Nogmaals: Onze roode marine SPLENDICOL DE LAATSTE DER TRIBUNEN DINSDAG 23 MEI 1933 DERDE BLAD PAG. 9 EEN GEDEPUTEERDE, DIE DE GESCHIEDENIS VREEST DE SCHOOLJONGENS METHODE De roode pers begrijpt, aldus schreven we op 11 Mei M., dat zij iets imoet doen tegen de gerechtvaardigde cri- tiek, welke geoefend is op de Marinebonden met roode signatuur. Daarom zou de heer A. W. Michels, lid van Gedep. Staten van Noord-Holland, oud-vrij gestelde van de roodt) Marineband, de zaait eens even recht zetten. De heer Michels deed het gezien in 't kader der roode pers voortreffelijk; hij kon best redacteur van die bladen zijn; zoo voegden wij er aan toe. En nu de heer .Michels nog drie kolommen langs ons ar tikel heenschrijft.is onze meening niet gewij zigd. Alleen, de redactie, die do koppen boven de artikelen zet en die dan wel eens méér beweert dan de schrijver voornemens was (inlichtingen te bekomen bij dr Wibaut!) kan het nog beter dan de heer Michels. Want zij heeft precies een halve kolom noodig om in vijf groote koppen te zeggen, dat sterke mannen anarchie brachten op de vloot, doch nu heeten de bonden van alles de oorzaak- De anti-revolutionairen moesten zich vooral niet op de borst slaan 'en ons blad heeft gepleit voor een heel 'slecht beleid. Wie zich nu nog iets herinnert van ona laatste artikel, zal onmiddellijk toegeven, dat die koppen niets te maken hebben met 'hetgeen wij schreven: dat anti-revolutio nairen zich op de borst kunnen slaan, was daarin heelemaal niet aan de orde en in vroegere artikelen hebben we zonder iets te :-verbloemen, op de tekortkomingen van re geering en politieke partijen tegenover de Marino gewezen. Bovendien hebben we in ons laatste artl- ïcel geen enkel beleid verdedigd; we hebben slechts het beleid der roode marine-leiders afgekeurd. En wanneer de heer Michels be hoefte had op ons artikel in te gaan, dan had hij daarop moeten attendeeren. Hij heeft dét niet gedaan. De heer Michels sloeg dapper aan het laveeren en tracht zicth achter een rookgor dijn van schimpscheuten te verschuilen. Precies: straatjongens-taktiek. Als die zich moeten venveren, beginnen ze te roepen: „Kijk naar je eigen" en dan volgen er aller lei liefelijke termen- Zoo doet de heer Michels ook; doch wat een straatjongen mag, is aan een gedepu teerde, die voorlichting wil geven, nog niet geoorloofd. Toch herhaalt hij tien keer, dat de anti-revolutionairen in 't bijzonder ver antwoordelijk zijn voor de eeuwigdurende herrie op de vloot Heel best, meneer Michels, daarover wil len wij u ook wel hooren, en dan met een beetje bewijzen er bij; dodh daarover ging. het nu niet Wij hebben betoogd, dat de roode leiding aansprakelijk is en u wilt dat betwisten; maar dan moet u ook werkelijk durven aanpakken, wat wij naar voren brengen en dan bent u er niet af met wat Dat zulk een artikel van christelijke zijde wemelt van uit hun verband ge- rukte uitspraken én citaten en mij dan verwijt, onjuist geschiedenis te schrijven, 'spreekt vanzelf. U komt ook niet klaar met de looze be wering, dat wij met eenige citaatjes u iets in de schoenen schuiven en van „kinder achtige nonsens, welke wij bij elkaar ge grabbeld hebben". Als dat kinderachtige nonsens is, kunnen wij het niet helpen; want het is uit uw eigen literatuur. En of u nu al zegt, dat u het gebeurde in Indië betreurt en dat de moderne ar beidersbeweging zulks ook doet; dat alles baat u niets. De wijze, waarop heel de mo derne arbeidersbeweging de luidruchtige sympathie met de muiters in de roode pers nabauwde we hebben daar treffende be wijzen van gegeven! is in strijd met op rechte droefheid over do muiterij zelf. Maar, waarde heer Michels, op dat punt hebben we u niet aangevallen; u sleept er dat alles bij om de zaak, waarom hst gaat te omzeilen. Op de kernpunten durft u niet in te gaan. U zwijgt daarover, precies zooals de roode pers er hardnekkig over gezwegen heeft Van het gebeurde in 1918 in den Helder maakt u zich met een Jantje van Leiden af. U durft blijkbaar niet in uw pers te vermelden, wat u nu werkelijk in 1918 gezegd hebt U blijft dat een citaatje noemen; u kruipt angstig weg. U weet heel goed, dat wij woordelijk en 1 e 11 e r 1 ij k geciteerd hebben uit de ge schiedenis van de roode bonden, zooals die door u en uw vrienden geschreven is. Daaruit putte ook de redactie van de roode pers haar kennis; doch toen zij bij 15 Nov. 1918 kwam praatte zij er om heen- Zij liet de bestuursleden, die bij den marine commandant kwamen zeggen, dat zij over de kwestie van betrouwbaarheid eerst met hun leden moesten spreken Let terlijk citeeren durfde do moedige redactie Gij keert het nu om en zegt in uw vorig artikel: En toen dan ook in November 1918 de admiraal in den Helder de bestuurders van de bonden bij zich riep, om te ver nomen, of het personeel bij het uitbreken van een revolutie zijn plicht zou doen, was dit in feite zulk een malle vraag, dat geen der vertegenwoordigers diaarop een antwoord wist te geven. Wij hebben bij die gelegenheid dan ook geantwoord, dat dergelijke aangelegen heden nooit een onderwerp van discussie in de vergaderingen der leden waren ge weest, ook al, omdat ook nimmer aan de besturen in deze" richting adviezen zijn gevraagd. De anti-revolutionaiiren met hun ver derflijken invloed zijn het, die gemaakt hebben, dat de bonden in 1918 moesten verklaren, dat vooral het mindere perso neel waarschijn»!ijk niet aan den kant dier machten zou staan, die nimmer iets ten gunste voor dat personeel hebben ge daan De admiraal te Helder had ons nu eenmaal onze meening gevraagd en alle bonden waren toen die meening toegedaan Dat geschiedde na do conferentie, waar voor het eerst die vraag aan de bonden werd gedaan, een vraag, die ik in 't toen malig stadium niet aarzel nogmaals mal te noemen, omdat men er tot nu toe nooit aan gedacht had, de bonden als adviseurs te beschouwen en te erkennen. Dit alles is niet vrij van draaierij; ai wordt op niet al te duidelijke wijze toege geven, dat wij juist geciteerd hebben. Maar kom, heb nu de moed eens, precies i woordelijk in de roode pers af te druk ken, wat in het bekende, roode boekje (onder uw verantwoordelijkheid uitgege ven!) te lezen staat; n.l. dit: „Namens de personeelorganisaties wordt (15 Nov. 1918) den Commandant der Ma rine te Willemsoord bericht, dat op een groot gedeelte van het personeel waar schijnlijk niet zal zijn te rekenen, indien de strijd tussohen de machten om de re geering mocht overslaan ten gunste van hen, die immer voor de belangen van het personeel opkwamen"^ En vertel er dan bij: a of u nu één, dan wel twee keer bij den commandant geweest zijt; uit uw schrijven van 17 Mei zou men moeten concludeeren, dat u antwoord van de vakbonden hebt ge haald; 1 b wat u bedoelt met uw nadrukkelijke vermelding: alle bonden waren die mee ning toegedaan; c waarom het zoo'n malle vraag was: om dat de commandant niets had te vragen, doch slechts te bevelen; óf, omdat hij wel van te voren wist, dat de bonden van meneer Mioihels en meneer Versteeg, onbe trouwbaar waren? Een malle vraag, meneer Michels, die nooit óndefvverp van discussie iA de leden vergaderingen De andero verschijnselen waaruit duidelijk blijkt de nauwe verwant schap tusschen SDAP en NW eenereijds en de roode marinébonden anderzijds zullen we niu maar onbesproken laten. Op de gevraagde „volledige zeggenschap"; de eischen, waarmee NVV en SDAP zich solidair verklaarden; het ultimatum van Troelstra in 1916; op al die dingen, gaat u wijselijk niet in. Hot zij zoo; wie zoo vast zit als een muiur kan zich moeilijk verweren. Maar één ding moeten we u tocfh even in herinnering brengen. In een gedenkboek over de revolutie-bedreiging van 1918 lazen we het volgende: Op Ret congres der SDAP in het Circus te Rotterdam, op Zaterdag 16 November 1918 waaraan het NW deelnam, is dooi' den heer Michels (Bond van Minder Marineper soneel) het navolgende gezegd, daarbij ver tolkende de sympathie van „de groote meer derheid op de vloot" voor het program van eischen: „De marine-autoriteiten vertrouwen blijk baar zelf de Marine niet. Zij hebben de Ma rine zoover ontwapend, als zij maar konden Aan het marinepersoneel is meegedeeld, dat de landmacht klaar stond om tegen orde verstoringen op te komen (gefluit). Mis schien heeft men tegen de landmacht wel het omgekeerde gezegd- Op een telegram van Wijnkoop, opwek kend om matrozenraden te vormen, is ge antwoord: Het Marinepersoneel stelt zich onder de leiding van Wijnkoop niet. Op een raag aan de besturen der personeelsvereeni gingen, of op de Marine gerekend kon wor den, hebben deze geantwoord, dat zij niet gewoon waren om advies te worden ge- ■raagd en dat zij er eerst met hun leden ver moesten spreken". (Later is ontkend, dat zulk een telegram verzonden is; het schijnt van het Rev. Soc. Comité to zijn geweest). Wat deed de afgevaardigde der marine- bonden, die toch niet aangesloten waren bij het. NW, cIAar; en waarom sprak hij daar Er schijnt dus wel nauw contact geweest te zijn, doch thans zwijgt men er liefst over. En gij, meneer Michels, die alles zoo goed weet, laat ook onbesproken het feit, dat de overste der muiters doorloopend in nauw contact stond met de inlandsche schepe lingen. Goed, zwijg er maar over. Gij betreurt althans de muiterij. Laat het zijn, omdat gij als gedeputeerde geleerd hebt, dat het gezag gehandhaafd moet worden en laat ons hopen, dat het niet alleen een critiek achteraf is, omdat de muiters zoo dom declen- Maar heb nu toch de moed om, wat wij u uit 1918 voorlegden, eens precies zoo in de roode pers te publiceeren en dan met de verklaring er bij, dat u thans zoo'n ad-S vies niet gaarne zoudt geven, omdat mui terij niet alleen betreurens-, maar ook af keurenswaardig is. BINNENLAND. BOTSENDE MACHTEN Het oud-kamerlid Mr. van Wijnbergen, wijst er in de R.-K. Gelderlander op, dat zich bij de stembus botsende machten openbaarden: revölutionnaire groepen eener zijds daartegenover het Christendom. „Goddank! Eindelijk; zouden we willen zeggen! Het. gaat om Christus en Zijn leer. Het ga^t om het Christendom. Christus en het Christendom vragen om verdediging, spoedig en afdoende, op straf fe, dat het. te laat zal zijn. Angstwekkend komen ze nader de God- loozen, de scharen, de drommen, met het uitgesproken doel alles, wat maar aan Christus zou kunnen doen denken, ten eenenmale te vernietigen. Zal de zegepraal zijn aan de zijde der Christenen? Wij weten het niet. Dat weten we, dat er reden is voor groo te bezorgdheid ten opzichte van West- Europa, en dat derhalve allen hebben mee te werken om het dreigend gevaar af te wenden, opdat bij de beslissende hotsing der machten de zegepraal aan de Christenen zij. Ook ons vaderland heeft daarin zijn deel te leveren. Dat worde wel onthouden, en te meer mag dat worden gevraagd, nu de stembusuitslag een zoo duidelijk, waarschuwend woord ge sproken heeft. Met terzijdestelling van andere zaken van seeundairen aard, blijve het oog gericht op het Christendom. I/iarom gaat het; de slag is aangekon digd. Daarop worde derhalve vóór alles gelet bij oplossing van vragen op staatkundig op maatschappelijk gebied; daarop worde vóór alles gelet, wanneer het er op aankomt maatregelen te nemen ten opzichte van het gezin voor de opvoeding en het onder wijs der jeugd. Gericht worden ze, de meest vernietigen de aanvalsobjecten op de grondslagen onzer Christelijke samenleving ook hier te lande Dat hebben de verkiezingen geleerd. Daarom op elk terrein, waar de aanval verwacht kan worden, een eenheidsfront ge vormd tegen de belagers van het Christen- MARY JONES EN HAAR BIJBEL! Mary Jones was de dochter van een am bachtsman, een arme wever, die in een klein dorpje van Wallis woonde, dus in En geland. Zij werd in het jaar 1784 geboren- Toen zij daar oud genoeg voor was, leerde zij kleedingstoffen te weven, om daardoor haar vader te helpen bij zijn arbeid voor 't huisgezin. Haar ouders waren beiden trouwe leden van de Presbyteriaansche Kerk te. Wallis. Zoo leerde ook hun dochtertje al heel jong om God en Zijn Woord lief te hebben. Mary bezat echter, evenmin als haar ouders, een eigen Bijbel. Zes jaar lang moest zij twee mijlen loopen, naar een boerderij, om daar in de Heilige Schrift te kunnen lezen. Want in die dagen kwam 't maar zelden voor, dat men in het huis van een arme een Bijbel vond. De Heilige Schrift kostte toen heel wat meer geld, dan thans het geval is! Uit den Bijbel leerde Mary zooveel mogelijk uit het hoofd, zoodat zij reeds als klein meisje heeie gedeelten ach ter elkaar kon opzeggen. En gedurende al die jaren spaarde zij. alles wat zij maar kon overhouden, om eenmaal een eigen Bijbel te kunnen bezitten. Eindelijk meende zij, genoeg geld ter zijde te hebben gelegd, om een Bijbel te kunnen koopen. Maar de naaste plaats, waar zij die krijgen kon, was Bala, en dat was 25 mijl ver! Op een vroegen lentemorgen van het jaar 1800, Mary was toen zestien jaar oud begon zij de lange wandeling naar Bala. Zij ging blootsvoets en droeg haar schoenen in een pakje onder den arm, om ze aah te trekken als zij het kleine dorpje zou binnengaan. Laat in den avond bereik te zij haar doel. Zij ging naar het huis den ouden, niet meer dienstdoenden predi kant, die haar vertelde, dat ds Thomas Charles soms Bijbels in voorraad had. Het was echter te laat, om hem nog dezen avond te bezoeken. Toen Mary den volgenden dag bij hem kwam, moest hij haar tot zijn leedwezen teleurstellen. De heele Bijbel-voorraad, dien hij uit Londen had aangekregen, was reeds sinds langén tijd uitverkocht. Twee had hij er nog in voorraad, doch die waren reeds ï/f/ï7 Txmfti Het meisje was bitter teleurgesteld en kon haar tranen niet bedwingen. Ds Char les was daardoor zoo getroffen, dat hij haar toen toch maar een van die beide exempla ren verkocht In December 1802 moest deze ds Charles in Londen preeken. Hij maakte daar ook dé bestuursvergadering mee van het Gods dienstig Tractaatgenootschap en vertelde daar aan de leden dezer vereeniging, welk een dringende behoefte er in Wallis bestond aan het Woord Gods. Ten einde dit te be wijzen, verhaalde hij de geschiedenis van Mary Jones en haar Bijbel. De woorden van ds Charles werden met Radio Nieuws. groote belangstelling aangehoord, en toen deze voorstelde, om een Bijbelgenootschap voor Wallis op te richten, was iedereen daar voor. Doch toen riep een zekere ds Hughes, een beroemd predikant uit Wallis uit: „Als wij een Bijbelgenootschap voor Wallis kunnen hebben, waarom dan ooit niet voor heel het land, waarom niet v heel de wereld?" Dit was de oorsprong van het Britsch Buitenlandsch Bijbelgenootschap. Eenige jaren later trouwde Mary met den wever Thomas Lewis, en vestigde zich in het dorpje Brynerug. Nog steeds hield zij haar Bijbel in hoogc ecre, en in heel den omtrek stond zij bekend als goed met de Heilige Schrift op de hoogte. Op haar erf hield Mary een bijenstal, en het grootste gedeelte van de opbrengst van de honing verdeelde zij tusschen het Bijbel genootschap en de Buitenlandsche Zending. In het jaar 1854 werd er in haar kerkje een collecte gehouden voor het „Million Testament Fund", voor China. De predikant vond op de collecteschaal een tien-shilling stuk. Daar heel zijn gemeente uit arme menschen bestond, meende hij, dat iemand het er bij vergissing opgelegd had. Doch later vond hij uit, dat Mary de milde geef ster was. Het was een deel van het geld, dat de bijen voor haar hadden verdiend Op December 1864 is zij overleden, tach tig jaar oud zijnde. De door haar in Bala gekochte Bijbel lag op het tafeltje naast haar bed. De Bijbel was levenslang haar metgezel geweest. Later kreeg hij een eer volle plaats in de collectie van het door haar toedoen in het aanzijn geroepen Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap. DE SCHRIK George Kars, de in Parijs levende Prager- sohilder, werd in een ziekenhuis van zijn galsteenen geopereerd. Nadat de chirurg, een bekende professor, de wonde had dicht genaaid, werd Kars naar zijn kamer terug gebracht Onder de daadwerkelijke hulp van de verpleegster en de levendige deel name van zijn vrouw, ontwaakte Kars uit zijn narcose, blikte om zich heen en zuchtte tevreden: Dat hébben we alweer achter den rug Zeg dat niet, George, zei zijn voorzich tige eohtgenoote. Men moet den dag niet prijzen vóór dat het avond is. Denk maar aan die vrouw in Parijs, in wier buik men bij de operatie een schaar had laten liggen, of wat wij pas in de krant hebben gelezen, hoe een chirurg in Australië zijn eigen bril in de wond van zijn patiënt naaide. Elk oogenblik leest men, dat zoo iets gebeurd TEGEN EENZIJDIGE ONTWAPENING De anti-militaire beweging, aldus wordt geconstateerd in het achtste jaarverslag van het Centraal Comité tot waarschuwing tegen eenzijdige ontwapening wint in kracht Het ware onnoozel om dit te ontkennen. In 1931 werden de volgende organisaties opgericht: a de „Geref. Vereeniging voor daadwerke lijke Vredesactie", b het „Anti-Dienstdwang Comité", c de „Mobilisatie voor den Vrede", d de „Studenten Vredes Actie", pi het Ned. Bureau voor Jongeren Vredes Actie", f het „Internatioaal Comité voor Grensbij- eenkomsten" en g het „Volksverdrag Holland-België. Van 1 Februari 1930 tot 1 Februari 1932 steeg het aantal afdeelingen van de Com munistische Part ij Holland van 40 tot 107 en het aantal leden van 1100 tot 5402. Van communistische zijde werden in 1932 de volgende, alle nauw met elkander ver band houdende organisaties gevormd: a het Comité tot voorbereiding van het Wereldstrijdcongres tegen den oorlog, b het Permanent Internationaal Anti-Óor- logs Comité, c het Wereld Comité tegen den Imperialis- tisohen Oorlog, d het Centraal Anti-Oorlogs Comité „Hol land" en e verschillende plaatselijke Anti-Oorlogs- Comité's. Zoodra het bleek, dat deze anti-oorlogs congressen en anti-oorlogs-comité's een zui vere communistische opzet hadden, hielden de anti-militaire vredesorganisaties zich af zijdig Niet veel succes had de poging van Paul Kiés, den redacteur Yam het orgaan „Oorlog en Vrede" om aanvankelijk vooraanstaande personen op links-pacifistisch gebied en daarna hun organisaties in de Nationale Vredes Centrale als eenheidsfront te ver- eenigen. De Nooit Meer Oorlogs Federatie hield zich afzijdig en toen de bijbedoeling bleek om de verschillende anti-militaire vre- desvereenigingen onder sociaal-democrati- schen invloed te brengen, trad Prof. van Emibden als voorzitter af en traden verschil lende bestuursleden van Kerk en Vrede ook uit het Bestuur van de N.V.C. Bedenkelijker dan de toenaine van het aantal anti-militaire organisaties, wélke toe name vaak meer wijst op onderlinge ver deeldheid dan op krachtsvermeerdering, i: de groei van de vereeniging Kerk en Vrede. Van April 1931 tot April 1932 nam het aan tal leden toe van 7654 tot 9011, het aantal Voorgangers van 327 tot 362 én het aantal afdeelingen van 85 tot 102. Tegen dit alles weerde het- Centraal-Co- mité zich zooveel !'het kon. Velé Brochures en strooibiljetten werden verspreid; ver schillende sprekers traden, vooi' het C.C. op. In Maart organiseerde het C.C. - een actie, naar aanleiding van do omstandigheid, dat herhaaldelijk in schouwburgen, bioscopen enz. vertooningen plaats vondon, voordrach ten werden gehouden of liederen gezongen, waarvan de bedoeling was ons Vorstenhuis of onze weermacht in een bespottelijk dag licht to stellen. Op datzelfde oogenblik kwam de profes sor, die de operatie had verricht, nog eens binnen en vroeg: Zuster, weet u ook, waar ik m'n hoed gelaten heb? Toen viel George Kars in zwijm. WOENSDAG 24 MEI. (1876 te.) NCRV 8.00 Schriftlezing itatie, 8.15 Morgenconcert 10.30 dienst door Ds G. Tom. 11.00 Har- bespeling. 12.15 Orkest. 12.30 ;oneert 2.30 Voor jeugdige postze- imelaars 3.00 Gramofoon 3.30 5.00 Kinderuurtje 6.00 Concert, d. Chr. Persbur. 7.30 Gramofoon. ncert 9.OU Carillonbespeling. 10.00 krakers 12.4 kers,. 1.30 Z; 3.00 Vooi de k Orkest 8.20 Com S.45 Concert 10.pO De Flierefluiters V.P.R.O. 10.00 Morgenwijding. uhj 337.8 M.) 12.20 Gramo- russel (Vla! foon. 1.30 Orkes Drkest 8.20 Omroepork 9.20 Concert 10.30 Com 9.05 Voordracht ry (1554.4 M.) 12.20 Orgelconcert "te» lofoon 3.50 Concert •ondalagen der muziek undborg (1153.8 M.j 12.21 Concert. Gramofoon S.50 Concert 11.20 Piano ICÖnigswusterhausen. (1634.9 C.50 12.20 Gramofoon 2.20 Gramofoon 5.50 Piano 6.25 Vocale duetten angenberg (472.4 M-ï 7.05 GramofooD 10.35 Mensch und Welt 12.20 Concert I.20 Concert 2.50 Gramofoon 4.50 Orkest II.10 Concert 1.05 Orkest. land Reg. (398.9 M.^ 12.20 Concert i Gramofoon 1.35 Orgel 2.35 Orlte farachau 5.35 Gramof. 6.20 Populair conc. 7.00 Gramofoon 7.40 Gramofoon 9.05 Con LUIDSPREKER-INSTALLATIES VOOR DE BRANDWEER Telefunken schrijft ons: B(j den brand in Het groote warenhuis te Coklo zijn. zooals velen zloh nog uit de be- ichten zullen herinneren, een groot aantal Het bleek toen, dat men met degenen, die :ioh in het brandende gebouw bevonden, bul- engewoon moeilijk in verbinding kon komen. 3e eenige manier bestond in het werpen van >erlchten vanuit vliegmachines op het dalt van iet warenhuis. De Japansche politie, die tot nu oe tegenover het gebruiken van luidspreker- Kunst en Letteren* ALICE NAHONt De bekende Vlaamsche dichteres Alice overladen. Op 17-jarlgën leeftijd was zij reeds verpleegster in een ziekenhuis van haar ge boortestad Antwerpen. Na twee jaar echter werd zij zwaar ziek en moest in een sanato- Heeft U iels gebroken? Splendicol kon U helpen, en goedl lijmi olies wol gebroken is mei Splendicol. Hel is don weer juist zoo ols voorheen en U kunt het weer op dezelfde wijze gebruiken wont Splendicol lijmt hecht en is bestond tegen vuur en woter. Bij Drogisterijen enz. gr. tube 35ct, kl. tube20et. r gebruik e rium in de Kempen worden opgenomen, waar zij nes jaar is gebleven en eenige van haar innigste gedichtjes heeft geschreven. Later, steeds hopende op genezing, verbleef zij achtereenvolgens in Zwitserland, in Zuid Frankrijk, in Nederland en toen weer in Vlaanderen, zonder het zoo vurig gewenschte herstel te vinden. Alice Nahon heeft naast vele ia tijdschrif ten veirspreide gedichten, drie veel gelezen verzenbundels nagelaten: Vondelingskens, Op zachte Vooiskens en Schaduw. In minder dan tien jaar werden 50.000 exemplaren van deze eerste twee bundels verkocht. Voor haar verstechniek had zij veel te danken aan Guido Gezelle en aan Pol de .Moat, Cola di Rienzi, de groote Senator van Rome in de 14e eenw Door fidw BULWER LYTTON (53 Ha! vriend," zeide hij tot een hunner, terwijl hij heem bij den arm nam, „hoe gaat het met uw verklaring der opschriften \an de oude marmerwerken? halfweg" Dat doet mij genoegen! Spreek toch met mij als altijd bid ik u. Morgen neen, en over morgen ook niet maar de volgende week zullen wij rustig samen een avond door brengen. Mijn waaide dichter, uw ode ver plaatste (mij in de dagen van Horatius; maar toch geloof ik, dat wij verkeerd doen imet de moedertaal voor het latijn te verwerpen. Gij schudt het hoofcl? Nu, Petrarca denkt er evenzoo over; zijn groot heldendicht gaat met reuzenschreden vooruit zooals zijn vriend en afgezant mij vertelde hier is hij- Is Laelius niet de naam dien Petrarca u geeft? Hoe zal ik mijn verrukking beschrij ven over zijn troostrijken, bezielenden brief? Helaas! hij overschat niet mijn bedoe lingen, rhaar wel mijn macht Later spre ken wij hier nog wel eens over." Een lichte schaduw verduisterde bij deze woorden het gelaat van den Tribuun, doch die verdween Spoedig weer, terwijl hij Wan delde tusschen de dubbele rij edelen en vorsten. Hij hernam zijn statigheid die hij jegens zijn gelijken had afgelegd, en na nog eenige oogenblikken vertoefd te hebben, verdween hij ongemerkt- „Hij, weet zijn positie te handhaven", zeide een der gasten terwijl zij weer plaats na men. „Hebt gij wel opgemerkt, dat hij zich zelf in het meervoud noemt, den koninklij ken stijl?" „Maar men moet erkennen, dat het hem goed afgaat," zeide de gezant der Visconti'5?: „minder órots van zijn kant zou kruipen we zen voor zijn hoogmoedig hof." „Waarom wordt de Tribuun trotsch ge noemd?" vroeg een professor uit Bologna. „Ik lean hem onmogelijk trotsch vinden „Ik ook niet",' sprak een rijk juwelier. Terwijl er zoo in verschillenden zin over den Tribuun gesproken werd trad deze de zaal binnen, waar Nina haar gasten ont vang; en clocnr zijn fraaie gestalte en zilveren stem verwierf hij gemakkelijker die alge- meene gunst der dames dan die van haar echtgenooton, en vormde hij een groote te genstelling met den goeden bisschop, met zijn vormelijke, zenuwachtige complimen tjes, die Rienzi's grootere behendigheid te beter deden uitkomen. Zoodra echter de plechtigheden waren af- geloopen en Rienzi zijn paard besteeg, werd al zijn vriendelijkheid opeens vervangen door een stroeve, onheilspellende houding. „Vicaris", zeide hij kortaf tot den bis schop, „wij zullen behoefte hebben aan uw bijstand- Weet, clat de Raad op het Kapitool vergaderd is, om een moordenaar te vonnis sen. Den vorigen nacht zou ik bijna gevallen zijn onder den dolk van een moordenaar. YVas u daarvan iets bekend?" Hij keerde zich zoo piliotseling om naar den bisschop, dat die arme prieter van verba zing en schrik bijna van zijn paard viel. „Mij?" zeide hij- Rienzi glimlachte. „Neen mijn goede heer bisschop! Ik zie wel, dat gij geen moordenaar zijt. Maar om verder te gaan: om zelfs den schijn te ver mijden dat ik in mijn eigen zaak recht zou willen spreken, heb ik bevolen, den gevange ne gedurende- mijn afwezigheid te verhoo- ren. In het verhoor (gij hebt gezien dat mij aan tafel een brief werd gebracht?) „Ja, en dat gij bleek werd-" „Nu, daar was reden voor: in zijn verhoor, zeg ik, heeft hij bekend, dat enkölie der voornaamste edelen van Rome hem tot die daad hebben omgekocht- Zij zullen straks bij mij het avondeten gebruiken! Vicaris, voor uit!" HOOFDSTUK XXVIII. Het vonnis van den Tribuun. De weinige woorden, door den Tribuun tot Stefano Colonna gericht, verhoogden wel de woede van den trotschen ouden edelman, maar toch achtte hij het bij nader beden ken niet voorzichtig, om ongehoorzaam te zijn- Op het bepaalde uur bevond hij zich dus in een der zalen van het Kapitool, met een aantal andere edelen. Rienzi ontving hen nog- voorkomender dan anders. Vol kennelijke onrust en bezorgdheid némen zij plaéts aan do prachtige tafel, daar zij zagen dat, met uitzondering van Stefano I Colonna, niemand anders dam do samen zweerders tot hei feest waren uitgenoodigd. Rienzi, schijnbaar geen acht slaande op hun zwijgen en hun afgetrokkenheid was buiten gewoon vroolijk de oude Colonna daaren tegen buitengewoon .knorrig. „Wij vreezen, heer Colonna, dat wij u weinig genoegen hebben gedaan met onze uitnoodiging- In vroeger tijd viel het ons gemakkelijker u een glimlach te ontlokken." „De toestanden zijn veranderd, Tribuun sinds gij mijn gast waart" „Nu, dat is zoo erg niet. Ik ben gestegen, doch gij zijt niet gedaald. Gij wandelt dag en nacht veilig en in vrede langs den weg; geen roover bedreigt uw leven en uw palei zen hebben geen versterkingen meer noodig tegen uw medeburgers- Ik ben gestegen X doch dat zijn wij allen uit burbaarscae wanorde tot het beschaafde teven!" „Ik geloof", viel de oude Colonna in, „dat Boliemen en Beieren ons handen vol werk zullen geven eer de volgende oogst groen is" „En als dat zoo is", antwoordde de Tribuun kalm, „dan zijn buitenlandsche vijanden minder gevaarlijk dan burgertwisten." „Zéker, als wij geld in de schatkist heb ben. Maar dat is niet waarschijnlijk, als er veel zulke feesten gegeven worden." ,„Gij zijt onbeleefd, heer", sprak de Tribuun; „en daarbij zijn uw woorden smadelijker voor Rome, dan voor ons. Welke burger zou niet giaarne zijn goud geven, om roem en vrijheid to koopen?" „Ik ken er weinigen in Rome, die dit zouden willen", antwoordde de baron- „Maar zeg mij eens, Tribuun, gij die een verm..ard casuist zijt, wat is het beste voor een staat dat de bestuurder te verkwistend of to spaar zaam is?'' Ik verwijs u met die vraag naar mijn vriend Luca di Savelli", antwoordde Rienzi. „Hij is een groot fi'lisoof, en ik ben er zeker van, dat hij een veel moeilijker raadsel zal kunnen oplossen, dat wij straks aan zijn scherpzinnigheid zullen voorleggen." De baronnen, die zeer in verlegenheid waren gebracht door de vermetele woorden van den ouden Golonna, keken allien Saveili aan, die kalmer antwoordde dan zij ver wacht hadden: „Die vraag kan op tweeërlei wijs beant woord worden. Hij, die als heerscher ge- boren is en een vreemd leger op de been houdt, omdat hij door vrees regeert, moet spaarzaam wezen- Hij clie heerscher gewor den is, die het wik zijn zin geeft en door liefde zou willen regeeren, moet die liefde wiqnen door edelmoedigheid en verblinden door praal. Dat is, naar ik meen, de gewone stelregel in Italië, waar men zeer ervaren is in staatkundige wijsheid." AI do baronnon juichten het voorzichtige antwoord van Savelli toe, behalve de oude Colonna. „Vergeef mij, Tribuun" sprak Stefano, „dat ik mij niet kan vereenigen met het hove- lingsantwoord van onzen vriend en met verschuldigden eerbied meen, dat zelfs een monnikspij, het gewaad der nederigheid, u beter zou passen dan deze rijke tooi, het gewaad van den hoogmoed!" Dus sprekend,, raakte hij de wijde, losse mouw, met gouden franje omzet, van het purperen kleed van den Tribuun aan- „Stil, vader!" zeide Gianni, Colonna's zoon blozend om de door niets uitgelokte lompheid en de gevaarlijke oprechtheid van den ouden krijgsman. „Neen, het maakt niets utó", sprak de Tribuun met geveinsde onverschilligheid ofschoon zijn tóppen trilden en zijn oogen vuur schoten; en toen na eenige oogenblik ken, ging hij met een vreeselijken glimlach voort Als Colonna van een monnikspij houdt, zal hij die misschien nog zien, eer wij scheiden. En nu, heer Savelli, mijn vraag waarnaar ik u verzoek te luisteren; zij ver- eischt al uw scherpzinnigheid. Wat is het best voor den beheerscher van een staat, te vergevensgezind of te rechtvaardig te zijn? Neem uw tijd om te antwoorden: maar gij ontstelt gij wordt bleek gij beeft gij bedekt uw gelaat! Verrader en moordenaar uw geweten verraadt u! Heeren, komt uw medeplichtige te hulp en antwoordt gij voor „Nee®, als wij ontdekt zijn", sprak Orsini in wannoop opstaande, „dan zullen wij niet ongewroken vallen sterf, tiran!" Haj \1loog naar de plaats waar Rienzi stond, die eveneens was opgerezen en clecd ecn stoot met zijn dolk naar diens borst; het staal doorboorde het purperen gewaad, doch gleed af zonder schade te doen en met een veracht el ij ken glimlach staarde de Tri buun don teleurgestelden moordenaar aan. „Vóór gisternacht zou ik er niet over ge dacht hebben, om onder het staatsiekleed het harnas te dragen", zeido hij. „l-lee-ren, gij hebt mij een droevige les geteerd on ik dank u."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9