Eén morgen Polikliniek Zuster Sonja Do wachtkamer van het zieken huis vulde zich meer en meer met menschcn, die door dokter de Wit wenschten te worden verlost van hun euvels en kwalen- De chirurg hield tweemaal per week polikliniek aan het zieken huis waar hij, geassisteerd door zuster Zwaan, vele onvermogende lijders en lijderessen door zijn kunde hielp. Zulk een spreekuur is rijk aan eifwisselirag en 'daar dokter de Wit niet alleen zeer kundig, maar ook altijd welwillend en vriendelijk was, werd hij door zeer velen geraadpleegd. Terwijl zuster Zwaan de patiënten behandelde, hen hielp met uit- of aankleedcn, naardat de om standigheden zulks eischtcn, zorgde een andere zuster voor het noteeren der namen, het schrijven van ziektegeschiedenissen en uitreiken van nieuwe kaarten. Bij den portier ontving ieder belangheb bende een volgnummer. .Ziezoo, zuster, we kunnen beginnen, bel maarl Zijn er veel patiënten vandaag?" begon de dokter, toen alles was klaar gozet. „Het is nog niet bijzonder vol, maar ik heb wel weer enkele nieuwe gezichten gezien," ant woordde zuster Zwaan. Intussohen trad een man binnen, die volgens kaart en gelaat „nieuw" kon worden genoemd- Verlogen glimlaohcnd bleef hij bij de deur staan, legde zijn pet op den grond en knoopte zijn jasje idioht. Zwart, sluik haar hing onordelijk over het lage voorhoofd. Kleine donkere oogen boven ronde wangetjes, waartusschen een wipneus, gaven aan het gelaat een allesbehalve schrandere uitdruk king. Zuster nam hom de ingevulde kaart af en reikte 'deze aan den dokter. Ze noodde don man dichter bij te komen en op een stoel plaats tenemen, waaraan gevolg werd gegeven. „Zoo", u heet Van Miaanen nietwaar?" vroeg Öokter. „Om uwes te diene, meheir!" „Los werkman, vijf-en-veertig jaar, ongehuwd," las de geneesheer. „Wat zijn uw klachten?" „Ja, daar zal dokter wel achter komme," mees muilde de man. „Waar heb je pijn?" „Nou, dat zal dokter niet wete; dokter weet iallos!" „Ben je ziek of ben je niet ziek, zeg tenminste waarvoor je hier komt," drong dokter aam. „Voor den dokter, natuurlijk," grinnikte de patiënt „Heb je pijn in je rug?" „Persies genaje, doktert" zei het mannetje ver heugd. „Heb je daar al lang pijn?" ondervroeg dokter geduldig. „Ja, de dokter weet het wel!" „Wanneer voelde je voor 't eerst pijn?" „Nou gaat de dokter me voor den gek houden." „Weet je dam niet meer hoe lang dat geleden is?" „Ja, lang geleden, hè dokter?" „Maar man, geef toch eens een goed antwoord, is Thet een week geleden of een maand of een jaar of nog langer?" „Hè, hè, de dokter wil een grappie maken", glim lachte de mam onnoercel. „Vertel dan maar waardoor je die pijn hebt ge kregen; ben jp ziek geweest of is er een ongeluk gebeurd?" „Daar, zie je wel, dat de dokter het weet!" glun derde de man. „Neen, maar, dat is wat al te erg", mompelde de dokter. Daarop wendde hij zich tot de schrijvende zuster en zei: „Neemt u dat mannetje maar eens in verhoor, daa zal ik hem wel wat later helpen. Wie volgt!" Het schelletje rinkelde en onmiddellijk werd de deur geopend door een jonge vrouw, die een zuige- lingetje in haar armen droeg. „Zoo, juffrouw van Buren, we zullen uw kleintje weer eens bekijken, zuster zal het wel even uitklee- den, terwijl u me kunt vertellen, hoe het doze week met de voeding is gegaan. Hebt u aich stipt aan mijn voorschrift gehouden en het kindje geen pap meer gegeven?" „Dokter, het is toch zoo moeilijk met die voeding. Mijn man évil maar telkens, dat ik het kind mid dageten geef". „Wat zegt u? Middageten aan een kind vaa vijf weken? Maar dat is onzinnig!" „Ja, dokter en toen ik verleden week met Jantje bij u kwam hij zoo ziek en mager was, wist ik best dat hij niet het goede voedsel kreeg, want dat had de zuster me ook al gezegd. Ik was al begonnen met water en melk, zooals u mij had opgedragen, maar toen werd mijn man zóó boos, dat hij zelf een prakje klaarmaakte en aan het kindje voerde. Hij zei, dat ik het van honger liet sterven. Maar, dokter, (en hierbij lachte ze guitig) dat heb ik hem toch afgeleerd." „En hoe dan wel?" informeerde dokter belang stellend. „Wel Jantje huilde op een keer weer noo en toen ik hem geen eten wilde geven, omdat hij pas wat gedronken had, ging mijn man zelf weer „Zijn er veel ■patiënten vandaag?" naar de keuken en maakte een bord met aard appelen, worteltjes en melk klaar. Dat voerde hij den kleiae. Jantje at er maar weinig van en de rest van het eten werd weggezet voor later. Toen mijn man even weg was, heb ik dat overgeschoten eten op Jantje's kussentje gegooid en ook zijn gezichtje en ponnetje en alles zoowat volgesmeerd. Daarna riep ik mija man en zei: „Kijk nou eens wat er gebeurd is, dat is jouw werk. Zie je nu dat zoo'n klein kindje dat eten nog niet kan heb ben; het verdraagt geen groote-menschenkost." Toen is m'a man er zoo van geschrokken, dat hij het kindje niet meer zelf heeft gevoerd en mij wat meer mijn gang laat gaan. Maar het is een heele toer, dat verzeker ik u". Vroolijk lachend was dit verhaal aangehoord door geneesheer en zuster. De eerste klopte het moedertje op den schouder en oei: „Braaf gehan deld, hoor! Houd je stipt aaa wat ik voorschrijf, dan komt je kindje er wel bovenop en als je man je daarin tegenwerkt laat hij dan maar eens bij mij komen. Het bieukje kan misschien ook nog terecht komen zonder operatie". „O, ja?" riep de jonge moeder verblijd. „Dat zou heerlijk zijn! Dank u wel dokter, ik zal doen wat ik kan. Hoopvol vertrok ze, met het magere auigelingetje; bij de deur dokter en zus ters nog eens vriendelijk toeknikkend. Zij die nu gehoor gaf aan het uitnoodigende schelletje was een dametje, heel jeugdig gekleed, zich veel jonger voordoende, dan ze was. Ze kwam voor het eerst, deed overdreven bedeesd, trok een ppuimemondje en kon haar schouders niet stil houden. Haar magere koonen waren lichtelijk ge kleurd tengevolge harer zenuwachtigheid. „Gaat u maar zitten", noodigde de zuster haar vriendelijk, om het «zielige persoontje wat op haar gemak te stellen. „Wat is de reden vaa uw komst", vroeg dokter, terwijl hij nog aan het bijschrijven was op de babykaart. De juffrouw van vijftig jaar wachtte tot de dokter zijn geheele aandacht bij héar kon bepalen. Dit gebeurde spoedig en met hoog, gemaakt stem metje en draaiende oogen, zei de patiënte: „Ik heb gehoord, dat u altijd met goed succes opereert, dokter de Wit, Nu kwam ik u vragen, wat het kost, als ik door u geopereerd moet wor den, maar speciaal door u, begrijpt u?" „Och, Juffrouw, dat hangt vaa zooveel factoren af; maar zeg me eens: heeft uw huisdokter u gestuurd?" „O, neen, foei dokter, hoe kunt u dat zeggen, die voelt ©r niets voor." „Voor een operatie niet?" vroeg dokter verbaasd, „maar wat scheelt u dan, denkt u?" „Ja dokter, ik ben wel niet ziek, maar -ik zou graag willen weten, of het een gevaarlijke operatie zou zijn als ik deze pukkel naast mijn neus liet wegnemen." „Ach, zoo, u wilt geadoniseerd worden", schert- ste de chirurg. „Nu dat is nog wel te doen en ik geloof ook, dat uw krachten dat zullen toelaten. Gaat u maar naar de ©uster, die daar zit; zij zal u zeggen wanneer die operatie plaats kan hebben en wat de kosten zijn". Een weinig beleedigd trippelde de juffrouw naar de zuster, terwijl het schelletje weer trilde voor een volgende patiënte. Ditmaal was het een flinke, forsche vrouw, bont boezelaar voor, armoedig maar helder. Haar nattige haren, van onbestemde kleur en waaria de moeten van de kam konden worden geteld, waren onbedekt. „Uw kaart?" vroeg zuster Zwaan. „Die heb ik niet en die hoef ik aiet, Ik kom niet voor me eigezellevers, ik kom klage!" deelde de vrouw op niet al te zachten toon mee. „Mdk effe gaan sitte?" „Natuurlijk", zei dokter geamuseerd, „en steek dan maar van wal. Hoe is uw naam?" „Ik hiet vrouw Pietense, me man leit hier Ia het ziekehuis, dat weet uwes wel met permissie, want uwes gaat ommers overem?" „O, is dat niet de diabeticus?" vroeg dokter aan zuster Zwaan. Op een bevestigend antwoord van deze, kon de vrouw voortgaan. „Nou, dan sal uwes ook wel wete, dattie een heele hoop suiker heb. Zooas het wel is gaat, sta ik met permissie een enkel keertje met een buur vrouw té prate en die see soo teuge me: buur vrouw see se, je man heb immers het suiker? Ja, see ik weer, dat mot deruit Maar, see se, wat doene se daar nou mit die suiker, sien je daar w«| is wat van? Nee, see ik, dat houwe se. Nou cf toen see se, dat ik daar es werk van mos makeij, want siet uwes, we binne anm en een mensch heb al zooveul uit te geve mit een gesin, dat ik wou u met permissie vrage, of ik die suiker niet kon meekrijge voor me arme bloedjes van kin- dere. Ik betaal toch ook nog vijftig cente in de week voor me man en hij krijgt bekans niks te ete; me docht dan kon ik die suiker wel gelbruike. De dokter mot het me, met permissie maar niet kwalijk neme, maar eerlijk vind ik het niet, dat se alles hier houwe." Hier zweeg de vrouw om de uitwerking vaa haar betoog gade te slaan. Zes oogen tintelden van ingehouden pret, maar men moest ernstig blijven, want het gold hier een ernstige zaak. „Maar moeder, luister eens", sprak dokter vriendelijk, „die buurvrouw vaa je heeft je een beetje van de wijs gebracht. De suikerziekte, die we bij je man moeten bestrijden, levert hcusch geen suiker, die je kunt gebruiken. Het is eerder een vergiftige stof, die in het bloed zit, maar wees ervan verzekerd, dat het ziekenhuis er geen voor deel van heeft, hoor! Begrijp je het een beetje? Ga maar gauw naar huis en als je weer eens wat wilt weten, kom het mij dan maar vragen, doch geloof die buurvrouw aiet zoo licht, als ze je weer wat van de suikerziekte van je man wil ver tellen." „Dank u wel dokter, maar dat sel ik er, met permissie, effetjes inpepere". Met deze wraakgevoelens bercield vertrok de .vrouw en in haar plaats trad en werkman binaen. Met een vermoeide beweging gaf hij zijn kaart zijn kaart over en ging zitten. Heel het gelaat van den man drukte een smartelijk lijden uit en de oogen stonden zoo mat, alsof ze in dagen geen slaap hadden gekend. Linkerarm en -schouder hield de man stijf en opgetrokken en om de hand was een, naar azijn riekende, lap gewonden. Uit het verhaal van den arbeider bleek, dat hij vóór twee dagen, bij het lompen sorteeren, in iets scherps had gegrepen. In het begin had hij er niet verder op gelet, maar 's avonds was zija linkerhand pijnlijk opgezwollen. Zijn vrouw had er een doek met azijn omgedaan en dat hielp toen wel een beetje. Gister moest hij weer aan zijn werk, anders verdiende hij niemendal, maar hij had rcich er bijna te ziek voor gevoeld. Vannacht had hij maar steeds heen en weer geloopen van de pijn, die hij tot in zija schouder waarnam. De man voelde ook heet aan en de thermome ter wees op een zeer verhoogde temperatuur. Bij onderzoek bleken hand en arm sterk gezwollen en erg pijnlijk, terwijl een verdachte roodc streep zich uitstrekte tot in den oksel. De dokter trok een bedenkelijk gezicht en zei met groot© deernis tot den zieke: „Van Es, dit is een heel ernstig geval, je moet onmiddellijk in het ziekenhuis worden opgenomen. Het beste zou een dametje, heel jeugdig gekleed,f% zijn als je meteen kon blijven. Zou dat gaan, indien wij een boodschap naar je vrouw sturen?" Verschrikt keek de arme man op; was het dan noo erg? Ja, hij voelde zich ziek genoeg. „Zou ik mijn arm nog mogen behouden, dokter?" „Beste man, ik beloof je, dat we daarvoor ons uiterste best zullen doen, maar ik kan er helaas niet voor instaan", zei dokter medelijdend, ter wijl hij zijn hand op 's mans rechterschouder legde, als om hem te bemoedigen. (Wordt vervolgd 182 KORT VERHAAL Woning zoeken door Annie Vreeland 't Vorige jaar al zouden ze trouwen, maar de rcaa.k, waar Bob wenkte, failleerde. En de nieuwe betrekking eischte meer inspanning en gaf min der salaris. Dus wend in eensgezind, hoewel wat gedrukt overleg, besloten, nog een jaartje te wachten. De nog steêils dalende prijzen van veel voor naamste levensbehoeften herstelden 't evenwicht ook van hun toekomsbbegrooting. En nauwelijks was 't nieuwe jaar ingeluid, of Em zei tegen Bob: „nou zoeken we een huis, niet te duur en toch aardig. Als je dat op 't laatste nippertje doen moet, nou, dan weet ik 't wel." Bob deed een haal aan z'n Sopla-sigaailje, tikte de krijtwitte asch in het bakje en zei akelig nuch ter: „Wou je nou al gaan zoeken? We trouwen toch pas in April, en, jij hebt nog niet eens voor je baantje bedankt." ,,'k Zeg den vijftienden op," zei Em met nadruk. „Jij snapt niet half hoeveel tijd de inrichting van een jonge huishouding kost. Tante Fie neemt me die paar maanden wel gratis; z' is zelf ook dol op raad geven en keus maken." „Hoe moet het dan met de huur?" opperde Bob. ,,'k Voel er niks voor een paar maanden cadeau te doen aan een huisbaas. En omgekeerd zal die wel zoowat van 't zelfde idee zijn." „Nou," meende Eon, „als we een geschikt huis op de kop tikken kunnen en de eigenaar ziet, dat ie er keurige menschen in krijgt, kiest ie wel eieren voor z'n geld." „Dat is dan in dit geval niks", lachte Bob. „Pessimist", pruilde Em, 'k heb nog meer ver trouwen in jouw geslacht, dan jij 't zelf hebt. Tl Zeg je als die mij ons ziet, is tie wat blij, zulke fijne huurders te krijgen." „We zullen zien," plaagde Bob. Hij lachte, ter gend, vond Em, met daarachter iets van verbor gen leedvermaak over verwachte mislukking. Maar ze zette nu door je kon wel blijven wachten op betere tijden, en al had ze 't bij tante Fie best, 't was 't eigen leven toch niet Overdag cirkelde ze in 't drukke kantoorleven mee, en 's avonds, als Bob nog blokte voor z'n acte Englsch M.O., schikte zij zich naar de gewoonten van tante, die haar uit de tegenwoordige plan nen vaak wegsleepte naar een voel verder ver leden. Half Januari zei ze op aan de baas. Die laatste maand werkte ze als in een roes. Ze wist zich door de andere meisjes benijd; een aureool van gewichtigheid kwam haar omstralen, en zelf nam ze soms onbewust een airtje van meerderheid aan. En eiken dag werden haar adressen van leeg staande huizen verstrekt 't Was ontroerend, zoo attent iedereen was. En verbazend, hoe iedereen precies snapte, welk home voor haar en Bob als gekn nee, gebouwd was. Dapper en vol verwachting ging ze op de eerste inspectie. Zonder Bob, die maakte do voorzichtige afspraak, dat hij eerst dèn meekijken kwam, als Em werkelijk iets vond naar haar zin. Natuurlijk moest ze ook rekening houden mot ligging en prijs, en vooral niet vergeten, dat hij alleen maar Mooie regels, die lang in je blijven na-rcingen. Vtergeef me, dichter, dat ik weer word bewogen door mijn inquisitoriale hebbelijkheid en vraag: Is elk vergaan, e 1 k sterven een over-gaan in de stroom van Christus' leven? Zéker, elk waarachtig vergeven wordt gedragen door Christus' bloed, maar edk vergaan? Dat woordje „vergaan" zit me in de weg. Als Muus Jaoobse's „Programma" mij niet be langrijk leek, had ik het niet zoo uitvoerig-inqui- sitoriaal ondervraagd. Deze jonge dichter heeft hoog, allicht te hoog gemikt Ik vind z'n beet geslaagde verzen o.a.: Het Meisje met de lam pion", een zangerig teer, zuiver-kindcrlijk gehou den lied en het gansah andere, het enthousiaste, sterke „De Oceaanvlieger", waarin de dichter het eigen sterke verlangen naar Gods hemelwijde .verten uitzingt In dat vera zit „vaart" en het ver raadt de bedwongen passie van deze objectief-ge- iricihbe dichtergeest, van wien we né dit eerste bundeltje een nieuwe uitwerking van zijn pro gramma, maar dan rijper en klaarder, tegemoet Derce verzen zijn natuurlijk giog slechts het stemmen van zij n taal harp. A. WAPENAAR. tierde in een overvloed van ruimte, uitzicht en licht 't Liefst vond hij beide in een nieuw, of kort bewoond huis. AI deze voorwaarden, en nog een paar speciale van haar, vertelde Em aan de collega's. Maar bij de eerste afwerking van 't woninglijstje, dat in haar handen gedrukt werd, begreep ze, dat de aandacht der luisteraars bij haar betoog bepaald ergens andera vertoefde. Ze vond woningen, uit gesleten en de binten half rot door 't vocht, muren met afgetrokken behang en een witte laag schimmel; keukens, waaria ze, na grondige schoon maak. over maanden nog niet lekker zou koken. Soms zwoegde je op haar fiets in de kou door stadswijken, die ze legendarisch slechts kende, en die onmogelijk ver van Bobs kantoor bleken te zijn. Bij 't afscheid bedankte ze de collega's hartelijk met een tikje ironie in de kous van haar woorden, voor de moeiten, die ze zich wilden getroosten. „Misschien ligt 't we] aan m'n lastige keus, dat *k niet kon slagen," spotte ze licht. Maar desondanks mochten ze allemaal komen, wanneer ze in 't huis, dat ze zeker toch naar haar zin dacht te vinden, zich installeeixle. „Nou stoor 'k me aan niemand meer," zei ze tegen tante Fie. ,,'k Ga er op m'n gemak eiken dag een paar uurtjes op uit. D'r zijn woningbureaus genoeg in de stad, die me wel eerlijk voorlichten zullen." „Veel succes," wcnschte Bob, aan wie ze natuur lijk haar eerste échec had verteld. „Wacht maar, mannetje, als jij later behaaglijk over je krant zit, en een kop thee krijgt, dan heb je nog wroeging, dat je me zoo alleen sloven liet" Den eersten dag zocht ze voor haar uitgang een eenvoudige jurk, die vrij lang was. Dat stónd, als je aanklopte bij een woningbureau, en gaf meer vertrouwen. De gewone muts werd voor een stijver vilthoedje geruild. Tante pakte een boter ham in; je wist nooit, hoe lang 't zoeken Eva op houden kon. Beladen met weer een pak goede wenschcn en raad, trapte Eva weg. Een heerlijk vrijheidsgevoel kwam haar omwaaien, en een beslist trekje plooide haar mond. 't Zou toch later knus zijn, alles zélf te bedisselen. Natuurlijk wel samen met Bob, maar dat was bijna óók met je zelf. Ze trapte en kreeg een vroolijke kleur in liaar strijd met den wind. 't Eerst zocht ze de wijk, die Bob 't meest aantrok om de centrale ligging. Er werd den laats ten tijd veel nieuw gebouwd, nog sneller dan paddenstoelen schoten de huizen tegenwoordig den grond uit. Wat verward door 't onbekende stratencomplex, waarin de keus plotseling moeilijk geleek, zag ze om een hoek een woningbureau. Even diep ademen en je zelf voorhouden, rustig en waardig te spreken. Dat dwaze gevoel in je was niet voor de woningmeneeren bestemd. De dour piepte. Twee glimmende hoofden en een donker, dicht kroezend, dat direct aan verre volken deed denken, hieven zich van de lange journaals onder de lampen. Een kuohje, een glimlach, 't lichte verschuiven van stocipooten, en een handbeweging, vergezeld van de woorden: „dag dame, neemt u maar plaat» gaven Em tijd de onregelmatige klop van haar hart te herstellen. „U wenscht?" vroeg de kroezende heer. „Een woning," zei Em vrij rad. „Niet te duur, hebt u misschien een lijstje of zoo, dan wou ik even .gaan kijken." Zo hield de waardige ernst vast in haar gezicht „Zeker, dame," zei de eene, glimmende heer. „En eh is uw gezin groot?" „Nee, meneer we moeten nog trouwen," flapte Eim haastig er uit Dat was nou niet de bedoeling van die lange japon. Een paar jaar ouder wou ze wel lijken, maar nop geen kloek met een stelletje kuikens. „O, dan hebben we wel iets voor u," zei de glimmende heer, blijkbaar verlicht Mooie étages, billijk in huur en keurige af.verking. Ze zijn voor direct te aanvaarden geef de dame een lijstje aan, Rochus." De kroezende heer zocht al in een map met veel paperassen. Hij reikte buigend een dooreohijnend, flauw betikt velletje over aan Emmy. „En hior hebt u de sleutel," zei de glimmende heer. „U komt er mee in verschillende huizen. Later komt er wel een veiligheidsslot" Emmy vertrok. Buiten proestlachto ze. Zoo ge wichtig met die sleutel over zooveel huizen te heerschen. Trap op, trap af sjorde ze. Breode, koud-stecnen portiektrappen, gloednieuwe, smallere houten, waar in 't looperpatroon nog pas in de grondverf gedrukt was. Een feest was 't in al die mooie, modern behangen kamers te dwalen, de glas in lood ruitjes te taston. Een glorie, die keukon- kastjes wijd open te trekken, en mathematisch zeker bijna, te berekenen, wat ze er allemaal in stoppen kon. In 't land der wolkenkrabbers Alleen jammer, dat Bob zich vrijwillig uitsloot van dit genot. Ze hield 't plots niet meer uit zon der hem, voelde in de veelheid van keus haar houding van waardige rust wankelen gaan. Vlug keek ze op haar horloge. Bob was nog op z'n bureau. Als ze nu direct telefoneerde, aan zoo n gemeente-telefoontje op straat, kon hij op de fiets gauw genoeg hier zijn. Ze holde weg, in haar haast tooh nog duwend tegen de deur, of ze wel secuur had gesloten. Ze kreeg spoedig aansluiting met Bobs kantoor. Hijgend van 't haasten stootte ze uit: „Bob, kun je niet dadelijk komen, hier zijn zulke beeldige huizen en nog goedkooper in huur dan we hebben gedacht." Bob, weggeroepen van een late, lastige klant, zei wat geprikkeld: „Ben je dwaas, wou je don nu al gaan huren? 't Duurt nog ruim twee maanden eer we aanteekencn gaan. Die huizen loopen niet weg." Ems vroolijk opgewonden stemming sloeg plot seling om. Haar lach trok weg, ze voelde in haar keel een lastige kriebel, een kramp als van op komende tranen. „We moeten toch weten, welk huis of we nemen voor 't koopen der meubels," zei ze, afgebroken nerveus. „We kunnen toch niet alles in 't laatste moment". „Nou goed dan," zoi Bob. „Waar wacht je? Over een half uurtje ben ik dan bij je." Elm noemde 't huis, waar ze zou wachten. Daar at ze dan maar haar boterham op. Maar toen /.e weer zag uit de ramen, breed en modern, naar de dubbele tuinenrij, schoen 't uitzicht minder zonnig geworden dan straks, en 't behang niet zoo vroolijk aantrekkelijk meer. Een moeheid zonk in haar. En angst. Angst of dat, wat in haar eerste vriendschap met Bob overheersche, 't verlangen om later bij hem te zijn, niet onderging in do zorg voor do uitzet, in de beslommering, om een woning naar hun eischen te vinden, in de zenuwachtige spanning, tot welk meubilair ze zouden besluiten. En Iel wist ze plots, dat hun spreken den laatsten tijd steeds om dit onderwerp draaide, en in hun drij ven, om elkaar beter te vinden, hun verhouding ongemerkt aan innigheid inboette. „Nee, zoi ze heftig," half luid, „dat mag niet Wij moeten de materie beheerschen, niet do stof En in 't zelfonderzoek terwijl ze wachtte op Bob, begreep ze verliobt, dat 't ook zóó erg nog niet was. Want voelde ze niet pijnlijk en duidelijk zoo even, dat de mooiste woning zonder Bob ledig zou zijn? Was cr niet in haar de jacht, dat hij haar kleine vreugden zou dcclcn? Zoo kon je ook wegglippen van God, terwijl je de ondergrond van je leven tooh naar Hem uit droog. Ze vond in dit bedenken weer rust. Toen kwam Bobs lawaaiige bel. En met weer een glimp van 't overmoedige Licht in haar oogen, stond ze uit de vensterbank op, om hem open te doen. De jeugd is spoedig met een antwoord klaar. SCHILLER. 179

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 15