Bij ons in Batakland
door
M. A. M. Renes-Boldingh
De Pisang en andere vruchten
„Groeien pisangs ook in Holland?" vragen onze
jongens.
We staan nl. bij ons pisangbosclije in den ach
tertuin en bewonderen met elkaar den cnormen
bloeiknop, die juist te voorschijn is geschoten. Als
we naar waarheid de kinderen meedeelen, dat in
Holland de pisang niet groeit, omdat hij 't er te
koud vindt, is dat een groote teleurstelling, die
alleen wat verlicht wordt, door de volgende mede-
deeling, dat men toch in Holland wel pisang koo-
pen kan, in de winkels.
Er gaan heel wat zwervende, nieuwsgierige
gedachtetjes naar Holland toe, vanuit de kleine
hoofdjes, vooral sedert een vrindje „met verlof"
in Holland geweest is, en 't een en ander heeft
verteld, over sneeuw en schaatsen en lange kou
sen en hooge laarzen. Een zonderling land moet
dat zijn, waar je zooveel kleeren aan moet trek
ken, en als er nu ook nog bijkomt, dat er geen
apen, geen pisangs en geen bergen zijn, dan moes-
Wanneer er één pisang geel begint te kleuren,
kan de tros worden afgehakt om op een droog,
zonnig plekje verder te rijpen. Dan is 't'met den
boom meteen ook gedaan, want doordat hij sleohta
een gras is, draagt hij maar éénmaal vrucht en
sterft dan af. Intusschcn zijn er echter zooveel
jonge scheuten om hem heen uit den grond opge
komen, dat volgende oogsten wel verzekerd zijn.
Binnen het jaar zijn die nieuwelingen ook aan
hun bloeitijd toe en leveren hun vruchten aan het
menschdom af.
En de pisangs bcteekencn hier wat. Al zijn ze
hier bij ons, in de ongecultiveerde en koudere
streken bij lange na niet zoo smakelijk en vol uit
gegroeid, als in de broeiend-warme laagvlakte!
Onze kinderen in ieder geval bespeuren niets daar
van en verslinden nun aantal pisangs per dag.
En 't kan hier, door den geringen prijs. Een heele
tros pisangs, dat zijn 80 k 100 stuks, kost onge
veer veertig cent Daar kan ons heele gezin een
week lang van eten!
's Zaterdagsmorgens komen de vrouwtjes er mee
op de markt of aan de keukendeur. Ze dragen hun
zware vracht op 't hoofd, en houden den tros ook
op 't hoofd, totdat 't bijna met zekerheid te zeggen
is, dat we hem koopen. Dan eerst bukken ze zich
en laten den bediende don tros er af nemen. En
wordt het soort per slot na nadere bezichtiging
toch nog afgekeurd, dan moet ook de bediende
den tros weer op haar hoofd leggen, anders kun
nen ze 't handelsartikel niet baas.
Een andere vrucht, die ons zeer ter harte gaat,
is de maogistan. Stel u voor, een houten doosje,
chocolade-bruin, en zoo groot als een flinke maas
bal, die men in den goeden ouden tijd gebruikte
om kousen en sokken mede te mazen of te stop
pen. Boven aan dien maasbal zit nog een kort
maar stevig steeltje, mitsgaders een viertal ronde,
leerachtige kelkbladen. Met een 6cherp mesje
snijdt men van den manginstan een kapje af, on
geveer zooals bij een gekookt ei, en ziet, 't houten
huisje is van binnen gevoerd met 't fijnste don-
kerrose stofje dat men zich denken kan, en bin
nen in die voering, als bijouterieën in hun cassette,
liggen vijf of zes sneeuwwitte partjes, keurig ge
schikt om een vezelbundeltje, dat ze te zamen
houdt Niet de voering, doch de witte partjes moe
ten gegeten worden. Met een lepeltje laten ze zich
gemakkelijk uit het doosje pikken, en de smaak?
Zoo iets fijns en geurigs en delicaats is eenvoudig
niet te beschrijven. Denk u maar een zachtzuur
smaakje, waardoor-heen alle denkbare bloemen
geuren gemengd zijn.
Ons gaat 't altijd aan 't hart, dat in één van
die witte heerlijkheidjes nog een groote, glibberige
pit zit, welke niet voor consumptie geschikt is.
Nu kan ,bij wijze van tegenstelling, nog de
doerian aan de beurt komen om te worden ge
ïntroduceerd in Holland. Met den doerian staat 't
zoo. Wanneer we op wandeling of autoritje plot
seling een geur opvangen, waarin alle denkbare
viezigheid vermengd met overmatige sterke uien
lucht voorkomt, dan zeggen we tegen elkaar met
beteekenisvolle blikken: „doerian". En dan knijpen
we 't allerliefste onze neus een poosje toe. De
inlanders zijn echter verzot op de vrucht, en daar
ze volgens landsgebruik alle onbruikbare deelcn
klakkeloos achter zich neerwerpen, kan 't nogal
eens voorkomen, dat men op zoo'n neusverrassing
vergast wordt. Bovendien is de vrucht héél groot,
twee maal zoo groot ongeveer als een flinke
kokosnoot, de schil is dik en leerachtig cn is even
als een stekelvarken, gewapend met flinke pen
nen, die alle in slaghouding staan. Wat de lief
hebbers echter niet belet, een aanval te wagen.
Gelukkig hebben we ook nog andere vruchten.
Daar is de mangga, die er onooglijk groen en
pokdalig uitziet, maar desalniettemin een heerlijk,
sappig oranjegeel vruchtvleesch bevat. En de
sawoe, die gelijk is aan een groote aardappel en
Schooljongens in de pisang-aanplant.
smaakt naar mispelen. En verder de papaja, onze
meloen, waarvan men onwillekeurig denkt, dat hij
door oen ongeluk erg in de lengte is samenge
drukt en van schrik daarover veel van zijn smaak
en sap verloren heeft. Tot zoo ver over onze Indi
sche vruchten.
Appels en peren kennen onze kinderen alleen uit
blik, als conserven, evenals kersen en perziken
en waarschijnlijk denken ze, dat ze ook zóó, in
geconserveerde gedaante, in Holland aan de hoo
rnen hangen. Evenals ze met de herkomst van de
melk geen raad wisten. We hebben nl. blikpnelk,
waarvan we een kistje van 48 stuks tegelijk in
slaan en daarmede voor ruim een maand melk
in voorraad hebben, zonder vrees, dat ze zuur zal
worden. Ons melkkoetje hebben we dus om zoo te
zeggen, in de provisiekast op stal.
Maar nu de kinderen. Onlangs stond in 't Pano
rama een werkelijk schitterende foto van een
Hollandsche weide, met Hollandsch vee, waarbij
ons vaderlandsch hart wijd open ging. Onze Ko
echter zag den boer, die een koe zat te melken.
„Waarom knijpt hij die koe zoo?"
Toen heb ik hem verteld van de melk, die eigen
lijk voor het jonge kalfje is, en die de koe daar
zoo lang bewaart. Maar de boer „haalt de melk
er uit", om die te verkoopen, zie je.
„Doet hij die dan in blikjes, en stuurt hij die
dan naar ons?"
„Precies, zoo gaat 't."
Voor 't oogenblik was onze vraagal tevreden,
doch oen oogenblik later hoorden we de gebroe
ders er samen over nadenken, ,,'t Is een gemecno
streek," verklaarde Janneman later. „Die groote
man neemt de melk van het lieve kleine kalfje
weg." Dubbelovergehaalde vegetariër in den dop,
waarschijnlijk.
Bladvulling
Nutteloos zaaien
Een echtpaar, aldus verhaalt „Le Journal des
Parents", had in de tuin een mooi hoekje in orde
gebracht voor een of ander zaad. Toen de zaaitijd
kwam, overlegden ze niet, welk zaad er in zou. Do
man, zonder zijn vrouw te raadplegen, eaaide sla
en de vrouw, zonder haar man er in te kennen,
legde boontjes.
- Na verloop van eenige tijd kwamen er kleine
plantjes boven de fijne kluitjes cn er moest nu
gewied worden. Elke dag kwam nu de vrouw en
trok de slaplantjes er uit; na haar kwam de man
en deed hetzelfde met de boontjes, want die waren
voor hem onkruid. Zoo had niemand eenig succes
van het zaaien.
Gebeurt dat ook soms niet in de tuin, die kin-
der-opvoed. ng heet? M.
(Sch. m. d. B.)
Wij bij onzen pisang. De zelfknipper was echter
vlugger dan onze fotograaf, zoodat die in onge
wilde pose gekiekt is. En de jongste zoon was
juist afgedwaald.
ten wc maar zoo gauw mogelijk eens naar Holland
gaan, om te kijken wat er dan wél is.
Intusschcn duurt dat nog enkele jaartjes, voor
dat we onze vcrlofreis aanvaarden kunnen; en
intusschcn bloeit in den tuin maar dapper onze
pisangboom, en omdat die bloei voor mij altijd
nog oen wonderlijk .gebeuren is, wil ik er ook de
lezers van ons Zondagsblad eens van vertellen.
Om te beginnen, de pisang is geen boom, hoewel
hij er alle allures van aanneemt, 't Is slechts een
houtachtig gewas, waarvan de bladeren echter
yailkc forsche, stevige scheeden bezitten, dat die, in
en om elkaar sluitend, te zamen een schijnstarn
vormen. Midden door dien koker van schcedcn
schiet bij den volwassen boom de bloeisten-gel om
hoog. Boven, tusschen de bladeren, komt hij naar
buiten cn buigt zich al spoedig om naar beneden.
En daar hangt dan 't wonder; een knop, van plm.
40 cM. lengte, gehulf) in bruin-purperen schut
bladen, die in den loop der volgende dagen één
voor één naar boven om gaan krullen, cn hun
prachtigcn zuiver-purperen binnenkant vertooncn,
die als met goudstof doorweven lijkt. Onder ieder
omgekruld blad komt een „kammetje" vruchtbe
ginsels te voorschijn, die wachten op de bestui
ving; is dat geschied, dan valt 't schutblad af. Zoo
gaat de groei door, totdat alle beschikbare vrucht
beginsels van nieuw leven zijn voorzien, cn slechts
tijd behoeven, om te rijpen. Dat duurt lang: vier,
vijf maanden, soms een half jaar. En al dien tijd
hangt, onder aan 't kale eind van den tros, het
overschot van do knop; een eivormig voorwerp
van ook nog plm. 20 cM. lengte. Sommige blad-
schecden er van buigen zich nog uit, naar boven
toe, doch wat er onder zit is onvruchtbaar cn
komt dus niet tot ontwikkeling. Zoodat die knop
waarschijnlijk meer dienst doet als gewicht, om
den zwaren tros het heen en weer slingeren te
beletten.
HU
Dorpsstraat.
Taroetoeng.
214
Menschen in crisistijd
door
D. C. A. Boul
Op weg naar het WerkverschaHingserf.
De Winter lag achter hem. Eiken dag had Wil-
lcmse tweemaal daags de reis ondernomen naar
het stempelkantoor. Meermalen was hij in diep
gepeins teruggekeerd. Eiken dag had hij liet lied
van den tijd in allerlei toonaard hooren zingen.
Daar waren menschen, die er een beroep van
maakten om het lied de minst verheven inhoud
te geven.
Zorgen thuis, verveling langs de straat, gekan
ker op het stempelbureau, bleven niet zonder uit
werking op hem. Juffrouw Willemse merkte het
vaak aan haar man. Ach ze wist hem vaak over
het moeilijke punt heen te brengen. Dat ging de
eerste weken beter dan nu het maanden van
werkloosheid gingen worden. Dan als de kleine
meid weer meer hoestte dan gewoonlijk, durfden
ze 't niet tegen elkaar zeggen, wat in het hart
omging. De geregelde aanvulling van kleeren
moest achterwege blijven. Ga naar het crisiscomi
té, vraag het bij Hulpbetoon, ried men hem aan
voor het stempelkantoor. Maar dit wilde hij niet.
Weer zaten ze te samen. Alles was inger.et op
het kleine teere meisje. Zijn Zondagsche schoenen
droeg hij nu al door de weeks. Hij vertelde zijn
vrouw van de raadgevingen. Er kwam een droeve
trek op haar gelaat. Zij wilden het zoo gaarne
zelf verdienen. Nergens was echter een licht
straaltje. Op elke werf waren menschen. die als
hij hun best gedaan hadden cn op de lijst ston
den als er weer werk kwam. Er kwam ge.en werk.
Dus er moest iets anders gezocht worden.
Velen, die hij daaglijks aantrof waren reeds te
werkgesteld geweest in de Werkverschaffingen.
Zeer verschillend was hun oordcel. Gisteren was
hij er nog getuige van geweest, hoe de man van
de straat er overdacht. Op zijn omwandelingen
door de stad, hoorde hij een paar opgeschoten
jongens een ijsventer treiteren.
Baos is ter melk in je ais? riepen ze den ijsven
ter toe, wiens driftig karrebcllotje hen uit hun
verveling in 'n treiterbui gebracht bad. Het waren
een paar flink uit de kluiten gewassen jongens.
Scheef lag de pet op hun hoofd, waaronder een
groote lok onverschillig over het voorhoofd hing.
Een das om de hals, 'n open jasje, handen in de
zak van de manchester broek, gingen zij huns
weegs. Het geheel een beeld van onverschilligheid.
Deze verzen zijn één lango dichterlijke meditatie
over 't geheim van leven en dood, „over den zwa
ren tocht tusschen Geboorte cn Dood".
De dichter spreekt zelfs van;
„een sferen-nieuw-belevcn-door-geboorte,
wanneer aan 't wezen laatste wade ontzonk."
Zeiden we niet dat hier theosofie geleeraard
wordt? De lange weg der reïncarnaties?
Doch deze wijsheid brengt geen nieuws. Het
nieuwe zou eigenlijk moeten gegeven zijn in 't
schoonheidskleed waarmee dezo wijsheid aan 't
licht treedt Doch: die schoonheid is niets bizon-
ders; we worden nergens gepakt, nergens blinken
geheimzinnige verschieten open „tusschen twee
werelden" ,al is er veel dat we wel „aardig" von
den, teer gezegd of dichterlijk gezien. B.v.
Waad door het water, Liof, dat is groot heil,
Want koel is 't water van do hcldre beek,
cn om u is de lucht, om u do zon.
Rust aan de zoom en luister naar het water,
dat uit de schemeringen van het woud
snelt naar het dal, langs rotseboorden ruig,
waar varens wuiven en de wilde roos
haar ring van blaadjes opent naar het licht
en toont heur hart o luister naar het lied
van 't klein riviertje, glijdend over steunen,
gelukkig om het stroomen, licht cn blij.
En Franciscus wordt geroemd, Jacob Böhme
geprezen, en van Bach heet het:
De liefde van den Christus leeft in u
en daarom doet uw godlijk lied stil weenen
cn blaast wie vindt, hut graf stil voor zich heen.
Ja, op Christus wordt hier wel gewezen, b.v. in
een vers getiteld: Lucifer, Ahriman Christus,
in de verte schouwt hij 't hoog gelaat
van zijnen Meester, van den Heer des levens.
Zijn kruis wordt lichter ,en de rozen bloeien,
hij kent Zijn liefde werkzaam in zichzelf.
Wij cursiveeren. W.
De ijsventer was de straat op gegaan, alhoewel
het zijn seizoen nog niet was. Dat was ook al geen
weelde. Zijn izigzagboweging van zijn wagentje,
de eentoonigheid van het driftige beiletje, het
niet aangeroepen worden door ijsliefhebbers,
werkte al niet prettig op 's mans humeur. Nu
kwamen deze uit verveling plagerige jongens zijn
dag ook nog vergallen.
„Baos is ter melk in je ais?"
Op zijn gelaat kwam een woei'ende trek.
„Baos", zoo sarde de knaap voort „als er melk
in je ais is, geif er dan maor twei van vaif spie."
Nu kon de ijsventer, die anderen z&g lachen, zijn
woede niet meer inhouden. „Ik verkoop niet aan
werkloozen", beet hij nijdig terug.
„Hoor me dat er is", viel de knaap in, „hoor
me dat er is, die werkt liever, dan mot je naar de
werkverschaffing."
Willemse kon zijn lach niet bedwingen bij dit
straattooneeltjHij voelde echter er wel iets
schrijnends in. Voor het stempelbureau spraken
ze over de Digoelkampen, wanneer zij het over
de Werkverschaffingen hadden. Op de straat
werd er zelfs een ijsventer mee getreiterd.
En hij overdacht juist om er eens met zijn
vrouw over te spreken er heen te gaan. Toen hij
thuis kwam, besprak hij het nieuws van de straat
met cijn vrouw. Hij vertelde van de ijsko, die er
tusschen werd genomen door twee jongens. Juf
frouw Willemse luisterde. „Het een", zei ze tot
Willemse, „is het gevolg van het ander". Werk
loos zijn werkt op het humeur. Arbeid adelt en
nietsdoen ontadelt de mensch.
Ja, dat doorleef ik dagelijks, zei hij, de
6trijd om niet opstandig te worden is groot. Van
morgen vertelde iemand mij, dat hij met drie Van
zijn zoons werkloos was. Daar was er een bij, die
nog nooit gewerkt heeft Ja, je hoort wat a'3 je
aan het stempelbureau komt. Een ander vertelde
mij, dt hij in de courant gelezen had, dot er in
Nederland 700000 jongemenschen leven tusschen
14 en 24 jaar. Daar zouden 200000 nog voortgezet
onderwijs van genieten, maar een half milliocn
moet in de arbeid voor het leven gevormd worden.
Het is om van te duizelen als je je indenkt, dat
er een groot gedeelte niet aan toe komt. Ik denk
weieens, Willemse, je bent uit je werk geschoven
en je komt er nooit meer in. Want een jongere
generatie neemt je plaats in.
Juffrouw Wi.'.cmse zag wat er in de ziel van
haar man omging. Zijn gonicht betrok. Hij was
een werkman, die zoo gaame arbeidde.
Vrouw, z i hij, wij moeten geloof ik nog
meer offeren aan den tijd.
Nog meer? sprak zij hem aarzelend na. Al-
Doch den Christus naar de Schriften, den Man
van Smarten, zooaL de dichter-evangelist Johan
nes hem eenmaal er. voor immer zoo machtig uit
beeldde, Dien Christus zien wij niet „tusschen
twee werelden" als Hét Licht, waarvan een
christen-dichteres zong:
Ja, Gij zult in 't groot heelal
Het Rijk der Duisternis beschamen
Tot het niet meer wezen zaL
A. WAPENAAR.
NABETRACHTING
op de polemiak met Muus Jacobse.
Muus Jacobse vroeg me, wel te willen meedeelen
dat hij de exegese waarop zijn /ers „Melchizédek"
gebaseerd is, ontleende aan Prol. Bóhl's verklaring
van Genesis in de serie „Tekst en Uitleg".
Deze schrijft: Melchizédok zegent Abram en geeft
hem de tienden van alles. De oorspronkelijke
bedoeling zal goweost zijn, dat Melchizédek de
tienden gaf. Hij huldigt Abram en erkent hem
als medepriester en zijn meerdere."
Ik vind dat een heel weifelend zinnetje van
den heer Bühl: ...De oorspronkelijke bedoeling
zal wel geweest zijn
Het is de vraag: Wit staat er? Blijkbaar is dat
voor den Hcbraïcus-theoloog niet erg duidelijk.
Doch, voor den auteur van den brief aan de
Hebreen staat het vast dat Abram de tienden
gaf van zijn buit. Afgedacht van het „geloofsfeit"
dat het Nieuwe Testament de beste exegeet moet
zijn van het Oude als zijnd», de vervulling, de
„verklaring" ervan, vind ik het heel logisch dat
Abram, door Melchizédek verkwikt met brood cn
wijn nd de vermoeiende veldtocht, op zijn beurt
den priester-koning geschenken geeft, nl. de tien
den van zijn buit, die hij, blijkens het verdere
verhaal, immers voor zichzelf niet begeert.
Doch: voor mij is de „verklaring" van Hcbr. 7
het einde van alle, ook filologisch, tegenspreken.
Trouwens, de auteur van die brief zal het verhaal
in Genesis beter hebben kur.nen lezen dan de
exegeet van vandaag; ook toén kende men Ilo-
breeuwsch cn stond heel wat dichter Lij de feiten.
A. W.
les rondom haar heen predikte al soberheid, wat
kon zij nu nog offeren.
Vrouw, rsi Willemse, dit dagelijks nietsdoen
heeft mij allerlei reeds doen bedenken. Ik ben te
oud om nog wat anders te leeren. Ons gezin laat
dit ook niet toe. En als alle werkloozen nu wat
anders willen gaan leeren dan dat ze vroeger
deden, dan loopen wij weer vast. Dat aangroeien
de jeugdwerklocnenleger vraagt ook om plaats.
Met den dag worden mijn kansen minder. En ik
wil werken. Nu weet je, ik sprak je daar al metr
over, dat het Rijk Werkverschaffingen heeft. Het
Rijk gaat van de veronderstelling uit, hoorde ik
van onzen secretaris van den bond. dat voor na-
sa werk grondwerk zich het meest eigent. Daar
kan jc bakkers, varensgezellen, havenwerkers,
chauffeurs, ja eigenlijk iedereen voor gebruiken.
Je krijgt de eerste weken toeslag om je op het
werk in te werken. Je wordt in kampen onderge
bracht, waar een kokbeheerder de leiding heeft
Je krijgt broodgeld uitbetaald, waarmede je zelf
twee maaltijden per dag mede bekostgen moet
En 's avonds zorgt de kok voor de warme maaltijd,
voor koffie en thee.
Het offer, dat wij moeten brengen, is dat wij
voor twaalf dagen uit elkaar moeten.
Daar wordt veel over gepraat door hen, die
stempelen. Van morgen zei er nog een, ja dat
heide en veenland productief maken is nu wal
mooi, maar het ware beter, dat men sportparken,
badinrichtingen, verfraaiingsparken aan ging leg
gen bij de stad. Een grappenmaker merkte op,
dat dat taartjes en geen brood was.
Dat begrijp ik niet, zei vrouw Willemse.
Kijk, zei Willemse, hij heeft ons dat uitge
legd. Die snaak scheen veel te lezen. Ilij vertelde,
dat Nederland, sinds de vrede van Munster, nooit
zijn grenzen uitgelegd had. Dat wij door droogleg
ging van moren er nieuw land bij hadden gekre
gen. maar dat wij door de uitbouw der steden
het weder kwijt waren geraakt. Dat er in de 17e
eeuw op de Nederlandsche bodem door twee en
nu door ruim zeven millioen menschen een
plaatsje gezocht wordt. De aanwas der Nederland
sche bevolking moest in de inchistrie. die voor de
wereldmarkt werkt, haar brood verdienen. Die
wereldmarkt krijgt hoe langer hoe meer con
currenten en nu dwingt dit de menschen het
weder binnen eigen grenzen te gaan zoeken. Nu
kan je toch al maar niet sportpnrken. plantsoe
nen etc. aan gaan leggen, want daai is het eind
van te zien. Daar kunnen je kinderen later voet
ballen en wandelen. Het zijn de taartjes en geen
brood.
Maar wat doen ze dan op de heide en in de
veenpolders? vroeg juffrouw Willemse
Daar worden nieuwe landen aangemaakt
Vroeger trok het volk van het platte land naar
de stad; ik denk weieens, dat de toekomst de
menschen van de stad naar het land zal brengen.
Duizenden nieuwe hectaren, hoor ik, zijn reeds
klaar. Daar lacht de arbeid een volgende gene
ratie tegen. Ik moest bij het kantoor van arbeids
bemiddeling eens langs loopen en vragen of ze
mij willen uitzenden. Ik wil aan dat gevoel van
dat niets-nut zijn uit.
Dit geschiedde en hij kree.g een briefje zich te
laten keuren. Hij werd goedgekeurd cn wachtte
nu de oproeping af.
Willemse was bij de eerste uitzending. Bij het
kantoor der arbeidsbemiddeling ontmoette hij er
eenigen, die hij meermalen op het stempelkantoor
lind gezien. Er waren er bij, die het evenals Wil
lemse gevraagd hadden; er waren er ook, wie het
bevolen was omdat zij nu nl zoo lang stempelden.
Er waren er bij, die het billijkten cn er waren er
ook bij, die liever bleven stempelen, omdat de steun
te weinig verschil gaf met de te verdienen tarie
ven in do Werkverschaffing. Willemse begreep
dat niet. Hoe kon steun nu norm zijn?
Hij begreep, dat waar er zoe verschillend over
arbeid gedacht werd, die in de werkverschaffing
pleegde te gebeuren, dat er op het wcrkvcrschaf-
fingserf, in de kampen aan mopperaars stof te
ovor bleef om dit op tp werpen.
Ach, hij had de menschen vaak ontmoet, hij
kende ze echter oppervlakkig. Hij wis; ook niet
of er een censgeestes mot hem was. Daar sprak
hij met zijn vrouw nog maar niet over.
Als je werkt, voel je je weer monsch. En het:
u zal niets ontbreken, zal ook daar waar zijn,
zcide hij tegen zichzelf.
De morgen van vertrek was aangebroken. Het
was een druilerige dag. Het was nog hal! donker
toen zij opstonden. Zijn koffertje kleeren stond
klaar.
Ik hch er postpapier en enveloppen en een
paar postzegels ingepakt, zcie ze.
Willemse probeerde te schertsen: Eigenbelang,
vrouwtje, want dat wil jij weer terug hebben.
Een flauw -lachje verborg haar leed.
In een hoekje van 't koffertje had ze oen fleschje
boter cn een stukjb kaas gehorven, maar dat
211