Kleu-ter-krant-je Voor knutselaars Een vouwsel We nemen een vierkant stuk papier en leggen de vouwen volgens de stippellijnen in figuur L Vooi het leggen van de vouwen langs de diago nalen keer je het vouwblad om. Vouw nu den dubbelen driehoek, dien we bij figuur II zien. Vouw a op b en c op b, keer het vouwsel om en doe met den ondersten driehoek hetzelfde. Je ziet dan, het vierkant van fig. Ill ontstaan. Vouw a-d langs d-b, terug vouwen, a-b langs b-d en terug vouwen, nu weer a-d langs b-d en a-t larfgs b-d; het puntje neerdrukken, dan krijg je fig. IV. Doe dit ook rechts. Het vouwblad om- keeren en de heele geschiedenis herhalen tot fig. V ontstaat Teeken een paar oogen en blaas het geheel bij f op en je schrikt voor den sprekenden kattckop, dier ie plotseling ziet. Oolossing ran e raadsels in het vorige nummer 1 De baard. 2 Bevroren. 3 Omdat do nacht tusschenbeide komt 4 De leeuw, want hij is een el langer dan een aan welk boek doet dit plaatje denken in het vorige nummer ..Baron von Münchhauscn". Spin-ne-kop-je Lien Zuur-mond Wel aar-dig spin-ne kop-je Wat zijt gij bit-ter klêen; Hoe durft gy zoo te loo-pen, En dat nog wel al-leen! Zeg, hebt gy dan geen Va-der, Geen Moe-der of geen Meid? En ook geen lek-ker bed-je, Waar-in gy 's a-vonds leidt? Wel aar-dig Spin-ne-kop-je Als ik je eens by my nam, En 'k gaf je een ro-zen blaad-je Voor een a-vond-bo-ter-ham. (Maar) wilt gy my dan be-lo-ven Wan-neer gy groo-ter zyt, Dat gy die klei-ne vlieg-jes Niet meer zoo vin-nig byt? Kwaak, kwaak, kwaak Mien v. R. Kwaak, kwaak, kwaak, Kwaak-ten de eend-jes In de groo-te wa-ter-plas. Eén was er, (het was een dik-ke) Met een zwa-re, die-pe bas. Kwaak, kwaak, kwaak! Daar komt een juf-frouw Met een aar-dig meis-je aan; Kyk, zoo-waar ze bly-ven sa-men By het wa-ter staan. Kwaak, kwaak, kwaak! „De eend-jes heb-ben Ze-ker hon-ger wel, hè Mam?" „Ja, ik denk het wel Ka-trien-tje. Geef ze maar een bo-ter-ham." Kwaak, kwaak, kwaak, Kwa-ken de eend-jes, En ze ko-men al-le-maal Om Ka-trien-tje he-nen loo-pen, Smul-len van 't heer-lyk maal. Kwaak, kwaak, kwaak! Ze wag'-len dank-baar Ach-ter 't klei-ne meis-je aan; Toen het op was zyn ze al-le 't Wa-ter maar weer in-ge-gaan. Kwaak, kwaak, kwaak, Kwa-ken de eend-jes In de groo-te wa-ter-plas. En ze kwaak-ten nog een poos-je, Om-dat het zoo lek-ker was. Aan welk boek doet dit plaatje denken (Volgende week oplossing) Nieuwe Raadsels Raadselrijm k Heb nog nooit zoo'n sul gezien. Alles laat hij toe. Altijd blijft bij spelen maar Wat ik hem ook doe. Trap of duw of sla ik hem, Tre* 'k hem telkens weer, Hij speelt door, ol deed het hem Niet In 't m«nste zeer. 2 Mijn eerste deel is het omgekeerde van een zwarte man. Mijn tweede een stuk van een staart. Mijn geheel iets 'ijra. 3 Welke tor is geen insect? 4 Welke steden vind je niet cp de landkaart? 5 Op welke bussen past geen deksel? 6 Met welke vorken eet men niet? 7 Met welke messen snijdt men niet? 8 Welke stoelen hebben maar één poot? 9 Wie neemt alles voor de neus weg? 10 Op welke plaat is niets afgebeeld? 11 In welke pannen kookt of bakt men niet? (Volijgende week de oplossingen) Kunstjes en spelletjes De geheimzinnige naald Met een gewone naainaald kun, je een aardig kunstje uithalen. Van een flesschenkurk snij je een schijfje af, nog geen centimeter dik. Dan neem je een naald, niet te lang en niet te kort, cn die duw je midden door de kurk heen. Vul dan een glas voor twee-derden met water en laat de kurk op het water drijven, zóó, dat de naald, die er met de kant van de punt uitsteekt, naar onderen wijst. Als je boven op het glas kijkt, zie je wel de bovenkant van de kurk, maar niets van de naald. Verander nu echter van houding cn wel zóó, de je oog op dezelfde hoogte van het tafelblad komt Je denkt nu, dat de naald in plaats van onder, boven uit de kurk steekt. Je meent dit zelfs heel duidelijk te zien. 't Is net, of kurk en naald ondersteboven staan. Als je er iemand bijroept, die niets van de zaak afweet, en hem vraagt, do naald te pakken, zal hij raar te kijken staan, als dit hem niet lukt. Natuurlijk mag hij niet boven in 't glas kijken. 't Is, zooals je begrijpt, een kwestie van ge zichtsbedrog, dat je alleen maar kunt waarnemen, als je van onderaf tegen de waterspiegel kijkt Grapjes Postbeambte: Deze brief is te zwaar, er moei nog een postzegel van 6 ct bij. Vrouwtje: Maar, meneer, dan is-ie nog ewaarderl Moeder: Maar jongen, wat zie je er weer uit! Heb je ooit gezien, dat i k met zulke vuile han den aan tafel kwam? Wim: Nee moe, maar toen u zoo klein was als Ik, heb ik u nooit gezien' Een straatjongen stond uren lang voor een smederij te kijken. Eindelijk was hij zoo brutaal, om naar binnen te gaan. De baas, die hem schrik wilde aanjagen om hem buiten de deur te krijgen, hield hem eer stuk roodgloeiend ijzer onder den neus. Maar de jongen vertrok geen spier vaa z'n gezicht en zei smalend: „Hm, als je me een dub beltje geeft, lik ik het af!" „Jou brutale rekel" zei de smid, „ddt wil Oc zien", en gaf hem een dubbeltje. Do jongen nam het dubbeltje aan, likte het af, en maakte dat hij de smederij uitkwam. Piet: Zeg Klaas, wat denk je, dat het moeilijks! is, als je fietsen wilt leeren? Klaas: Natuurlijk om een flets te krijgen! 232 ZATERDAG 22 JULI No. 29 JAARGANG 1933 ONDAGSBLAD behoorende bij 'Yt\} nieuwe LEIDSCHE COURANT De naam Zijner Moeder Rehabeam nu, do zoon van Salomo, regeerde in Juda;cn de naam zijner moeder was Naüma, de Am- morilctlsche. 1 Koningen 14 21 1 Opmerkelijk is in de geschiedenissen der konin gen van Juda de telkens wederkccrende vermel ding van den naam der moeder. Te meer, omdat naar den regel der Schrift de gcslachtslinie van de kinderen niet door de moe der wordt bepaald, maar door den vader. Ook voor de troonsopvolging deed het er niets toe, wie de moeder was. Daarbij komt, dat naar den eisch van het genade verbond de vader er voor verantwoordelijk is, dat in de opvoeding de eisch van het verbond tot zijn recht kome. Hij is priester in zijn huis. Bovenal van een koning in Israël zou men ver wachten, dat hij zijn zoon, die na hom op den troon zal zitten, zorgvuldiglijk zou onderrichten, hoe hij als regeerder van het volk des Heeren zich zal hebben te gedragen naar zijn Woord en Wet. Dit alles bij elkaar genomen, zoudt ge zeggen: Wat bijzonder belang heeft het nu, om ook den Haam der moeder opzettelijk te vermelden? Toch verstaat ge, dat ook dit zijn bedoeling moet hebben. Er staat niets toevallig in de Schrift. Niets is aan menschelijke willekeur overgelaten. Ook al moet ge er een open oogen voor hebben, dat de Heilige Geest door middel van menschen uw Bijbel heeft gemaakt. Het is en blijft toch zijn werk, zoodat uw Bijbel precies zoo is, als hij zijn moest naar den wil des Hoeren. Ook de geslachtsregisters, ook do namen. Door menschen saamgesteld, door menschen bij gehouden, staan die lijsten toch in do Heiligt) Schrift, zooals God zo erin wilde hebben. Dit geldt ook van de mcdcdceling, hierboven uit 1 Koningen 14 afgeschreven, en die daar tot tweemalen toe voorkomt: De naam van Rehabeams moeder was Naüma, de Ammonietische. Een heidensche vrouw dus. Een van die vele vrouwen, die Salomo liefhad benovens de dochter van Pharao, en die in zijn ouderdom zijn hart achter andere goden neigden. Zoodat hij vlak voor de muren van Jeruzalem ook voor Molech, den gruwelijken afgod der kinderen Ammons, een altaar bouwde. (1 Koningen 11). Wanneer van de moeder op den vader reeds zoo schadelijke invloed uitging, hoe dubbel verderfe lijk moet die invloed dan geweest zijn voor de kinderen. Iloe wordt door het meegaan van den vader met do moeder de kracht van zijn opvoeding reeds gebroken. Vooral op het kinderhart, dat het kwade even gretig aanneemt als het goede, ja van nature tot het kwade alleen is geneigd, en tegen de vreeze des Heeren inligt Als eerst de man reeds een vrouw neemt, die met hem den Heere niet dient, en daarna met die vrouw nog mede afwijkt, hoe zal hij dan bij hun kinderen den eisch van het verbond der genade In de opvoeding kunnen handhaven? Bij Salomo kwam daar natuurlijk nog bij, dat de veelheid zijner vrouwen aan de rechte zorge voor de opvoeding der kinderen in den weg stond, waardoor aan de moeders meer invloed op haar kinderen overbleef, en ook een heidensche vrouw als Naüma op haar zoon Rehabeam van der jeugd aan ten kwado kon inwerken. Drie jaren lang na den dood zijns vaders hield hij zich nog goed, hoewel hij bij het volk allerlei afgoderij en allerlei onzedelijkheid bleef dulden. Maar daarna weck hij af, blijkbaar mede onder den invloed van zijn moeder. Düt toch is de beteekenis ervan, dat het korte overzicht van Rehabeams regeering in 1 Koningen 14 èn begint èn sluit met de mededeeling: „en de naam zijnor moeder was Naüma, de Ammonie tische". De invloed van oen moeder op haar zoon is zoo machtig groot Ten goede zoowel als ten kwade. Waar de naam der moeder wordt genoemd, geeft de Schrift u als 't ware een sleutel in de hand, waardoor het doen en laten, ja heel de verschij ning van Juda's koning u voor een goed deel wordt verklaard. Genade is geen erfgoed, en ook de zonde is geen gifstof, die uit de moeder in het kind overgaat. Maar wel ligt er tusschen moeder en kind een zeer teedere en nauwe band, waardoor zij op het karakter cn het leven van haar kind, zelfs op haar volwassen zoon, ten goede of ten kwade werkt, op een wijze als geen ander. Alleen God de Heilige Geest is de Machtige om zulk een schadelijken invloed te keeren. Gelijk het Hem ook belieft, Godvreezende moeders te ge bruiken, om zijn werk in het hart harer kinderen to koesteren, tot openbaring te brengen en te be vorderen. Maar evenzeer kan dit werk des Heiligen Gees- tes in het hart van een kind worden tegengewerkt, juist door een moeder, die den Heere niet vreest, omdat zij als moeder vormend op zijn persoon lijkheid inwerkt in zoo sterke mate. Hierin ligt voor de practijk een hoogst ernstige vingerwijzing, die in onze dagen niet genoeg op do hat ten gebonden kan worden. Er wordt bij het aangaan van huwelijken vee! te weinig met de kinderen gerekend die er de vruchten van zullen zijn. Daarvan te spreken acht men óf onbetamelijk, óf men maakt er een aardig heidje van. Maar in ernste wordt er ter nauwer- nood meer aan gedacht; en zelfs dfin meestal nog meer met het oog op het brood, dat er voor het toekomstige gezin moet verdiend woroen, dan met het oog op wat die kinderen in tijd en eeuwigheid voor hun God zullen hebben te zijn. En dit is toch niet naar den regel van God9 Woord. De vrouw, die gij trouwt, zal straks moeder worden en zal u hebben bij te staan in het op voeden van uw beider kinderen naar den eisch des verbonds. Gij als vader zult daarvoor in de eerste plaats verantwoordelijk zijn, maar uw vrouw moet ook daarin zijn uw hulpc als tegen over u. Wierd ook dit ,naar den eisch van het Woord en van de nuchtere werkelijkheid des levens, meer bedachtl Hoe zou de ernst van het trouwen meer worden verstaan! Maar ook in het huwelijk zelf behoort de opvoe ding der kinderen tusschen man cn vrouw eon zaak van biddend overleg te zijn. Voornamelijk in die .gezinnen, waar de man van 's morgens vroeg tot 'savonds laat zijn arbeid buiten de deur heeft, komt op de moeder zoo ontzaglijk veel aan. En omdat de vader de eerste aansprakelijke per soon is .heeft hij de moeder daartoe te bekwamen. Mét het geld om huis te houden, ja eerder dan dat ,moet zij van hem een schat van raad en voor lichting ontvangen, ook om haar taak als moeder met het oog op het later leven van haar kind te kunnen vervullen. Het anders te willen is ongehoorzaamheid in dien maar niet een verzoeken van God. Iets waarover Gods oordeel komt, zoowel in het huis van den daglooner, als in het paleis van Salomo. Natuurlijk verontschuldigt dit zulko kinderen in het minst niet. Maar toch: wie zou zich hier niet laten waar schuwen door Gods Woord, die ook maar ecnigs- zins de verre strekking verstaat van die eenvou dige mededeeling over een koning van Juda, hoe de naam zijner moeder was? Het Gebod Willem de Mérode Hij zei: hoo is uw hart zoo veeg? En zag mij aan, en toen ik zweeg Vroegen zijn oogen, goed en teér Ach ,niemand wi Ier luistren Heert Zong ik van angst en zielenood, Zij riepen: spelen- geef, en brood! Prees Ik- uw Godlijk Aangezicht, Zij spotten: wijn maakt alles lichtl (Nadruk verboden). Uw volk zelfs, lustloos is 't cn dor Door fel getwist en dwaas gemor. Geef hun wat vlijmender verdriet, Drijf hen door wecnen tot het lied. Maar gun mij rust en stille zijn, En neem mij mede in de woestijn. Toen sprak Hij: staak dat ijdel spel Vaa klagen; zing! Ik hoor u wel! 225

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11