OPVOEDKUNDIGE SCHETSEN
door
P. W. J. Steinr
Spanningen
Het is zomer.
In een kuil op het strand ligt vader een boek
te lezen.
Moeder haakt een jumper. Broertje van 3 jaar
heeft een pracht van een zandheuveltje gebouwd
en legt er nu min of meer systematisch schelpjes
tegenaan.
Alle drie zijn zéér gelukkig, zéér verdiept in hun
„werk**, zéér rustig.
Plotseling duikt van achter een paar strandstoe
len Kees op. Kees is dl 7! Hij treedt zwijgend, met
een sombere rimpel boven de oogen, de kuil in.
Hij staat even stiL Kijkt extra verstoord naar het
kleine broertje en diens gewrocht. En dan met
een enkele- ferme trap van zijn „groote" 7-jarige
jongensvoet schopt hij "t heele bouwwerk uiteen.
De fraai gelegde schelpjes springen alle richtingen
uit Kleine korreltjes zand stuiven in moeders ge
zicht, dwarrelen op vaders boek.
De idjrile is verstoord!
Het kleine broertje brult!
Hoe reageert de vader? Hij wordt kwaad, voelt
een neiging „het jog" bij de lurven te pakken en
een pak slaag te geven. Nu zijn er twee mogelijk
heden. Is hij „ouderwetsch" dan geeft hij aan die
neiging gehoor. Kees wordt beetgepakt, krijgt een
pak ranseL Dit staat Kees niet aan, en dies be
gint bij te trappen en te schreeuwen. Het wordt
een verbazend spektakel. Moeder ,zich lichtelijk
geneerend voor de omgeving, tracht te sussen, en
krijgt hierdoor een zich meestal niet volkomen
doorzettende ruzie met vader.
Doch deze vader was „modern"! Dus sloeg hij
niet. Maar iets anders wist hij ook niet Hij vol
stond er nu mee de zandkorrels van 't boek te
vegen, een voorzichtig verstoorde blik in de ruimte
te werpen ende opvoeding aan „de moeder"
over té laten.
Hoé reageert de moeder? Ze kan hetzelfde doen
als vader van plan was te doen. Kees krijgt een
tik (Moeders „tikken", vaders „slaan"), en hoort
zich toevoegen: „Jou stoute jongen! Broertje was
net zoo lief bezig! Kam maar broer, je krijgt een
biscuitje van moeder en stoute Kees krijgt niks."
Als ze dit doet heeft ze den booswicht volko
men in zichzelf teruggeduwd. Hij reageert na
tuurlijk nu niet anders dan door wild-driftig te
worden.; te stampvoeten, kwaad weg te loopen of
iets dergelijks. Het zal den lezer opvallen dat in
het bovenstaande nog geen der opvoeders een po
ging deed te begrijpen waaróm Kees zoo bruusk
hun idylle verstoorde. Nemen we nu het andere ge
val. De moeder denkt zich in Kees' toestand in.
Ze begrijpt nu, dat er iets niet in orde is met
hem. Ze slaat of scheldt nu niet: wént: ze oor
deelt (althans voorloopig) niet. Ze wendt zich da
delijk tot het huilend broertje en zegt bijv.: „Hè
dat is jammer. Kees is verdrietig, maar hij bedoelt
het zoo kwaad niet". Onderwijl gaat ze oogen-
blikkelijijk broertje helpen zijn bouwwerk te her
stellen. Droogt een traan van broers wang, neemt
de biscuitjes en geeft zonder éénig vertoon, als de
doodgewoonste zaak ter wereld, eerst vader, dan
Kees, dan broertje een koekje. Kees is nu geheel
„ontwapend". Hij zal na een poosje zeer waar
schijnlijk bijdraaien. Nu js er nog één gevaar voor
de moeder. Als ze te vróeg Kees vraagt waaróm
hij daarnet boos was. Wachten dat is het pa-
rooL Het komt heusch vanzelf weL Zonder dat
moeder er naar vraagt vertelt Kees heel in ver
trouwen, een uur, misschien wel een halve dag
later: Dat hij met groote jongens had gespeeld,
dat hij op z'n kop had gekregen, dat ze hem achter
na hadden gezeten, en dat het gemeen was alle
maal tegen hem alleen.
Nu is voor moeder de tijd om te praten geko
men. Niet te veel praten echter! „Dat dacht ik
wel", zegt ze, „,dat het zooiets was. *t Is verve
lend voor je, ik begrijp het best 't Was jammer
voor broertje ook, maar 't is niet gemakkelijk je
dan te beheerschen!" Denk nu niet lezer dat dit
te groote-menschachtig is voor een kind van 7 of
8 jaar. Heusch ze snappen zoovéél: dat merken we
immers dikwijls genoeg. De daad van moeder is een
evenwichtsherstel. Het kan natuurlijk op honderd
manieren. Maar het doél moet hetzelfde zijn: Be
grijpen, liefdevol meeleven (tLL niet verkeerde
dingen goedkeuren, maar; even wachten met oor-
deelen).
Bezien we de zaak nog eens van Keos' kant uit
Hij heeft een diepe nederlaag geleden. Zijn machts
drang is leelijk onderdrukt Hij heeft een diep
minderwaardigheidsgevoel. Hij is op een „min
honderd* f100) bij wijze van spreken. Na bet
hiermee net als met een slinger. Hij moei nu nood-
z&kelijijk het andere uiterste bereiken. Hij, moet
ergens een -+■ 100 zien te halen. Daarom trapt hij
broertjes zandberg om. Geeft vader hem nu slaag,
dan valt hij van zijn 100 weer in het vernede
rende 100. Nu móet hij dus reageeren door te
stampvoeten, brutaal te worden, om een nieuw
100 tegenover zijn vader te halen. Deze, als hij de
situatie niet door heeft, wordt kwaad „dat zoo'n
aap van 'n jongen hem brutaliseert". Vader heeft
100. Hij móet nu z'n 100 halen en pakt het
ventje bij de kraag, en slaat er onbarmhartig op
los. Kees wordt innerlijk opstandig, zwijgt echter
voor de overmacht. Diep in zich heeft hij nu ech
ter een 1000 (hy héét tijdelijk zijn vader). Als
de moeder zich er ook nog mee bemoeit krijgen
we verwante complicaties, nu tusschen moeder en
vader. De gansche dag is bedorven ,er is zelfs
eenige verwijdering tusschen de ouders. Zie nu
wat er gebeurt als moeder begrijpend optreedt. Ze
keurt niet goed wat Kees deed. Ze schort echter
haar oordeel op. Ze wacht met haar afkeuring tot
later. Eerst tracht zo door kalm, zakelijk en be
grijpend de situatie te bekijken Kees van zijn
100 en later van z'n 100 in de sfeer van 0,
van t evenwicht te brengen. Hiervoor is misschien
een enkel gebaar reeds voldoende. (Ik hoorde de
Berlijnsche psychiater Künkel ergens vertellen
dat een moeder in een dergelijk geval Kees met
een enkele, niet semimenteele, maar echt liefheb
bende kus volkomen ontwapende"). Daarné kan
't geval worden bezien. In de rustige sfeer van het
evenwicht zal Kees er nauwelijks toe gebra.-ht be
hoeven te worden „'t goed te maken met z'n broer
tje" Veel woorden zal hij niet zeggen. (Moeder
moet óók niet zeggen: „Geef je broertje een kus"
of zoo). Maar een kwartier later zullen de voorbij
gangers twee zoet spelende kinderen een zand
heuveltje aien bouwen, waarlangs ze min of meer
systematisch schelpjes rangschikken.
Een volgende maal over andere „spanningen"
bij de opvoeding.
Kort gebed
Het goede, Heer, wil(t) ons toemeten
't Zij dat wij 't bidden, of vergeten.
Het kwade geeft ons nimmermeer,
Al baden wij het nóg zoo zeer.
rrttodopfls'iovo. n«v OAksrn *WiY4PS
zijn alle afstammelingen van oude slavenfamilies
der Herero's, die zich reeds lang met vreemd bloed
vermengd hadden. Op den keper beschouwd zijn
dit dus in 't geheel geen Boschjesmannen, al heb--
ben ze veel van -hun gebruiken en eigenaardig
heden overgenomen. De echte Boschjesmannen ech
ter hebben van oudsher in dit lénd gewoond, ja,
wellicht waren zij in voorhistorischen tijd de
alleenheerschcrs van de wijde steppen en de ge
bergten van Zuid-Afrika, vóór de verschillende
Mbantu-negerrassen hun gebied binnentrokken.
Sindsdien is het dit achtervolgde ras dus slecht
vergaan. Weldra zal het als een zeldzaam en
kostbaar monument der volkenkundige geschiede
nis zorgvuldig worden bewaard 'en beschermd,
zooals in Amerika enkele Indianenstammen.
Cultuurloos en totaal onbeschaafbaar als hij is,
heeft de Boschjesman echter één ding voor op
de zoogenaamd gehumaniseerde volken: hij is de
beste jager der wereld ,en toegerust met natuur
lijke vermogens die wij geheel of goeddeels verlo
ren hebben. Hij verstaat het „chumfo" de door
William Long ontdekte taal der in vrijheid leven
de dieren, een soort instinct-taal, welke ook enkele
Indianen nog kennen, en die niets anders is dan
een buitengewone gevoeligheid voor van buiten
komende onbewuste stroomingen. Vóór hij een
bepaald gevaar tiet, voélt hij het, wanneer het
door geen enkel zintuig is waar te nemen. Hij
voélt, dat een bepaalde plaats veilig is en dat hij
er zich rustig kan neerleggen. Voelt ook, dat hij
op een gegeven moment weg moet gaan of zich
verschuilen. Dit is het eendere vermogen, dat
sommige honden hebben, die op hetzelfde moment
dat hun baas, mijlen ver, besluit naar huis te
gaan, op de uitkijk gaan staan en in volkomen
zekerheid het oogenblik afwachten, dat dc baas
in hun gezichtsveld verschijnt Wij, beschaafde
menschen, hebben nog een rudiment daarvan
(vooral bij hyper-nerve use naturen), en een bekend
schrijver van oorlogsboeken vermeldt, dat deze
gevoeligheid aan het front door het voortdurend
gevaar opnieuw ontwikkeld werd, zoodat de man
nen zich reeds in een granaatrcchtcr wierpen,
vóói een naderend projectiel door de zintuigen
kon zijn waargenomen.
Dan zijn het ook de gewonere vermogens, die
de Boschjesman in veel en veei sterkere graad
bezit dan wij. Zijn blik is onnoemelijk scherper
dan de onze, hij is oogenblikkelijk thuis oji lederen
bodem, weet het schuwste wild tot op énkele me
ters te naderen, ja is zelfs in staat de groote anti
lope te voet dood te jagen, zij het dan ook vaak
met afgewisselde achtervolgers. Niet alleen zijn
snelheid ,maar ook zijn uithoudingsvermogen in
't loopen is ongeëvenaard. AI deze éigenschappen
doen ons hem zien als een echt natuuryvezen,
iemand die van oudsher in de wildernis en tus
schen de dieren thuishoort.
Merkwaardig, dat deze meest onontwikkelde
mensch een chronikeur, een geschiedschrijver en
afbeelder der natuurlijke historie is, aan wiens
mededeelingen zelfs de meeét critische onderzoe
ker niet waagt te twijfelen. Zooals vele andere
wilde Volken hebben de Boschjesmannen de dieren'
uit hun omgeving in rotswanden en -gronden, het
zij nageteekend, hetzij eenvoudig (als het dier
op den grond lag) nagetrokken. Vooral dë binnen
wanden der holen versierden zij op deze wijze
graag. Deze in steen gegrifte teekeningen, die nog
wel eens sporen van kleuren vertoonen, stammen
uit een verleden, vóórdat de Mbantu-rassen de
Boschjesmannen overvielen. Ze zijn dus van een
eerbiedwaardige, ouderdom, en stellen giraffen,
bokken, olifanten enz., en ook wel krijgers voor.
Uil deze oer-oude oorkonden maken wij o.m. op,
dat de heden ten dage doode, onvruchtbare
Namib-woestijn, die met recht een oord des doods
genoemd wordt, destijds bewoond werd door tal-
looze kodden wilde dieren en den mensch voed
sel bood in overstelpende rijkdom. Uit de duizende
rotsteekeningen zien wij verder, dat het klimaat
zich daar op een bepaald tijdstip geheel en al ge
wijzigd heeft, zoodat geen leven het er meer kon
uithouden. Langs den weg, die de teekeningen
aanwijzen, kunnen wij het pad volgen waarlangs
de Boschjesman, mét de dieren, een beter oord
opzocht
Wanneer het .van zon doorlaaide Namib-gebied
in een doodsche woestijn veranderde, weten wij
niet, wèl kunnen we vermoeden, dat het eeuwen
geleden is.
Niet al deze teekeningen geven blijk van een
scherp objectivcerend kunstenaarsoog. Vier dui
zend jaar geleden was het onder de Boschjes
mannen al net zoo ais nu onder ons, twintigst-
eeuwsche Europanen: de kladschilders en !,:ide
échijïikunstehaars haddeh 'het hoogste "toöórd.' en
de stillen, de begenadigden mochtèn al blij zijn
dat zij gelegenheid tot uiting hadden. Toch zijn er
teekeningen te over, b.v. van dieren in een be
paalde stand of beweging, die juist de dierenken-
ners door hun juistheid treffen, teekeningen waar
toe zekér een uitgesproken kunstenaarsaanleg
noodig was, en waarvan het Uit te maken is dat
ze (zooals-voorkomt) geen vervalschingen zijn,
maar oorspronkelijke kunstwerken. De film heeft
aangetoond, hoe precies bepaalde bewegingen ge
troffen- zijn. Wat nu de film alleen ziet, zag toen...
het artistieke oog van de kunstenaar-Boschjes-
man, dié het leven, als een primitieve Jan Steen,
juist in zijn bewegelijkheid betraptel En deze tee
keningen zijn met de allereenvoudigste middelen
tot stand gebracht: met stukjes kalk, kool en
steen.
Daar, waar de teekeningen of griffingen niet op
loodrechte, maar op horizontale rotsen zijn aan
gebracht, hebben we wellicht te doen met sym
bolen en gedenkteekenen van een gelukte, gevaar
volle jacht Zoo zou de trotsche Boschjesman-
jager de gedoode olifant uit jagersovermoed op
den grond hebben nagetrokken.
Behalve historische, graphische, natuurhistori
sche en artistieke, hebben deze teekeningen ook
een volkenkundige waarde. Uit de voorstelling
van den man met schild en boog rechts-onderaan
de illustratie, valt b.v. op te maken (zij het met
de noodige voorzichtigheid!) dat we hier vermoe
delijk te doen hebben met eon krijgstmfee (het
schild), door een Boschjesman ontstreden aan een
lansdragende (vreemde) tegenstander, daar de
Boschjesmannen zelf geen schild gebruikten. De
wonderlijke houding (het hoofd steekt links uit
buiten het schild) zou dan wijzen op een triomf-
dans, door den overwinnaar uitgevoerd.
Sinds is de strijd om het bestaan voor den
Boschjesman zooveel harder dan eertijds, dat do
behoefte, zijn lotgevallen uit te beelden, hem
reeds lang is vergaan. Alleen de giftpijl van zijn
toch cultuur-rijke voorouders heeft hij in eere
gehouden, en met behulp hiervan en onder be
scherming der blanken varlcngt hij zijn armzalig
en opgeschrikt bestaan. Hopen we, dat zijn ras
niet geheel uitsterve!
230
Nellie's Odyssee
door
Wouter van Riesen
Nettie werd wakker met een schok.
Hél Was dat schrikken! Ze was wéér opgegaan
In haar match van dezen middag. Weer ,had zé
over het gravel geloopen en in haar pols dat on
verwachte zwikken gevoeld, toen ze wilde serven.
Geen polsriem had dit verholpen. Een stevig ver
band had haar het gevoel van zekerheid, hergeven.
Als je derde H.B.S. zit, is het geen kleinigheid
geklopt te worden door een kind uit de tweede.
Vooral, als je zoo lang kampioene bent geweest
Gelukkig was ze als prima uit den strijd gekomen.
Eehoorlijk gehuldigd door de lui van de club en
de afdeeling padvindstecs, die mede toeschouw
sters waren geweest Een groot bos paarse serin
gen stond op haar kamer voor het raam.
Van slapen was geen sprake geweest De onrust
yan den dag werkte na.
Ze zou aspirine hebben genomen, als ze niet
gelezen had, dat dit zoo inwerkt op de huid. En
zc had al twee donkerbruine stippen, vlak boven
haar neust
En van poederen moest Nettie niemendal
hebben.
Eindelijk was ze onder zeil geraakt, maar alle
émoties van den dag keerden terug. Ook die ver
velende zwik in haar pols. Juist wilde ze weer 't
verband aanleggen, toen ze mistrad, in een kuiltje
en haar enkel bezeerde. Met een schok werd ze
wakker, tastte naar het gekwetste lichaamsdeel.
Gek. Opeens was de pijn over. Maar nu kwam er
een gekriebel voor in de plaats. Telkens weer, of
er zacht met een veertje werd overheen gestreken.
Hè, het duurde maar voort Zou er dan niets ko
men van slapen? Geërgerd trok Nettie het been
omhoog-, met een nijdigen kras, óp néér - óp néér,
verjoeg ze de jeuk. Het schrijnde even na. Ze
streek met het enkel over een koele plek van het
laken en dommelde in.
Na een tijdje sloeg ze de oogen op.Wat brand
de die voet Op die plek, waar ze zooeven gekrabd
had. Niet er aan denken, dan zou het wel over
gaan. Anders kwam heelemaal niets van slapen.
Er viel al wat licht door de gordijnen. Stellig wel
bij drieën. Nergens aan denken, dan ging het wel.
Benéden in dé gahg rfèp 'dé köèköek. Vier maal.
ï)an had zo geslapen. O, ja, 't was veel lichter nu.
b'f&Ö'mpaald pijn en
klèinzeer.g was Nettie niet Ze zou maar eens
opstaan. Ineens werd de pijn vëéï erger. ,S:k>1
flitste ze het licht aan. Het enkel zag heelemaal
rood. Gauw goot ze Water in de waschkom en
bet)té 'Üc óh(slókën 'plek. Dat grif verkoeling. Weg
trok de pijn. Nu de vochtige zakdoek oen de voet
geknoopt, de kous cr over en vlug in bed. Anders
versliep zc den geheelen vrijen ochtend.
Ze had geen Engelsch: Miss was voor sollicitatie
op reis en van gymnastiek hadden ze vrijstell ng,
omdat er nog geen nieuwe leeraar benoemd was.
Heerlijk zou'n vrije morgen. Ze zouMaar eer
zé had vastgesteld wit zc zou, was ze ingeslapen.
Een onrustige slaap, waarin ze telkens zich
omkeerde en halfbewust de pijnlijke voet voelde
steken.
Twee zware houten balken ploften tegen elkan
der,het gaf een helder klotsend geklank. Nettie
keek op. Leni kwam binnen. Schattig! Met een
blad, waarop haar ontbijt?
„O, fijne Leentje, wat knal!" Nette kwam over
eind. Ineens stak het enkel zoo hevig, dat zo
halverwege de juichkreet bleef steken. Voorzichtig
zette Leni het blad, met veel heerlijkheden op
een stoel.
„O, Leni, ik weet me geen raad!"
„Wat is er dan? Je bent toch vrij,vanmorgen
We hebben je kalm laten rusten. Mevrouw is met
Juf boodschappen gaan doen. Ze wilden je niet
storen na gisteren. Ontbijt nu maar lekker op je
gemak". Kalm trok Leni de gordijnen open. Met
angstige oogen volgde Nettie haar bewegingen.
Toen trok ze de voet van onder de dekens. Alle
menschen wat deed die pijn!
„Leni, heb jij verstand vanwat dit kan zijn?"
Leni kwam naderbij.
„Nee maar, kind! Dat is bloedvergiftiging!"
Beiden schrokken zoo hevig, dat ze niets meer wis
ten te zeggen. Toen ademde Nettie hoorbaar.
„Zou je denken, Leni?"
„Precies hetzelfde als mijn arm in de Kerstva-
cantie. Toen was jij er niet. Kijk maar! Ook
zoo'n streep 's Nachts om half een hebben we
dokter nog uit zijn bed gehaald."
Nettie zat overeind, op de rand van het gele
ledikant De voet rechtuit op de stoel, waarover
haar jurk hing. Zenuwachtig friemelde ze met
haar vingers aan het laken.
„Wat e, watdenk je?"
„Naar dokter. Direct!"
„Hij zal niet thuis zijn! 't Is pas half elf!" Net
schreide meer dan ze sprak, van zenuwen en
angst
„Doet cr niet toe, kleed je dadelijk aan. Wasch
je maar niet Ik zal je haar doen. De zakdoek om
je voet, dan kan er geen besmetting bijkomen."
In een jacht was Nettie klaar. Leni had haar
geholpen met de kous over haar dikke wreef, de
jurk over 't hoofd getrokken, een kam door het
haar gehaald.
„Eet een klein stukje."
„Ik kan niet," walgde Nettie.
„Moet. Anders val je flauw. Een hap beschuit
met melk. Vooruit! Nu je schoenen."
„Hij past niet" Besluiteloos keek Nettie naar
haar voet, dik door het noodverband met den
aatten zakdoek.
Leni bukte zich, knoopte haar schoen los. 't
Was een zwarte, die ze in het werk droeg, iets
scheef geloope.i, met een lapje op de kant gestikt
„Geen tijdvermorsen," drong ze. „Bij ons in de
straat is de vorige week nog een juffrouw over
leden. Die kreeg een schram aan den arm en zóó
war. ze weg. In drie dagen. En een pijn!"
Sprakeloos knoopte Net de schoen vast, hinkte
n^ar bepQ^jep, wj^r Leni haar hielp bij hoed en
mantel. De eerste de beste, die aan den kapstok
hing.
^Mija winterjas", zei Nettie met flauw protest
„Juist goed. De wind (s schraal," fantaseerde
Leni. „Gauw nu, zal ik met je meegaan?"
„Ben je gek, meid?" schrok Nettie. „Als Ma thuis
komt is er niemand hier. Neen, ik ga alleen. Ik
zai bellen bij Mevrouw Van Oven, of hij er is en
anders vind ik wel een ander.
Je zegt niets tegen Ma, hoor! Op je woord? An-
dprs schrikt zij zich dood".
Zij was de stoep al af, toen ze nog eens vragend
omkeek.
Mevrouw Van Oven woonde vooraan op den
Singel. Zij was een van Ma's beste vriendinnen.
Driemaal drukte Net op de electrische, 't sein,
dat een eigen mensch aan de bel was. Terstond
sprong de deur los. Cor stond op het trapje naar
de bel-etage; de witte muts van de kookschool
over het blonde haar.
der te noemen) alleen maar religieus te duiden
zijn, zonder de verbizondering, die elke religie
kenmerkt? Nee, 't zit hem niet alleen in de
„vrome", „gewijde" inhoud, maar 't zit hem daarin
toch ook (Denk aan Bach). Als Wagner's muziek
raakt aan het „Heilige" geeft dat (de schrijver
zegt het zelf) eon èndere klank dan als Bach,
„het mysterium tremendum" doet gewaar worden.
De wegen naar God zijn vele, de aanraking van,
ontmoeting met het Heilige draagt een heel ander
karakter bij de een dan bij de ander. Ook de dui
velen kennen „den Heilige" en weten te sidderen;
maar elk sidderen is niet hetzelfde sidderen.
Prof. v. d. Lecuw's werk zijn we begonnen heel
belangrijk te noemen. En 't is een rijk boek; dat
ons althans tot nadenken bracht, zooals de schrij
ver zal bemerken uit onze critiek. Diepe, heerlijke
dingen zegt hij o.a. over het laatste en hoogste
moment in de kunst: het bij na-zwijgen, omdat zij
aan Hem toe kwam die niet te „ver-beelden" is.
„De voorwaarde en de achtergrond van liet klin
ken (der muziek) is het groote zwijgen Gods".
Hij eindigt zijn bock met deze geloofswaarheid:
„Als geloovlgcn vinden wij de mogelijkheid van
Volkomen Schoonheid in Hem, in wien wij alles
vinden, in de goddelijke Gestalte, in den Zoon van
Maria, Zoon van God, in de Schoonste. En wij
zeggen het 't oude volkslied na:
Alle die Schönheit
Himmels und der Erden
1st verfasst in Dir allein.
Maar zou dan de kunst, wélke ook, die ons
vermag te ontroeren door Zijn Gestalte ons dicht
nabij te brengen, door Zijn Leven te „gestalten"
in de schoonheid van woord en beeld, van klank
en lijn en kleur, zou die kunst hoogstens reli
gieus te noemen zijn, en Hem niet kunnen „pre
diken", Hem niet kunnen „verklaren?"
Zoo zeker als Rilke pantheïstisch-religieuse
poëzie gaf, waarin het „alles vloeit" beleden
wordt in een fascineercnde zeldzame vormenrijk
dom, zoo zeker een dichter als J. C. van Schagen
verzen schreef doordrenkt van een pantheïstische
levensvisie, zoo zeker is er christelijk-rchgieuso
poëzie, zoo zeker is er christelijke kunst. Wij za
gen zelfs, dat Prof. v. d. Leeuw aan deze waar
heid niet kon ontkomen.
Nogmaals: een rijk boek dat verrassend oriën
teert op velerlei kunstterrein, rijk ook om zijn
schitterende illustraties.
A. WAPENAAR.
Harderwijk. Foto: A. Plateel, Voorburg.
„Kind! Wat leuk. Kom gauw. Een succes voor
je, hè? Ik zag in het spion, dat jij
„Waar is je Ma," brak Nettie af en liep door
naar de huiskamer, waar Mevrouw voor het raam
zat te breien.
„Hebt U verstand van dit? Mijn voet is zoo
naar. Ik heb mij gekrabd vannacht en nude
kous ging naar beneden, de zakdoek werd ont
knoopt. Mevrouw en Corrie bogen over de voet.
„Nettie," zei Mevrouw heel ernstig, „ik ben bang
dat het bloedvergiftiging is." Haar lief, oud ge
zicht zag krijtwit. „De streep loopt al wel een
pinklang omhoog. Wanneer is het aangekomen?"
„Vannacht. Telkens erger. Ma is uit en dokter
Zai niet thuis zijn voor spreekuur."
„Cor, bel direct een paar doktoren op," besliste
Mevrouw. „Dan kleed ik mij aan."
Twee doktoren werden opgebeld. Geen van
tweeën thuis.
Nettie zei weifelend: „Het ziekenhuis? Is dat
niet
„Natuurlijk" Het ziekenhuis. Ineens naar het
iiekenhuis." Cor hing do gids op het haakje. „Daar
ben ik ook heen gegaan met Max, toen die hond
mij gebeten had."
„Dan ga ik dadelijk, Neen, Mevrouw! Ik wil
het niet. Heusch niet! Ik wil illeen. Als het niet
goed is, bel ik U wel. Ik neem de tram bij de
haite hier." Eer Mevrouw kon antwoorden was
ze de deur uit.
Voor op de Kade moest een dokter wonen. Daar
wilde ze eerst hooren voor ze op de tram stapte.
Eindeloos vond ze het wachten, eer een meisje
opendeed.
„Nee, Juffrouw. Met spreekuur is dokter thuis,
ni niet Ik zal uw adres noteeren, dan......"
Met een „dank u" was Net weer op straat
Toch eng, dat ze alleen gegaan was, maar eigen
menschen maakten je nog zenuwachtiger vaak.
Bij de halte stond een agent, dik, breed, stralend
met een groote grenadierssnor. Hij keek vaderlijk
toe hoe Nettie van het trottoir naar den vlucht
heuvel strompelde.
„Voet bezeerd, Juf?"
In eer. stroom vertelde Net haar wedervaren.
„Een groote streep? Paars-blauw?"
„Neen, geel-rood. Ik kan het U hier niet best
laten zien, maar ik ben zoo beng, dat het erg is
en dokter is niet t'uuis."
„Gelijk dat u Tiaar het ziekenhuis gaat. Direct
voorin zit dc portier. Die zal u yerder wijzen, 't
Zal wel zoo erg niet zijn." Nettie keek zoo bleek
en sip. „Maar oppassen is de boodschap. Gauw er
bij zijn. Pas weer die slager uit de Weste Wagen
straat
„Weer zoo'n griezelverhaal," dacht Nettie. Om
niet te luisteacn telde zc de knoopen aan zijn uni
form. Toch verstond ze nog: „en 't was niet
noodig geweest; ze dachten eerst het zou wel zoo
erg niet zijn."
Hij wuifde vriendschappelijk toen ze ia de tram
zat.
Goddank, die ging er goed van door; geen hal
tes. Daar was het postkantoor al. Stel je voor,
dat ze dét nooit weer terug zou zie-n. Net of de
pijn niet meer zoo erg was, zeker door de aflei
ding. Vlak voor het ziekenhuis stapte zo uit,
h:nkte naar den ingang. De portier, aan wien ze
met een paar woorden alles wilde zeggen, wees
Haar een glazen hokje aan de overzijde. Daar zat
een zuster in een boek te schrijven. Een bril gaf
iets strongs aan liaar gezicht.
„Moet u bij uw huisdokter zijn, niet hier. Wij
mogen u niet helpen."
„Maar Juffrouw, als het eens acuut is. Ik kan
geen dokter treffen voor het spreekuur."
227