VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebel Apotheker te Middelburg Een eigenaardig vergihigingiverschijnsel III Jaren geleden maakten we eens een uitstapje naar den Rijn. We arriveerden den eersten avond te Keulen, waar we ons intrek namen in een een voudig hotel, dat midden in de stad gelegen was er. zich door aankoop van belendende panden had uitgebreid. Deze uitbreiding was echter oorzaak, dai men zijn kamer door een labyrinth van gan- gtn moest bereiken, wat bij brand ons vrij hache lijk toescheen. Het was er echter zóó goed, dat we na een week er nog een nacht logeerden om rpet den middagtrein des avonds nog thuis te zijn. Daar op die reis, naar ik meende, geen gelegen heid was om wat te middagmalen, bestelden we in ons hotel een flinke portie soep met brood en vruchten toe. Ik was na de soep juist begonnen een „heusch appeltje te schillen", toen zich in mijn maag een zooan eigenaardig gevoel van „overgave" deed gevoelen, dat ik maar juist den tijd had het toilet te bereiken om aan dat gevoel uiting te kunnen geven. Weer opgelucht de deur openend, kwam in presto-tempo mijn vrouw aan gehold, blijkbaar met dezelfde plannen vervuld. Daar door dit ongeval het ondertusschen zeer laat geworden was voor den trein, had ik den tijd niet meer naar dit zeer vermoedelijk vergif tigingsverschijnsel een onderzoek in te stellen, wat na mijn thuiskomst dan ook mijn eerste werk was. Intusschen was het overhaast van tafel weg- loopen, vlak achter elkaar, het vernemen van niet aüedaagsche geluiden door het kamermeisje op de gang en ook het feit, dat de hond, aan wien de kok het restje van de soep had gegeven, onmid dellijk de voor hem zoo heerlijke gave moest terug geven, oorzaak, dat de eigenaar een onderzoek deed instellen met het gevolg, dat mijn vermoeden totaal werd bewaarheid. Er kwam dan ook al heel gauw een brief vol excuses, de aota van mijn tweede verblijf aldaar, wilde hij persé terug* betalen, wat altijd de stemming eenigermato verzacht en hij deelde mede groote kosten te heb ben gemaakt voor zuiver aluminium vaatwerk'. Een uur na het voorval waren we weer geheel „fit" maar begon de honger leelijk te knagen. We keken dan ook den conducteur zeer vriendelijk aan, toen hij aan de vele reizigers de mededee- ling deed, dat ia X (een Duitsch station nog)' twintig minuten oponthoud was en in de restaura tie van het station naar een vast menu direct kon worden gegeten. Toen de trein in X stopte, ston den lange tafels gedekt, die dan ook dadelijk door de hongerige reizigers werden bezet. Men zegt wel eens: „een ieder is een dief in zijtf eigen nering", maar die pachter van het buffet, da; was nu eigenlijk een geraffineerde afzetter. Op een gloeiend gemaakt bord (men brandde haast de vingers aan den rand) kreeg ieder eeni groote portie zeer goede maar even gloeiend heete soep. Geen mensch kon er van eten. Een heer goot er zijn glas spuitwater in leeg, maar vond weinig navolging, al dacht ook ieder aan die korte twintig minuten. Hierop volgde sla met ge bakken aardappelen en een soort visch, zoo vol fijne graatjes, dat het eten van baars daar nog maar een peulschilletje bij was. Door een heime lijk lachje, gewisseld tusschen Ober en eigenaar, dat ik bij het begin van het maal bemerkte, door zag ik al heel gauw de truc, gooide de aardappe len bij de sla, at die op en lepelde daarna de in middels koud geworden soep op en kon nog vijf minuten besteden aan de anatomie van dat graten- wonder. Venijnig, dat die Ober ons aankeek, voor al toen ik hem zei, dat een mensch zich in alle omstandigheden des levens moet weten te redden. Daar de overgroote meerderheid het niet verder dan de soep bracht, konden dus de vischjes weer voor andere slachtoffers dienen. Daar de trein precies na twintig minuten ver trok, was dat een pracht methode om in korten tijd rijk te worden. Gelukkig, dat de restauratie wagens aan dit soort zwendel een einde hebben gemaakt. Hij zorgde er echter voor, dat, wat hij leverde, uiterst goed en smaakvol was, waardoor de ergernis der reizigers natuurlijk nog steeg Uit het medegedeelde zien we dus, dat koper- giften tamelijk onschuldig zijn, omdat ze door hun braakverwekk'ende eigenschap direct totaal Uit bet lichaam worden verwijderd. Loodvergif* ten echter hoopen zich in enkele organen op, eni zijn oorzaak, dat de eetlust vennindert, de patiënti er vaal gaat uitzien en last krijgt van verstop ping, terwijl ook de gevreesde ,„lood-kolieken" kunnen optreden. Ook aderverkalking en aandoe ning der nieren kan er uit voortkomen. In een .vergevorderd stadium ziet men vaak de blauwe „loodzoom" van Burton, een smalle blauw-grijze streep langs de randen der snijtanden, KB. Tot 1 Augustus gaat de „werkman" rusten .van zij n arb ei d. Daarna wacht ik gaarne weer brieven. Johanna Veenstra door Gré van Ast 1 !*y.i Voorbereiding tot den dienst Johanna Veenstra Onverschillig kraste de juffrouw met haar pot lood in het boek. „Gaat u maar eens door. Misschien, dat dokter u even helpen wil Hoopvol ging Nettie een hol vertrek binnen. Achter bij een tafel stond een dame, die witte jas sen opvouwde. Over haar schouder keek ze even naar Nettie. „Ja?" „Mijn voetroode streepbevreesd, dat het vergiftiging kan zijn," slikkend deed Net haai* verhaal, ontrust door die afwerende kalmte bij wat haar een kwestie van leven en dood toescheen Rustig vouwde de zuster verder, rangschikte de jassen keurig op een stapeltje. Toen ging ze zit ten, wenkte met een hoofdgebaar, dat Net aan de duistere jaren der bewaarschool-hulpeloosheid herinnerde. De zuster had een stukje papier ge nomen en schreef daarop hoe Nettie heette, waar ze woonde, hoe oud ze was, wat ze deed, welke voet het was, hoe het gekomen was, ofEr .kwam geen einde aan voor Nets gevoel. Toen het procesverbaal was opgemaakt, kwam zuster over eind. „Kom maar mee." Zij ging Nettie voor naar een tweede vertrek, achter breede glazen deuren, waar een ijzeren ledikant stond. „Ik z^l hier toch niet moeten blijven?" popelde het inwendig bij haar. 't Vragen durfde ze niet uit angst voor een beves tiging. De zuster zette een scherm voor de krib. Nettie's voorgevoelens werden heviger. Aarzelend trok ze schoen en kous uit. Ze verbeelde zich, dat de zuster minachtend naar Leni's afgedragen voetbekleedsel keek. „Van onze meid," zei Nettie, „een werkschoen; mijn eigen paste aiet." „Nueen beginvan infectiezei de zuster met iets geruststellends in haar stem. „Wacht maar even. Dokter zal aanstonds wel ko men. 't Is niet zoo gauw bloedvergiftiging" „Dat zeiden ze ook van dien slager uit de Weste Wagenstraat," bitste Nettie. Ea nu is zijn arme .vrouw al weduwe." De zuster keek even naar haar opgewonden ge- zicht;zei iets tegen een persoon in het wachtlo kaal en vervolgde haar opvouwwerk. Zagend drensde een klok. Elf uur. Al meer dan drie kwartier was ze in beweging, sedert de ont dekking. Ze keek naar de voet ze op een stoel sport steunde, vanwege de kille vloer. Net of de streep aangroeide. Als dokter maar niet te lang op zich laat wachten. Vijf na elf. Natuurlijk, bij zooveel patiënten teldo zij niet mee. En 't was goedgunstigheid als hij haar hielp. Was dit dan geen ongeval? Had ze zich misschien expres zoo geschramd? Buiten tierde het gejoel van de Coolsingel. Nooit had het zoo verlokkend geklonken als nu. Nu naar school te kunnen gaan, zonder pijn, zonder angst. Wat zou dat heerlijk wezen. Kwart na elf. Kwam er dan niemand? Waarempel. Een dikke heer kwam aangewandeld met een rood hoofd boven een operatiejas. Keek haar aan, negeerde haar opstaan en haar buiging, zocht iets in het vertrek, dat er niet scheen te zijn, ging weg, of zij lucht was. Weer verstreken vijf minuten. Een uur voor Nettie's angstig gemoed. Ze meende de weerpijn tot in de knieholte te voelen. Als het nog lang duurde, dan was hulp misschien niet eens meer noodigl Gelukkig, daar kwam iemand. Dokter? Neen, een meisje. Nuffig kwam ze aangedraaid, behaag ziek. Misschien een dokteres? Speciaal om haar te helpen? Toch aardig. Vreeselijk attent. Nu liep ze langs de glazen deuren. Bleekjes kwam haar jongenshoofd met een blonde kuif boven de witte jas uit. Alleen om de oogen waasde een donker rood. „Poppekop", dacht Net misprijzend, ondanks haar angstige spanning. Ze was te sportief om niet alles te verafschuwen,wat naar rood of poeder zweemde. De dokteres kwam binnen, liep op liet scherm toe, keek er even achter en draaide zich weer om. Nettie was overeind gewipt. Verlangend strekte ze de veelbewogen voet uit. Even keek de dame haap aan met groote, hooghartige oogen. Een uitdruk king: „We geven niet aan de deur" trok over haar gezichtje. Toen keek ze over Nettie heen en ging vlak voor haar langs het vertrek uit. Sprakeloos staarde Net haar na: onder de lange witte pij zag ze twee grijze broekspijpen en lage mansschoenen uitkomen. In het wachtvertrek hoorde ze met gemaakte jongensstem iets vragen. Van de zich verwijderde, zwevende figuur zag ze naar haar voet en van de voet naar de klok. In een paar tellen had ze de zakdoek weer omge bonden. De kous er over. Leni's schoen vastge knoopt en stapte ze onverschillig naar buiten langs de glazen kombof, waar de beide witgejasten in onderhoud waren met de juffrouw van de bril. Dokter woonde bijna op Hillegersberg. 't Was haast half twaalf. Als ze nu een trammetje nam, was ze tegen twaalven daar; misschien was hij dan thuis. De tram reed met spoed, doch bij aan komst: nieuwe teleurstelling, nieuwe angst. Dok ter had spreekuur eerst om een uur, zou er voor dien tijd niet zijn. Ergens terug moest nog een dok ter wonen, zei het bellemeisje en trok zich met haast terug. Twee huizen verder was een apotheek, maar de assistente daar durfde geen hulp verleenen. „Tien voor twaalf" wees met noodlotsvingers do electrische klok bij een zijstraat Die dokter zou ook wel niet thuis zijn. En wat dan? Ze liep te lang; haar been voelde al stijf aan. Toen klampte ze een tweetal rijwielagenten aan. Die vertelden, dat er een ziekenhuis was, vlak bij. Ironisch trok Nettie de lippen samen, maar bij het gebouw gekomen, ging zo toch. 't Was haar plicht het ook hier te beproeven. Terstond kwam de portier uit zijn hokje; bracht haar naar een gang waar zieken zaten te wachten* Wees haar een plaatsje op een bank. „Even maar. Uw been rechtuit houden," en tot de zuster, die een deur uitkwam: „Deze jonge dame heeft infectie". Dadelijk kwam zuster naar haar toe en nam haar mee naar een kamer, waar verschillende invali den zaten. De een met de hand in een kom met vloeistof; nog een ander, die verbonden werd. Een derde met een voet rechtuit, gaf verklaringen, aan een heer, die schreef. Toen kwam dokter. Slank, blond, rustig. Hij keek naar de voet en stelde Nettie glimlachend gerust- „Nog geen infectie, maar 't had het kunnen worden. Flink, dat u er zoo gauw bent bij geweest. Zuster zal u dadelijk helpen." Met een kameraad schappelijk knikje ging hij door naar een tweede noodlijdende. „,Net Johannes van Da Vinci's Avondmaal,'* 'dacht Net met innige verteedering. De zuster deed een gaas met zalf op de ontstoken plek en voorspelde dat 't een beetje pijn zou doen* „Den geheelen dag rust houden, hoor." ,/Goed, Zuster." Nettie had haar kunnen om helzen. „En als u morgen nog last mocht hebben, dan ©ven naar den huisdokter." „Best, Zuster" In haar overgroote dankbaarheid Wist ze niet anders te doen dan te knikken. Met een brandend gevoel in de keel en een paar voch tige oogen ging ze de kamer uit. Zuster en dokter zijn met gouden letters in Netk herinneringsboekje aangeteekend. 228 Wanneer wij, met name op het terrein der Zen ding, vrouwen noemen die met een hart vol liefde nich gegeven hebben in de dienst van Gods Koninkrijk, mogen wij zeker in diepe erkentelijk heid voor haar arbeid, de aandacht vetsigen op Johanna Veenstra, een Amerikaansche Zendelinge Van Hollandsche afkomst. Mejuffrouw Veenstra heeft echt pionierswerk' yerricht. Op een kouden droeven dag in het jaar 1919, trok ze naar de binnenlanden van Afrika om zich daar te vestigen temidden vaa de Kannibalen, op een eenzame Zendingspost midden in het gruwelijk Heidendom. Hoe zij daartoe kwam? E'enige bijzondere ervaringen, voor zij kwam tot' een besliste roeping tot den dienst des Heeren, wil ik vooraf doen gaan. In haar kinderjaren was Johanna Veenstra allerminst wat men noemt, een braaf, gehoorzaam meisje. Nog op de lagere school, moest ze geregeld om haar kattekwaad voor dé hoofdonderwijzer komen. Van de Zondagsschool werd ze wegge stuurd. Eens op de catechisatie liet ze zich moed willig flauw vallen. Na haar schooljaren maakte ze kenais met het kantoorleven in New York, een stad van de groot ste tegenstellingen. Vrij spoedig kreeg ze verkeer de vriendinnen en ging haar hart eveneens uit naar mooie kleeren, uitgaan en vermaak. Ze liet' zich meenemen naar de bioscoop, het theater en vandaar naar de danszaal. Tot God sprak: „Tot hiertoe en niet verder". Op een avond belde de telefoon. Dominee Van Goor, haar wijkpredikant, verzocht haar bij hem te komen. Hij stelde haar vragen, gaf haar raad en bad met haar. Toen had ze geen vrede meer met haar zondeleven en begon ernstig God te zoe ken. Maanden worstelde ze om tot klaarheid, tot overtuiging te komen. Ze wilde een kind van God worden en kon toch niet haar leven geheel geven* Het werd een moeilijke, bange tijd. (Maar de Almachtige overwon. Het was een stralende najaarsdag, toen ze haar intrede deed als leerlinge ia het Vereenigde Zen- dnigs-Opleidings Instituut te Brooklijn, New-fork, met de bedoeling later evangelisatie-werk in de Stad te verrichten. Van het geroezemoes van liften, telefoon en schrijfmachines, kwam ze in de eenzaamheid van een kamertje en de opbouwende atmosfeer vaa nauwgezette Bijbelstudie. Toen overviel haar plats een groote twijfel. Ze wilde terug. Ze was niet overtuigd, dat God iets van haar wilde. En al heviger werden de aan vallen van Satan. Eerst na drie weken, kreeg ze houvast aan het woord: „Niemand die zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter is, is bekwaam tot het Koninkrijk Gods". Gemakkelijk was haar opleiding niet. Zwaar was het leer-program en de studie eischte veel. Daarbij leed ze kou en gebrek. Het eten was so ber en schaars. Eens in de week werden ontbijt- restjes, kliekjes havermouth en griesmeel verwerkt tot een wondervolle pudding, waaraan de leerlin gen de fantastischen naam gaven van: Over zicht der Overzichten. Soms werden zij door zendings-vrienden ont haald op versche visch, die dankbaar werd aaa- yaard. Drie jaren gingen heen. Johanna Veenstra deed Eindexamen en haalde haar diploma's. Toen was er tegelijk de vraag: Hoe nu? Want in haar plan, stadsevangeliste te worden was een jaar tevoren Verandering gekomen door haar afvaardiging naar een groote Zendings-Conferentie, waar ze hoorde spreken over de toestanden in de Soedan, waar de vele stammen nog in gevaar waren voor de religie van de valsche profeet Mohammed. Een rivierboot werd gehuurd. De Zendelinge te mid 'den van haar ge leiders. Nadien groeide het verlangen in haar, uit te gaan in Zéndingsdienst. Verstoken van vrienden, bad ze tot God of Hij haar Zijn wil in deze te kennen wilde geven. Inmiddels deed ze veel moeite alle mogelijke in lichtingen te verkrijgen over Afrika. Graag was ze zoo spoedig mogelijk afgereisd om Gods bood schap aan do Heidenen over te brengen. Helaas uit oorzaak van het klimaat daar, mocht ze niet voor haar vijf en twintigste jaar beginnen. Dat beteekende, nog drie jaar geduld. Die wachttijd benutte ze, om voorbereidend werk te doen, welke bestond uit: huisbezoek doen, Zondagsschool houden, een cursus voor jongens en een cursus voor meisjes, Evangelieprediking in fabrieken. Persoonlijk spreken met patiënten in het Sanatorium. Weer ging ze terug naar New-York, waar ze in een ziekenhuis voor kraamvrouwen haar oplei ding ontving en diploma verwierf als accoucheuse. "Later werd haar dat tot zegen ia Afrika, waar de medische hulp ontbrok. Eindelijk kwam het oogenblik, dat ze naar het Zendingsveld kon vertrekken. Een zeereis met veel storm, en andere moeilijkheden meer, maakten haar overtocht niet tot een heerlijkheid. Er kwam nog een teleurstelling bij. Eenmaal in Londen, hoorde ze van de secretaris Van het Zendingsbureau, waar ze zich melden moest, dat er voorloopig geen passage was te verkrijgen naar West-Afrika. Niet eerder daa over Vier maanden. Dus: wachten, wachten, wachten. En dat ia Engeland waar in die dagen elk huis en alle hotels overvol waren. Twee huisgezinnen leefden in een huis. Een baby moest slapen in de Iade ,van een tafel. Toch werd gezorgd, dat de bedroef de Zendelinge niet dakloos bleef. Een vriendelijke dame, zelf Christin, nam haar op in haar huis. December kwam, en halverwege deze maand, werd Johanna Veenstra verrast met een tele gram. Ze las: „Uw passage is geboekt op 31 December". Wat was er gebeurd I Iemand had zijn besproken plaats opgegeven. Dat was een gebedsverhooring, geloofde Johan na Veenstra. Heilig was ze er van overtuigd, dat God die weg voor haar geëffend had. Een zeer klein stoomschip zou haar de oceaan overbrengen, 't Werd opnieuw: „In het reizen menigmaalGedurende twee dagen was de kapitein aiet in staat de richting te houden. De passagiers moesten zich goed vasthouden om niet heen en weer geslingerd te worden. Het einde van de reis werd boven verwachting goed. Evenwel, 't zou nog weken duren eer deze moedige vrouw haar eigenlijke bestemming kon bereiken. Eenmaal voet aan wal gezet te Lokaja, waar een Zendeling haar verwelkomde, hoorde ze: „U heeft nog een groote rivier-reis te maken. Dur't U al leen? Nooit eerder heeft een blanke vrouw deze tocht gedaan. U kent evenmin het land, bent on gewend aan het klimaat, kent de taal niet". Een rivierboot werd gehuurd (zie foto genomen éven voor haar vertrek), een stalen voertuig met platten bodem, verdeeld in vier afdeelingen. Al leen over de midden-afdeeling was een dak. Ver der alles open. Geen slaapkamertje, niets, waar de Zendelinge zich voor een oogenblik kon terug trekken. Twaalf geleiders en een hoofdman met z'n vrouw, kreeg ze tot gezelschap gedurende enkele weken. Met hen te spreken was onmogelijk, omdat ze de Hausataal niet kende. Eens doorleefde ze een angstig oogenblik. Onder de bemanning werd getwist Iemand trok uit z'n lederen gordel een mes, een lang scherp gepunt instrument Het leek een dolk. Zouden ze haar willen dooden? Haar lichaam in de rivier willen werpen en haar bagage tot de hunne maken? Ze vreesde het ergste. Maar neen. Vrij spoedig bleek, dat er gerede twist was over het stoppen en ankeren op een zandbank. Een voorrecht was het, dat haar de dagen aiet lang vielen. Ze had heel wat literatuur bij zich, ze schreef brieven, en deed zelfs aan naaiwerk. Op de vijftiende dag, werd Ibe bereikt, waar Johanna Veenstra ontvangen werd door de secre taris op het Zendingsveld van de Vereenigde Soedan-Zcnding. Deze deelde haar mee: „Er is besloten, dat U naar het Takumdistrikt zult gaan en daar een nieuwen post openen. Het zijn kan nibalen, maar wij hopen, dat zij U niet zullen opeten". Toen vroeg hij: „Kunt U fietsen?" „Als klein meisje heb ik 't gedaan", was haar antwoord. „Dan zullen we 't eens probeeren. In een dag as Wukari te bereiken. Zendeling H. zal U ver gezellen". De dag was heet en lang. Trappen - rusten* Trappen - rusten. Haar hart klopte al sneller. Maar ze hield moed. Eer ze van de Opleidingsschool haar diploma ontving, had ze als levensmotto een vers uit Jozua gekozen, die haar gedurende de reis kracht gaf: „Wees sterk en heb goeden moed, en verschrik niet en ontzet U niet: want de Heere, Uwe God, is met U alom waar gij heengaat". (Wordt vervolgd) Boschjesman-kunstenaars De tijd is voorbij dat de ecnige .nimmer tot cul tuur gekomen mensch, de Boschjesman, in grooten getale en in nagenoeg volkomen vrijheid leefde in de duistere, slechts bij uitzondering door een blanke betreden gebieden van onbekend Afrika. Hij lééft nog wel, dooh zooals te onzent nog een enkel schuw roofdier leeft: gehaat en erbarmingloos vervolgd door de andere gekleurde stammen, voor totale uitsterving bewaard door de gratie der blanken, Trouwens, zóó lang is het nog niet go- leden, dat ook de blanken van Kaapland, met medewerking der overheid, drijfjachten op hem hielden. Waarom? Omdat hij nergens voor te go- bruiken was. Zooals talrijke andere wilde volke ren heeft hij een aangeboren tegenzin in allen arbeid. Hij is een natuurmensch in den vollen zin van het woord, hij leeft van de jacht als de om hem wonende roofdieren, en tot iets anders dan jagen is hij niet te bewegen. Slechts schijnbaar vormen de Bo6chjesmannen, die in het voormalige Duitsch-Zuidwest-Afrika op Jarms werken, op deze regel een uitzondering. Dit Zuxd-Afnkaansche rots-teekeningen uit prae-historlschen tijd. 'Ö.-yzantilope mannetjej; 2. muis; 3. springbok in den sprong; springbok; 5. jong kor doe-mannetje; 6. duiker-reegeit; 7. klip springer- anti ope in rijn bizonder typische houding8. man me' boog en schild. '(Naar de orig'neele toto's van Steinhardt.J 229

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 14