Bij ons in Batakland door M. A. M. Renes-Boldingh De Pisang en andere vruchten „Groeien pisangs ook in Holland?" vragen onze jongens. We staan nl. bij ons pisangbosclije in den ach tertuin en bewonderen met elkaar den cnormen bloeiknop, die juist te voorschijn is geschoten. Als we naar waarheid de kinderen meedeelen, dat in Holland de pisang niet groeit, omdat hij 't er te koud vindt, is dat een groote teleurstelling, die alleen wat verlicht wordt, door de volgende mede- deeling, dat men toch in Holland wel pisang koo- pen kan, in de winkels. Er gaan heel wat zwervende, nieuwsgierige gedachtetjes naar Holland toe, vanuit de kleine hoofdjes, vooral sedert een vrindje „met verlof" in Holland geweest is, en 't een en ander heeft verteld, over sneeuw en schaatsen en lange kou sen en hooge laarzen. Een zonderling land moet dat zijn, waar je zooveel kleeren aan moet trek ken, en als er nu ook nog bijkomt, dat er geen apen, geen pisangs en geen bergen zijn, dan moes- Wanneer er één pisang geel begint te kleuren, kan de tros worden afgehakt om op een droog, zonnig plekje verder te rijpen. Dan is 't'met den boom meteen ook gedaan, want doordat hij sleohta een gras is, draagt hij maar éénmaal vrucht en sterft dan af. Intusschcn zijn er echter zooveel jonge scheuten om hem heen uit den grond opge komen, dat volgende oogsten wel verzekerd zijn. Binnen het jaar zijn die nieuwelingen ook aan hun bloeitijd toe en leveren hun vruchten aan het menschdom af. En de pisangs bcteekencn hier wat. Al zijn ze hier bij ons, in de ongecultiveerde en koudere streken bij lange na niet zoo smakelijk en vol uit gegroeid, als in de broeiend-warme laagvlakte! Onze kinderen in ieder geval bespeuren niets daar van en verslinden nun aantal pisangs per dag. En 't kan hier, door den geringen prijs. Een heele tros pisangs, dat zijn 80 k 100 stuks, kost onge veer veertig cent Daar kan ons heele gezin een week lang van eten! 's Zaterdagsmorgens komen de vrouwtjes er mee op de markt of aan de keukendeur. Ze dragen hun zware vracht op 't hoofd, en houden den tros ook op 't hoofd, totdat 't bijna met zekerheid te zeggen is, dat we hem koopen. Dan eerst bukken ze zich en laten den bediende don tros er af nemen. En wordt het soort per slot na nadere bezichtiging toch nog afgekeurd, dan moet ook de bediende den tros weer op haar hoofd leggen, anders kun nen ze 't handelsartikel niet baas. Een andere vrucht, die ons zeer ter harte gaat, is de maogistan. Stel u voor, een houten doosje, chocolade-bruin, en zoo groot als een flinke maas bal, die men in den goeden ouden tijd gebruikte om kousen en sokken mede te mazen of te stop pen. Boven aan dien maasbal zit nog een kort maar stevig steeltje, mitsgaders een viertal ronde, leerachtige kelkbladen. Met een 6cherp mesje snijdt men van den manginstan een kapje af, on geveer zooals bij een gekookt ei, en ziet, 't houten huisje is van binnen gevoerd met 't fijnste don- kerrose stofje dat men zich denken kan, en bin nen in die voering, als bijouterieën in hun cassette, liggen vijf of zes sneeuwwitte partjes, keurig ge schikt om een vezelbundeltje, dat ze te zamen houdt Niet de voering, doch de witte partjes moe ten gegeten worden. Met een lepeltje laten ze zich gemakkelijk uit het doosje pikken, en de smaak? Zoo iets fijns en geurigs en delicaats is eenvoudig niet te beschrijven. Denk u maar een zachtzuur smaakje, waardoor-heen alle denkbare bloemen geuren gemengd zijn. Ons gaat 't altijd aan 't hart, dat in één van die witte heerlijkheidjes nog een groote, glibberige pit zit, welke niet voor consumptie geschikt is. Nu kan ,bij wijze van tegenstelling, nog de doerian aan de beurt komen om te worden ge ïntroduceerd in Holland. Met den doerian staat 't zoo. Wanneer we op wandeling of autoritje plot seling een geur opvangen, waarin alle denkbare viezigheid vermengd met overmatige sterke uien lucht voorkomt, dan zeggen we tegen elkaar met beteekenisvolle blikken: „doerian". En dan knijpen we 't allerliefste onze neus een poosje toe. De inlanders zijn echter verzot op de vrucht, en daar ze volgens landsgebruik alle onbruikbare deelcn klakkeloos achter zich neerwerpen, kan 't nogal eens voorkomen, dat men op zoo'n neusverrassing vergast wordt. Bovendien is de vrucht héél groot, twee maal zoo groot ongeveer als een flinke kokosnoot, de schil is dik en leerachtig cn is even als een stekelvarken, gewapend met flinke pen nen, die alle in slaghouding staan. Wat de lief hebbers echter niet belet, een aanval te wagen. Gelukkig hebben we ook nog andere vruchten. Daar is de mangga, die er onooglijk groen en pokdalig uitziet, maar desalniettemin een heerlijk, sappig oranjegeel vruchtvleesch bevat. En de sawoe, die gelijk is aan een groote aardappel en Schooljongens in de pisang-aanplant. smaakt naar mispelen. En verder de papaja, onze meloen, waarvan men onwillekeurig denkt, dat hij door oen ongeluk erg in de lengte is samenge drukt en van schrik daarover veel van zijn smaak en sap verloren heeft. Tot zoo ver over onze Indi sche vruchten. Appels en peren kennen onze kinderen alleen uit blik, als conserven, evenals kersen en perziken en waarschijnlijk denken ze, dat ze ook zóó, in geconserveerde gedaante, in Holland aan de hoo rnen hangen. Evenals ze met de herkomst van de melk geen raad wisten. We hebben nl. blikpnelk, waarvan we een kistje van 48 stuks tegelijk in slaan en daarmede voor ruim een maand melk in voorraad hebben, zonder vrees, dat ze zuur zal worden. Ons melkkoetje hebben we dus om zoo te zeggen, in de provisiekast op stal. Maar nu de kinderen. Onlangs stond in 't Pano rama een werkelijk schitterende foto van een Hollandsche weide, met Hollandsch vee, waarbij ons vaderlandsch hart wijd open ging. Onze Ko echter zag den boer, die een koe zat te melken. „Waarom knijpt hij die koe zoo?" Toen heb ik hem verteld van de melk, die eigen lijk voor het jonge kalfje is, en die de koe daar zoo lang bewaart. Maar de boer „haalt de melk er uit", om die te verkoopen, zie je. „Doet hij die dan in blikjes, en stuurt hij die dan naar ons?" „Precies, zoo gaat 't." Voor 't oogenblik was onze vraagal tevreden, doch oen oogenblik later hoorden we de gebroe ders er samen over nadenken, ,,'t Is een gemecno streek," verklaarde Janneman later. „Die groote man neemt de melk van het lieve kleine kalfje weg." Dubbelovergehaalde vegetariër in den dop, waarschijnlijk. Bladvulling Nutteloos zaaien Een echtpaar, aldus verhaalt „Le Journal des Parents", had in de tuin een mooi hoekje in orde gebracht voor een of ander zaad. Toen de zaaitijd kwam, overlegden ze niet, welk zaad er in zou. Do man, zonder zijn vrouw te raadplegen, eaaide sla en de vrouw, zonder haar man er in te kennen, legde boontjes. - Na verloop van eenige tijd kwamen er kleine plantjes boven de fijne kluitjes cn er moest nu gewied worden. Elke dag kwam nu de vrouw en trok de slaplantjes er uit; na haar kwam de man en deed hetzelfde met de boontjes, want die waren voor hem onkruid. Zoo had niemand eenig succes van het zaaien. Gebeurt dat ook soms niet in de tuin, die kin- der-opvoed. ng heet? M. (Sch. m. d. B.) Wij bij onzen pisang. De zelfknipper was echter vlugger dan onze fotograaf, zoodat die in onge wilde pose gekiekt is. En de jongste zoon was juist afgedwaald. ten wc maar zoo gauw mogelijk eens naar Holland gaan, om te kijken wat er dan wél is. Intusschcn duurt dat nog enkele jaartjes, voor dat we onze vcrlofreis aanvaarden kunnen; en intusschcn bloeit in den tuin maar dapper onze pisangboom, en omdat die bloei voor mij altijd nog oen wonderlijk .gebeuren is, wil ik er ook de lezers van ons Zondagsblad eens van vertellen. Om te beginnen, de pisang is geen boom, hoewel hij er alle allures van aanneemt, 't Is slechts een houtachtig gewas, waarvan de bladeren echter yailkc forsche, stevige scheeden bezitten, dat die, in en om elkaar sluitend, te zamen een schijnstarn vormen. Midden door dien koker van schcedcn schiet bij den volwassen boom de bloeisten-gel om hoog. Boven, tusschen de bladeren, komt hij naar buiten cn buigt zich al spoedig om naar beneden. En daar hangt dan 't wonder; een knop, van plm. 40 cM. lengte, gehulf) in bruin-purperen schut bladen, die in den loop der volgende dagen één voor één naar boven om gaan krullen, cn hun prachtigcn zuiver-purperen binnenkant vertooncn, die als met goudstof doorweven lijkt. Onder ieder omgekruld blad komt een „kammetje" vruchtbe ginsels te voorschijn, die wachten op de bestui ving; is dat geschied, dan valt 't schutblad af. Zoo gaat de groei door, totdat alle beschikbare vrucht beginsels van nieuw leven zijn voorzien, cn slechts tijd behoeven, om te rijpen. Dat duurt lang: vier, vijf maanden, soms een half jaar. En al dien tijd hangt, onder aan 't kale eind van den tros, het overschot van do knop; een eivormig voorwerp van ook nog plm. 20 cM. lengte. Sommige blad- schecden er van buigen zich nog uit, naar boven toe, doch wat er onder zit is onvruchtbaar cn komt dus niet tot ontwikkeling. Zoodat die knop waarschijnlijk meer dienst doet als gewicht, om den zwaren tros het heen en weer slingeren te beletten. HU Dorpsstraat. Taroetoeng. 214 Menschen in crisistijd door D. C. A. Boul Op weg naar het WerkverschaHingserf. De Winter lag achter hem. Eiken dag had Wil- lcmse tweemaal daags de reis ondernomen naar het stempelkantoor. Meermalen was hij in diep gepeins teruggekeerd. Eiken dag had hij liet lied van den tijd in allerlei toonaard hooren zingen. Daar waren menschen, die er een beroep van maakten om het lied de minst verheven inhoud te geven. Zorgen thuis, verveling langs de straat, gekan ker op het stempelbureau, bleven niet zonder uit werking op hem. Juffrouw Willemse merkte het vaak aan haar man. Ach ze wist hem vaak over het moeilijke punt heen te brengen. Dat ging de eerste weken beter dan nu het maanden van werkloosheid gingen worden. Dan als de kleine meid weer meer hoestte dan gewoonlijk, durfden ze 't niet tegen elkaar zeggen, wat in het hart omging. De geregelde aanvulling van kleeren moest achterwege blijven. Ga naar het crisiscomi té, vraag het bij Hulpbetoon, ried men hem aan voor het stempelkantoor. Maar dit wilde hij niet. Weer zaten ze te samen. Alles was inger.et op het kleine teere meisje. Zijn Zondagsche schoenen droeg hij nu al door de weeks. Hij vertelde zijn vrouw van de raadgevingen. Er kwam een droeve trek op haar gelaat. Zij wilden het zoo gaarne zelf verdienen. Nergens was echter een licht straaltje. Op elke werf waren menschen. die als hij hun best gedaan hadden cn op de lijst ston den als er weer werk kwam. Er kwam ge.en werk. Dus er moest iets anders gezocht worden. Velen, die hij daaglijks aantrof waren reeds te werkgesteld geweest in de Werkverschaffingen. Zeer verschillend was hun oordcel. Gisteren was hij er nog getuige van geweest, hoe de man van de straat er overdacht. Op zijn omwandelingen door de stad, hoorde hij een paar opgeschoten jongens een ijsventer treiteren. Baos is ter melk in je ais? riepen ze den ijsven ter toe, wiens driftig karrebcllotje hen uit hun verveling in 'n treiterbui gebracht bad. Het waren een paar flink uit de kluiten gewassen jongens. Scheef lag de pet op hun hoofd, waaronder een groote lok onverschillig over het voorhoofd hing. Een das om de hals, 'n open jasje, handen in de zak van de manchester broek, gingen zij huns weegs. Het geheel een beeld van onverschilligheid. Deze verzen zijn één lango dichterlijke meditatie over 't geheim van leven en dood, „over den zwa ren tocht tusschen Geboorte cn Dood". De dichter spreekt zelfs van; „een sferen-nieuw-belevcn-door-geboorte, wanneer aan 't wezen laatste wade ontzonk." Zeiden we niet dat hier theosofie geleeraard wordt? De lange weg der reïncarnaties? Doch deze wijsheid brengt geen nieuws. Het nieuwe zou eigenlijk moeten gegeven zijn in 't schoonheidskleed waarmee dezo wijsheid aan 't licht treedt Doch: die schoonheid is niets bizon- ders; we worden nergens gepakt, nergens blinken geheimzinnige verschieten open „tusschen twee werelden" ,al is er veel dat we wel „aardig" von den, teer gezegd of dichterlijk gezien. B.v. Waad door het water, Liof, dat is groot heil, Want koel is 't water van do hcldre beek, cn om u is de lucht, om u do zon. Rust aan de zoom en luister naar het water, dat uit de schemeringen van het woud snelt naar het dal, langs rotseboorden ruig, waar varens wuiven en de wilde roos haar ring van blaadjes opent naar het licht en toont heur hart o luister naar het lied van 't klein riviertje, glijdend over steunen, gelukkig om het stroomen, licht cn blij. En Franciscus wordt geroemd, Jacob Böhme geprezen, en van Bach heet het: De liefde van den Christus leeft in u en daarom doet uw godlijk lied stil weenen cn blaast wie vindt, hut graf stil voor zich heen. Ja, op Christus wordt hier wel gewezen, b.v. in een vers getiteld: Lucifer, Ahriman Christus, in de verte schouwt hij 't hoog gelaat van zijnen Meester, van den Heer des levens. Zijn kruis wordt lichter ,en de rozen bloeien, hij kent Zijn liefde werkzaam in zichzelf. Wij cursiveeren. W. De ijsventer was de straat op gegaan, alhoewel het zijn seizoen nog niet was. Dat was ook al geen weelde. Zijn izigzagboweging van zijn wagentje, de eentoonigheid van het driftige beiletje, het niet aangeroepen worden door ijsliefhebbers, werkte al niet prettig op 's mans humeur. Nu kwamen deze uit verveling plagerige jongens zijn dag ook nog vergallen. „Baos is ter melk in je ais?" Op zijn gelaat kwam een woei'ende trek. „Baos", zoo sarde de knaap voort „als er melk in je ais is, geif er dan maor twei van vaif spie." Nu kon de ijsventer, die anderen z&g lachen, zijn woede niet meer inhouden. „Ik verkoop niet aan werkloozen", beet hij nijdig terug. „Hoor me dat er is", viel de knaap in, „hoor me dat er is, die werkt liever, dan mot je naar de werkverschaffing." Willemse kon zijn lach niet bedwingen bij dit straattooneeltjHij voelde echter er wel iets schrijnends in. Voor het stempelbureau spraken ze over de Digoelkampen, wanneer zij het over de Werkverschaffingen hadden. Op de straat werd er zelfs een ijsventer mee getreiterd. En hij overdacht juist om er eens met zijn vrouw over te spreken er heen te gaan. Toen hij thuis kwam, besprak hij het nieuws van de straat met cijn vrouw. Hij vertelde van de ijsko, die er tusschen werd genomen door twee jongens. Juf frouw Willemse luisterde. „Het een", zei ze tot Willemse, „is het gevolg van het ander". Werk loos zijn werkt op het humeur. Arbeid adelt en nietsdoen ontadelt de mensch. Ja, dat doorleef ik dagelijks, zei hij, de 6trijd om niet opstandig te worden is groot. Van morgen vertelde iemand mij, dat hij met drie Van zijn zoons werkloos was. Daar was er een bij, die nog nooit gewerkt heeft Ja, je hoort wat a'3 je aan het stempelbureau komt. Een ander vertelde mij, dt hij in de courant gelezen had, dot er in Nederland 700000 jongemenschen leven tusschen 14 en 24 jaar. Daar zouden 200000 nog voortgezet onderwijs van genieten, maar een half milliocn moet in de arbeid voor het leven gevormd worden. Het is om van te duizelen als je je indenkt, dat er een groot gedeelte niet aan toe komt. Ik denk weieens, Willemse, je bent uit je werk geschoven en je komt er nooit meer in. Want een jongere generatie neemt je plaats in. Juffrouw Wi.'.cmse zag wat er in de ziel van haar man omging. Zijn gonicht betrok. Hij was een werkman, die zoo gaame arbeidde. Vrouw, z i hij, wij moeten geloof ik nog meer offeren aan den tijd. Nog meer? sprak zij hem aarzelend na. Al- Doch den Christus naar de Schriften, den Man van Smarten, zooaL de dichter-evangelist Johan nes hem eenmaal er. voor immer zoo machtig uit beeldde, Dien Christus zien wij niet „tusschen twee werelden" als Hét Licht, waarvan een christen-dichteres zong: Ja, Gij zult in 't groot heelal Het Rijk der Duisternis beschamen Tot het niet meer wezen zaL A. WAPENAAR. NABETRACHTING op de polemiak met Muus Jacobse. Muus Jacobse vroeg me, wel te willen meedeelen dat hij de exegese waarop zijn /ers „Melchizédek" gebaseerd is, ontleende aan Prol. Bóhl's verklaring van Genesis in de serie „Tekst en Uitleg". Deze schrijft: Melchizédok zegent Abram en geeft hem de tienden van alles. De oorspronkelijke bedoeling zal goweost zijn, dat Melchizédek de tienden gaf. Hij huldigt Abram en erkent hem als medepriester en zijn meerdere." Ik vind dat een heel weifelend zinnetje van den heer Bühl: ...De oorspronkelijke bedoeling zal wel geweest zijn Het is de vraag: Wit staat er? Blijkbaar is dat voor den Hcbraïcus-theoloog niet erg duidelijk. Doch, voor den auteur van den brief aan de Hebreen staat het vast dat Abram de tienden gaf van zijn buit. Afgedacht van het „geloofsfeit" dat het Nieuwe Testament de beste exegeet moet zijn van het Oude als zijnd», de vervulling, de „verklaring" ervan, vind ik het heel logisch dat Abram, door Melchizédek verkwikt met brood cn wijn nd de vermoeiende veldtocht, op zijn beurt den priester-koning geschenken geeft, nl. de tien den van zijn buit, die hij, blijkens het verdere verhaal, immers voor zichzelf niet begeert. Doch: voor mij is de „verklaring" van Hcbr. 7 het einde van alle, ook filologisch, tegenspreken. Trouwens, de auteur van die brief zal het verhaal in Genesis beter hebben kur.nen lezen dan de exegeet van vandaag; ook toén kende men Ilo- breeuwsch cn stond heel wat dichter Lij de feiten. A. W. les rondom haar heen predikte al soberheid, wat kon zij nu nog offeren. Vrouw, rsi Willemse, dit dagelijks nietsdoen heeft mij allerlei reeds doen bedenken. Ik ben te oud om nog wat anders te leeren. Ons gezin laat dit ook niet toe. En als alle werkloozen nu wat anders willen gaan leeren dan dat ze vroeger deden, dan loopen wij weer vast. Dat aangroeien de jeugdwerklocnenleger vraagt ook om plaats. Met den dag worden mijn kansen minder. En ik wil werken. Nu weet je, ik sprak je daar al metr over, dat het Rijk Werkverschaffingen heeft. Het Rijk gaat van de veronderstelling uit, hoorde ik van onzen secretaris van den bond. dat voor na- sa werk grondwerk zich het meest eigent. Daar kan jc bakkers, varensgezellen, havenwerkers, chauffeurs, ja eigenlijk iedereen voor gebruiken. Je krijgt de eerste weken toeslag om je op het werk in te werken. Je wordt in kampen onderge bracht, waar een kokbeheerder de leiding heeft Je krijgt broodgeld uitbetaald, waarmede je zelf twee maaltijden per dag mede bekostgen moet En 's avonds zorgt de kok voor de warme maaltijd, voor koffie en thee. Het offer, dat wij moeten brengen, is dat wij voor twaalf dagen uit elkaar moeten. Daar wordt veel over gepraat door hen, die stempelen. Van morgen zei er nog een, ja dat heide en veenland productief maken is nu wal mooi, maar het ware beter, dat men sportparken, badinrichtingen, verfraaiingsparken aan ging leg gen bij de stad. Een grappenmaker merkte op, dat dat taartjes en geen brood was. Dat begrijp ik niet, zei vrouw Willemse. Kijk, zei Willemse, hij heeft ons dat uitge legd. Die snaak scheen veel te lezen. Ilij vertelde, dat Nederland, sinds de vrede van Munster, nooit zijn grenzen uitgelegd had. Dat wij door droogleg ging van moren er nieuw land bij hadden gekre gen. maar dat wij door de uitbouw der steden het weder kwijt waren geraakt. Dat er in de 17e eeuw op de Nederlandsche bodem door twee en nu door ruim zeven millioen menschen een plaatsje gezocht wordt. De aanwas der Nederland sche bevolking moest in de inchistrie. die voor de wereldmarkt werkt, haar brood verdienen. Die wereldmarkt krijgt hoe langer hoe meer con currenten en nu dwingt dit de menschen het weder binnen eigen grenzen te gaan zoeken. Nu kan je toch al maar niet sportpnrken. plantsoe nen etc. aan gaan leggen, want daai is het eind van te zien. Daar kunnen je kinderen later voet ballen en wandelen. Het zijn de taartjes en geen brood. Maar wat doen ze dan op de heide en in de veenpolders? vroeg juffrouw Willemse Daar worden nieuwe landen aangemaakt Vroeger trok het volk van het platte land naar de stad; ik denk weieens, dat de toekomst de menschen van de stad naar het land zal brengen. Duizenden nieuwe hectaren, hoor ik, zijn reeds klaar. Daar lacht de arbeid een volgende gene ratie tegen. Ik moest bij het kantoor van arbeids bemiddeling eens langs loopen en vragen of ze mij willen uitzenden. Ik wil aan dat gevoel van dat niets-nut zijn uit. Dit geschiedde en hij kree.g een briefje zich te laten keuren. Hij werd goedgekeurd cn wachtte nu de oproeping af. Willemse was bij de eerste uitzending. Bij het kantoor der arbeidsbemiddeling ontmoette hij er eenigen, die hij meermalen op het stempelkantoor lind gezien. Er waren er bij, die het evenals Wil lemse gevraagd hadden; er waren er ook, wie het bevolen was omdat zij nu nl zoo lang stempelden. Er waren er bij, die het billijkten cn er waren er ook bij, die liever bleven stempelen, omdat de steun te weinig verschil gaf met de te verdienen tarie ven in do Werkverschaffing. Willemse begreep dat niet. Hoe kon steun nu norm zijn? Hij begreep, dat waar er zoe verschillend over arbeid gedacht werd, die in de werkverschaffing pleegde te gebeuren, dat er op het wcrkvcrschaf- fingserf, in de kampen aan mopperaars stof te ovor bleef om dit op tp werpen. Ach, hij had de menschen vaak ontmoet, hij kende ze echter oppervlakkig. Hij wis; ook niet of er een censgeestes mot hem was. Daar sprak hij met zijn vrouw nog maar niet over. Als je werkt, voel je je weer monsch. En het: u zal niets ontbreken, zal ook daar waar zijn, zcide hij tegen zichzelf. De morgen van vertrek was aangebroken. Het was een druilerige dag. Het was nog hal! donker toen zij opstonden. Zijn koffertje kleeren stond klaar. Ik hch er postpapier en enveloppen en een paar postzegels ingepakt, zcie ze. Willemse probeerde te schertsen: Eigenbelang, vrouwtje, want dat wil jij weer terug hebben. Een flauw -lachje verborg haar leed. In een hoekje van 't koffertje had ze oen fleschje boter cn een stukjb kaas gehorven, maar dat 211

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9