SELL
PRAALGRAF
m o
Du Stiftskerk
van Weerselo
Een werk van Hendrick de Keyser
Nu de rookdampen van do vreugdevuren
die zijn ontstoken tct huldiging van den
Vader des Vaderlands, bij gelegenheid van
den vierhonderdsten verjaardag van zijn ge
boorte, zijn op getrokken, wenschen wij stil
te staan hij het praalgraf, dat te zijner eer
is opgericht in het koor van de Nieuwe
Kerk te Delft en eenige aandacht te wijden
aan den maker van dit kunstwerk.
Tien jaar geleden heb ik in „de Ster" in
drie vervolgartikelen een uitvoerige be
schrijving gegeven van de bouwgeschiedenis
dier kerk bij gelegenheid, dat het gerestau
reerde koor als een nationale hulde aan de
Koningin werd opgedragen Ook heb ik toen
een en ander medegedeeld omtrent het
praalgraf van Prins Willem.
Ik zal niet in herhalingen vervallen van
het daar behandelde, maar ditmaal zal ik
mij voornamelijk bepalen bij den vervaardi
ger van het Delftsche grafmonument, waar
bij echter het melding maken van éenige
bijzonderheden betreffende dit kunstwerk
niet uitgesloten kan blijven.
Het heeft lang geduurd eer dit praalgraf
werd opgericht; niet minder dan dertig jaar
verliepen er na 's Prinsen dood eer tot de
stichting er van werd besloten. Dit kwam
door de ongunst der tijden, waarin de Al-
gemeene Staten al hun kracht en al hun
geldmiddelen nodoig hadden om den oorlog
voort te zetten. Maar toen het Twaalfjarig
Bestand eenige verademing bracht, de natio
nale drang om den Prins door een monu
ment te eeren zich uitte en ook 's Prinsen
weduwe, Louis de Coligny, er bij de Staten
op aandrong om haar doorluchten gemaal
door een hem waardige graftombe te hul
digen, besloten de Staten den 12en Februari
1614 om tot de oprichting over te gaan.
Nadat de Prins den lOen Juli 15S4 door 't
moordend lood van Balthazar Gerards zijn
leven had geofferd op het altaar des Vader-
lands, werd zijn stoffelijk overschot den
3en Augustus d.a.v. in het koor van de
Nieuwe Kerk te Delft bijgezet. Twaalf jaar
bad de Prins in Delft gewoond, die stad zou
ook de bewaardster zijn van zijn lijkge-
beente.
Met groote praal en vorstelijke staatsie
had de begrafenis plaats. Voor deze plech
tigheid was een bedrag van 1600 gulden
uitgetrokken, hoewel de Prins meermalen
bij zijn leven den wensch had te kennen
gegeven, dat men hem zonder kostelijkheid
of staatsie zou begraven. Achter de lijkbaar
ging de toen zeventien-jarige graaf Maurits
van Nassau; voorts bevonden zich in den
stoet allerlei vorstelijke personen en edel
lieden, statenleden, officieren, predikanten
en regeeringspersonen van Delft, trompet
ters en schutters, te veel om op te noemen,
allen gehuld in lange rouwmantels. Voorts
zag men in den stoet vaandels en wapen
schilden, terwijl ook 's Prinsen strijdros of
rouwpaard niet ontbrak, omhangen met een
zwart fluweelen dekkleed, waarachter een
ontbloot zwaard en een gouden kroon wer
den gedragen.
Boven den grafkelder, waarin het stoffe
lijk overschot van den doorluchten doode
was bijgezet, plaatste men een katafalk of
rouwtempeltje. terwijl de ruimte daarom
heen werd afgesloten met zwarte lakens,
tusschen de kolommen gespannen. Achter
de katafalk werd een groot wapenbord ge?
plaatst, waaraan 's Prinsen wapen, de vier
kwartieren van zijn blazoen, zijn degen,
zwaard, wapenrok en andere attributen
waren bevestigd.
Na de begrafenisplechtigheid spralc Ds
Storm van 's-Gravenzande een korte lijk
rede uit naar aanleiding van Openb. 14 13:
Zalig zijn de dooden, die in den Heere ster
ven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat
zij rusten mogen van hun arbeid; en hun
werken volgen met hen.
Op den dag der begrafenis en op den dag
daaraan voorafgaande en daarop volgende,
werden in alle steden van Holland driemaal
daags, telkens gedurende een half uur, de
grootste klokken geluid.
Zooals is medegedeeld besloten de Staten-
Generaal den 12en Febr. 1614 tot de stich
ting van een praalgraf over te gaan.
Vroeger waren reeds ontwerpen voor zulk
een gedenkteeken ter tafel gebracht, maar
op genoemden datum kreeg de overeen
komst met den kunstenaar, die het monu
ment vervaardigen zou, haar beslag.
De man, aan wien deze vereerende op
dracht werd verleend, was
Hendrick de Keyser
die tegelijk bouwmeester en beeldhouwer
was, een kunstenaar, die de Nederlandsehe
bouwkunst in nieuwe banen heeft geleid en
die de Nederlandsehe Renaissanse hier een
tijdlang heeft doen heerschen. Hij was het,
die op het voetspoor van zijn voorgangers
nieuw leven heeft ingeblazen aan de in-
heemsche bouwkunst, en bouwwerken heeft
tot stand gebracht, die nu nog onze bewon
dering wekken. Hij was het, die do eerste
Gereformeerde kerken heeft gebouwd, als
de Zuider-, Wester- en Noorderkerk te Am
sterdam; een moeilijk probleem, omdat alle
bestaande kerken voor den Roomschen eere-
dienst waren gesticht en hij zich aan de
vormen, die daarbij waren toegepast had te
ontworstelen en nieuwe had te bedenken.
De beide laatstgenoemde kerken heeft hij
echter niet voltooid gezien, daar de dood
op den 15en Mei 1621, juist op zijn 56sten
verjaardag, toen men nog druk aan 't bou
wen was, een eind maakte aan zijn werk
zaam leven.
Als bouwmeester van de stad Amsterdam
lag het terrein van zijn werkzaamheid voor
namelijk in de hoofdstad des lands. Zoo
bouwde hij daar in opdracht van het stads
bestuur in 1559 eenige huizen aan den Dam,
het Oost-Indische Huis in 1606, de beroemde
Koopmansbeurs van 1608 tot 1611, terwijl
verschillende vestingtorens en -poorten, die
door de uitlegging der stad als zoodanig
niet meer dienst deden, voor andere doel
einden moesten worden ingericht en van
nieuwe spitsen moesten worden voorzien.
Als voorbeelden daarvan zijn nog overig de
Munttoren en de Montelbaenstoren. Verder
werd hem opgedragen de bouw van deftige
koopmanshuizen te Amsterdam, waaraan
hij zijn kunstenaarstalenten kon botvieren,
het nieuwe Arsenaal, de Bank van Leening
en vele andere werken.
Ook huiten zijn woonplaats werd zijn
hulp dikwijls ingeroepen. Zoo zien wij hem
in 1612 te Deventer werkzaam om de acht-
hem dikwijls parten, zoodat hij meermalen
in botsing kwam met de eischen van con
structie en goeden smaak. Een sterk spre
kend voorbeeld daarvan levert het Arse
naal of nieuwe Bushuis aan den Singel te
Amsterdam. Toch stond hij reeds bij zijn
tijdgenooten in groot aanzien. Zinspelend
op zijn naam en zijn geboorteplaats Utrecht
waar hij den 15en Mei 1565 het levenslicht
had aanschouwd, dichtte Vondel van hem:
Hier leeft, die leven gaf
metael,
Ivoor, albast en klay, dies laet zich
Uytrecht hooren
Is Roome op kaysers prat en kayserlycke
De kayser van de kunst is uyt myn schoot
ghebooren.
Interieur van de O ude Kerk te Delft,
kante lantaarn met koepel op den toren van
de SL Lebuïnuskerk te plaatsen; in 1616 te
Rotterdam om de later weer afgebroken
houten met lood bekleede spits van den St
Laurenstoren uit te voeren; in 1618 te Dor
drecht om de Waterpoort te bouwen; in 1620
te Delft, om het afgebrande stadhuis weer
op te richten, terwijl ook werken in Nijme
gen en Hoorn aan hem worden toege
schreven.
Hoewel Hendrik de Keyser een bouwmees
ter was van groote verdiensten, zoodat hij
de architectuur hier te lande gedurende 't
eerste vierde deel van de 17e eeuw heeft
beheerscht, zoo mag toch niet verheeld
worden, dat hij veelszins al te fantastisch
was in zijn vormen. De grilligheid speelde
En de kunstenaars-biograaf Karei van
Mander, noemt hem „den zeer const-rycken
Beeldtsnyder, Bouwmeester der stad Am
sterdam", en andermaal, „den uytnemenden
Beeldtsnyder". Van andere zijde wordt o.a.
van hem getuigd: „Oock is hij geweest een
sonderling liefhebber van 't Vaderland, ende
de Godsdienst gantsch toe gedaan, en voorts
in 't geheel een man van goeden Burger-
licken leven". Terwijl de geschied-schrijver
Bor hem noemt den „uytnemenden, ver
maarden en in geheel Europa bekenden
Constenaer, Architect ende Beeldthouwer,
Meester Hendrick de Keyser".
Inderdaad was er reden om Hendrik de
Keyser als bouwmeseter te prijzen. We be
hoeven slechts te wijzen op den prachtigen
Fraqment van het graf
monument van Prins
Willem van Oranje,
en schilderachtigen toren van de Zuider-
kerk te Amsterdam, op de niet meei
staande Haarlemmer poort met haar sier
lijken toren. Bij het laatstgenoemde gebouw,
dat van 1615 dagteekende, was de Keyser
wat bezadiger geworden in zijn vorme:
strenger in zijn opvatting. Jammei", dat dil
mooie gebouw in 1838, in een tijd, dat men
geen oog had voor ware kunst, meedoogen-
loos is afgebroken.
De Keysers laatste bouwwerk was deWev
terkerk te Amsterdam, in 1620 begonnen.
Deze heeft hij echter niet voltooid gezien,
daar zij pas tien jaar na zijn dood gereed
is gekomen, terwijl de toren eerst in 1638
voltooid is. Bij den toren is men ook aan
merkelijk van het oorspronkelijke plan af
geweken. De Noorderkerk heeft de Keyser
evenmin voltooid gezien; dit gebouw wordt
trouwens ook wel, maar waarschijnlijk ten
onrechte, aan een ander toegeschreven.
De Keysers invloed liet zich nog gelden na
zijn dood, waarvan het bekende Huis met
de Hoofden, te Amsterdam, dat van 1611
dagteekent, een bewijs is.
Uit de getuigenissen van tijdgenooten, die
ik aanhaalde, spreekt hun waardeering van
de Keyser ook als beeldhouwer. En inder
daad heeft hij door zijn werken in deze kunst
getoond te zijn een groot meester, ja zelfs
misschien nog grooter kunstenaar dan als
bouwmeester. Toen hij dan ook in 1595
dienst van de stad Amsterdam trad, kreeg
hij den titel van Stads steenhouwer en
beeldsnijder.
Inderdaad was hij dan ook de beroemdste
beeldhouwer, die in het eerste kwart va
17e eeuw niet alleen in Amsterdam, maar
in alde zeven gewesten, ja volgens Bor
zelfs, 'zooals wij gezien hebben, in heel
Europa te vinden was.
Zijn vaardigheid als beeldhouwer open
baart zich in de reliefs op verschillende Am-
sterdamsohe gevelsteenen, de wapens, kop
pen en de forsch gebeeldhouwde leeuwen
op poorten, boven deuren en vensters. Ook
het grafmonument voor Jacob van Heems
kerk in de Oude Kerk te Amsterdam, wordt
aan de Keyser toegeschreven, hoewel er
geen document aanwezig is om dit te be
wijzen. Het is ook meer architectonisch dan
als beeldhouwwerk opgevat.
Het terrein van de Keysers werk
zaamheid als beeldhouwer heeft meer
buiten Amsterdam dan in de hoofd
stad zelf gelegen. Zoo is hij de schep
per van het oudste standbeeld hier te lande
nl. van het nog bestaande bronzen beeld
van Erasmus te Rotterdam; eveneens is hij
de maker van het grafmonument van Pie-
ter Hogherbeets 1595) in de Groote Kerk
te Hoorn, dat van 1601 dagteekende, maar
aan welks figuren het Gereformeerde pu
bliek zich zóó ergerde, dat ze verwijderd
moesten worden.
De voornaamste en meest vereerende op
dracht, die aan de Keyser te beurt viel, was
wel 't vervaardigen van het grafmonument
van den Vader des Vaderlands, waaraan
hij al zijn kunnen vermocht ten toon te
spreiden.
Het monument is vervaardigd van Ita-
liaansche marmersoorten, Dinantschen toets
steen en brons. De kosten hebben de voor
dien tijd zeer aanzienlijke som van ruim
34000 gulden beloopen. Het vertoont een
eigenaardige combinatie van bouw- en
beeldhouwkunst.
Onder een door zeer samengestelde hoek-
zuilen gedragen koepeldak strekt zich uit
het prachtig gebeeldhouwde wit marmeren
beeld van 's Prinsen lijk, het hoofd rustende
op fraai gevormde kussens, terwijl het li
chaam is uitgestrekt op 'n sarcophaag
art marmer. Aan het voeteneinde ligt het
beeld van het hondje, dat in den nacht van
11 op 12 September 1572 door zijn waak
zaamheid het leven van zijn meester had
ered. De Prins lag in dien nacht in zijn
tent in de legerplaats bij Bergen in diepe
rust toen vijandelijke benden onder aanvoe
ring van Juliaan Romero op 's Prinsen tent
aanrukten, met de snoodste bedoelingen.
Hondje, dat des nachts steeds op zijn bed
lag, onraad bemerkende, sprong op, blafte
woedend en krabde zijn meester met zijn
pooten in het gezicht, waardoor deze wak
ker werd en nog juist den tijd had om oer
gereed staand paard te bestijgen en in di
duisternis te ontkomen. Tot zijn dood toe
sen vullen. Ze stellen op idealistisohe wijzfl
voor de deugden, die den Prins sierden:
Vrijheid, Godsdienst, Voorzichtigheid en Ge
rechtigheid.
Al deze beelden en de schreiende kinder
beeldjes benevens het heraldieke en orna-
menteele bijwerk ven-aden de meesterhand
an Hendrick Keyser. Het bronswerk is
ervaardigd door Jan Aelten van Meurs.uit
Utrecht, die van 1619 tot 1624 aan het hoofd
van de Amsterdamsche gieterij stond. Altes
as dus Nederlandsch werk, vrij van bui-
tenlandsche hulp of van uitheemschen in
vloed.
De Staten wenschten ook een Latijnsch
opschrift op het monument aangebracht te
ien, tot het ontwerpen waarvan zij Prof.
Heinsius, Hugo de Groot en Constantijn
Huygens uitnoodigden. Aan het door den
laatsten vervaardigde opschrift werd de
•keur gegeven, en dat Huygens daardoor
nog iets aan het monument had mogen bij
dragen strekte hem, volgens zijn eigen ge
tuigenis, tot groote eer.
In het begin van 1622 werd een ijzeren
hek om het praalgraf geplaatst en daarmee
was het monument gereed. Hendrik de
Keyser heeft dit echter niet beleefd, daar
hij in 1621 gestorven was. Zijn weduwe be
paalde in haar testament, dat haar zoon
Pieter het werk zou voltooien.
Men kan niet zeggen, dat de Keyser bij
de uitvoering van dit monument veel voort
varendheid heeft betracht Waarschijnlijk
hadden zijn drukke werkzaamheden voor
de stad Amsterdam daar wel schuld aan.
Den 9en October 1618 achtten de Staten hcc
noodig hem met kracht aan te sporen meer
voortgang met het werk te maken, waar
voor te meer reden was, omdat hij reeds
herhaalde malen een termijn van 6000 gul
den had uitbetaald gekregen. De Keyser
bood Hun Hoog Mogenden dan ook zijn ver
ontschuldiging aan met de belofte om met
Gods hulp in Maart van het volgende jaar
1619 alles te Delft te komen opstellen. Maac
Het grafmonument van Koning Willem 2.
hield de Prins altijd een hondje van het
zelfde ras bij zich in de slaapkamer.
Achter 's Prinsen marmeren lijk staat het
beroemde bronzen beeld van de Faam, dat
van ouds als een meesterstuk van gietwerk
zoowel als van conceptie is beschouwd. Het
stelt voor een zwevende gevleugelde vrou
wenfiguur, die op een bazuin blaast, welke
zij in de rechterhand houdt. Dit beeld weegt
2000 kilogram en rust slechts met een ge
deelte van den linkervoet op vier tronies,
waardoor het veel moeite heeft gekost om
het in evenwicht te houden, hetgeen eerst
gelukte nadat het herhaalde malen omge
vallen was.
Aan de Westzijde van het monument be
vindt zich het bronzen zittende beeld van
den Prins in volle wapenrusting met zwaard
en commandostaf, eveneens een meester
stuk van beeldhouwkunst. Hetzelfde moet
gezegd worden van de vier vrouwenfiguren
ook in brons gegoten, die de vier hoeknis-
Ontegenzeggelijk heeft Hendrick de Key*
ser door dit monument als bouw*
kunstenaar eri als beeldbouwer veel eer in*
gelegd. Pieter Cornelisz. Hooft noemt hein.
in een zijner brieven den roem des Vadoi-
lands, terwijl de dichter Jan Vos van hens
getuigt, dat hij door 's Prinsen graf te Dellt
eindeloos leven zal.
Nu mag er in al deze loftuitingen eenige
overdrijving schuilen ,dit is zeker, dat Hen
drick de Keysers naam geëerd zal blijven
als van een kunstenaar, die niet het minat
door het Praalgraf te Delft, den roem van'
ons land heeft verhoogd.
E. D. J. DE JONGH Jr.
Een eeuwen-oud
monument
De oude Stichtskerk van
Weerselo (O.), die uit
de vroege Middeleeuwen
dateertbehoort tot het
kleine aantal histori
sche monumentendat
Twente rijk is. Onze
foto toont het interieur
met het mooie Romaan-
sche doopvont.
Temidden van het eenzame platteland
van Noord-Twente trekt een aan bekoring
rijk plekje, vol herinneringen aan een ver
verleden de aandacht: het eeuwenoude stift
van Weerselo. Overschaduwd door prachti
ge hoornen, die honderden jaren hebben ge
trotseerd, staat daar een merkwaardige oude
kerk, een protestantsch bedehuis in een
R.K. streek.
De stiftskerk van Weerselo, stammend
uit de vroege middeleeuwen, is sinds het
begin der vorige eeuw eigpndom van de
kleine Ned. Herv. Gemeente, welke thans
140 zielen telt.
De oude kerk, een der weinige historische
monumenten, welke Twente telt, was sinds
jaren in verval en in het afgeloopen najaar
bleek tij onderzoek, dat de toestand zoo
ernstig was, dat het gebouw verloren zou
gaan, wanneer niet spoedig werd ingegre
pen. De kleine gemeente was niet in staat
dit zoo noodzakelijke werk tot stand te
brengen, maar gelukkig zijn in Twente
steeds menschen te vinden, die hun uiterste
krachten willen inspannen om het betrek
kelijk weinig, dat de streek aan historische
herinneringen telt, te behouden.
Het was inzonderheid de directeur van!
het Rijksmuseum Twente, de heer J. J. van
Heek, bijgestaan door den Conservator van!
dat Museum, den heer J. J. van Deinse, die
het mogelijk heeft gemaakt dat de zoo nood
zakelijke restauratie kon worden uitgevoerd
Ook het Rijksbureau voor de Monumenten
zorg zag het belang van herstel der Stifts
kerk in en zoo kon nog in 1932 worden be
gonnen met de werkzaamheden, welke hoofd
zakelijk de uit Bentheimer zandsteen opge
trokken muren golden. Voorts werd het dak
vernieuwd .terwijl glas-in-lood ramen wer
den aangebracht met de namen van de adel
lijke families, wier namen in den loop der
eeuwen zoo nauw met het Stift zijn verbon
den geweest. De inwendige restauratie moet
wegens gebrek aan middelen nog tot betere
tijden wachten, maar het eerst noodzake
lijke is tot stand gebracht: het behoud van
het gebouw.
Onlangs heeft de plechtige ingebniik
neming van de gerestaureerde Stiftskerk
plaats gehad. De belangstelling van buiten
Weerselo was zeer groot: van heinde en ver
waren de minnaars van Twentsche oudheid
en historie gekomen om het feest van de
Weerselosche gemeente mede te maken. De
klok van het oude Stift luidde, hetgeen de
wijding van dit wonderschoone plekje nog
verhoogde. Boerenvrouwen met de in deze
omgeving nog niet verdwenen knipmutsen
op, zag men ter korke gaan en de belang
stelling was zoo groot, dat het gebouw de
aanwezigen bijna niet kon bevatten.
Verrassend bleek het interieur van het
kerkje; langs de wanden staan groote graf-
steenen, waarvan sommige nog uit de veer
tiende eeuw afkomstig zijn, terwijl een
prachtige koperen kaarsen-luchter op don
kere winteravonden voor verlichting zorgt.
Onder den kansel bevindt zich een prachtig
Romaansch doopvont; het geheele interieur
herinnert aan lang vervlogen dagen.