Eén morgen Polikliniek
Zuster Sonja
Do wachtkamer van het zieken
huis vulde zich meer en meer met
menschcn, die door dokter de Wit
wenschten te worden verlost van
hun euvels en kwalen-
De chirurg hield tweemaal per
week polikliniek aan het zieken
huis waar hij, geassisteerd door
zuster Zwaan, vele onvermogende
lijders en lijderessen door zijn
kunde hielp.
Zulk een spreekuur is rijk aan eifwisselirag en
'daar dokter de Wit niet alleen zeer kundig, maar
ook altijd welwillend en vriendelijk was, werd
hij door zeer velen geraadpleegd.
Terwijl zuster Zwaan de patiënten behandelde,
hen hielp met uit- of aankleedcn, naardat de om
standigheden zulks eischtcn, zorgde een andere
zuster voor het noteeren der namen, het schrijven
van ziektegeschiedenissen en uitreiken van nieuwe
kaarten. Bij den portier ontving ieder belangheb
bende een volgnummer.
.Ziezoo, zuster, we kunnen beginnen, bel maarl
Zijn er veel patiënten vandaag?" begon de dokter,
toen alles was klaar gozet.
„Het is nog niet bijzonder vol, maar ik heb
wel weer enkele nieuwe gezichten gezien," ant
woordde zuster Zwaan.
Intussohen trad een man binnen, die volgens
kaart en gelaat „nieuw" kon worden genoemd-
Verlogen glimlaohcnd bleef hij bij de deur staan,
legde zijn pet op den grond en knoopte zijn jasje
idioht. Zwart, sluik haar hing onordelijk over het
lage voorhoofd. Kleine donkere oogen boven ronde
wangetjes, waartusschen een wipneus, gaven aan
het gelaat een allesbehalve schrandere uitdruk
king.
Zuster nam hom de ingevulde kaart af en reikte
'deze aan den dokter. Ze noodde don man dichter
bij te komen en op een stoel plaats tenemen,
waaraan gevolg werd gegeven.
„Zoo", u heet Van Miaanen nietwaar?" vroeg
Öokter.
„Om uwes te diene, meheir!"
„Los werkman, vijf-en-veertig jaar, ongehuwd,"
las de geneesheer. „Wat zijn uw klachten?"
„Ja, daar zal dokter wel achter komme," mees
muilde de man.
„Waar heb je pijn?"
„Nou, dat zal dokter niet wete; dokter weet
iallos!"
„Ben je ziek of ben je niet ziek, zeg tenminste
waarvoor je hier komt," drong dokter aam.
„Voor den dokter, natuurlijk," grinnikte de
patiënt
„Heb je pijn in je rug?"
„Persies genaje, doktert" zei het mannetje ver
heugd.
„Heb je daar al lang pijn?" ondervroeg dokter
geduldig.
„Ja, de dokter weet het wel!"
„Wanneer voelde je voor 't eerst pijn?"
„Nou gaat de dokter me voor den gek houden."
„Weet je dam niet meer hoe lang dat geleden is?"
„Ja, lang geleden, hè dokter?"
„Maar man, geef toch eens een goed antwoord, is
Thet een week geleden of een maand of een jaar of
nog langer?"
„Hè, hè, de dokter wil een grappie maken", glim
lachte de mam onnoercel.
„Vertel dan maar waardoor je die pijn hebt ge
kregen; ben jp ziek geweest of is er een ongeluk
gebeurd?"
„Daar, zie je wel, dat de dokter het weet!" glun
derde de man.
„Neen, maar, dat is wat al te erg", mompelde de
dokter. Daarop wendde hij zich tot de schrijvende
zuster en zei: „Neemt u dat mannetje maar eens in
verhoor, daa zal ik hem wel wat later helpen. Wie
volgt!"
Het schelletje rinkelde en onmiddellijk werd de
deur geopend door een jonge vrouw, die een zuige-
lingetje in haar armen droeg.
„Zoo, juffrouw van Buren, we zullen uw kleintje
weer eens bekijken, zuster zal het wel even uitklee-
den, terwijl u me kunt vertellen, hoe het doze week
met de voeding is gegaan. Hebt u aich stipt aan
mijn voorschrift gehouden en het kindje geen pap
meer gegeven?"
„Dokter, het is toch zoo moeilijk met die voeding.
Mijn man évil maar telkens, dat ik het kind mid
dageten geef".
„Wat zegt u? Middageten aan een kind vaa vijf
weken? Maar dat is onzinnig!"
„Ja, dokter en toen ik verleden week met Jantje
bij u kwam hij zoo ziek en mager was, wist
ik best dat hij niet het goede voedsel kreeg, want
dat had de zuster me ook al gezegd. Ik was al
begonnen met water en melk, zooals u mij had
opgedragen, maar toen werd mijn man zóó boos,
dat hij zelf een prakje klaarmaakte en aan het
kindje voerde. Hij zei, dat ik het van honger liet
sterven. Maar, dokter, (en hierbij lachte ze guitig)
dat heb ik hem toch afgeleerd."
„En hoe dan wel?" informeerde dokter belang
stellend.
„Wel Jantje huilde op een keer weer noo en
toen ik hem geen eten wilde geven, omdat hij pas
wat gedronken had, ging mijn man zelf weer
„Zijn er veel ■patiënten vandaag?"
naar de keuken en maakte een bord met aard
appelen, worteltjes en melk klaar. Dat voerde hij
den kleiae. Jantje at er maar weinig van en de
rest van het eten werd weggezet voor later. Toen
mijn man even weg was, heb ik dat overgeschoten
eten op Jantje's kussentje gegooid en ook zijn
gezichtje en ponnetje en alles zoowat volgesmeerd.
Daarna riep ik mija man en zei: „Kijk nou eens
wat er gebeurd is, dat is jouw werk. Zie je nu
dat zoo'n klein kindje dat eten nog niet kan heb
ben; het verdraagt geen groote-menschenkost."
Toen is m'a man er zoo van geschrokken, dat hij
het kindje niet meer zelf heeft gevoerd en mij
wat meer mijn gang laat gaan. Maar het is een
heele toer, dat verzeker ik u".
Vroolijk lachend was dit verhaal aangehoord
door geneesheer en zuster. De eerste klopte het
moedertje op den schouder en oei: „Braaf gehan
deld, hoor! Houd je stipt aaa wat ik voorschrijf,
dan komt je kindje er wel bovenop en als je man
je daarin tegenwerkt laat hij dan maar eens bij
mij komen. Het bieukje kan misschien ook nog
terecht komen zonder operatie".
„O, ja?" riep de jonge moeder verblijd. „Dat
zou heerlijk zijn! Dank u wel dokter, ik zal
doen wat ik kan. Hoopvol vertrok ze, met het
magere auigelingetje; bij de deur dokter en zus
ters nog eens vriendelijk toeknikkend.
Zij die nu gehoor gaf aan het uitnoodigende
schelletje was een dametje, heel jeugdig gekleed,
zich veel jonger voordoende, dan ze was. Ze kwam
voor het eerst, deed overdreven bedeesd, trok een
ppuimemondje en kon haar schouders niet stil
houden. Haar magere koonen waren lichtelijk ge
kleurd tengevolge harer zenuwachtigheid.
„Gaat u maar zitten", noodigde de zuster haar
vriendelijk, om het «zielige persoontje wat op haar
gemak te stellen.
„Wat is de reden vaa uw komst", vroeg dokter,
terwijl hij nog aan het bijschrijven was op de
babykaart.
De juffrouw van vijftig jaar wachtte tot de
dokter zijn geheele aandacht bij héar kon bepalen.
Dit gebeurde spoedig en met hoog, gemaakt stem
metje en draaiende oogen, zei de patiënte:
„Ik heb gehoord, dat u altijd met goed succes
opereert, dokter de Wit, Nu kwam ik u vragen,
wat het kost, als ik door u geopereerd moet wor
den, maar speciaal door u, begrijpt u?"
„Och, Juffrouw, dat hangt vaa zooveel factoren
af; maar zeg me eens: heeft uw huisdokter u
gestuurd?"
„O, neen, foei dokter, hoe kunt u dat zeggen, die
voelt ©r niets voor."
„Voor een operatie niet?" vroeg dokter verbaasd,
„maar wat scheelt u dan, denkt u?"
„Ja dokter, ik ben wel niet ziek, maar -ik zou
graag willen weten, of het een gevaarlijke operatie
zou zijn als ik deze pukkel naast mijn neus liet
wegnemen."
„Ach, zoo, u wilt geadoniseerd worden", schert-
ste de chirurg. „Nu dat is nog wel te doen en ik
geloof ook, dat uw krachten dat zullen toelaten.
Gaat u maar naar de ©uster, die daar zit; zij zal
u zeggen wanneer die operatie plaats kan hebben
en wat de kosten zijn".
Een weinig beleedigd trippelde de juffrouw
naar de zuster, terwijl het schelletje weer trilde
voor een volgende patiënte.
Ditmaal was het een flinke, forsche vrouw,
bont boezelaar voor, armoedig maar helder. Haar
nattige haren, van onbestemde kleur en waaria
de moeten van de kam konden worden geteld,
waren onbedekt.
„Uw kaart?" vroeg zuster Zwaan.
„Die heb ik niet en die hoef ik aiet, Ik kom niet
voor me eigezellevers, ik kom klage!" deelde de
vrouw op niet al te zachten toon mee.
„Mdk effe gaan sitte?"
„Natuurlijk", zei dokter geamuseerd, „en steek
dan maar van wal. Hoe is uw naam?"
„Ik hiet vrouw Pietense, me man leit hier Ia
het ziekehuis, dat weet uwes wel met permissie,
want uwes gaat ommers overem?"
„O, is dat niet de diabeticus?" vroeg dokter
aan zuster Zwaan. Op een bevestigend antwoord
van deze, kon de vrouw voortgaan.
„Nou, dan sal uwes ook wel wete, dattie een
heele hoop suiker heb. Zooas het wel is gaat, sta
ik met permissie een enkel keertje met een buur
vrouw té prate en die see soo teuge me: buur
vrouw see se, je man heb immers het suiker? Ja,
see ik weer, dat mot deruit Maar, see se, wat
doene se daar nou mit die suiker, sien je daar w«|
is wat van? Nee, see ik, dat houwe se. Nou cf
toen see se, dat ik daar es werk van mos makeij,
want siet uwes, we binne anm en een mensch
heb al zooveul uit te geve mit een gesin, dat ik
wou u met permissie vrage, of ik die suiker niet
kon meekrijge voor me arme bloedjes van kin-
dere. Ik betaal toch ook nog vijftig cente in de
week voor me man en hij krijgt bekans niks te
ete; me docht dan kon ik die suiker wel gelbruike.
De dokter mot het me, met permissie maar niet
kwalijk neme, maar eerlijk vind ik het niet, dat
se alles hier houwe."
Hier zweeg de vrouw om de uitwerking vaa
haar betoog gade te slaan.
Zes oogen tintelden van ingehouden pret, maar
men moest ernstig blijven, want het gold hier een
ernstige zaak.
„Maar moeder, luister eens", sprak dokter
vriendelijk, „die buurvrouw vaa je heeft je een
beetje van de wijs gebracht. De suikerziekte, die
we bij je man moeten bestrijden, levert hcusch
geen suiker, die je kunt gebruiken. Het is eerder
een vergiftige stof, die in het bloed zit, maar wees
ervan verzekerd, dat het ziekenhuis er geen voor
deel van heeft, hoor! Begrijp je het een beetje?
Ga maar gauw naar huis en als je weer eens wat
wilt weten, kom het mij dan maar vragen, doch
geloof die buurvrouw aiet zoo licht, als ze je weer
wat van de suikerziekte van je man wil ver
tellen."
„Dank u wel dokter, maar dat sel ik er, met
permissie, effetjes inpepere".
Met deze wraakgevoelens bercield vertrok de
.vrouw en in haar plaats trad en werkman binaen.
Met een vermoeide beweging gaf hij zijn kaart
zijn kaart over en ging zitten. Heel het gelaat
van den man drukte een smartelijk lijden uit en
de oogen stonden zoo mat, alsof ze in dagen geen
slaap hadden gekend. Linkerarm en -schouder
hield de man stijf en opgetrokken en om de hand
was een, naar azijn riekende, lap gewonden.
Uit het verhaal van den arbeider bleek, dat hij
vóór twee dagen, bij het lompen sorteeren, in iets
scherps had gegrepen. In het begin had hij er
niet verder op gelet, maar 's avonds was zija
linkerhand pijnlijk opgezwollen. Zijn vrouw had
er een doek met azijn omgedaan en dat hielp toen
wel een beetje. Gister moest hij weer aan zijn
werk, anders verdiende hij niemendal, maar hij
had rcich er bijna te ziek voor gevoeld. Vannacht
had hij maar steeds heen en weer geloopen van
de pijn, die hij tot in zija schouder waarnam.
De man voelde ook heet aan en de thermome
ter wees op een zeer verhoogde temperatuur. Bij
onderzoek bleken hand en arm sterk gezwollen
en erg pijnlijk, terwijl een verdachte roodc streep
zich uitstrekte tot in den oksel.
De dokter trok een bedenkelijk gezicht en zei
met groot© deernis tot den zieke: „Van Es, dit is
een heel ernstig geval, je moet onmiddellijk in
het ziekenhuis worden opgenomen. Het beste zou
een dametje, heel jeugdig gekleed,f%
zijn als je meteen kon blijven. Zou dat gaan,
indien wij een boodschap naar je vrouw sturen?"
Verschrikt keek de arme man op; was het dan
noo erg? Ja, hij voelde zich ziek genoeg.
„Zou ik mijn arm nog mogen behouden, dokter?"
„Beste man, ik beloof je, dat we daarvoor ons
uiterste best zullen doen, maar ik kan er helaas
niet voor instaan", zei dokter medelijdend, ter
wijl hij zijn hand op 's mans rechterschouder
legde, als om hem te bemoedigen.
(Wordt vervolgd
182
KORT VERHAAL
Woning zoeken
door
Annie Vreeland
't Vorige jaar al zouden ze trouwen, maar de
rcaa.k, waar Bob wenkte, failleerde. En de nieuwe
betrekking eischte meer inspanning en gaf min
der salaris. Dus wend in eensgezind, hoewel wat
gedrukt overleg, besloten, nog een jaartje te
wachten.
De nog steêils dalende prijzen van veel voor
naamste levensbehoeften herstelden 't evenwicht
ook van hun toekomsbbegrooting. En nauwelijks
was 't nieuwe jaar ingeluid, of Em zei tegen
Bob: „nou zoeken we een huis, niet te duur en
toch aardig. Als je dat op 't laatste nippertje doen
moet, nou, dan weet ik 't wel."
Bob deed een haal aan z'n Sopla-sigaailje, tikte
de krijtwitte asch in het bakje en zei akelig nuch
ter: „Wou je nou al gaan zoeken? We trouwen
toch pas in April, en, jij hebt nog niet eens voor
je baantje bedankt."
,,'k Zeg den vijftienden op," zei Em met nadruk.
„Jij snapt niet half hoeveel tijd de inrichting van
een jonge huishouding kost. Tante Fie neemt me
die paar maanden wel gratis; z' is zelf ook dol
op raad geven en keus maken."
„Hoe moet het dan met de huur?" opperde Bob.
,,'k Voel er niks voor een paar maanden cadeau
te doen aan een huisbaas. En omgekeerd zal die
wel zoowat van 't zelfde idee zijn."
„Nou," meende Eon, „als we een geschikt huis
op de kop tikken kunnen en de eigenaar ziet, dat
ie er keurige menschen in krijgt, kiest ie wel
eieren voor z'n geld."
„Dat is dan in dit geval niks", lachte Bob.
„Pessimist", pruilde Em, 'k heb nog meer ver
trouwen in jouw geslacht, dan jij 't zelf hebt.
Tl Zeg je als die mij ons ziet, is tie wat
blij, zulke fijne huurders te krijgen."
„We zullen zien," plaagde Bob. Hij lachte, ter
gend, vond Em, met daarachter iets van verbor
gen leedvermaak over verwachte mislukking.
Maar ze zette nu door je kon wel blijven
wachten op betere tijden, en al had ze 't bij tante
Fie best, 't was 't eigen leven toch niet Overdag
cirkelde ze in 't drukke kantoorleven mee, en
's avonds, als Bob nog blokte voor z'n acte
Englsch M.O., schikte zij zich naar de gewoonten
van tante, die haar uit de tegenwoordige plan
nen vaak wegsleepte naar een voel verder ver
leden.
Half Januari zei ze op aan de baas. Die laatste
maand werkte ze als in een roes. Ze wist zich
door de andere meisjes benijd; een aureool van
gewichtigheid kwam haar omstralen, en zelf nam
ze soms onbewust een airtje van meerderheid aan.
En eiken dag werden haar adressen van leeg
staande huizen verstrekt 't Was ontroerend, zoo
attent iedereen was. En verbazend, hoe iedereen
precies snapte, welk home voor haar en Bob als
gekn nee, gebouwd was.
Dapper en vol verwachting ging ze op de eerste
inspectie. Zonder Bob, die maakte do voorzichtige
afspraak, dat hij eerst dèn meekijken kwam, als
Em werkelijk iets vond naar haar zin. Natuurlijk
moest ze ook rekening houden mot ligging en
prijs, en vooral niet vergeten, dat hij alleen maar
Mooie regels, die lang in je blijven na-rcingen.
Vtergeef me, dichter, dat ik weer word bewogen
door mijn inquisitoriale hebbelijkheid en vraag:
Is elk vergaan, e 1 k sterven een over-gaan in
de stroom van Christus' leven?
Zéker, elk waarachtig vergeven wordt gedragen
door Christus' bloed, maar edk vergaan?
Dat woordje „vergaan" zit me in de weg.
Als Muus Jaoobse's „Programma" mij niet be
langrijk leek, had ik het niet zoo uitvoerig-inqui-
sitoriaal ondervraagd. Deze jonge dichter heeft
hoog, allicht te hoog gemikt Ik vind z'n beet
geslaagde verzen o.a.: Het Meisje met de lam
pion", een zangerig teer, zuiver-kindcrlijk gehou
den lied en het gansah andere, het enthousiaste,
sterke „De Oceaanvlieger", waarin de dichter het
eigen sterke verlangen naar Gods hemelwijde
.verten uitzingt In dat vera zit „vaart" en het ver
raadt de bedwongen passie van deze objectief-ge-
iricihbe dichtergeest, van wien we né dit eerste
bundeltje een nieuwe uitwerking van zijn pro
gramma, maar dan rijper en klaarder, tegemoet
Derce verzen zijn natuurlijk giog slechts het
stemmen van zij n taal harp.
A. WAPENAAR.
tierde in een overvloed van ruimte, uitzicht en
licht 't Liefst vond hij beide in een nieuw, of
kort bewoond huis.
AI deze voorwaarden, en nog een paar speciale
van haar, vertelde Em aan de collega's. Maar bij
de eerste afwerking van 't woninglijstje, dat in
haar handen gedrukt werd, begreep ze, dat de
aandacht der luisteraars bij haar betoog bepaald
ergens andera vertoefde. Ze vond woningen, uit
gesleten en de binten half rot door 't vocht,
muren met afgetrokken behang en een witte laag
schimmel; keukens, waaria ze, na grondige schoon
maak. over maanden nog niet lekker zou koken.
Soms zwoegde je op haar fiets in de kou door
stadswijken, die ze legendarisch slechts kende, en
die onmogelijk ver van Bobs kantoor bleken te
zijn.
Bij 't afscheid bedankte ze de collega's hartelijk
met een tikje ironie in de kous van haar woorden,
voor de moeiten, die ze zich wilden getroosten.
„Misschien ligt 't we] aan m'n lastige keus, dat
*k niet kon slagen," spotte ze licht.
Maar desondanks mochten ze allemaal komen,
wanneer ze in 't huis, dat ze zeker toch naar
haar zin dacht te vinden, zich installeeixle.
„Nou stoor 'k me aan niemand meer," zei ze
tegen tante Fie. ,,'k Ga er op m'n gemak eiken dag
een paar uurtjes op uit. D'r zijn woningbureaus
genoeg in de stad, die me wel eerlijk voorlichten
zullen."
„Veel succes," wcnschte Bob, aan wie ze natuur
lijk haar eerste échec had verteld.
„Wacht maar, mannetje, als jij later behaaglijk
over je krant zit, en een kop thee krijgt, dan heb
je nog wroeging, dat je me zoo alleen sloven liet"
Den eersten dag zocht ze voor haar uitgang een
eenvoudige jurk, die vrij lang was. Dat stónd,
als je aanklopte bij een woningbureau, en gaf
meer vertrouwen. De gewone muts werd voor een
stijver vilthoedje geruild. Tante pakte een boter
ham in; je wist nooit, hoe lang 't zoeken Eva op
houden kon.
Beladen met weer een pak goede wenschcn en
raad, trapte Eva weg. Een heerlijk vrijheidsgevoel
kwam haar omwaaien, en een beslist trekje
plooide haar mond. 't Zou toch later knus zijn,
alles zélf te bedisselen. Natuurlijk wel samen met
Bob, maar dat was bijna óók met je zelf.
Ze trapte en kreeg een vroolijke kleur in liaar
strijd met den wind. 't Eerst zocht ze de wijk, die
Bob 't meest aantrok om de centrale ligging. Er
werd den laats ten tijd veel nieuw gebouwd, nog
sneller dan paddenstoelen schoten de huizen
tegenwoordig den grond uit.
Wat verward door 't onbekende stratencomplex,
waarin de keus plotseling moeilijk geleek, zag ze
om een hoek een woningbureau.
Even diep ademen en je zelf voorhouden, rustig
en waardig te spreken. Dat dwaze gevoel in je
was niet voor de woningmeneeren bestemd.
De dour piepte. Twee glimmende hoofden en
een donker, dicht kroezend, dat direct aan verre
volken deed denken, hieven zich van de lange
journaals onder de lampen.
Een kuohje, een glimlach, 't lichte verschuiven
van stocipooten, en een handbeweging, vergezeld
van de woorden: „dag dame, neemt u maar
plaat» gaven Em tijd de onregelmatige klop van
haar hart te herstellen.
„U wenscht?" vroeg de kroezende heer.
„Een woning," zei Em vrij rad. „Niet te duur,
hebt u misschien een lijstje of zoo, dan wou ik
even .gaan kijken."
Zo hield de waardige ernst vast in haar gezicht
„Zeker, dame," zei de eene, glimmende heer.
„En eh is uw gezin groot?"
„Nee, meneer we moeten nog trouwen," flapte
Eim haastig er uit
Dat was nou niet de bedoeling van die lange
japon. Een paar jaar ouder wou ze wel lijken,
maar nop geen kloek met een stelletje kuikens.
„O, dan hebben we wel iets voor u," zei de
glimmende heer, blijkbaar verlicht Mooie étages,
billijk in huur en keurige af.verking. Ze zijn
voor direct te aanvaarden geef de dame een
lijstje aan, Rochus."
De kroezende heer zocht al in een map met veel
paperassen. Hij reikte buigend een dooreohijnend,
flauw betikt velletje over aan Emmy.
„En hior hebt u de sleutel," zei de glimmende
heer. „U komt er mee in verschillende huizen.
Later komt er wel een veiligheidsslot"
Emmy vertrok. Buiten proestlachto ze. Zoo ge
wichtig met die sleutel over zooveel huizen te
heerschen.
Trap op, trap af sjorde ze. Breode, koud-stecnen
portiektrappen, gloednieuwe, smallere houten,
waar in 't looperpatroon nog pas in de grondverf
gedrukt was. Een feest was 't in al die mooie,
modern behangen kamers te dwalen, de glas in
lood ruitjes te taston. Een glorie, die keukon-
kastjes wijd open te trekken, en mathematisch
zeker bijna, te berekenen, wat ze er allemaal in
stoppen kon.
In 't land der wolkenkrabbers
Alleen jammer, dat Bob zich vrijwillig uitsloot
van dit genot. Ze hield 't plots niet meer uit zon
der hem, voelde in de veelheid van keus haar
houding van waardige rust wankelen gaan.
Vlug keek ze op haar horloge. Bob was nog op
z'n bureau. Als ze nu direct telefoneerde, aan zoo n
gemeente-telefoontje op straat, kon hij op de fiets
gauw genoeg hier zijn.
Ze holde weg, in haar haast tooh nog duwend
tegen de deur, of ze wel secuur had gesloten.
Ze kreeg spoedig aansluiting met Bobs kantoor.
Hijgend van 't haasten stootte ze uit: „Bob, kun
je niet dadelijk komen, hier zijn zulke beeldige
huizen en nog goedkooper in huur dan we hebben
gedacht."
Bob, weggeroepen van een late, lastige klant,
zei wat geprikkeld: „Ben je dwaas, wou je don nu
al gaan huren? 't Duurt nog ruim twee maanden
eer we aanteekencn gaan. Die huizen loopen niet
weg."
Ems vroolijk opgewonden stemming sloeg plot
seling om. Haar lach trok weg, ze voelde in haar
keel een lastige kriebel, een kramp als van op
komende tranen.
„We moeten toch weten, welk huis of we nemen
voor 't koopen der meubels," zei ze, afgebroken
nerveus. „We kunnen toch niet alles in 't laatste
moment".
„Nou goed dan," zoi Bob. „Waar wacht je?
Over een half uurtje ben ik dan bij je."
Elm noemde 't huis, waar ze zou wachten. Daar
at ze dan maar haar boterham op. Maar toen /.e
weer zag uit de ramen, breed en modern, naar
de dubbele tuinenrij, schoen 't uitzicht minder
zonnig geworden dan straks, en 't behang niet zoo
vroolijk aantrekkelijk meer.
Een moeheid zonk in haar. En angst. Angst
of dat, wat in haar eerste vriendschap met Bob
overheersche, 't verlangen om later bij hem
te zijn, niet onderging in do zorg voor do uitzet,
in de beslommering, om een woning naar hun
eischen te vinden, in de zenuwachtige spanning,
tot welk meubilair ze zouden besluiten. En Iel
wist ze plots, dat hun spreken den laatsten tijd
steeds om dit onderwerp draaide, en in hun drij
ven, om elkaar beter te vinden, hun verhouding
ongemerkt aan innigheid inboette.
„Nee, zoi ze heftig," half luid, „dat mag niet
Wij moeten de materie beheerschen, niet do stof
En in 't zelfonderzoek terwijl ze wachtte op
Bob, begreep ze verliobt, dat 't ook zóó erg nog
niet was. Want voelde ze niet pijnlijk en duidelijk
zoo even, dat de mooiste woning zonder Bob ledig
zou zijn? Was cr niet in haar de jacht, dat hij
haar kleine vreugden zou dcclcn?
Zoo kon je ook wegglippen van God, terwijl je
de ondergrond van je leven tooh naar Hem uit
droog.
Ze vond in dit bedenken weer rust. Toen kwam
Bobs lawaaiige bel. En met weer een glimp van
't overmoedige Licht in haar oogen, stond ze uit de
vensterbank op, om hem open te doen.
De jeugd is spoedig met een antwoord klaar.
SCHILLER.
179