid van deze onvermoeide theoretici. Daar waren vijf honderd zeven en tachtig opgezweepten bijeen in vijf nauwe kamers, en allen waren inderdaad dronken, stomdronken! Zeven uur achter elkaar hadden ze gedronken, niet opgehouden te drinken, gedronken: de wetenschap, de kennis, het .weten, het ontdekken!" TJniversiteitsgebouw te Berlijn. In den tuin vóór. het gebouw hadden dit voorjaar, herhaaldelijk anti-joodsche relletjes plaats. Dit zijn orthodoxe joden. Zij zitten gebogen over den Talmud en redekavelen over de vraag, hoe ver men nu eigenlijk wel op den Sabbath mag loopen zonder de wet van Mozes te over treden. En zij beproeven elk yoor zich het sieraad te worden der familie. Zouden nu de moderne joden ook niet iets van die passie Lebben, wanneer zij het terrein der wetenschap betreden? Ze mogen dan niet zelotisch optreden in vragen van religie, de dorst naar kennis, de zucht om het eerst den top te bereiken, de hoop om den hoogsten top te beklimmen, zij vergezellen het gedeelte van het moderne joodsche .volk, hetwelk zich aan de wetenschap wijdt. Daar valt nog een andere reden te noemen. Eeu'wen lang zijn de joden opgesloten geweest in hun ghetto's. Zij waren aange wezen op onderling verkeer. Wat bleef er' eigenlijk ovei* dan de handel? De handel, welke zich toch al aanpaste bij dezen on- gedurigen, beweeglijken half-Oosterling. En zoo is nog elk joden- stadsdeel een centrum van koopen over en weer. Uit den klei nen handelaar is de koopman van het wereldhuis gegroeid; uit' den student van de rabbijnenschool de intellectueel, die zich een zoogenaamd vrij beroep kiest. En allen hijgen ze, om den top, weer den hoogsten top te bereiken. Is het louter materia lisme, hetwelk drijft gelijk anti-semieten ons zeggen? Wor den slachtoffers, maatschappelijke slachtoffers dan, niet geteld en heeft daarom de Overheid een taak, hier, hier vooral, om het zwakke te beschermen? Wij weten niet, of deze omhoog strevende zoon van het Oosten méér materialistisch is dan zijn niet-rasgenooten. Wèl weten wij, dat het „Ben ik mijns broeders hoeder?" de uit vlucht is, waarmede zoo talrijken in onzen tijd uit alle volken en talen, zich beproeven los te maken van het goddelijk gebod. En dit weten wij ook, en dat is de oorzaak van dit stuk ellende in Duitschland, dat bij de moderne joden in bepaalde centra, als de stad Berlijn, over kapitalisatie van vernuft en van intellect haastig deed snellen tot zijn crisis. Gel ij k het opslorpen van te groote kapitalen talrijke bedrijven gevoerd heeft tot in het hart van de maatschappelijke crisis. En noch bij het eene, noch bij het andere zal men zich op dezelfde, onnatuurlijk gegroeide hoogte kunnen hand haven,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10