Nogmaals: Onze roode marine
SPLENDICOL
DE LAATSTE DER TRIBUNEN
DINSDAG 23 MEI 1933
DERDE BLAD PAG. 9
EEN GEDEPUTEERDE, DIE DE
GESCHIEDENIS VREEST
DE SCHOOLJONGENS METHODE
De roode pers begrijpt,
aldus schreven we op 11 Mei M., dat zij iets
imoet doen tegen de gerechtvaardigde cri-
tiek, welke geoefend is op de Marinebonden
met roode signatuur. Daarom zou de heer
A. W. Michels, lid van Gedep. Staten van
Noord-Holland, oud-vrij gestelde van de roodt)
Marineband, de zaait eens even recht zetten.
De heer Michels deed het gezien in 't
kader der roode pers voortreffelijk; hij
kon best redacteur van die bladen zijn;
zoo voegden wij er aan toe. En nu de heer
.Michels nog drie kolommen langs ons ar
tikel heenschrijft.is onze meening niet gewij
zigd.
Alleen, de redactie, die do koppen boven
de artikelen zet en die dan wel eens méér
beweert dan de schrijver voornemens was
(inlichtingen te bekomen bij dr Wibaut!)
kan het nog beter dan de heer Michels.
Want zij heeft precies een halve kolom
noodig om in vijf groote koppen te zeggen,
dat sterke mannen anarchie brachten op
de vloot, doch nu heeten de bonden van
alles de oorzaak- De anti-revolutionairen
moesten zich vooral niet op de borst slaan
'en ons blad heeft gepleit voor een heel
'slecht beleid.
Wie zich nu nog iets herinnert van ona
laatste artikel, zal onmiddellijk toegeven,
dat die koppen niets te maken hebben met
'hetgeen wij schreven: dat anti-revolutio
nairen zich op de borst kunnen slaan, was
daarin heelemaal niet aan de orde en in
vroegere artikelen hebben we zonder iets te
:-verbloemen, op de tekortkomingen van re
geering en politieke partijen tegenover de
Marino gewezen.
Bovendien hebben we in ons laatste artl-
ïcel geen enkel beleid verdedigd; we hebben
slechts het beleid der roode marine-leiders
afgekeurd. En wanneer de heer Michels be
hoefte had op ons artikel in te gaan, dan
had hij daarop moeten attendeeren. Hij
heeft dét niet gedaan.
De heer Michels sloeg dapper aan het
laveeren en tracht zicth achter een rookgor
dijn van schimpscheuten te verschuilen.
Precies: straatjongens-taktiek. Als die zich
moeten venveren, beginnen ze te roepen:
„Kijk naar je eigen" en dan volgen er aller
lei liefelijke termen-
Zoo doet de heer Michels ook; doch wat
een straatjongen mag, is aan een gedepu
teerde, die voorlichting wil geven, nog niet
geoorloofd. Toch herhaalt hij tien keer, dat
de anti-revolutionairen in 't bijzonder ver
antwoordelijk zijn voor de eeuwigdurende
herrie op de vloot
Heel best, meneer Michels, daarover wil
len wij u ook wel hooren, en dan met een
beetje bewijzen er bij; dodh daarover ging.
het nu niet Wij hebben betoogd, dat de
roode leiding aansprakelijk is en u wilt dat
betwisten; maar dan moet u ook werkelijk
durven aanpakken, wat wij naar voren
brengen en dan bent u er niet af met wat
Dat zulk een artikel van christelijke
zijde wemelt van uit hun verband ge-
rukte uitspraken én citaten en mij dan
verwijt, onjuist geschiedenis te schrijven,
'spreekt vanzelf.
U komt ook niet klaar met de looze be
wering, dat wij met eenige citaatjes u iets
in de schoenen schuiven en van „kinder
achtige nonsens, welke wij bij elkaar ge
grabbeld hebben".
Als dat kinderachtige nonsens is, kunnen
wij het niet helpen; want het is uit uw
eigen literatuur.
En of u nu al zegt, dat u het gebeurde
in Indië betreurt en dat de moderne ar
beidersbeweging zulks ook doet; dat alles
baat u niets. De wijze, waarop heel de mo
derne arbeidersbeweging de luidruchtige
sympathie met de muiters in de roode pers
nabauwde we hebben daar treffende be
wijzen van gegeven! is in strijd met op
rechte droefheid over do muiterij zelf.
Maar, waarde heer Michels, op dat punt
hebben we u niet aangevallen; u sleept er
dat alles bij om de zaak, waarom hst gaat
te omzeilen.
Op de kernpunten
durft u niet in te gaan. U zwijgt daarover,
precies zooals de roode pers er hardnekkig
over gezwegen heeft Van het gebeurde in
1918 in den Helder maakt u zich met een
Jantje van Leiden af. U durft blijkbaar
niet in uw pers te vermelden, wat u nu
werkelijk in 1918 gezegd hebt U blijft
dat een citaatje noemen; u kruipt angstig
weg.
U weet heel goed, dat wij woordelijk
en 1 e 11 e r 1 ij k geciteerd hebben uit de ge
schiedenis van de roode bonden, zooals die
door u en uw vrienden geschreven is.
Daaruit putte ook de redactie van de
roode pers haar kennis; doch toen zij bij
15 Nov. 1918 kwam praatte zij er om heen-
Zij liet de bestuursleden, die bij den marine
commandant kwamen zeggen, dat zij over
de kwestie van betrouwbaarheid
eerst met hun leden moesten spreken Let
terlijk citeeren durfde do moedige redactie
Gij keert het nu om en zegt in uw vorig
artikel:
En toen dan ook in November 1918 de
admiraal in den Helder de bestuurders
van de bonden bij zich riep, om te ver
nomen, of het personeel bij het uitbreken
van een revolutie zijn plicht zou doen,
was dit in feite zulk een malle vraag, dat
geen der vertegenwoordigers diaarop een
antwoord wist te geven.
Wij hebben bij die gelegenheid dan ook
geantwoord, dat dergelijke aangelegen
heden nooit een onderwerp van discussie
in de vergaderingen der leden waren ge
weest, ook al, omdat ook nimmer aan de
besturen in deze" richting adviezen zijn
gevraagd.
De anti-revolutionaiiren met hun ver
derflijken invloed zijn het, die gemaakt
hebben, dat de bonden in 1918 moesten
verklaren, dat vooral het mindere perso
neel waarschijn»!ijk niet aan den kant
dier machten zou staan, die nimmer iets
ten gunste voor dat personeel hebben ge
daan De admiraal te Helder had ons nu
eenmaal onze meening gevraagd en alle
bonden waren toen die meening toegedaan
Dat geschiedde na do conferentie, waar
voor het eerst die vraag aan de bonden
werd gedaan, een vraag, die ik in 't toen
malig stadium niet aarzel nogmaals mal
te noemen, omdat men er tot nu toe nooit
aan gedacht had, de bonden als adviseurs
te beschouwen en te erkennen.
Dit alles is niet vrij van draaierij; ai
wordt op niet al te duidelijke wijze toege
geven, dat wij juist geciteerd hebben.
Maar kom, heb nu de moed eens, precies
i woordelijk in de roode pers af te druk
ken, wat in het bekende, roode boekje
(onder uw verantwoordelijkheid uitgege
ven!) te lezen staat; n.l. dit:
„Namens de personeelorganisaties wordt
(15 Nov. 1918) den Commandant der Ma
rine te Willemsoord bericht, dat op een
groot gedeelte van het personeel waar
schijnlijk niet zal zijn te rekenen, indien
de strijd tussohen de machten om de re
geering mocht overslaan ten gunste van
hen, die immer voor de belangen van het
personeel opkwamen"^
En vertel er dan bij:
a of u nu één, dan wel twee keer bij den
commandant geweest zijt; uit uw schrijven
van 17 Mei zou men moeten concludeeren,
dat u antwoord van de vakbonden hebt ge
haald;
1 b wat u bedoelt met uw nadrukkelijke
vermelding: alle bonden waren die mee
ning toegedaan;
c waarom het zoo'n malle vraag was: om
dat de commandant niets had te vragen,
doch slechts te bevelen; óf, omdat hij wel
van te voren wist, dat de bonden van
meneer Mioihels en meneer Versteeg, onbe
trouwbaar waren?
Een malle vraag, meneer Michels, die
nooit óndefvverp van discussie iA de leden
vergaderingen
De andero verschijnselen
waaruit duidelijk blijkt de nauwe verwant
schap tusschen SDAP en NW eenereijds en
de roode marinébonden anderzijds zullen
we niu maar onbesproken laten.
Op de gevraagde „volledige zeggenschap";
de eischen, waarmee NVV en SDAP
zich solidair verklaarden; het ultimatum
van Troelstra in 1916; op al die dingen,
gaat u wijselijk niet in.
Hot zij zoo; wie zoo vast zit als een muiur
kan zich moeilijk verweren.
Maar één ding moeten we u tocfh even
in herinnering brengen. In een gedenkboek
over de revolutie-bedreiging van 1918 lazen
we het volgende:
Op Ret congres der SDAP in het Circus
te Rotterdam, op Zaterdag 16 November 1918
waaraan het NW deelnam, is dooi' den
heer Michels (Bond van Minder Marineper
soneel) het navolgende gezegd, daarbij ver
tolkende de sympathie van „de groote meer
derheid op de vloot" voor het program van
eischen:
„De marine-autoriteiten vertrouwen blijk
baar zelf de Marine niet. Zij hebben de Ma
rine zoover ontwapend, als zij maar konden
Aan het marinepersoneel is meegedeeld, dat
de landmacht klaar stond om tegen orde
verstoringen op te komen (gefluit). Mis
schien heeft men tegen de landmacht wel
het omgekeerde gezegd-
Op een telegram van Wijnkoop, opwek
kend om matrozenraden te vormen, is ge
antwoord: Het Marinepersoneel stelt zich
onder de leiding van Wijnkoop niet. Op een
raag aan de besturen der personeelsvereeni
gingen, of op de Marine gerekend kon wor
den, hebben deze geantwoord, dat zij niet
gewoon waren om advies te worden ge-
■raagd en dat zij er eerst met hun leden
ver moesten spreken".
(Later is ontkend, dat zulk een telegram
verzonden is; het schijnt van het Rev. Soc.
Comité to zijn geweest).
Wat deed de afgevaardigde der marine-
bonden, die toch niet aangesloten waren bij
het. NW, cIAar; en waarom sprak hij daar
Er schijnt dus wel nauw contact geweest
te zijn, doch thans zwijgt men er liefst over.
En gij, meneer Michels, die alles zoo goed
weet, laat ook onbesproken het feit, dat de
overste der muiters doorloopend in nauw
contact stond met de inlandsche schepe
lingen.
Goed, zwijg er maar over. Gij betreurt
althans de muiterij. Laat het zijn, omdat
gij als gedeputeerde geleerd hebt, dat het
gezag gehandhaafd moet worden en laat
ons hopen, dat het niet alleen een critiek
achteraf is, omdat de muiters zoo dom
declen- Maar heb nu toch de moed om, wat
wij u uit 1918 voorlegden, eens precies zoo
in de roode pers te publiceeren en dan met
de verklaring er bij, dat u thans zoo'n ad-S
vies niet gaarne zoudt geven, omdat mui
terij niet alleen betreurens-, maar ook af
keurenswaardig is.
BINNENLAND.
BOTSENDE MACHTEN
Het oud-kamerlid Mr. van Wijnbergen,
wijst er in de R.-K. Gelderlander op,
dat zich bij de stembus botsende machten
openbaarden: revölutionnaire groepen eener
zijds daartegenover het Christendom.
„Goddank! Eindelijk; zouden we willen
zeggen!
Het. gaat om Christus en Zijn leer.
Het ga^t om het Christendom.
Christus en het Christendom vragen om
verdediging, spoedig en afdoende, op straf
fe, dat het. te laat zal zijn.
Angstwekkend komen ze nader de God-
loozen, de scharen, de drommen, met het
uitgesproken doel alles, wat maar aan
Christus zou kunnen doen denken, ten
eenenmale te vernietigen.
Zal de zegepraal zijn aan de zijde der
Christenen?
Wij weten het niet.
Dat weten we, dat er reden is voor groo
te bezorgdheid ten opzichte van West-
Europa, en dat derhalve allen hebben mee
te werken om het dreigend gevaar af te
wenden, opdat bij de beslissende hotsing
der machten de zegepraal aan de Christenen
zij.
Ook ons vaderland heeft daarin zijn deel
te leveren.
Dat worde wel onthouden, en te meer mag
dat worden gevraagd, nu de stembusuitslag
een zoo duidelijk, waarschuwend woord ge
sproken heeft.
Met terzijdestelling van andere zaken van
seeundairen aard, blijve het oog gericht op
het Christendom.
I/iarom gaat het; de slag is aangekon
digd.
Daarop worde derhalve vóór alles gelet
bij oplossing van vragen op staatkundig
op maatschappelijk gebied; daarop worde
vóór alles gelet, wanneer het er op aankomt
maatregelen te nemen ten opzichte van het
gezin voor de opvoeding en het onder
wijs der jeugd.
Gericht worden ze, de meest vernietigen
de aanvalsobjecten op de grondslagen onzer
Christelijke samenleving ook hier te
lande
Dat hebben de verkiezingen geleerd.
Daarom op elk terrein, waar de aanval
verwacht kan worden, een eenheidsfront ge
vormd tegen de belagers van het Christen-
MARY JONES EN HAAR BIJBEL!
Mary Jones was de dochter van een am
bachtsman, een arme wever, die in een
klein dorpje van Wallis woonde, dus in En
geland. Zij werd in het jaar 1784 geboren-
Toen zij daar oud genoeg voor was, leerde
zij kleedingstoffen te weven, om daardoor
haar vader te helpen bij zijn arbeid voor 't
huisgezin. Haar ouders waren beiden trouwe
leden van de Presbyteriaansche Kerk te.
Wallis. Zoo leerde ook hun dochtertje al
heel jong om God en Zijn Woord lief te
hebben.
Mary bezat echter, evenmin als haar
ouders, een eigen Bijbel. Zes jaar lang
moest zij twee mijlen loopen, naar een
boerderij, om daar in de Heilige Schrift te
kunnen lezen. Want in die dagen kwam 't
maar zelden voor, dat men in het huis van
een arme een Bijbel vond. De Heilige Schrift
kostte toen heel wat meer geld, dan thans
het geval is! Uit den Bijbel leerde Mary
zooveel mogelijk uit het hoofd, zoodat zij
reeds als klein meisje heeie gedeelten ach
ter elkaar kon opzeggen. En gedurende al
die jaren spaarde zij. alles wat zij maar
kon overhouden, om eenmaal een eigen
Bijbel te kunnen bezitten.
Eindelijk meende zij, genoeg geld ter
zijde te hebben gelegd, om een Bijbel te
kunnen koopen. Maar de naaste plaats, waar
zij die krijgen kon, was Bala, en dat was
25 mijl ver!
Op een vroegen lentemorgen van het
jaar 1800, Mary was toen zestien jaar
oud begon zij de lange wandeling naar
Bala. Zij ging blootsvoets en droeg haar
schoenen in een pakje onder den arm, om
ze aah te trekken als zij het kleine dorpje
zou binnengaan. Laat in den avond bereik
te zij haar doel. Zij ging naar het huis
den ouden, niet meer dienstdoenden predi
kant, die haar vertelde, dat ds Thomas
Charles soms Bijbels in voorraad had. Het
was echter te laat, om hem nog dezen
avond te bezoeken.
Toen Mary den volgenden dag bij hem
kwam, moest hij haar tot zijn leedwezen
teleurstellen. De heele Bijbel-voorraad, dien
hij uit Londen had aangekregen, was reeds
sinds langén tijd uitverkocht. Twee had hij
er nog in voorraad, doch die waren reeds
ï/f/ï7
Txmfti
Het meisje was bitter teleurgesteld en
kon haar tranen niet bedwingen. Ds Char
les was daardoor zoo getroffen, dat hij haar
toen toch maar een van die beide exempla
ren verkocht
In December 1802 moest deze ds Charles
in Londen preeken. Hij maakte daar ook dé
bestuursvergadering mee van het Gods
dienstig Tractaatgenootschap en vertelde
daar aan de leden dezer vereeniging, welk
een dringende behoefte er in Wallis bestond
aan het Woord Gods. Ten einde dit te be
wijzen, verhaalde hij de geschiedenis van
Mary Jones en haar Bijbel.
De woorden van ds Charles werden met
Radio Nieuws.
groote belangstelling aangehoord, en toen
deze voorstelde, om een Bijbelgenootschap
voor Wallis op te richten, was iedereen
daar voor. Doch toen riep een zekere ds
Hughes, een beroemd predikant uit Wallis
uit: „Als wij een Bijbelgenootschap voor
Wallis kunnen hebben, waarom dan ooit
niet voor heel het land, waarom niet v
heel de wereld?"
Dit was de oorsprong van het Britsch
Buitenlandsch Bijbelgenootschap.
Eenige jaren later trouwde Mary met den
wever Thomas Lewis, en vestigde zich in
het dorpje Brynerug. Nog steeds hield zij
haar Bijbel in hoogc ecre, en in heel den
omtrek stond zij bekend als goed met de
Heilige Schrift op de hoogte.
Op haar erf hield Mary een bijenstal, en
het grootste gedeelte van de opbrengst van
de honing verdeelde zij tusschen het Bijbel
genootschap en de Buitenlandsche Zending.
In het jaar 1854 werd er in haar kerkje
een collecte gehouden voor het „Million
Testament Fund", voor China. De predikant
vond op de collecteschaal een tien-shilling
stuk. Daar heel zijn gemeente uit arme
menschen bestond, meende hij, dat iemand
het er bij vergissing opgelegd had. Doch
later vond hij uit, dat Mary de milde geef
ster was. Het was een deel van het geld,
dat de bijen voor haar hadden verdiend
Op December 1864 is zij overleden, tach
tig jaar oud zijnde. De door haar in Bala
gekochte Bijbel lag op het tafeltje naast
haar bed. De Bijbel was levenslang haar
metgezel geweest. Later kreeg hij een eer
volle plaats in de collectie van het door
haar toedoen in het aanzijn geroepen
Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap.
DE SCHRIK
George Kars, de in Parijs levende Prager-
sohilder, werd in een ziekenhuis van zijn
galsteenen geopereerd. Nadat de chirurg,
een bekende professor, de wonde had dicht
genaaid, werd Kars naar zijn kamer terug
gebracht Onder de daadwerkelijke hulp
van de verpleegster en de levendige deel
name van zijn vrouw, ontwaakte Kars uit
zijn narcose, blikte om zich heen en zuchtte
tevreden:
Dat hébben we alweer achter den rug
Zeg dat niet, George, zei zijn voorzich
tige eohtgenoote. Men moet den dag niet
prijzen vóór dat het avond is. Denk maar
aan die vrouw in Parijs, in wier buik men
bij de operatie een schaar had laten liggen,
of wat wij pas in de krant hebben gelezen,
hoe een chirurg in Australië zijn eigen bril
in de wond van zijn patiënt naaide. Elk
oogenblik leest men, dat zoo iets gebeurd
TEGEN EENZIJDIGE ONTWAPENING
De anti-militaire beweging, aldus wordt
geconstateerd in het achtste jaarverslag van
het Centraal Comité tot waarschuwing tegen
eenzijdige ontwapening wint in kracht Het
ware onnoozel om dit te ontkennen. In 1931
werden de volgende organisaties opgericht:
a de „Geref. Vereeniging voor daadwerke
lijke Vredesactie",
b het „Anti-Dienstdwang Comité",
c de „Mobilisatie voor den Vrede",
d de „Studenten Vredes Actie",
pi het Ned. Bureau voor Jongeren Vredes
Actie",
f het „Internatioaal Comité voor Grensbij-
eenkomsten" en
g het „Volksverdrag Holland-België.
Van 1 Februari 1930 tot 1 Februari 1932
steeg het aantal afdeelingen van de Com
munistische Part ij Holland van 40
tot 107 en het aantal leden van 1100 tot 5402.
Van communistische zijde werden in 1932
de volgende, alle nauw met elkander ver
band houdende organisaties gevormd:
a het Comité tot voorbereiding van het
Wereldstrijdcongres tegen den oorlog,
b het Permanent Internationaal Anti-Óor-
logs Comité,
c het Wereld Comité tegen den Imperialis-
tisohen Oorlog,
d het Centraal Anti-Oorlogs Comité „Hol
land" en
e verschillende plaatselijke Anti-Oorlogs-
Comité's.
Zoodra het bleek, dat deze anti-oorlogs
congressen en anti-oorlogs-comité's een zui
vere communistische opzet hadden, hielden
de anti-militaire vredesorganisaties zich af
zijdig
Niet veel succes had de poging van Paul
Kiés, den redacteur Yam het orgaan „Oorlog
en Vrede" om aanvankelijk vooraanstaande
personen op links-pacifistisch gebied en
daarna hun organisaties in de Nationale
Vredes Centrale als eenheidsfront te ver-
eenigen. De Nooit Meer Oorlogs Federatie
hield zich afzijdig en toen de bijbedoeling
bleek om de verschillende anti-militaire vre-
desvereenigingen onder sociaal-democrati-
schen invloed te brengen, trad Prof. van
Emibden als voorzitter af en traden verschil
lende bestuursleden van Kerk en Vrede ook
uit het Bestuur van de N.V.C.
Bedenkelijker dan de toenaine van het
aantal anti-militaire organisaties, wélke toe
name vaak meer wijst op onderlinge ver
deeldheid dan op krachtsvermeerdering, i:
de groei van de vereeniging Kerk en Vrede.
Van April 1931 tot April 1932 nam het aan
tal leden toe van 7654 tot 9011, het aantal
Voorgangers van 327 tot 362 én het aantal
afdeelingen van 85 tot 102.
Tegen dit alles weerde het- Centraal-Co-
mité zich zooveel !'het kon. Velé Brochures
en strooibiljetten werden verspreid; ver
schillende sprekers traden, vooi' het C.C. op.
In Maart organiseerde het C.C. - een actie,
naar aanleiding van do omstandigheid, dat
herhaaldelijk in schouwburgen, bioscopen
enz. vertooningen plaats vondon, voordrach
ten werden gehouden of liederen gezongen,
waarvan de bedoeling was ons Vorstenhuis
of onze weermacht in een bespottelijk dag
licht to stellen.
Op datzelfde oogenblik kwam de profes
sor, die de operatie had verricht, nog eens
binnen en vroeg:
Zuster, weet u ook, waar ik m'n hoed
gelaten heb?
Toen viel George Kars in zwijm.
WOENSDAG 24 MEI.
(1876 te.) NCRV 8.00 Schriftlezing
itatie, 8.15 Morgenconcert 10.30
dienst door Ds G. Tom. 11.00 Har-
bespeling. 12.15 Orkest. 12.30
;oneert 2.30 Voor jeugdige postze-
imelaars 3.00 Gramofoon 3.30
5.00 Kinderuurtje 6.00 Concert,
d. Chr. Persbur. 7.30 Gramofoon.
ncert 9.OU Carillonbespeling. 10.00
krakers 12.4
kers,. 1.30 Z;
3.00 Vooi de k
Orkest 8.20 Com
S.45 Concert 10.pO De Flierefluiters
V.P.R.O. 10.00 Morgenwijding.
uhj 337.8 M.) 12.20 Gramo-
russel (Vla!
foon. 1.30 Orkes
Drkest 8.20 Omroepork
9.20 Concert 10.30 Com
9.05 Voordracht
ry (1554.4 M.) 12.20 Orgelconcert
"te» lofoon 3.50 Concert
•ondalagen der muziek
undborg (1153.8 M.j 12.21 Concert.
Gramofoon S.50 Concert 11.20 Piano
ICÖnigswusterhausen. (1634.9 C.50
12.20 Gramofoon 2.20 Gramofoon 5.50
Piano 6.25 Vocale duetten
angenberg (472.4 M-ï 7.05 GramofooD
10.35 Mensch und Welt 12.20 Concert
I.20 Concert 2.50 Gramofoon 4.50 Orkest
II.10 Concert
1.05 Orkest.
land Reg. (398.9 M.^ 12.20 Concert
i Gramofoon 1.35 Orgel 2.35 Orlte
farachau 5.35 Gramof. 6.20 Populair conc.
7.00 Gramofoon 7.40 Gramofoon 9.05 Con
LUIDSPREKER-INSTALLATIES
VOOR DE BRANDWEER
Telefunken schrijft ons:
B(j den brand in Het groote warenhuis te
Coklo zijn. zooals velen zloh nog uit de be-
ichten zullen herinneren, een groot aantal
Het bleek toen, dat men met degenen, die
:ioh in het brandende gebouw bevonden, bul-
engewoon moeilijk in verbinding kon komen.
3e eenige manier bestond in het werpen van
>erlchten vanuit vliegmachines op het dalt van
iet warenhuis. De Japansche politie, die tot nu
oe tegenover het gebruiken van luidspreker-
Kunst en Letteren*
ALICE NAHONt
De bekende Vlaamsche dichteres Alice
overladen. Op 17-jarlgën leeftijd was zij reeds
verpleegster in een ziekenhuis van haar ge
boortestad Antwerpen. Na twee jaar echter
werd zij zwaar ziek en moest in een sanato-
Heeft U iels gebroken? Splendicol kon U
helpen, en goedl
lijmi olies wol gebroken is mei Splendicol.
Hel is don weer juist zoo ols voorheen
en U kunt het weer op dezelfde wijze
gebruiken wont Splendicol lijmt hecht en is
bestond tegen vuur en woter.
Bij Drogisterijen enz. gr. tube 35ct, kl. tube20et.
r gebruik e
rium in de Kempen worden opgenomen,
waar zij nes jaar is gebleven en eenige van
haar innigste gedichtjes heeft geschreven.
Later, steeds hopende op genezing, verbleef
zij achtereenvolgens in Zwitserland, in Zuid
Frankrijk, in Nederland en toen weer in
Vlaanderen, zonder het zoo vurig gewenschte
herstel te vinden.
Alice Nahon heeft naast vele ia tijdschrif
ten veirspreide gedichten, drie veel gelezen
verzenbundels nagelaten: Vondelingskens, Op
zachte Vooiskens en Schaduw. In minder
dan tien jaar werden 50.000 exemplaren van
deze eerste twee bundels verkocht. Voor haar
verstechniek had zij veel te danken aan
Guido Gezelle en aan Pol de .Moat,
Cola di Rienzi, de groote Senator van
Rome in de 14e eenw
Door fidw BULWER LYTTON
(53
Ha! vriend," zeide hij tot een hunner,
terwijl hij heem bij den arm nam, „hoe
gaat het met uw verklaring der opschriften
\an de oude marmerwerken? halfweg"
Dat doet mij genoegen! Spreek toch met mij
als altijd bid ik u. Morgen neen, en over
morgen ook niet maar de volgende week
zullen wij rustig samen een avond door
brengen. Mijn waaide dichter, uw ode ver
plaatste (mij in de dagen van Horatius; maar
toch geloof ik, dat wij verkeerd doen imet de
moedertaal voor het latijn te verwerpen. Gij
schudt het hoofcl? Nu, Petrarca denkt er
evenzoo over; zijn groot heldendicht gaat
met reuzenschreden vooruit zooals zijn
vriend en afgezant mij vertelde hier is
hij- Is Laelius niet de naam dien Petrarca u
geeft? Hoe zal ik mijn verrukking beschrij
ven over zijn troostrijken, bezielenden
brief? Helaas! hij overschat niet mijn bedoe
lingen, rhaar wel mijn macht Later spre
ken wij hier nog wel eens over."
Een lichte schaduw verduisterde bij deze
woorden het gelaat van den Tribuun, doch
die verdween Spoedig weer, terwijl hij Wan
delde tusschen de dubbele rij edelen en
vorsten. Hij hernam zijn statigheid die hij
jegens zijn gelijken had afgelegd, en na nog
eenige oogenblikken vertoefd te hebben,
verdween hij ongemerkt-
„Hij, weet zijn positie te handhaven", zeide
een der gasten terwijl zij weer plaats na
men. „Hebt gij wel opgemerkt, dat hij zich
zelf in het meervoud noemt, den koninklij
ken stijl?"
„Maar men moet erkennen, dat het hem
goed afgaat," zeide de gezant der Visconti'5?:
„minder órots van zijn kant zou kruipen we
zen voor zijn hoogmoedig hof."
„Waarom wordt de Tribuun trotsch ge
noemd?" vroeg een professor uit Bologna.
„Ik lean hem onmogelijk trotsch vinden
„Ik ook niet",' sprak een rijk juwelier.
Terwijl er zoo in verschillenden zin over
den Tribuun gesproken werd trad deze de
zaal binnen, waar Nina haar gasten ont
vang; en clocnr zijn fraaie gestalte en zilveren
stem verwierf hij gemakkelijker die alge-
meene gunst der dames dan die van haar
echtgenooton, en vormde hij een groote te
genstelling met den goeden bisschop, met
zijn vormelijke, zenuwachtige complimen
tjes, die Rienzi's grootere behendigheid te
beter deden uitkomen.
Zoodra echter de plechtigheden waren af-
geloopen en Rienzi zijn paard besteeg, werd
al zijn vriendelijkheid opeens vervangen
door een stroeve, onheilspellende houding.
„Vicaris", zeide hij kortaf tot den bis
schop, „wij zullen behoefte hebben aan uw
bijstand- Weet, clat de Raad op het Kapitool
vergaderd is, om een moordenaar te vonnis
sen. Den vorigen nacht zou ik bijna gevallen
zijn onder den dolk van een moordenaar.
YVas u daarvan iets bekend?"
Hij keerde zich zoo piliotseling om naar
den bisschop, dat die arme prieter van verba
zing en schrik bijna van zijn paard viel.
„Mij?" zeide hij-
Rienzi glimlachte.
„Neen mijn goede heer bisschop! Ik zie
wel, dat gij geen moordenaar zijt. Maar om
verder te gaan: om zelfs den schijn te ver
mijden dat ik in mijn eigen zaak recht zou
willen spreken, heb ik bevolen, den gevange
ne gedurende- mijn afwezigheid te verhoo-
ren. In het verhoor (gij hebt gezien dat mij
aan tafel een brief werd gebracht?)
„Ja, en dat gij bleek werd-"
„Nu, daar was reden voor: in zijn verhoor,
zeg ik, heeft hij bekend, dat enkölie der
voornaamste edelen van Rome hem tot die
daad hebben omgekocht- Zij zullen straks bij
mij het avondeten gebruiken! Vicaris, voor
uit!"
HOOFDSTUK XXVIII.
Het vonnis van den Tribuun.
De weinige woorden, door den Tribuun tot
Stefano Colonna gericht, verhoogden wel de
woede van den trotschen ouden edelman,
maar toch achtte hij het bij nader beden
ken niet voorzichtig, om ongehoorzaam te
zijn- Op het bepaalde uur bevond hij zich
dus in een der zalen van het Kapitool, met
een aantal andere edelen. Rienzi ontving hen
nog- voorkomender dan anders.
Vol kennelijke onrust en bezorgdheid
némen zij plaéts aan do prachtige tafel, daar
zij zagen dat, met uitzondering van Stefano
I Colonna, niemand anders dam do samen
zweerders tot hei feest waren uitgenoodigd.
Rienzi, schijnbaar geen acht slaande op hun
zwijgen en hun afgetrokkenheid was buiten
gewoon vroolijk de oude Colonna daaren
tegen buitengewoon .knorrig.
„Wij vreezen, heer Colonna, dat wij u
weinig genoegen hebben gedaan met onze
uitnoodiging- In vroeger tijd viel het ons
gemakkelijker u een glimlach te ontlokken."
„De toestanden zijn veranderd, Tribuun
sinds gij mijn gast waart"
„Nu, dat is zoo erg niet. Ik ben gestegen,
doch gij zijt niet gedaald. Gij wandelt dag
en nacht veilig en in vrede langs den weg;
geen roover bedreigt uw leven en uw palei
zen hebben geen versterkingen meer noodig
tegen uw medeburgers- Ik ben gestegen X
doch dat zijn wij allen uit burbaarscae
wanorde tot het beschaafde teven!"
„Ik geloof", viel de oude Colonna in, „dat
Boliemen en Beieren ons handen vol werk
zullen geven eer de volgende oogst groen is"
„En als dat zoo is", antwoordde de Tribuun
kalm, „dan zijn buitenlandsche vijanden
minder gevaarlijk dan burgertwisten."
„Zéker, als wij geld in de schatkist heb
ben. Maar dat is niet waarschijnlijk, als er
veel zulke feesten gegeven worden."
,„Gij zijt onbeleefd, heer", sprak de Tribuun;
„en daarbij zijn uw woorden smadelijker
voor Rome, dan voor ons. Welke burger zou
niet giaarne zijn goud geven, om roem en
vrijheid to koopen?"
„Ik ken er weinigen in Rome, die dit
zouden willen", antwoordde de baron- „Maar
zeg mij eens, Tribuun, gij die een verm..ard
casuist zijt, wat is het beste voor een staat
dat de bestuurder te verkwistend of to spaar
zaam is?''
Ik verwijs u met die vraag naar mijn
vriend Luca di Savelli", antwoordde Rienzi.
„Hij is een groot fi'lisoof, en ik ben er zeker
van, dat hij een veel moeilijker raadsel zal
kunnen oplossen, dat wij straks aan zijn
scherpzinnigheid zullen voorleggen."
De baronnen, die zeer in verlegenheid
waren gebracht door de vermetele woorden
van den ouden Golonna, keken allien Saveili
aan, die kalmer antwoordde dan zij ver
wacht hadden:
„Die vraag kan op tweeërlei wijs beant
woord worden. Hij, die als heerscher ge-
boren is en een vreemd leger op de been
houdt, omdat hij door vrees regeert, moet
spaarzaam wezen- Hij clie heerscher gewor
den is, die het wik zijn zin geeft en door
liefde zou willen regeeren, moet die liefde
wiqnen door edelmoedigheid en verblinden
door praal. Dat is, naar ik meen, de gewone
stelregel in Italië, waar men zeer ervaren is
in staatkundige wijsheid."
AI do baronnon juichten het voorzichtige
antwoord van Savelli toe, behalve de oude
Colonna.
„Vergeef mij, Tribuun" sprak Stefano, „dat
ik mij niet kan vereenigen met het hove-
lingsantwoord van onzen vriend en met
verschuldigden eerbied meen, dat zelfs een
monnikspij, het gewaad der nederigheid, u
beter zou passen dan deze rijke tooi, het
gewaad van den hoogmoed!"
Dus sprekend,, raakte hij de wijde, losse
mouw, met gouden franje omzet, van het
purperen kleed van den Tribuun aan-
„Stil, vader!" zeide Gianni, Colonna's zoon
blozend om de door niets uitgelokte lompheid
en de gevaarlijke oprechtheid van den ouden
krijgsman.
„Neen, het maakt niets utó", sprak de
Tribuun met geveinsde onverschilligheid
ofschoon zijn tóppen trilden en zijn oogen
vuur schoten; en toen na eenige oogenblik
ken, ging hij met een vreeselijken glimlach
voort Als Colonna van een monnikspij
houdt, zal hij die misschien nog zien, eer
wij scheiden. En nu, heer Savelli, mijn vraag
waarnaar ik u verzoek te luisteren; zij ver-
eischt al uw scherpzinnigheid. Wat is het
best voor den beheerscher van een staat, te
vergevensgezind of te rechtvaardig te zijn?
Neem uw tijd om te antwoorden: maar gij
ontstelt gij wordt bleek gij beeft gij
bedekt uw gelaat! Verrader en moordenaar
uw geweten verraadt u! Heeren, komt uw
medeplichtige te hulp en antwoordt gij voor
„Nee®, als wij ontdekt zijn", sprak Orsini
in wannoop opstaande, „dan zullen wij niet
ongewroken vallen sterf, tiran!"
Haj \1loog naar de plaats waar Rienzi
stond, die eveneens was opgerezen en clecd
ecn stoot met zijn dolk naar diens borst; het
staal doorboorde het purperen gewaad, doch
gleed af zonder schade te doen en met
een veracht el ij ken glimlach staarde de Tri
buun don teleurgestelden moordenaar aan.
„Vóór gisternacht zou ik er niet over ge
dacht hebben, om onder het staatsiekleed
het harnas te dragen", zeido hij. „l-lee-ren, gij
hebt mij een droevige les geteerd on ik
dank u."