DE LLOYD-VLAG WAAIT
to
Rotterdam naar Zee met genoegen
kend heeft.
daar weder door de sluizen en kwam zoo in
het Haringvliet en kon het Goereesche Gat
bereiken. Daar wachtte het schip een gun-
stigen wind af om in zee te steken; som
tijds werd het door een stoomboot in zee ge
sleept.
Intusschen leverde deze zeeweg voor
grootere schepen bezwaren op. De vele ban
ken en platen in het Goereesche Gat en
daarbuiten belemmerden het manoeuvree
ren, zoodat men er al spoedig meer en meer
toe overging om diepgaande schepen van
Hellevoet binnendoor, dat wil zeggen over
Haringvliet, Volkerak, Krammer en Greve-
lingen naar het gat van Brouwershaven te
brengen, teneinde ze van daaruit zee te doen
kiezen. Deze vaart binnendoormen noem
de dit: om Flakkee heen varen geschied
de zeilende of ook wel gesleept door een
stoomsleepboot. Het spreekt vanzelf, dat
voor binnenkomende schepen, welke in den.
regel zwaarder beladen waren dan de uit
gaande, deze route nog meer aan te bevelen
was. Nu meene men niet, dat bij het uit
en invaren van het Brouwershavensche Gat
alles steeds naar wensch ging. Ook dit gat,
dat den mond der Grevelingen uitmaakte
en tusschen Flakkee en Schouwen was ge
legen, was geenszins zonder gebreken. Wel
was het in 1838 betond, maar het bevaren
er van bleef niettemin bij dik weer, bij ijs
gang en vooral des nachts, gevaarlijk. Op
de banken en platen daarbuiten is menig
inkomend of uitgaand zeilschip gebleven.
den 11 Juni werd het door zulk een zware
stortzee beloopen, dat de verste hut van het
dek verbrijzeld werd, waarbij een passagier
i twee man van de equipage overboord ge
raakten en den dood in de golven vonden.
Het geheele stuurtoestel met het rad werd
weggeslagen, zoodat het schip niet meer te
besturen was. Het liep aan den wind; het
voormarszeil en voorstengestagzeil gingen
verloren; de booten, welke uit de klampen
waren geslagen, spoelden naar lij; de kajuits
kap werd ingeslagen; het luik van den
kettingkoker werd door de inmiddels los
gerukte barring medegenomen, waarna een
groote hoeveelheid water in de kajuit en de
kerk, en ook door den kettingkoker naar
beneden stroomde. Waarloos hout dreef
van het dek weg, ringbouten werden uit het
dek gerukt; sjorrings werden gebroken en
de groote boot zwaar beschadigd; no.g meer
andere voorwerpen van het dek gingen
verloren. Door hard werken werd er zoo
goed mogelijk in de geleden, schade voor
zien, en daar het schip gelukkig zoo goed
als dicht gebleven was, slaagde men er in,
den 28 Juli Melbourne te bereiken. Bij har
den wind zeilde hij den 24 April 1858 op
vaderlandsche reede binnen."
We zouden nog meerdere van deze oud-
tijdsche zee-wederwaardigheden uit het Ge
denkboek van de Rotterdamsche Lloyd kun
nen opdiepen, doch laten dit achterwege, om
en kanalen te worden belemmerd, onmiddel*
lijk voor de stad zouden kunnen komen.
Verschillende denkbeelden, om dat doel
te verwezenlijken werden in den loop der
jaren ter sprake gebracht, tot men eindelijk
begreep, dat de beste oplossing van het
vraagstuk gelegen zou zijn in het graven
een recht kanaal door den Hoek van
Holland^ nagenoeg in het verlengde van de
rivier het Scheur, beneden de stad Maas-
sluis.
Nieuw was dit denkbeeld niet. Volgens den
hoofdingenieur van 's Rijks Waterstaat
Ramaer, zou het N. S. C r u q u i u s, (geb.
1678, overl. 1754) geweest zijn, die voor het
eerst deze doorgraving heeft voor*
Maar het duurde langer dan een eeuw na
Cruquius' dooflT voordat het plan voor de
doorgraving van den Hoek van Holland tot led
rijpheid kwam.
Eerst in 1857 benoemde de Reget
commissie tot bestudeering van het vraagJdjk
stuk, in welke P. Cal and (geb. in IS
overl. in 1902) als secretaris zitting had.
Groot was de vreugde in scheepvaart-,
handels- en nijverheidskringen toen in Rot
terdam ter beurze bekend werd, dat burge
meester Hoffman den 24 Januari 1863, 'smotv,
gens even na elf uur, een officieel telegranipj
uit 's-Gravenhage had ontvangen, luidendejpee
De Koning belast mij U te berigten, datdar
Zijne Majesteit de Wet op den Waterweg vamte
Een stuk geschiedenis van het
Nederlandsche Zeewezen
Het dubbelschroef-mail-motorschip „Dempo".
Wederwaardigheden van allerlei aard,
waarbij vooral storm, riffen en ondiepten 'n
rol speelden, bleven aan de schepen, welke
later onder Ruys' directie de zeeën bevoe
ren, natuurlijk niet bespaard. De geschiede
nis van al deze oude zeilschepen vindt men
in het Gedenkboek in het kort samengevat.
Een passage uit de historie van het fregat
schip Maria Elizabeth Margaretha, Ruys'
zestiende schip, moge hier worden ingevoegd:
„De Maria Elizabeth Margaretha was een
der vier-en-twintig schepen, welke op 19 Fe-
bruari-1856 door de Nederlandsche Handel-
Maatschappij werden bevracht; dit schip
speciaal naar Rotterdam; en reeds den vol
genden dag stond in de dagbladen vermeld,
dat het gereed lag om passagiers en goede
ren naar Java over te voeren. Kapitein Bau-
ditz, die tevoren de Drie Gebroeders, de Ida
Elizabeth en de Resident van Son onder
zijn bevelen had gehad, was bestemd om
over dit nieuwgebouwde schip gezagvoerder
te zijn. Den 24 Maart was de bodem zeil
klaar en er werd spoedig zee gekozen.
In den storm
Zoowel de uit- als de thuisreis was voor
spoedig en in de eerste dagen van Januari
1857 lag Bauditz alweder met het schip ran
de Willemskade gereed om naar Liverpool
te vertrekken. Het fregat had zich de be
naming „snelzeilend" waardig getoond. Te
Liverpool kreeg het vraoht naar Melbourne.
Op de reis daarheen had het schip herhaalde
malen zeer ruw weder. Op den avond van
Het s.s. „Spartan", een der eerste stoomschepen onder directie van Wm. Ruys Zon
een passage over te nemen uit de geschie
denis van het Fregatschip Hoek van Holland,
niet zoozeer rechtstreeks dit vaartuig, dan
wel zijn naam betreffende: ttr<
„Hoe dit schip in 1863 aan den naam Do.»™a ta tlita en R™ werd aa$
„Hoek van Holland" is gekomen, ligt voor ïet em^e va? 1847 °"üx>nden. Willem Ruys," r
die zich reeds in de laatste jaren van ziji^
associatie met de Van Ulphens meer ei^j,
meer op het beladen van Oost-Indiëvaarder^en
had toegelegd, ging na 1848 op dien we^ai
voort. poi
In 1870 besloot de firma Wm. Ruys Zoj
nen om stoömsohepen in de vaart te brengenj®1"1
Bij de deelgenooten in de firma nam in deit^
nazomer van het jaar 1882 het denkbeeld^,
vasteren vorm aan, om hun verschillende
reederijen tot één groote reederij samen te
vatten. Zoo ontstond de N. V. Rotterdam- j
sche Lloyd, die met zeven groote booten, iafti
samenwerking met de toenmalige Stoomfor
vaartt-Maatschappij „Rotterdam" een gere^0*
gelde veertiendaagsche vaart opende op JavaT"
en Sumatra. Van welk een groot belang dé|
vestiging van een bedrijf van zulk
vang ,als waartoe de Rotterdamsche Lloyd
is uitgegroeid, voor de Maasstad is geweest,
laat zich licht bevroeden. Wij zullen, daaz.^
het hiertoe niet de geschikte plaats is, diCj
niet met cijfers illustreeren. Hoevele in-c™
dustrieën en ondernemingen echter hebbeen
hun ontstaan of ontwikkeling in meerderetisc
of mindere mate te danken aan de natio-tfff
nale verbindingen van het Moederland metf®
de Koloniën, in welke de Rotterdamsche!
Lloyd in meer dan een opzicht zulk eenL,
iftft rröVi o rl
de hand. De bezwaren, welke den weg door
het Voornsche kanaal en het Brouwersha
vensche Gat aankleefden, hadden reeds lang
reikhalzend doen uitzien naar een beteren
waterweg van Rotterdam naar zee, waar
door diepgaande schepen, zonder een deel
der lading te lossen en zonder door sluizen
aandeel heeft gehad.
Het Nederlandsch Bijbel Genootschap reikt
inschepend detachement koloniale troepen
uit aan een zich te Rotterdam lit
verscheen, kon de geschiedenis van boven
genoemde zeilschepen-reederijen nog niet
hooger worden opgevoerd dan tot 1844.
Oudere gegevens ontbraken en de archie
ven van den boekhouder der reederijen be
stonden toen reeds geruimen tijd niet
meer, met uitzondering van zeer enkele
stukken, welke evenwel op dit punt geen
nader licht konden ontsteken. Ook hebben
de schrijvers van daarna uitgegeven pu-
blicatiën, waarin de zeilvloot van Wm.
Ruys ter sprake is gebracht, blijkbaar geen
nader onderzoek ingesteld.
Den samensteller van het huidige gedenk
schrift is het, na uitgebreide onderzoekingen
in verschillende archieven, mogen geluk
ken, den oorsprong van Ruys' bedrijf op te
sporen en de geheele geschiedenis van
zijne, in 1838 begonnen reederijen vast te
stellen, waarbij tevens gebleken is, dat deze
zich ongeveer tien jaar vroeger te Amster
dam in het cargadoorsvak geassocieerd had.
De Haringvliet-^oordzijde in 1832.
Willem Ruys Jan Daniëlszoon, die den
I pionniersarbeid verrichtte.
In de week die achter ons ligt heeft een
bij uitstek Rotterdamsche en vaderlandsche
onderneming, de N. V. Rotterdamsche
Lloyd, haar vijftigjarig bestaan mogen her
denken, een instelling, die op voorspoedige,
rijke jaren mag terugzien, al is haar ook
thans, in deze tijden van economischen
druk en depressie, al evenmin als aan zoo
talrijke andere groote ondernemingen, den
tegenslag bespaard. Doch de Lloyd, hoe
kan het ook anders staat tegenover de
ups and downs van het leven niet onwen
nig. Hij heeft in den loop van
zijn bestaan stormen, tegentij en zware
zeeën ontmoet en is daaruit steeds
opnieuw zegevierend te voorschijn geko
men. In deze halve eeuw van stagen ar
beid heeft de Lloyd zich mogen ontwikke
len tot de prachtige, betrouwbare scheeps
verbinding met Nederlandsch-Indië, die
wij allen kennen, en die ook voor velen, die
zonen en dochters aan onze verre kolo
niën afstonden, van zoo groot belang is ge
weest. Menigeen zal aan een van de tal
rijke booten der Lloyd-vloot zeer persoon
lijke herinneringen hebben, die duidelijk
naar voren treden, als hij maar enkel den
naam onder de Scheepstijdingen leest
Want aan de Lloydkaden heeft menig aan-
Gedenkschrift, zou men niet met voldoe
ning en dankbaarheid den loop der zaken
tusschen het*eerste vennootschapsjaar, dat
niet gunstig is geweest en de allerlaatste
jaren kunnen gedenken? Jaren, waarin
weliswaar voor- en tegenspoed elkander
hebben afgewisseld, doch in welke de
voorspoed ontegenzeggelijk overwegend is
geweest
In de afgeloopen halve eeuw heeft de
Lloyd tusschen do belangrijke havenstad
Rotterdam en Nederlandsch-Oost-Indië een
veertiendaagsche gemeenschap onderhou
den, en samen met de Stoomvaart-Maat
schappij „Nederland", een wekelijkschen
maildienst op Insulinde, welke aan de hoog
ste eischen voldoet. Bovendien zijn tusschen
Nederland en Indië belangrijke diensten
met vrachtschepen tot stand gebracht
Ook in andere richtingen en op andere
oceanen vertoonde zich de Lloydvlag, zoo
dat de handel van Nederland en de kolo
niën er baat bij vonden. Vele werven in
Nederland hebben dikwijls volop werk ge
had, door de schepen te bouwen, welke
onder die vlag de zeeën zouden bevaren.
Hoeveel duizenden hebben op die Lloydboo
ten werk gevonden; hoeveel andere duizen
den aan de kaden, waar zij losten en laad
den, zoowel hier te lande als in Indië!
De titel, onder welken dit boek verschijnt,
vereischt wellicht eenige verklaring.
Het ontstaan van de N. V. Rotterdamsche
Lloyd viel moeilijk te beschrijven, zonder
het bestaan en ook het ontstaan van hare
voorgangster, de Stoomboot-Reederij „Rot
terdamsche Lloyd" weder te geven. Daar
beider geschiedenis die van de te Amster
dam in 1870 opgerichte Stoomvaart-Maat
schappij „Nederland" op verschillende pun
ten raakt, zou het noodig zijn, den blik in
het verleden tot dat jaar uit te strekken,
doch zelfs dit zou voor het verkrijgen van
een juist begrip van den gang van zaken
niet toereikend zijn, omdat de N.V. Rotter
damsche Lloyd, via de stoombootreederij
van denzelfden naam uit reederijen is ge
sproten, welke hun ontstaan te danken
hadden aan het initiatief van een Amster-
damsch cargadoor, die zijn bedrijf te Rotter
dam voortzette. Vandaar dat dit gedenk
schrift den lezer wordt aangeboden onder
den dubbelen titel: „De zeilvloot van Wil
lem Ruys Jan Daniëlszoon en de Rotter
damsche Lloyd".
Toen in 1908 het gedenkschrift van het
vijf-en-twintig-jarig bestaan van den Lloyd
Het pand Texelschekade 2, te Amsterdam, (het lage huiswaar Van Ulphen en Ruys
hun zaken begonnen.
grijpend afscheid plaats gehad, en talrijk
zijn ook de blijde ontmoetingen na jaren
van afwezigheid, zoodra een der groote
zeekasteelen in de Maasstad opnieuw werd
gemeerd.
Het Gedenkboek
Ter gelegenheid van dit belangrijk jubi
leum heeft de Directie van den Rotterdam-
schen Lloyd, Wm. Ruys Zonen, een
mooi Gedenkboek in het licht gegeven,
door wijlen den heer A. Hoynck van
Papendrecht verzorgd, en met niet
minder dan 147 illustraties verlucht
Aan de halve eeuw Lloyd-arbeid gaat
nog een lange geschiedenis van reeders-
leven vooraf. Want de grondlegger van
deze onderneming, de Amsterdamsche car
gadoor Willem Ruys Jan Daniëls
zoon, begon reeds meer dan een eeuw ge
leden met het bevrachten en reeden van
schepen, en op den door hem gelegden en
uitgebreiden grondslag is het, dat het hui
dige Lloyd-gebouw in den loop van zoovele
jaren is verrezen. Vandaar de titel van dit
Gedenkboek, welke luidt: „De zeilvloot van
Willem Ruys J.Dzn en de Rotterdamsche
Lloyd", waarmede tegelijk is samengevat de
relatie tot de Familie Ruys, waarin de Rot
terdamsche Lloyd durend heeft gestaan, en
het verband met de oude tijden en toestan
den op de Oost-Indiëvaart
Het heeft den heer Hoynck van Papen
drecht heel wat speurdersarbeid gekost, om
bij het ontbreken van een aanzienlijk deel
der oude archieven, het materiaal samen te
brengen, waaruit hij zijn boek heeft samen
gesteld. Ofschoon zijn arbeid dus niet een
zoodanigen blik geeft op het verkeers- en
havenleven, als' wel voor den lezer in hoo
ge mate interessant geweest zou zijn, is
toch daarvan het resultaat geweest een
boek, dat hoogst belangrijke gegevens be
vat.
Wij zeiden het reeds, de tijden zijn thans
voor de scheepvaartondernemingen niet
gunstig te noemen. Van een „gouden" jubi
leum vermijdt de directie van den Lloyd
dan ook maar te spreken Doch waarom,
zoo zegt zij in haar Voorbericht tot haai
De Pionnier
De heer Willem Ruys Jan Daniëls
zoon, die in het jaar 1828 associé van het
cargadoorshuis Van Ulphen en Ruys
was geworden, vestigde zich in het begin
van Januari 1834 aan de Noordzijde van het
Haringvliet te Rotterdam, alwaar hij voor
deze firma de leiding der Rotterdamsche
zaken op zich nam. Als hij zich naar Am
sterdam moest begeven om besprekingen
met zijn compagnons te voeren, maakte hij
gebruik van de trekschuit, toen het middel1
schip bevestigd werden. Hielp ook dit niet,
dan moest men goederen lossen of wachten
tot het schip bij een hooger getij los kwam.
Nadat in 1830 het Voornsche kanaal in
gebruik genomen was, kon de veel langere
route vervallen, welke over de Oude Maas
en Dordtsche Kil naar het Hollandsch Diep
Haringvliet en Goereesche Gat leidde. Men
sloeg dus toen, na de Noord-Geul gepas
seerd te zijn, niet meer de Oude Maas in,
doch volgde de Botlek, voer door de nieuwe
sluis het Voornsche kanaal in, werd met
'paarden gejaagd tot Hellevoetsluis, schutte
zeilschip dat onder Ruysy directie
Het barkschip „Cornelis Wernard Eduard'', het
naar Batavia
van vervoer waarmee men op een vroeg
uur in de hoofdstad aankwam. De slaap
gelegenheid in de schuit was minder ge
riefelijk dan men die thuis vond, maar de
reiziger kwam zoo vroegtijdig te Amsterdam
aan, dat hij een langen dag voor zich had.
Hij kon dan onmiddellijk aan den arbeid
gaan.
Was Ruys vroeg genoeg aan boord van de
trekschuit, dan maakte hij in de gezellige
roef wel eens een praatje met andere rei
zigers. Tot diegenen van hen, tot wie hij
zich aangetrokken gevoelde behoorde de
scheepsbouwer F o p S m i t, die op zijn
timmerwerf aan den Kinderdijk Oostindië
vaarders en andere schepen bouwde.
Het spreekt vanzelf, dat Ruys, die in de
roef van de trekschuit dezen zestiger ont
moette, die doorkneed was in scheepsbouw
en scheepvaartaangelegenheden, al zeer
spoedig goede maats niet hem werd en aan
het praten kwam over het bouwen en ree
den van schepen, over het uitrusten van
bodems voor de vaart op Java en over de
mogelijke voordeelen, daaraan verbonden.
Zoo kwam het er toe dat de oude Wm.
Ruys J.Dzn. in combinatie met Weiland en
Van Walchren, voor gezamenlijke directie
bij Fop Smit aan de Kinderdijk de kiel
deed leggen voor een fregat ter grootte van
vierhonderd lasten, dat den naam „Corne
lis Wernard Eduard" zou voeren.
De „Cornelis Wernard Eduard" was het
eerste schip, dat onder directie van Willem
Ruys J.Dzn. een reis van Rotterdam naar
Batavia maakte, een voorbode van de latere
pogingen van zijn nageslacht, om te ko
men tot een geregelde verbinding tusschen
deze twee steden, welke met zulk een schit
terenden uitslag werden bekroond.
Zoo was dan op 27 October 1839 het eer
ste schip naar Java, dat onder Willem Ruys
Jan Danielszoons directie voer, in zee ge
stoken.
De oude zeeweg
Het van Rotterdam uit in zee brengen van
grootere schepen ging in de eerste helft der
negentiende eeuw dikwijls met bezwaren
gepaard. Het Gedenkboek brengt ook deze
in herinnering, en het is interessant voor
ons, die aan zulke geheel andere omstan
digheden gewend zijn geraakt, dit nog eens
te memoreeren.
„In de eerste plaats was men afhanke
lijk van de richting en de kracht van den
wind, maar in de tweede plaats niet min
der van den waterstand op de rivieren.
Ondiepten bij Delfshaven, bij Vlaardingen
en in de Botlek veroorzaakten vaak opont
houd. De op die ondiepten vastgeloopen
bodem trachtte men te lichten door den in
houd der watertonnen overboord te doen
vloeien en ook wel door ledige vaten, welke
goed gesloten en onder de waterlijn van 't