OPVOEDKUNDIGE SCHETSEN door P. W. J. Steinr Spanningen Het is zomer. In een kuil op het strand ligt vader een boek te lezen. Moeder haakt een jumper. Broertje van 3 jaar heeft een pracht van een zandheuveltje gebouwd en legt er nu min of meer systematisch schelpjes tegenaan. Alle drie zijn zéér gelukkig, zéér verdiept in hun „werk**, zéér rustig. Plotseling duikt van achter een paar strandstoe len Kees op. Kees is dl 7! Hij treedt zwijgend, met een sombere rimpel boven de oogen, de kuil in. Hij staat even stiL Kijkt extra verstoord naar het kleine broertje en diens gewrocht. En dan met een enkele- ferme trap van zijn „groote" 7-jarige jongensvoet schopt hij "t heele bouwwerk uiteen. De fraai gelegde schelpjes springen alle richtingen uit Kleine korreltjes zand stuiven in moeders ge zicht, dwarrelen op vaders boek. De idjrile is verstoord! Het kleine broertje brult! Hoe reageert de vader? Hij wordt kwaad, voelt een neiging „het jog" bij de lurven te pakken en een pak slaag te geven. Nu zijn er twee mogelijk heden. Is hij „ouderwetsch" dan geeft hij aan die neiging gehoor. Kees wordt beetgepakt, krijgt een pak ranseL Dit staat Kees niet aan, en dies be gint bij te trappen en te schreeuwen. Het wordt een verbazend spektakel. Moeder ,zich lichtelijk geneerend voor de omgeving, tracht te sussen, en krijgt hierdoor een zich meestal niet volkomen doorzettende ruzie met vader. Doch deze vader was „modern"! Dus sloeg hij niet. Maar iets anders wist hij ook niet Hij vol stond er nu mee de zandkorrels van 't boek te vegen, een voorzichtig verstoorde blik in de ruimte te werpen ende opvoeding aan „de moeder" over té laten. Hoé reageert de moeder? Ze kan hetzelfde doen als vader van plan was te doen. Kees krijgt een tik (Moeders „tikken", vaders „slaan"), en hoort zich toevoegen: „Jou stoute jongen! Broertje was net zoo lief bezig! Kam maar broer, je krijgt een biscuitje van moeder en stoute Kees krijgt niks." Als ze dit doet heeft ze den booswicht volko men in zichzelf teruggeduwd. Hij reageert na tuurlijk nu niet anders dan door wild-driftig te worden.; te stampvoeten, kwaad weg te loopen of iets dergelijks. Het zal den lezer opvallen dat in het bovenstaande nog geen der opvoeders een po ging deed te begrijpen waaróm Kees zoo bruusk hun idylle verstoorde. Nemen we nu het andere ge val. De moeder denkt zich in Kees' toestand in. Ze begrijpt nu, dat er iets niet in orde is met hem. Ze slaat of scheldt nu niet: wént: ze oor deelt (althans voorloopig) niet. Ze wendt zich da delijk tot het huilend broertje en zegt bijv.: „Hè dat is jammer. Kees is verdrietig, maar hij bedoelt het zoo kwaad niet". Onderwijl gaat ze oogen- blikkelijijk broertje helpen zijn bouwwerk te her stellen. Droogt een traan van broers wang, neemt de biscuitjes en geeft zonder éénig vertoon, als de doodgewoonste zaak ter wereld, eerst vader, dan Kees, dan broertje een koekje. Kees is nu geheel „ontwapend". Hij zal na een poosje zeer waar schijnlijk bijdraaien. Nu js er nog één gevaar voor de moeder. Als ze te vróeg Kees vraagt waaróm hij daarnet boos was. Wachten dat is het pa- rooL Het komt heusch vanzelf weL Zonder dat moeder er naar vraagt vertelt Kees heel in ver trouwen, een uur, misschien wel een halve dag later: Dat hij met groote jongens had gespeeld, dat hij op z'n kop had gekregen, dat ze hem achter na hadden gezeten, en dat het gemeen was alle maal tegen hem alleen. Nu is voor moeder de tijd om te praten geko men. Niet te veel praten echter! „Dat dacht ik wel", zegt ze, „,dat het zooiets was. *t Is verve lend voor je, ik begrijp het best 't Was jammer voor broertje ook, maar 't is niet gemakkelijk je dan te beheerschen!" Denk nu niet lezer dat dit te groote-menschachtig is voor een kind van 7 of 8 jaar. Heusch ze snappen zoovéél: dat merken we immers dikwijls genoeg. De daad van moeder is een evenwichtsherstel. Het kan natuurlijk op honderd manieren. Maar het doél moet hetzelfde zijn: Be grijpen, liefdevol meeleven (tLL niet verkeerde dingen goedkeuren, maar; even wachten met oor- deelen). Bezien we de zaak nog eens van Keos' kant uit Hij heeft een diepe nederlaag geleden. Zijn machts drang is leelijk onderdrukt Hij heeft een diep minderwaardigheidsgevoel. Hij is op een „min honderd* f100) bij wijze van spreken. Na bet hiermee net als met een slinger. Hij moei nu nood- z&kelijijk het andere uiterste bereiken. Hij, moet ergens een -+■ 100 zien te halen. Daarom trapt hij broertjes zandberg om. Geeft vader hem nu slaag, dan valt hij van zijn 100 weer in het vernede rende 100. Nu móet hij dus reageeren door te stampvoeten, brutaal te worden, om een nieuw 100 tegenover zijn vader te halen. Deze, als hij de situatie niet door heeft, wordt kwaad „dat zoo'n aap van 'n jongen hem brutaliseert". Vader heeft 100. Hij móet nu z'n 100 halen en pakt het ventje bij de kraag, en slaat er onbarmhartig op los. Kees wordt innerlijk opstandig, zwijgt echter voor de overmacht. Diep in zich heeft hij nu ech ter een 1000 (hy héét tijdelijk zijn vader). Als de moeder zich er ook nog mee bemoeit krijgen we verwante complicaties, nu tusschen moeder en vader. De gansche dag is bedorven ,er is zelfs eenige verwijdering tusschen de ouders. Zie nu wat er gebeurt als moeder begrijpend optreedt. Ze keurt niet goed wat Kees deed. Ze schort echter haar oordeel op. Ze wacht met haar afkeuring tot later. Eerst tracht zo door kalm, zakelijk en be grijpend de situatie te bekijken Kees van zijn 100 en later van z'n 100 in de sfeer van 0, van t evenwicht te brengen. Hiervoor is misschien een enkel gebaar reeds voldoende. (Ik hoorde de Berlijnsche psychiater Künkel ergens vertellen dat een moeder in een dergelijk geval Kees met een enkele, niet semimenteele, maar echt liefheb bende kus volkomen ontwapende"). Daarné kan 't geval worden bezien. In de rustige sfeer van het evenwicht zal Kees er nauwelijks toe gebra.-ht be hoeven te worden „'t goed te maken met z'n broer tje" Veel woorden zal hij niet zeggen. (Moeder moet óók niet zeggen: „Geef je broertje een kus" of zoo). Maar een kwartier later zullen de voorbij gangers twee zoet spelende kinderen een zand heuveltje aien bouwen, waarlangs ze min of meer systematisch schelpjes rangschikken. Een volgende maal over andere „spanningen" bij de opvoeding. Kort gebed Het goede, Heer, wil(t) ons toemeten 't Zij dat wij 't bidden, of vergeten. Het kwade geeft ons nimmermeer, Al baden wij het nóg zoo zeer. rrttodopfls'iovo. n«v OAksrn *WiY4PS zijn alle afstammelingen van oude slavenfamilies der Herero's, die zich reeds lang met vreemd bloed vermengd hadden. Op den keper beschouwd zijn dit dus in 't geheel geen Boschjesmannen, al heb-- ben ze veel van -hun gebruiken en eigenaardig heden overgenomen. De echte Boschjesmannen ech ter hebben van oudsher in dit lénd gewoond, ja, wellicht waren zij in voorhistorischen tijd de alleenheerschcrs van de wijde steppen en de ge bergten van Zuid-Afrika, vóór de verschillende Mbantu-negerrassen hun gebied binnentrokken. Sindsdien is het dit achtervolgde ras dus slecht vergaan. Weldra zal het als een zeldzaam en kostbaar monument der volkenkundige geschiede nis zorgvuldig worden bewaard 'en beschermd, zooals in Amerika enkele Indianenstammen. Cultuurloos en totaal onbeschaafbaar als hij is, heeft de Boschjesman echter één ding voor op de zoogenaamd gehumaniseerde volken: hij is de beste jager der wereld ,en toegerust met natuur lijke vermogens die wij geheel of goeddeels verlo ren hebben. Hij verstaat het „chumfo" de door William Long ontdekte taal der in vrijheid leven de dieren, een soort instinct-taal, welke ook enkele Indianen nog kennen, en die niets anders is dan een buitengewone gevoeligheid voor van buiten komende onbewuste stroomingen. Vóór hij een bepaald gevaar tiet, voélt hij het, wanneer het door geen enkel zintuig is waar te nemen. Hij voélt, dat een bepaalde plaats veilig is en dat hij er zich rustig kan neerleggen. Voelt ook, dat hij op een gegeven moment weg moet gaan of zich verschuilen. Dit is het eendere vermogen, dat sommige honden hebben, die op hetzelfde moment dat hun baas, mijlen ver, besluit naar huis te gaan, op de uitkijk gaan staan en in volkomen zekerheid het oogenblik afwachten, dat dc baas in hun gezichtsveld verschijnt Wij, beschaafde menschen, hebben nog een rudiment daarvan (vooral bij hyper-nerve use naturen), en een bekend schrijver van oorlogsboeken vermeldt, dat deze gevoeligheid aan het front door het voortdurend gevaar opnieuw ontwikkeld werd, zoodat de man nen zich reeds in een granaatrcchtcr wierpen, vóói een naderend projectiel door de zintuigen kon zijn waargenomen. Dan zijn het ook de gewonere vermogens, die de Boschjesman in veel en veei sterkere graad bezit dan wij. Zijn blik is onnoemelijk scherper dan de onze, hij is oogenblikkelijk thuis oji lederen bodem, weet het schuwste wild tot op énkele me ters te naderen, ja is zelfs in staat de groote anti lope te voet dood te jagen, zij het dan ook vaak met afgewisselde achtervolgers. Niet alleen zijn snelheid ,maar ook zijn uithoudingsvermogen in 't loopen is ongeëvenaard. AI deze éigenschappen doen ons hem zien als een echt natuuryvezen, iemand die van oudsher in de wildernis en tus schen de dieren thuishoort. Merkwaardig, dat deze meest onontwikkelde mensch een chronikeur, een geschiedschrijver en afbeelder der natuurlijke historie is, aan wiens mededeelingen zelfs de meeét critische onderzoe ker niet waagt te twijfelen. Zooals vele andere wilde Volken hebben de Boschjesmannen de dieren' uit hun omgeving in rotswanden en -gronden, het zij nageteekend, hetzij eenvoudig (als het dier op den grond lag) nagetrokken. Vooral dë binnen wanden der holen versierden zij op deze wijze graag. Deze in steen gegrifte teekeningen, die nog wel eens sporen van kleuren vertoonen, stammen uit een verleden, vóórdat de Mbantu-rassen de Boschjesmannen overvielen. Ze zijn dus van een eerbiedwaardige, ouderdom, en stellen giraffen, bokken, olifanten enz., en ook wel krijgers voor. Uil deze oer-oude oorkonden maken wij o.m. op, dat de heden ten dage doode, onvruchtbare Namib-woestijn, die met recht een oord des doods genoemd wordt, destijds bewoond werd door tal- looze kodden wilde dieren en den mensch voed sel bood in overstelpende rijkdom. Uit de duizende rotsteekeningen zien wij verder, dat het klimaat zich daar op een bepaald tijdstip geheel en al ge wijzigd heeft, zoodat geen leven het er meer kon uithouden. Langs den weg, die de teekeningen aanwijzen, kunnen wij het pad volgen waarlangs de Boschjesman, mét de dieren, een beter oord opzocht Wanneer het .van zon doorlaaide Namib-gebied in een doodsche woestijn veranderde, weten wij niet, wèl kunnen we vermoeden, dat het eeuwen geleden is. Niet al deze teekeningen geven blijk van een scherp objectivcerend kunstenaarsoog. Vier dui zend jaar geleden was het onder de Boschjes mannen al net zoo ais nu onder ons, twintigst- eeuwsche Europanen: de kladschilders en !,:ide échijïikunstehaars haddeh 'het hoogste "toöórd.' en de stillen, de begenadigden mochtèn al blij zijn dat zij gelegenheid tot uiting hadden. Toch zijn er teekeningen te over, b.v. van dieren in een be paalde stand of beweging, die juist de dierenken- ners door hun juistheid treffen, teekeningen waar toe zekér een uitgesproken kunstenaarsaanleg noodig was, en waarvan het Uit te maken is dat ze (zooals-voorkomt) geen vervalschingen zijn, maar oorspronkelijke kunstwerken. De film heeft aangetoond, hoe precies bepaalde bewegingen ge troffen- zijn. Wat nu de film alleen ziet, zag toen... het artistieke oog van de kunstenaar-Boschjes- man, dié het leven, als een primitieve Jan Steen, juist in zijn bewegelijkheid betraptel En deze tee keningen zijn met de allereenvoudigste middelen tot stand gebracht: met stukjes kalk, kool en steen. Daar, waar de teekeningen of griffingen niet op loodrechte, maar op horizontale rotsen zijn aan gebracht, hebben we wellicht te doen met sym bolen en gedenkteekenen van een gelukte, gevaar volle jacht Zoo zou de trotsche Boschjesman- jager de gedoode olifant uit jagersovermoed op den grond hebben nagetrokken. Behalve historische, graphische, natuurhistori sche en artistieke, hebben deze teekeningen ook een volkenkundige waarde. Uit de voorstelling van den man met schild en boog rechts-onderaan de illustratie, valt b.v. op te maken (zij het met de noodige voorzichtigheid!) dat we hier vermoe delijk te doen hebben met eon krijgstmfee (het schild), door een Boschjesman ontstreden aan een lansdragende (vreemde) tegenstander, daar de Boschjesmannen zelf geen schild gebruikten. De wonderlijke houding (het hoofd steekt links uit buiten het schild) zou dan wijzen op een triomf- dans, door den overwinnaar uitgevoerd. Sinds is de strijd om het bestaan voor den Boschjesman zooveel harder dan eertijds, dat do behoefte, zijn lotgevallen uit te beelden, hem reeds lang is vergaan. Alleen de giftpijl van zijn toch cultuur-rijke voorouders heeft hij in eere gehouden, en met behulp hiervan en onder be scherming der blanken varlcngt hij zijn armzalig en opgeschrikt bestaan. Hopen we, dat zijn ras niet geheel uitsterve! 230 Nellie's Odyssee door Wouter van Riesen Nettie werd wakker met een schok. Hél Was dat schrikken! Ze was wéér opgegaan In haar match van dezen middag. Weer ,had zé over het gravel geloopen en in haar pols dat on verwachte zwikken gevoeld, toen ze wilde serven. Geen polsriem had dit verholpen. Een stevig ver band had haar het gevoel van zekerheid, hergeven. Als je derde H.B.S. zit, is het geen kleinigheid geklopt te worden door een kind uit de tweede. Vooral, als je zoo lang kampioene bent geweest Gelukkig was ze als prima uit den strijd gekomen. Eehoorlijk gehuldigd door de lui van de club en de afdeeling padvindstecs, die mede toeschouw sters waren geweest Een groot bos paarse serin gen stond op haar kamer voor het raam. Van slapen was geen sprake geweest De onrust yan den dag werkte na. Ze zou aspirine hebben genomen, als ze niet gelezen had, dat dit zoo inwerkt op de huid. En zc had al twee donkerbruine stippen, vlak boven haar neust En van poederen moest Nettie niemendal hebben. Eindelijk was ze onder zeil geraakt, maar alle émoties van den dag keerden terug. Ook die ver velende zwik in haar pols. Juist wilde ze weer 't verband aanleggen, toen ze mistrad, in een kuiltje en haar enkel bezeerde. Met een schok werd ze wakker, tastte naar het gekwetste lichaamsdeel. Gek. Opeens was de pijn over. Maar nu kwam er een gekriebel voor in de plaats. Telkens weer, of er zacht met een veertje werd overheen gestreken. Hè, het duurde maar voort Zou er dan niets ko men van slapen? Geërgerd trok Nettie het been omhoog-, met een nijdigen kras, óp néér - óp néér, verjoeg ze de jeuk. Het schrijnde even na. Ze streek met het enkel over een koele plek van het laken en dommelde in. Na een tijdje sloeg ze de oogen op.Wat brand de die voet Op die plek, waar ze zooeven gekrabd had. Niet er aan denken, dan zou het wel over gaan. Anders kwam heelemaal niets van slapen. Er viel al wat licht door de gordijnen. Stellig wel bij drieën. Nergens aan denken, dan ging het wel. Benéden in dé gahg rfèp 'dé köèköek. Vier maal. ï)an had zo geslapen. O, ja, 't was veel lichter nu. b'f&Ö'mpaald pijn en klèinzeer.g was Nettie niet Ze zou maar eens opstaan. Ineens werd de pijn vëéï erger. ,S:k>1 flitste ze het licht aan. Het enkel zag heelemaal rood. Gauw goot ze Water in de waschkom en bet)té 'Üc óh(slókën 'plek. Dat grif verkoeling. Weg trok de pijn. Nu de vochtige zakdoek oen de voet geknoopt, de kous cr over en vlug in bed. Anders versliep zc den geheelen vrijen ochtend. Ze had geen Engelsch: Miss was voor sollicitatie op reis en van gymnastiek hadden ze vrijstell ng, omdat er nog geen nieuwe leeraar benoemd was. Heerlijk zou'n vrije morgen. Ze zouMaar eer zé had vastgesteld wit zc zou, was ze ingeslapen. Een onrustige slaap, waarin ze telkens zich omkeerde en halfbewust de pijnlijke voet voelde steken. Twee zware houten balken ploften tegen elkan der,het gaf een helder klotsend geklank. Nettie keek op. Leni kwam binnen. Schattig! Met een blad, waarop haar ontbijt? „O, fijne Leentje, wat knal!" Nette kwam over eind. Ineens stak het enkel zoo hevig, dat zo halverwege de juichkreet bleef steken. Voorzichtig zette Leni het blad, met veel heerlijkheden op een stoel. „O, Leni, ik weet me geen raad!" „Wat is er dan? Je bent toch vrij,vanmorgen We hebben je kalm laten rusten. Mevrouw is met Juf boodschappen gaan doen. Ze wilden je niet storen na gisteren. Ontbijt nu maar lekker op je gemak". Kalm trok Leni de gordijnen open. Met angstige oogen volgde Nettie haar bewegingen. Toen trok ze de voet van onder de dekens. Alle menschen wat deed die pijn! „Leni, heb jij verstand vanwat dit kan zijn?" Leni kwam naderbij. „Nee maar, kind! Dat is bloedvergiftiging!" Beiden schrokken zoo hevig, dat ze niets meer wis ten te zeggen. Toen ademde Nettie hoorbaar. „Zou je denken, Leni?" „Precies hetzelfde als mijn arm in de Kerstva- cantie. Toen was jij er niet. Kijk maar! Ook zoo'n streep 's Nachts om half een hebben we dokter nog uit zijn bed gehaald." Nettie zat overeind, op de rand van het gele ledikant De voet rechtuit op de stoel, waarover haar jurk hing. Zenuwachtig friemelde ze met haar vingers aan het laken. „Wat e, watdenk je?" „Naar dokter. Direct!" „Hij zal niet thuis zijn! 't Is pas half elf!" Net schreide meer dan ze sprak, van zenuwen en angst „Doet cr niet toe, kleed je dadelijk aan. Wasch je maar niet Ik zal je haar doen. De zakdoek om je voet, dan kan er geen besmetting bijkomen." In een jacht was Nettie klaar. Leni had haar geholpen met de kous over haar dikke wreef, de jurk over 't hoofd getrokken, een kam door het haar gehaald. „Eet een klein stukje." „Ik kan niet," walgde Nettie. „Moet. Anders val je flauw. Een hap beschuit met melk. Vooruit! Nu je schoenen." „Hij past niet" Besluiteloos keek Nettie naar haar voet, dik door het noodverband met den aatten zakdoek. Leni bukte zich, knoopte haar schoen los. 't Was een zwarte, die ze in het werk droeg, iets scheef geloope.i, met een lapje op de kant gestikt „Geen tijdvermorsen," drong ze. „Bij ons in de straat is de vorige week nog een juffrouw over leden. Die kreeg een schram aan den arm en zóó war. ze weg. In drie dagen. En een pijn!" Sprakeloos knoopte Net de schoen vast, hinkte n^ar bepQ^jep, wj^r Leni haar hielp bij hoed en mantel. De eerste de beste, die aan den kapstok hing. ^Mija winterjas", zei Nettie met flauw protest „Juist goed. De wind (s schraal," fantaseerde Leni. „Gauw nu, zal ik met je meegaan?" „Ben je gek, meid?" schrok Nettie. „Als Ma thuis komt is er niemand hier. Neen, ik ga alleen. Ik zai bellen bij Mevrouw Van Oven, of hij er is en anders vind ik wel een ander. Je zegt niets tegen Ma, hoor! Op je woord? An- dprs schrikt zij zich dood". Zij was de stoep al af, toen ze nog eens vragend omkeek. Mevrouw Van Oven woonde vooraan op den Singel. Zij was een van Ma's beste vriendinnen. Driemaal drukte Net op de electrische, 't sein, dat een eigen mensch aan de bel was. Terstond sprong de deur los. Cor stond op het trapje naar de bel-etage; de witte muts van de kookschool over het blonde haar. der te noemen) alleen maar religieus te duiden zijn, zonder de verbizondering, die elke religie kenmerkt? Nee, 't zit hem niet alleen in de „vrome", „gewijde" inhoud, maar 't zit hem daarin toch ook (Denk aan Bach). Als Wagner's muziek raakt aan het „Heilige" geeft dat (de schrijver zegt het zelf) eon èndere klank dan als Bach, „het mysterium tremendum" doet gewaar worden. De wegen naar God zijn vele, de aanraking van, ontmoeting met het Heilige draagt een heel ander karakter bij de een dan bij de ander. Ook de dui velen kennen „den Heilige" en weten te sidderen; maar elk sidderen is niet hetzelfde sidderen. Prof. v. d. Lecuw's werk zijn we begonnen heel belangrijk te noemen. En 't is een rijk boek; dat ons althans tot nadenken bracht, zooals de schrij ver zal bemerken uit onze critiek. Diepe, heerlijke dingen zegt hij o.a. over het laatste en hoogste moment in de kunst: het bij na-zwijgen, omdat zij aan Hem toe kwam die niet te „ver-beelden" is. „De voorwaarde en de achtergrond van liet klin ken (der muziek) is het groote zwijgen Gods". Hij eindigt zijn bock met deze geloofswaarheid: „Als geloovlgcn vinden wij de mogelijkheid van Volkomen Schoonheid in Hem, in wien wij alles vinden, in de goddelijke Gestalte, in den Zoon van Maria, Zoon van God, in de Schoonste. En wij zeggen het 't oude volkslied na: Alle die Schönheit Himmels und der Erden 1st verfasst in Dir allein. Maar zou dan de kunst, wélke ook, die ons vermag te ontroeren door Zijn Gestalte ons dicht nabij te brengen, door Zijn Leven te „gestalten" in de schoonheid van woord en beeld, van klank en lijn en kleur, zou die kunst hoogstens reli gieus te noemen zijn, en Hem niet kunnen „pre diken", Hem niet kunnen „verklaren?" Zoo zeker als Rilke pantheïstisch-religieuse poëzie gaf, waarin het „alles vloeit" beleden wordt in een fascineercnde zeldzame vormenrijk dom, zoo zeker een dichter als J. C. van Schagen verzen schreef doordrenkt van een pantheïstische levensvisie, zoo zeker is er christelijk-rchgieuso poëzie, zoo zeker is er christelijke kunst. Wij za gen zelfs, dat Prof. v. d. Leeuw aan deze waar heid niet kon ontkomen. Nogmaals: een rijk boek dat verrassend oriën teert op velerlei kunstterrein, rijk ook om zijn schitterende illustraties. A. WAPENAAR. Harderwijk. Foto: A. Plateel, Voorburg. „Kind! Wat leuk. Kom gauw. Een succes voor je, hè? Ik zag in het spion, dat jij „Waar is je Ma," brak Nettie af en liep door naar de huiskamer, waar Mevrouw voor het raam zat te breien. „Hebt U verstand van dit? Mijn voet is zoo naar. Ik heb mij gekrabd vannacht en nude kous ging naar beneden, de zakdoek werd ont knoopt. Mevrouw en Corrie bogen over de voet. „Nettie," zei Mevrouw heel ernstig, „ik ben bang dat het bloedvergiftiging is." Haar lief, oud ge zicht zag krijtwit. „De streep loopt al wel een pinklang omhoog. Wanneer is het aangekomen?" „Vannacht. Telkens erger. Ma is uit en dokter Zai niet thuis zijn voor spreekuur." „Cor, bel direct een paar doktoren op," besliste Mevrouw. „Dan kleed ik mij aan." Twee doktoren werden opgebeld. Geen van tweeën thuis. Nettie zei weifelend: „Het ziekenhuis? Is dat niet „Natuurlijk" Het ziekenhuis. Ineens naar het iiekenhuis." Cor hing do gids op het haakje. „Daar ben ik ook heen gegaan met Max, toen die hond mij gebeten had." „Dan ga ik dadelijk, Neen, Mevrouw! Ik wil het niet. Heusch niet! Ik wil illeen. Als het niet goed is, bel ik U wel. Ik neem de tram bij de haite hier." Eer Mevrouw kon antwoorden was ze de deur uit. Voor op de Kade moest een dokter wonen. Daar wilde ze eerst hooren voor ze op de tram stapte. Eindeloos vond ze het wachten, eer een meisje opendeed. „Nee, Juffrouw. Met spreekuur is dokter thuis, ni niet Ik zal uw adres noteeren, dan......" Met een „dank u" was Net weer op straat Toch eng, dat ze alleen gegaan was, maar eigen menschen maakten je nog zenuwachtiger vaak. Bij de halte stond een agent, dik, breed, stralend met een groote grenadierssnor. Hij keek vaderlijk toe hoe Nettie van het trottoir naar den vlucht heuvel strompelde. „Voet bezeerd, Juf?" In eer. stroom vertelde Net haar wedervaren. „Een groote streep? Paars-blauw?" „Neen, geel-rood. Ik kan het U hier niet best laten zien, maar ik ben zoo beng, dat het erg is en dokter is niet t'uuis." „Gelijk dat u Tiaar het ziekenhuis gaat. Direct voorin zit dc portier. Die zal u yerder wijzen, 't Zal wel zoo erg niet zijn." Nettie keek zoo bleek en sip. „Maar oppassen is de boodschap. Gauw er bij zijn. Pas weer die slager uit de Weste Wagen straat „Weer zoo'n griezelverhaal," dacht Nettie. Om niet te luisteacn telde zc de knoopen aan zijn uni form. Toch verstond ze nog: „en 't was niet noodig geweest; ze dachten eerst het zou wel zoo erg niet zijn." Hij wuifde vriendschappelijk toen ze ia de tram zat. Goddank, die ging er goed van door; geen hal tes. Daar was het postkantoor al. Stel je voor, dat ze dét nooit weer terug zou zie-n. Net of de pijn niet meer zoo erg was, zeker door de aflei ding. Vlak voor het ziekenhuis stapte zo uit, h:nkte naar den ingang. De portier, aan wien ze met een paar woorden alles wilde zeggen, wees Haar een glazen hokje aan de overzijde. Daar zat een zuster in een boek te schrijven. Een bril gaf iets strongs aan liaar gezicht. „Moet u bij uw huisdokter zijn, niet hier. Wij mogen u niet helpen." „Maar Juffrouw, als het eens acuut is. Ik kan geen dokter treffen voor het spreekuur." 227

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 13