JEUGD
VOOR DE
VAN BOEKEN EN
Korte Boekenflm
SCHRIJVERS
kom*»" grooter verlies zou beteokcncn dan een
twintig jaar geleden.
Zoo raakt gelukkig de tijd voorbij dat wij ons
voor de sniakelooze uitvoering der christelijke
boeken moesten schamen.
Bij Callenbach verscheen eveneens „Het lange
gelukkige leven van Date Dalwoud", door Jan
Veltman.
Het gedurfd, doch niettemin goed typografisch
verzorgde titelblad vertelt ons: „Zelfs zij, die nog
nooit van Jan Veltman hebben gehoord, zullen al
lezend tot de overtuiging komen, dat de schrijver
hier zijn eigen levensgeschiedenis vertelt. En wie
hem wel kennen, weten, dat hij dat strikt naar
waarheid doet."
Jan Veltman heeft een veel bewogen leven ach
ter de rug. Hij is in alle opzichten een merkwaar
dig mensch, die geen enkel talent heeft begraven,
doch met de vele talenten, hem geschonken, heeft
gewoekerd, tot nu toe.
Een boek dat jonge monschcn kan sterken in
deze uitzichtlooze tijd, nu veler energie is verslapt.
Van Wilma verschenen na de roman „De kruis
boom" twee bundels novellen. „De klank van het
leven" en „Mijn Hart'respect, bij U.M. Holland
te Amsterdam en Neerbosch.
Voor allen die van Wilma's werk houden is liet
prettig dat deze verhalen niet in tijdschriften en
Kerstboeken zijn begraven. Wilma verstaat heel
goed de kunst van het korte verhaal.
Altijd worden we weer getroffen door het feit,
dat Wilma vlak naast haar menschen gaat staan.
Dat verklaart haar groote mcnschenliefde.
Wie gaarne eens wat meer over Wilma wil
lezen, kan ik aanraden het boekje van Dr. J.
Hanatjes te koopen, getiteld „Over Wilma en
haar werk". (Uitg.Mij Holland). Ook in mijn over-
cicht „Christelijke Schrijvers van dezen tijd",
uitg. Kok te Kampen, heb ik uitvoeriger over
Wilma geschreven.
Tenslotte twee dichtbundels.
„De Resonans" van Liddy van Eysselsteyn en
„Levensvonken" van Berendien Meijer-Schuiling.
(Respect, uitgegeven door Bosch en Keuning en
Kok te Kampen).
Van deze twee bundels vind ik De Resonans de
beste.
Zoowel wat de inhoud als de uitvoering betreft.
Niet, omdat deze verzen me iets „gedaan" heb
ben, behalve dan „Aan een onbekende", en „Wach
tend". Maar ik geloof wel, dat Lidy van Eyssel
steyn nog eenmaal een goed vers zal ktlnnen
schrijven.
Er is nog veel „manier" in dit werk. Zij moei
nog veel durven en leeren „loslaten", op gevaar af
niets over te houden.
Dat is minder. Het gaat ten slotte hiet om bun
del, maar om een goed vers.
Het laatste geldt eveneens voor Berendien
Meijer-Schuiling.
Eerlijk gezegd, vond ik hier méér spontaneïteit.
In „O ,God, ik dank U dat ik leven mag" en
in „Lenteliedje", „Kerstnacht", „Christuskind",
komen goede regels voor. Voor de rest heb ik niet
veel werkelijke poëzie in gevonden. Do auteur
kent de waar.'c van ieder woord zeker nog niet.
Neen, er is nog veel te \eel „gevoel" in dit werk.
Ik bedoel dat soort gevoel, dat er bovenop ligt.
Alleen mecdoogcnlooze zelfkritiek zal deze auteur
kunnen helpen.
Dat zij talent heeft, zou ik niet graag ontken
nen. Maar dat is dan ook reden genoeg om er
zuinig op te zijn en maar niet alles te publicceren.
P. J. RISSEEUW.
Schat en Parel,een bundel korte
meditaties van Ds. A. G. Barkey Wolf.
Achter in zijn boekje
over St. Franciscus van
Assisi zegt Ds Wolf: „Kerk
en Kunst zijn twee polen,
waartusschen in onze da
gen een probleem wordt
uitgebroed. In de verzoe
ning van deze beide zou
werkelijk een stuk dage
raad opgaan, de morgen
stond van een vroolijke,
nieuwe jeugd. Laten we
niet vertwijfelen! God, die
vogelnestjes neerlegt in een
ruïne, wekt jonge dichters
Geest en Schepper kom!"
Uitg.mij „Holland", Amsterdam.
Ik heb deze woorden met een stille en blijde
ontroering gelezen. En nu heb ik het boek Schat
en Parel van denzelfden schrijver in mijn handen.
En eenzelfde verwondering grijpt mij aan. Er zul
len velen zijn, die Ds Wolf te literair, te aesthe-
tisch vinden. Past u op! Een nieuw geluid heeft
altijd iets gemaakts, iets markants voor ons. En
de stem van dezen prediker is zeker markant.
Maar leg altijd eerst uw oor te luisteren, of het
u niet ontroert. Vooroordeelen zijn gevaarlijk. En
vooral een predikant, die letterkundige voorliefden
heeft, heeft steeds te kampen met vooroordeelen.
En toch meen ik iets te bespeuren van de
polen „Kerk en Kunst", of liever „Christus en
Kunst", twee polen, die elkaar werkelijk gaan
naderen in deze woorden.
Hier is de Christusgedaohte een schoone en
werkelijke Aerbeelding ten deel gevallen. Dit kleed
van woorden is goed geweven, woord voor woord
heeft een zin, woord voor woord streeft naar het
licht waarvan het spreekt: Christus. Het lijkt wel
licht vreemd dat een niet-theoloog dit religieuze
werk bespreekt. En loch heeft me dit boek zoo blij
.gemaakt en heb ik er zooveel antwoorden in ge
vonden, dat mijn pen onwillekeurig de eerste
woorden had geschreven, voordat het tot me
doordrong dat ik dit boek wilde bespreken. Ik
benader het daarom van een andere kant. Een
theoloog zou de inhoud bespreken en dan wellicht
eindigen: „Ds Wolf blijkt ook een meester in de
taalkunst te zijn."
Verwacht u nu iets andere? Ik bewonder Ds
Wolf om de wijze, waarop hij denkt en schrijft
over Gods schoone woorden. Inderdaad dit is een
nieuwe wind in onze religieuzen hof, die we noo-
dig hebben. Wellicht is Ds Wolf hier en daar wat
verfijnd, maar zijn stem is toch meestal zoo een
voudig en liefdevol over Gods natuur, Zijn kin
deren en Christus' heerlijkheid, dat we niet ont
kennen kunnen: deze stem is voor de eenvoudigen
van hart voor hen, die al lang rust zoeken.
Deze stem blijft in ons naklinken, deze beelden
blijven in ons leven met een stille glans. En dit
is geen uiterlijke fijnheid, maar een diepe glans
van Gods eenvoudig leven en Christus innige
liefde. Daarom is dit boek geen literair kunstwerk
geworden. Gelukkig niet, want het gaat allereerst
om de ware, schoone Gods-gedachten, en er komt
bij, dat deze gedachten het passende, schoone
kleed kregen. Daarom lijkt me, afgezien
van de vele goede, vertroostende woorden uit dit
boek heel belangrijk, ook voor onze Christelijke
literatuur, de korte overpeinzing „Waf Jezus deed
voor de Letterkunde". Ergert u niet; gaat u niet
debatteeren! Jezus dééd iets voor de letterkunde.
Zooals de schrijver zegt:
„Hij waarschuwde tegen ijdelc woorden, d.w.z.
ledige woorden. Voor Hem was taal het fijn étui,
waarin de gedachte precies moest passen (Goede
Meester, als een conventie-term!Vandaar dat er
in zijn taal iets zóó doorzichtigs is, alsof gij in
het open oog der waarheid leest. Hij was tegen
„gekleurde taal", tegen onwaarachtigheid. En zoo
blijkt zijn aesthetische strijd in de grond een
ethische kamp voor de waarheid en gerechtigheid
te zijn. Bij Hem vindt ge de prachtige herleiding
van aestlietick op moraal. Hij zag een zedelijk
gevaar in taal, die ijdel was, want woorden waren
in zijn oogen niet Je onbelangrijke, lichte dingen,
die ze in de oogen van velen onzer zijn geworden,
maar zij waren voor Hem wegen der ziel en toets-
steenen, die het karakter verrieden van hen, die ze
gebruikten. Misschien heeft hij nooit over letter
kunde gesproken. Hij schreef geen proza. Hij
dichtte geen verzen. Maar indirect heeft Hij meer
voor de letterkunde gedaan dan menige schrijver
over aesthetica. Hij toonde aan, dat ware schoon
heid niet zonder schoone waarheid kan. En door
dit te doen, heeft Hij de standaard van de schoon
heid hoog gehouden."
Tot zoover de schrijver. Moeten wij h'em niet
dankbaar zijn voor deze eenvoudige woorden, in
dezen tijd, waarin men zooveel, juist in onze
Christelijke kringen, beuzelt over „Kunst en
Kerk"? £cliat en Parel". Het is een boek vol goede
gedachten. Wat is de rijkdom van het eenigste,
groote Boek Gods toch vol en heerlijk, dat er zoo
veel licht, kracht en stilte uit te putten is. Ik
stel me voor, dat Ds Wolf zich gevoeld heeft
als een tuinier, die in Gods .groote hof enkele
bloempjes in het zonlicht van Zijn liefde heeft
mogen zetten, en de grootste schat nog in zijn
hart verborgen weet, deze schat, dat zijn leven
te kort zal zijn om alle zaden en bloemen Gods
in het licht te brengen en ons te laten zien. Het
is een boek met korte overpeinzingen, die men
aan tafel en op conferenties kan lezen.
Er is veel licht en steun in. De schrij
ver spreekt in het stukje: „Als de voeten der
hinden", over de hinden, die de schaduwen min
nen. En dan zegt hij: „Een woord, geschreven om
licht te verspreiden, zulk een stil woord komt uit
de schaduwen. En zoo zijn vele van deze woor
den. Ds Wolf is een mensch, die schoone parels
De auteur. A. den Doolaard.
(Illustratie uit „De Wilden van Europa
-- Wordt er 's zomers minder gelezen?
Zeer waarschijnlijk wel. Het leven is méér dan
de kunst.
En wie heeft leeren lezen in het boek der natuur,
kan in schoone zomerdagen het boek der menschen
laten rusten.
En tocher wordt ook des zomers veel gelezen.
Met een boek in een badstoel is voor velen: dub
bel genieten; dan worden de kinderstemmen en
het ruischcn der zee begeleiding op de achtergrond.
Maar de Hollandsche zomer kent ook zijn, vaak
vele, regendagen. Dan brengt een goed boek de
pensiongasten over het doode punt heen. Ja, ster
ker. Ik ken menschen, die alleen in de vacantie
er toe komen „eens een boek te lezen".
„De Wilden van Europa" is een onderhoudend
boekje van de zwerver A. den Doolaard, die er
pleizicr in had, zonder noemenswaardig reisgeld
de wereld in te trekken en door velerlei arbeid
onder vreemde volken in zijn levensonderhoud te
voorzien. Hij werkte nu eens in een gloeiende
Fransche steengroeve, plukte dan weer lavendel
in de Provence, en hielp gaarne bij de druiven
oogst in de Durance-Vallei.
In deze reisschetsen vertelt hij van volksstam
men zooals men ze alleen buiten Europa zou mee-
nen aan te treffen. En hij doet het goed. We blij
ven geboeid. Lectuur voor menschen met een
beetje zwerversbloed en voor ieder die graag hoort
vertellen van vreemde volken en vreemde zeden.
Een boek vol kleurige romantiek. (Uitg. N.V. Em.
Quérido's Uitg.Mij, Amsterdam).
Ook het boekje van mevr. Renes-Boldingh „An-
netjes Geluk", brengt ons buiten de sfeer van het
bekende Hollandsche leven.
Het vertelt van een eenzaam, moederloos Indisch
kind aan het Tobameer. De tweede moeder wordt
Annetjes geluk. Er komen in dit simpele, zuivere
verhaal heel goede natuurbeschrijvingen voor,
zooals we die van deze auteur gewend zijn.
Hoewei het voor oudere kinderen geschreven is,
is het een boek dat evenzeer door volwassenen zal
worden gewaardeerd.
Claus toekende er een goede band voor (Uitg.
Kok te Kampen.)
„Een man uit één stuk" is een Thuringsche
roman van de Duitsche volksschrijver, Gustav
Schröer. Het verhaal werd in goed Nederlandsch
vertaald door P. van Renssen.
Een aantrekkelijke dorpsgeschiedenis, waarin
een oude veete tusschen de Oud- en Nieuwmarkers
beslecht wordt.
Ik vind deze vertaalde volkslectuur heel wat
meer genietbaar dan de verhalen van Papke, Von
Maltzahn etc.
Callenbach koos voor een omslag een houtsnede,
m bewees door een goed ebladverdzeling, dat met
eenvoudige middelen typografisch veel goeds te
bereiken valt. Het is gelukkig dat -Je chr. uit
levers tijdig inzien dat in deze tijd achteraan
Z02
een gevolg van slecht voedsel, begon haar offers
te eischen. En daarom vooral was versch voedsel
en frisch water een noodzakelijkheid. Geneesmid
delen baatten niet. Alleen verandering van voed
sel en rust kon helpen. Scherp zag ieder uit naar
land, naar een eiland, waar dit alles te. vinden
zou zijn.
Maarwatereindeloos water was al wat
i zag..
Kwam er dan geen einde aan?..
(Wordt vervolgd.)
De avonturen van
Fernao de Magelhaes
door
G. K. de Wilde
(Vervolg.)
Magelhaes hoopte het, temeer daar reeds drie
maal zulk een inham een riviermond was geble
ken. Hij liet water putten op verschillende plaat
sen, maar telkens werd zout water opgehaald.
Geen riviermond dus, maar met een nader
onderzoek moest worden gewacht. Eerst moesten
de schepen hersteld worden, met welk werk men
dezelfde drg nog begon. Maar voltoo en kon men
de herstelling niet. Weer verhief zich de storm.
Nu uit een andere richting En tegen het vallen
van den avond zag Magelhaes twee schepen van
hun ankertouw slaan en in wilde vaart werden ze
diepor de bocht ingedrevenwaarheen?
Magelhaes vreesde het ergste
De Commandeur stond somber op het achter
dek. Twee dogen waren verloopen sinds de
laatste storm en op de Trinidad en op de Victo
ria vorderden de herstellingen. Maar het was te
gewaagd, de reis voort te zetten met twee
schepen.
De beide andere zijn *e pletter geslagen!
verzekerde Pigafetta. We kunnen alleen gaan
cien of een lid der bemanning zich mogelijk op
de rotsen gered heeft
Magelhaes moest toegeven, dat Pigafetta gelijk
had.
En zullen we nu voortgaan? vroeg hij.
En juist op dit moment gebeurde het wonder,
dat Magelhaes een van ganscher hart gemeend:
„Gode ai] dank" ontlokte.
Met volle zeilen kwamen twee schepen,
de twee verdwenen schepen aanvaren, alle vlag
gen, die men aan boord had waren gcheschen,
en het luidruchtig gejuich der bemanning wees
er op, dat er blijdschap was over de behouden
terugkeer.
De ankers werden uitgeworpen en snel werd
er een sloep uitgezet Als een loopend vuurtje
ging het van schip tot schip: De Straat is ge
vonden! De Straat is gevonden!
De schepen waren door de storm diep de wijde
baai ingejaagd en toen ieder reeds meende, dat
het einde gekomen was en de schepen te pletter
zouden loopen op de kust, vertoonde zich eens
klaps een opening, waardoor behouden in een
volgende baai gekoerst kon worden. Ook deze
baai zette zich dieper landwaarts in voort
Toen had men de ankers uitgeworpen op deze
veilige ligplaats en had men gewacht tot de
storm bedaard was. Toen was men teruggekeerd...
om de blijde tijding te brengen.
Door de heldere sterrennacht gleden de schepen
langzaam voort. Het vaarwater was onbekend en
plotseling doken in de Straat eilandjes op, die
gevaarlijk waren door de omringende klippen.
Reeds twee dagen duurde de vaart en nog
was de Mare Del Sur niet bereikt. Zou er toch
oog te vroeg gejuicht zijn? Wat dit de Straat
wel? Links en rechts cagen de mannen op de
overdag grauwe, kale en verlaten kusten vuren
branden. Zelfs op het water gleden die vuren
voort, daar de inboorlingen ze op hun vaartuigjes,
tegen de koude, hadden ontstoken.
Veel kleeren hebben die menschen niet aan!
vond Rodrigo.
Geen wonder, dat ze 't koud hebben!
Magelhaes gunde zich niet de tijd oen nader
met die menschen kennis te maken. Hij haastte
zich voort met zijn drie schepen. Eén schip was
de vorige nacht spoorloos verdwenen, waarschijn
lijk achtergebleven? Waarom? Magelhaes zou het
laten onderzoeken. Maar eerstde Mare del
Surl
Kwam deze Straat daarop uit?
Dit land zullen we Vuurland noemen! zei
Magelhaes tot Pigafetta, die, aL aan het begin
der reis, steeds trouw het journaal bijhield.
Gelijk herinnerde Magelhaes tzich de aanmerkin
gen van Pater Fonseca. Maar toch nam hij de
naamgeving niet terug. Alleen, toen Louis op
merkte:
Deze Straat noemen we Straat Magelhaes.
Deze naam zal het nageslacht er ten eeuwigen
dage aan herinneren, dat U deze weg hebt ge
vonden, zei Magelhaes afwerend: Noem haar
Allerheiligenstraat, Ridder Pigafetta. Dit feest
wordt juist vandaag gevierd!
Dezo gaf geen antwoord. Maar 's avonds in
zijn journaal schreef hij: Allerheiligenstraat en
daarachter: of Straat Magelhaes
Een week later lag de wijde zee weer voor de
mannen.
De Mare del Sur! De geheimzinnige zee was
gevonden. Het doel, de Specerij-eilanden,
naderde
Voorwaarts mannen! beval Magelhaes.
Drie schepen aeiden het onbekende Westen in...
Wat zou deze wijde Oceaan hun brengen?
Wat lag daar verborgen achter die rechte
horizon, die steeds maar terugweeftterug
week?
Het verdwenen vaartuig werd niet meer terug
gezien. Geen spoor, zelfs geen wrakhout werd
gevonden.
Voorwaarts! klonk Magelhaes' bevel.
Weldra waren de drie schepen niet meer dan
stipjes in de wijde, wijde watervlakte.
Niets dan water rondom. Met voor hen een
onbekend en onbepaald doel
Dien nacht zag Magelhaes het eerst het Kruis
aan den Hemel.
Vijf fel glanzende sterren stonden in de vorm
van een Kruis aan den westelijken hemel. En
Magelhaes herinnerde zich weer Ruy Valeiro's
voorspellingen. Maar hij zweeg er over en ande
ren, die het ook zagen, zwegen ook.
Alle zeilen bij! commandeerde Magelhaes.
En met snelle vaart vlogen de schepen met
gunstigen wind het westen in
Voorwaarts!
XII. De honger nijpt...
Twee maanden reeds voeren de schepen op de
onbekende aec en niets, niets dan water hadden
de mannen gezien. Kwam er dan geen einde aan
deze Oceaan?
Velen mompelden dat dit zoo was en dat men
nimmer aan het einde komen zou. Scherp werd
er naar land uitgezien, want het voedsel begon
zeer schaarsch te worden en ook het water raak
te op. Op een zoo lange vaart had Magelhaes niet
gerekend.
De bemanningen waren gedwee; in de eerste
plaats omdat ze voelden, dat terugkeer niet moge
lijk was. Als er teruggezeild werd zou deze terug
reis.minstens drie maanden duren en tot zoolang
reikte de voedselvoorraad «eker niet En in de
tweede plaats waren de mannen voor het groot
ste deel te ziek om veel tegen te werken. De ge
vreesde ziekte had haar intrede gedaan en de
eerste dooden daaraan waren al overboord ge
zet. Het tandvleesch begon op te zwellen en ondra
gelijke pijnen aan armen en bcenen maakten
elke beweging tot een last. De scheurbuik,
Het schip was gedeserteerd. De bemanning
was bang geworden en had den kapitein gedwon
gen het roer te wenden.
Dit is m'n eerste portre*
Vat zeggen jullie er van?
Kunsties en spelletjes
Lucifer-kunstje
Tusschen wijsvinger en duim van iedero hand
houd ik een lucifer; den lucifer in de linkerhand
houd ik horizontaal, dien in de andere hand ver^
ticaal; ik breng nu de beide handen naar elkander
toe, zoodat de lucifers kruiselings tegenover
elkander staan. Nu maak ik met de handen een
snelle beweging, en zie, de lucifers vormen een
kruis ale te voren, maar nu is de loodrechte luci
fer achter den horizontalen gekomen. Ik beweeg
weer de handen en de lucifers zijn evenals vroeger
weder buiten elkander. Ik herhaal het kunststukje
zoo vaak het gewenscht wordt, maar niemand kan
begrijpen hoe het te verklaren is. Dit aardige
kunststukje, dat een weinig oefening vereischt,
wordt op de volgende wijze uitgevoerd: Het lood
rechte lucifertje is zoodanig aangebracht, dat de
kop naar beneden is gericht en dus op den duim
rust, terwijl de wijsvinger op het koplooze eino
6teunt. Druk ik deze vingers een weinig samen,
dan kleeft de lucifer aan den wijsvinger en licht
ik deze een weinig op, dan gaat de lucifer mede.
Door de op deze wijze gevormde kleine opening
tusschen lucifer en duim, breng ik schielijk en on
bemerkt den horizontalen lucifer binnen of haal
hem er uit, waarna de opening telkens weder ge
sloten wordt.
Rebus