m©
LUMHARDT,
Voormalig Charlois
en Katendrecht
Ben bezoek aan Bad Boll
Door Drs. A. B. W. M. KOK
„Toen we Boll vaarwel zeiden had ik een
gevoel alsof we ons thuis verlieten.
Want dit is het mooie van Bol!, dat men
er „kind van 't huis" kan worden en er aan
terugdenken als aan een veilig plekje, waar
men uit kan rusten, als het leven eens wat
al te zwaar gedrukt heeft.
Soms als ik aan Boll terugdenk, lijkt mij
al het doorleefde als een schoone droom,
waarin ik duwend bloemen heb zien bloeien
in wonderbare kleuren, waarin 'ik vogels heb
hooren zingen en bronnen hooren ruisohen
stemmen fluisteren, die niet meer van
deze aarde zijn."
'Joliann Christoph Blumhardi,
yéboren 16 Juli 1805overleden 25 Febr. 18S0.
Levendig herinner ik me, hoe op een stu-
öentenconferentie Dr. Gerretsen toen hof
prediker te Den Haag met ons, studenten
een gesprek voerde over het geestelijk en
kerkelijk leven. Wij kwamen allen onder deu
indruk van zijn grooten ernst. Maar iets
beangstigends had voor ons zijn sombere
blik op de toestan (ten van die dagen, 't Was
of toen reeds de melancholie in hem
■werkte, die zijn laatste levensjaren zoo zeer
beeft verdonkerd.
Maarhij zag toch ook lichtpunten.
Juist had hij een bezoek gebracht aan Bad
IBoll. Daar had hij de levende werkelijkheid
van het Christelijk geloof gezien in den
edelen Chr. Fr. Blumhardt. Daar kwam in
dien tijd de overwmningskraoht van Jezus
Christus heerlijk tot openbaring. Dringend
gaf hij ons de raad met Blumhardt, vader
en zoon, kennis te maken, om door hun ge-
ïoofsbenieling verwarmd te worden.
Zóó is Dr. Gerretsen één der eersten ge
weest, die Holland op de Blumhardts op
merkzaam heeft gemaakt.
Geen wonder, dat Gerretsen met den jon
gen Blumhardt sympathiseerde.
Beiden waren felle boeteprediker». Beiden
■waren mannen van groote oprechtheid, die
pen ernst en warme vroomheid. Beiden
gingen gebukt onder de dorheid en geeste
loosheid van hun tijd.
Bij Gerretsen en Blumhardt vindt ge tel
kens dezelfde gedachten.
k Denk aan de zeldzaam-mooie preek over
de Pinkstergeschiedenis, door Gerretsen
uitgegeven dn „Onze Ghristelijke Feest
dagen." Zijn gewond hart stoot de jamme
rende klanken uit: Pinksteren ontmoedigt.
Want het is Pinksteren geweest, in den
vollen zin des woords geweest. De Pink
sterdag is voorbij. Het is geen Pinksteren
meer. Wat is er in de Gemeente nog over
en het nieuwe leven met God. Op het gebed
van Blumhardt zijn meerdere zieken op won
derlijke wijze genezen, zoowel zieken naar
't lichaam als zieJskranken.
„Maar het was Blumhardt nooit om ge
nezing van zieken te doen. Die genezingen
waren hem uitstralingen van de heerlijkheid
en de macht van Jewus Christus, de Opge
stane. Dit was voor Blumhardt het groote in
Möttlingen, dat zich daar een gemeente
vormde, waarin dc Heilige Geest werkte en
Zijn gaven uitdeelde, gaven van liefde en
ontferming, gaven tot vorming van echt
gemeenteleven."
Blumhardt was geen vijand van den dok
ter. Met meer dan één zieke is hij naar den
arts gegaan. Lang niet alle zieken vonden
genezing. Maar 't was zijn vaste geloofs
overtuiging: in ziektegevallen moet men
voor alles tot God gaan. Van Boven moet
de hulp komen.
Spoedig kwamen van alle kanten bekom
merden en lijdenden tot hem, die troost en
hulp zochten in zijn woord, zijn prediking
en zijn gebed.
De toeloop werd zóó groot, dat zijn pastorie
te Möttlingen te klein werd om allen, die
bij hem hulp «ochten, op te nemen.
Hij kocht Bad Boll, een groot, rustig huns
met twee kolossale zijvleugels en een prach
tig park aan den overkant van den weg.
Dit sohoone, rustig plekje was wel zeer
geschikt voor zijn doel: 't lag op tien minu
ten afstand van het aan den voet der bergen
Christoph Frledrich Blumhardt
geboren 1 Juni 18t2; overleden 2 Aug. 1919.
liggende dorpje Boll, dn een verrukkelijke
omgeving, ver van 't geraas der wereld en
toch door de vergezichten aiet van het leven
afgesloten.
Hier zette hij zijn gezegend werk voort
en was hij voor honderden, rijken en armen
geleerden en eenvoudigen, ouden en jongen
een teedere zielszorger.
man hij gruwde van hoogmoedige nederig
heid predikte Christus, ook zonder dat
hij predikte.
Dr. J. H- Gerretsen schreef ia het Kerkelijk
Weekblad van 1914: „Blumhardt heeft, ge
loof ik, een bescheiden meening van zichzelf
als Luther: een mensch is niets anders dan
een mensch, een werktuig in Gods hand. God
alleen is groot. Maar zooals bij Luither slaat
ook bij Blumhardt het wegwerpen van zich
zelf, het cichzelf niet gewichtig achten om
een sterk bewustzijn iets te zijn, iets
belangrijks te kunnen.
Menschen die werkelijk meenen, dat ze
niets zijn en niets kunnen, juist z ij zijn
iets en kunnen iets."
Met welke boodschap kwamen zij tot hun
tijdgenooten?
Zij wezen de kerk op haar gebrek aan
kracht, aan geloof en toekomstverwachting
en hunkerden naar een rijker, overvloediger
werking van Gods Geest in de wereld.
Soms konden ze dan wel harde dingen
over de kerk zeggen. Uit liefde tot haar.
Uit hartstochtelijk verlangen naar meer
levend geloof.
God en Zijn Rijk en Zijn Eer zetten «ij
voorop.
't Gaat niet om den mensch. 't Gaat om
God.
't Komt niet' allereerst op onze zaligheid
aan, maar onze zaligheid is een middel tot
het hoogverheven doel: de heerschappij Gods
in hemel en op aarde.
Daarom bestraften zij de sentimenteele
vroomheid, die zich alleen om eigen ziele-
heil en eigen zalig afsterven bekommerde,
en verzuimde alle dingen te zien in 't licht
van de Wederkomst van Jezus Christus en
Zijn triomf.
Jcr.us Christus heeft een wereldbetekenis
en is niet alleen de redder van hier een
zondaar en daar één.
Het einddoel is: de verheerlijking Gods,
de volkomen overwinning van Gods liefde
die verheerlijking en liefde sluit in.
zaligheid van den mensch.
We moeten meer rekenen met de werke
lijkheid Gods, met den heden en eeuwig
levenden Christus. Veten hebben helaas een
Heiland „auf dem Sofa im Himmel". Heel
het leven vaa den Christen moet van 't
levend geloof doortrokken worden. Zij striem
den de ongelukkige scheiding tusschen per
soonlijk en openbaar leven, 't Christen
zijn thuis en in de kerk maar niet op
de beurs en op de markt. De koopman mag
niet een deel van zijn ieven voor Jezus ver
borgen houden. Ze verfoeiden de leer, dat
het maatschappelijk leven zijn „Eigengesetz-
lichkeit" heeft en dus niet aan de grond
beginselen, van Jezus onderworpen kan
worden.
Wat er na het sten-en vaa de Blumhardts
van Bad Boll is geworden?
De Hernhutters hebben het gekocht en
ingericht tot een Christelijk Pension, waar
rustbehoevenden de frissche, versterkende
bosoh- ea berglucht kunnen inademen en
"Het hoofdgebouw van Bad BolU
fvan den Pinksterzegen? Moeten wij op dezen
dag van herdenking miet klagen en weenea?
,Wie, die let op den toestand, waarin de
Gemeente van Christus verkeert, kan nog
Pinksterfeest vieren? Hoe dood, hoe dor, hoe
zwart, als ©en afgebrand heideveld, §s het
rondom ons! Er is bijkans geen leven meer
an de GemeenteNiet de genade maar de
zonde is overvloedig. Wij zijn verdeeld,
schandelijk bedroevend jaloersch.
Maar hij beschouwt den Pinksterdag tocih
ook op een andere wijze. Pinksteren be
moedigt ook. Pinksteren verbiedt ons een
©ogenblik te wanhopen. Pinksteren «egt ons,
idat het einde van al Gods wegen goed is.
Bij de Blumhardts dezelfde klanken!
Een bidden, een smeeken: Heilige Geest,
verlaat ons niet, maar zet uw vernieuwend
■werk krachtig voort. „De gemeente is lam
gelegd en arm. Wanneer de gemeente haar
onmacht en armoede zou zien, dan was ook
de lijd van Pinksteren daar. Hoe lang nog?"
"t Is niet onze bedoeling een levensbeschrij
ving van vader en zoon Blumhardt te geven.
Kort geleden heeft Ds. Buskes over den
ouden en Ds. Meyer over den jongeren Blum
hardt geschreven dn hun mooie boekje: „De
Strijd om het Godsrijk bij Blumhardt, vader
en zoon."
Joh. Chr. Blumhardt is predikant geweest
ite Möttlingen, een dorpje aan den rand van
het Württemberger Schwarzwald. In de eer
ste Jaren zag hij heel weinig vrucht op zijn
ambtelijk werk. Totdat de geestelijke opwek
king kwam, nadat Blumhardt een meisje
genezen had van een verschrikkelijke ziekte
in haar verschijnselen geheel overeen
komend met den toestand van de door den
duivel beaetenen uit den BijbeL Het kerke
lijk leven kwam nu geheel tot vernieuwing.
De kracht Gods werkte. De zonden werden
beleden en de oprechtheid van de schuld
belijdenis bleek uit 't breken met zonden
Ziel szorger want 's menschen ziel
bleef voor hem de hoofdzaak. Ook hier von
den vete geestelijk en lichamelijk «ieken ge
nezing. Maar zijn doel met die geneeingen
bleef: niet.zoozeer de genezing van den
zieke, maar de openbaring van Jezus'
erwinningskracht. 't Moest alles dienen tot
de komst van Gods Koninkrijk. Daarom vin
den we niets reclame-achtigs in zijn optreden
bleef hij vrij van overdrijving. Zijn
hartstochtelijke liefde was gericht op God
en de bloei van Zijn Rijk. Zündel die een
treffende biographic schreef zegt: Wilt
ge een teekening geven van Blumhardt
teeken vooral zijn liefde. Dankbaar vertellen
ook nu nog veten, hoe hun reeds doordat hij
hen groette of bij hun naam noemde Blum
hardt's liefde te gen stroomde.
En zijn reoon iemand dus, die hem van
zeer nabij gadesloeg, en hoeveel giroote man
nen zijn in 't oog van hun naaste omgeving
klein geweest geeft van hem het schoone
getuigenis: Men trof hem nooit noch op den
kansel noch in het dagelijksche leven noch
in zijn arbeid noch in cijn ontspanning in 'n
houding, waarin hij zich zijn roeping als
Christen en bizonder als zielszorger niet be
wust was.
Na den dood zijns vaders zette Chr. Fr.
Blumhardt den arbeid in dencelfden geest
voort. De Württemberger predikant Eugen
Jiickih, die acht jaar lang dagelijks met hem
omging, wijdt aan hem 't grootste deel van
zijn boek: Blumhardt, Vater und Sohn, und
Ui re Botschaft.
Vol liefde en bewondering staat hij tegen
over hem.
Van dezen edelen Christen gold: Ik leef
doch niet meer ik Christus leeft in mij.
Inderdaad: Jezus Christus straalde uit
hem. Van zijn leven kan gezegd worden:
't Was „eine Auslegung des Lebens des
Heilandes."
Deze kin,derlijk-geavou<Uge en bescheiden
Be achterzijde van Bad Boll.
gezonden een prettig tehuis vinden in schil
derend© omgeving. Eiken dag worden
Morgenandachten en Bijbelbesprekingen ge
houden en 's Zondags kunnen de gasten in
de mooie kerkzaal de godsdienstoefening
bijwonen, door den Herrnhutter predikant
geleid.
De bekende schrijfster Walma heeft er
eenige jaren geleden vertoefd en schreef een
enthousiast artikel in 't Christelijk Vrouwen
leven, waarin ze roemt den echt-Christelijken
geest van het huis en vol lof is over
Württemborgsche land. „Of ik" zoo be
gint «e haar stuk „Boll liefheb? Zoo lief,
dat ik niet dan met schroom vertellen ga
van wat mij daar ontroerd heeftDe weg
van Göppingen, ons eindstation, tot aan Boll
een weg van twee uur rijden, was één groote
verrassing. Göppingen ligt in een dal. Van
daar ging het een heuvel op door een beuken
bosch en dan langzaam weer naar beneden.
Toen we uit het bosch kwamen, waren we
opeens midden iin het wonder van
bloeiende boomenreden we door schil
derachtige Württembergsche dorpjestot
dat we bij de bergen kwamen, die we al
hadden zien kleuren, prachtig donker-
rioleteen lange keten van bergen met
spitse toppen of ronde ruggen en scherpe
kammen. Nu waren we er vlak bij en zagen
hun kruinen koperrood glinsteren in de zon,
vol van dezelfde lichtjes, die op de beuken-
takken brandden.
En we zagen smaragdgroene weiden als
golven van do zee omhoog gestuwd tegen de
bergen, en binnengedrongen tot diep üi de
gouden bosschen; de witbebloesemde boomen
stonden als wit schuim tot aan den rand, tot
over den rand vlokte het hier en daar, tot
op den top der bergen vloog het, en we
gevoelden één groote hunkering om dat alles
van dichtbij te zien, en het schoone land,
waar we nu doorheen reden, vanaf die
bergtoppen te mogen bewonderen."
üaar tallied op Bad Bod] eindigt ze, mot:
De heer J. Verheul Dzn., die reeds meer
malen «eer verdienstelijk werk hoeft ver
richt door het in beeld brengen van eenvou
dige landelijke architectuur-typen in de om
geving van Rotterdam, heeft andermaal
recht op dank en waardeering, nu hij in
een keurig uitgevoerd boekje door beschrij
ving en teekening het oude Charlois en Ka
tendrecht voor vergetelheid wil bewaren.
Indien zijn studie, waaraan door hem zoo
veel zorg is besteed, er to, mocht meewer
ken, dat van die landelijke dorpen iets meer
bewaard bleef dan het beeld alleen, dan zou
Het boezemwater De Oude Koedood"
loopende langs de westelijke grens van
Charlois
dc heer Verheul zeker zijn moeite dubbel
beloond achten.
Want men kan onder het lezen van zijn
boek wefl merken, dat hij het met leede oogen
aanziet, dat de bréede grijparmen der we
reldstad «ich uitstrekken naar de landelijke
omgeving, om die t.e herscheppen in een
stadswijk, waarin niets meer herinnert aan
de vroegere schoonheid, welke haar ken
merkte.
De noodzakelijke uitbreidingsplannen van
een wereldstad als Rotterdam mogen het
noodig maken, dat aangrenzende dorpen
worden geannexeerd, met een beetje goeden
il behoeft toch alle landelijke schoonheid
niet ten offer worden gebracht
Charlois, dat nu een beeld vertoont van
een mengeling van oude dorpstoestanden
met haastig tot stand gekomen nieuwere
stadsgedeelten zonder ziel en karakter, was
vóór 1895 nog een mooi en gaaf typisch klei
dorp. Het bezat binnen zijn gebied uitne
mend bouw- en weiland, vruchtbaren tuin
grond .uitgestrekte boomgaarden cn vele ver
spreid liggende groote boerenhofsteden,
meestal gelegeD zoowel in het dorp als in
de wijde het dorp omringende polders, die
doonsneden waren door een complex van dij
ken en landwegen, met statig opgaand ge
boomte beplant en grenzende aan smalte
slooten of breede wateren. Het geheel werd
verlevendigd door enkele bekoorlijke met
riet omzoomde waterplassen en schilderachti
ge binnenwateren.
Van dit alles is nog maar heel weinig over
want eerst de Maashaven en later de Waal
haven eischte opoffering van dat landelijk
schoon.
Men behoeft slechts het oog te vestigen
op de foto van het aan ouderen nog wel be
kende boezemwater „De oude Koedood", en
men zal toestemmen, dat zulk een mooi
groeid en met wilgeboomen omlijnd bodem
water meer uitlokt tot een wandeling^ dan
een eentonige huizenrij in een dichtbevolk
te stadsstraat.
En dan niet te vergeten het z.g. „Gat
Zonder Geld". Loopende langs den Sluisjes-
dijk te Charlois, en dan links omslaande
langs het boezemwater, den Robbenoord-
schen Vliet, kwam men voorbij den mooien
Robbenoordschen molen aan de schilderach
tige plaatselijke verwijding van den Vliet,
het „Gat Zonder Geld."
Hier begon mpn reeds te genieten van de
schoone flora en bereikte men dan weldra
„den Ouden Koedood", dan konden Rotter-
damsehe botanici hun hart ophalen, want
men vond er een rijke verscheidenheid van
planten, die door kleur en geur aan velen
hoogstaand en edel genoegen schonken.
De heer Verheul herinnert aan wijlen den
ouden heer P. van der Pols, aan oude Rot
terdammers wol bekend, die als het Char-
loissche Raadslid altijd met zooveel gloed
de belangen van zijn geliefd Charlois verde
digde en daarom met zoo veel weemoed de
erdwijning van al dat landelijk schoon aan-
ag.
Achteraf beschouwd had men heter ge
daan, zegt de Schr., wanneer men Charlois'
landelijko schoonheid ongerept had gelaten,
de groote havenuitbreidingen aan den
Rechter-Maasoovor tot stand gebracht had
el tusschen Rotterdam cn Hoek van
Holland met de aanccngrooiende steden
Maassluis, Vlaardingon en Schiedam. Men
had dan een aaneengesloten gebied verkre
gen, met hetero exploitatie-mogelijkheden,
betere spoorweguitrusting, gemakkelijker be
reikbaar en met vermijding van kostbare
oeververbindingen als bruggen en tunnels
rer en onder do Maas.
Napleiten helpt in deze echter niet en het
eenige, wat de heer Verheul daarom nog wil
doen, is, te redden wat nog te redden valt
■an het mooie landschap aan den Linker-
Maasoever.
Ook van het voormalig Katendrecht moet
gespaard blijven, wat maar ©enigszins mo
gelijk is.
Katendrecht werd in 1811 door Keizer
Napoleon aan Charlois toegevoegd, doch bij
het Reglement van Bestuur van het platte
land der provincie Holland van 9 October
1816 kreeg het zijn zelfstandigheid weer
terug. Bij de wet van 25 October 1873 werd
de vereeniging der gemeenten Charlois en
Katendrecht bepaald tot een nieuwe ge
meente Charlois, totdat ze in 1894 geheel
onder Rotterdams gebied gebracht werden.
Maar hiermede was dan ook het doodvonnis
dezer mooie, welvarende dorpen geteekend
Wat was het vroeger een zeldzaam genot,
een wandeling te maken langs den Dordt-
schestraatweg of den Katendrechtschen Zee
dijk. Oude Rotterdamsche families hadden
daar hun buitenverblijven gebouwd, waar ze
de zomermaanden rustig konden doorbren
gen.
Bezie slechts de foto van het vroegere
buitenverblijf „Katendrecht" aan den Katen-
dreohtsche Zeedijk, dat met zijn fraaien tuin
aan den Dordtsch©straatweg uitkwam, en ge
kunt U een voorstelling maken van de meer
dere prachtige villa's, die temidden eener
landelijke omgeving, Rotterdam's burgers
vriendelijk lokten tot een wandeling.
Helaas! is van al dat schoone op heden
nog maar heel weinig in stand gebleven
Maar juist daarom moet alles aangewend
worden, om dat restje althans te behouden.
We denken hierbij aan den Charloissche
Lagedijk. In de omgeving van de Charlois
sche begraafplaats is het onvervalschte oude
ddjktype bewaard gebleven, 't Is heusch nog
Het verdwenen „Gat zonder Geld", een
plaatselijke verwijding van den Robbcnoud-
schen Vliet
de moeite waard per voet of per fiets daar
eens een kijkje te nemen. Vooral even voor
bij Smitsihoek geeft deze dijk bijzonder
mooio kiekjes.
Bezienswaardig zij-n ook de boerenhofste
den aan den Charloisschen Lagedijk, den
Schulpweg, den Krommen Zandweg en den
Dorpsweg.
De uitgestrekte weiden, de vruchtbare
bouw landen bieden nog veel schoons in deze
omgeving.
Alleen is het jammer, dat men wel mer-
Oud-Hollandsch stcdeschoon in de Hoofdstad,
ken kan, dat de eigenaars dezer boerenhof*
steden in vreeze leven, dat binnen korten
tijd hun eigendommen onder de hand van
den slooper zullen moeten vallen en daarom
het uiterlijk hunner hoeven niet altijd zoo
zorgvuldig onderhouden.
Het gemengd bedrijf, dat in dcli Charlois-
schen polder wordt uitgeoefend, geeft niet
alleen grasland te zien met mooi vee, doch
ook vruchtbare akkers voor den verbouw
van tarwe, boonen, vlas, aardappelen enz.,
terwijl hier en daar uitgestrekte boomgaar
den en groentekweekerijen voor de noodiga
afwisseling zorgen.
Vooral aaiï den Gharloisschen Lagedijk
wordt men ter weerszijden van dezen dijk
op vele plaatsen geboeid door grootsche ver
gezichten over het Hollandsche polderland
schap.
Wij zijn den heer Verheul hoogtst dank
baar, dat hij door dit 'welverzorgde boekje
over voormalig Charlois en Katendrecht nog
eens de aandacht gevestigd heeft op de
schoonheid van de naaste omgeving van
Rotterdam.
Het was zeker niet enkel zijn bedoeling
om dat landelijk schoon nog even in beeld
te brengen, voor het verdwijnt
Veeleer was het zijn streven, om den Raad
en de burgerij van Rotterdam zóó in te
nemen voor het behoud van zooveel moois
in den omtrek, dat men zich er niet in kan
vinden, om die landelijk omgeving eenvou
dig te vervormen tot eentonige stadswijken
Ons dunkt, dat wapneer onze stadsmert
sohen op een zonnigen voorjaarsdag met
eigen oogen gaan bezien, wat de heer Ver
heul ons in zijn boekje beschrijft cn in beeld
brengt, hij op veler steun zal kunnen re
kenen, om te verhoeden, dat Rotterdam een
saaie en ongenietbare omgeving krijgt.
Aan de XV. Drukkers- en Uitgeversbedrijf
Stemcroing en Co. alhier komt zeker een
woord van lof toe voor de keurige uitvoe
ring van dit. boekje. De niet minder dan 30
illustraties, waarvan wij er enkele weer
gaven, zijn uitnemend geslaagd.
loten bijgaande plaatjes zien hoe t vroeger was in de omgeving van Rotterdam - bo venstaande foto verplaatst ons naar een der
brandpunten van t tegenwoordig stadsleven. Het Raadhuis, op de plaats waar vroeger een groot gedeelte t>aji jonker-Rotterdam?
i gevonden werd,
Wh m