ONDAGS
Kleu-ter-krant-je
Voor knutselaars
Wij gaan nu eens wat maken, waar je je vriend
jes en vriendinnetjes aardig mee kunt beetnemen.
Neem 'n stuk papier van 21 X 14 c.M. Vouw
de stippellijn A B, waardoor het vierkant A B
C D en de rechthoek A B E F (half vierkant!)
ontstaat
Sla het papier open en vouw C op B. Deze
vouw is 'n blijvende vouw. Voorts D op A. Punt
E op I, punt F op I. Vouw au het geheel om
A B en steek driehoek A E H tusschen G A en
G D. Je krijgt nu aan twee kanten een builtje. In
één van die builtjes stop je b.v. een gebruiktea
postzegel en geeft er een teekentje op
Nu draai je, al pratende, je vouwsel een paar
Inaal om, terwijl je het gemerkte builtje goed in de
gaten houdt.
Open nu het leege zakje ende postzegel lijkt
Verdwenen!
Maak het klaar, als je alleen bent, hoor!
Oplossing
Van de rebus in het vorige nummer
Men moet niet al het gepraat der menschen
gelooven en datgene, wat men hoort, niet onmid
dellijk overbrengen.
van de raadsels in het vorige nummer
1. Kaak, keek, koek.
2. Viooltje.
3. Een huisjesslak.
4. Luistervinken.
Nieuwe Raadsels
1. 'k Ben niet in bezit van twee beenen:
Ik heb er maar één, zonder teenen;
Ik heh wel een hoofd, maar geen haar,
En één oog slechts is dat niet raar?
2- Van buiten glad, maar ruw van binnen,
Mijn buik is opgevuld met haar
En pluis en snippers, o zoo raar!
Zoo raar kunt gij het niet verzinnen.
Nooit krijg ik eten, dikwijls slaag;
En toch, mijn meester mag mij graag.
(Volgende week de oplossing.)
Kleurplaatje
160
Die dom-me poes
Poes ligt bij de war-me kach-el te sla-pen
O, wat ligt ze dicht bij het vuurI k zou
het er niet kun-nen uit-hou-den!
Kijk, nu staat ze op! Ze rekt zich hee-le-
maal uit. Ja, poes, je wordt lui van het
sla-pen
Ze gaat naar de ser-re-deur. Wat, wil je
naar bui-ten? Ik weet, hoe dat gaat. Dan
blijf je de hee-le nacht weg. Je zult kou
vat-ten.
„Mauw
Nee, hoor poes. Je blijft bin-nen.
„Mauw
Wat wil je dan in den tuin? 't Is er koud
en pik don-ker.
„Mauw!"
O, wat ben jij een dom-me poes. Weet je
wat ik doé? Ik breng je weer dicht bij de
kach-el. Dan slaap je wel weer in.
Mis hoor! Poes slaapt niet meer in. Ze
gaat tèl-kens weer voor de deur zit-ten.
„Mauw I"
Nu, ga dan maar. Móet je weer je zin
heb-ben? Voor-uit, de deur is o-pen. Brrrr,
wat is het koud!
Poes loopt het trap-je af naar dê tuin.
Ik kan er niets aan doen. Nu moet ze 't
zelf maar we-ten,
liet is de vol-gen-de mor-gen.
„Tsjie! tsjie!"
Wat is dat? Is er een mensch bui-ten? In
de tuin?
„Tsjie! tsjie!"
Ik zal maar èens vlug gaan kij-ken.
Ik doe de deur o-pen. Er is nie-mand te
zien.
Nie-mand? Ja, toch ie-mand. De poes!
Daar komt ze naar bin-nen. „Tsjie I
tsjie!"
Ach, ach! Nu snap ik het! Had ik het
niet ge-dacht?
Dom-me poes! Dat komt er nu van, als
je eerst vlak bij het vuur ligt te slapen, en
dan de hee-le nacht bui-ten blijft. In de
kou!
„Tsjie! tsjie!" Wat is die poes ver-kou
den! Haar neus-je is ver-stopt. Tel-kens
niest ze. Ze kan niet meer rui-ken. Ze kan
b jj -n a niet e-ten. Ze kan maar een klein
beet-je drin-ken.
Ar-me poes! Ga maar vlug naar de
kach-el. Ik stook hem lek-ker op. Zoo, zoe-te
poes, hoor!
Maar een dom-me poes ben je ook! Ik
hoop maar, dat je gauw be-ter bent.
Al-leenje mag nooit meer van de
kach-el van-daan de tuin in. Dat is slecht
voor poes-jes.
Dat vind ik.
Vin-den jul-lie dat ook?
P. v. R.
Mis, Mi-net-je
door
Greeth Gilhuis-Smitskamp
Hoog op een tak,
Een zwie-pen-de tak,
Een tak van de pe-re-laar,
Za-ten drie musch-jes, op hun
Heel knus-j es bij el-kaar.
Ze sjilp-ten en flo-ten het hoog-ste lied:
Pie-iet, pie-iet, piet!
Dicht langs het pad,
Het dras-si-ge pad,
Het pad van de groo-te tuin,
Sloop loe-rend Mi-net-je, de wit-te- kat,
En hield haar kop-je schuin.
Ze lach-te, en lik-te vast haar baard:
Drie musch-jes, da's de möei-te waard l
'c&
Maar juist toen ze kwam
Aan de mos-si-ge stam,
De stam van de pe-re-laar,
Za-gen de musch-jes het naad'-rend
ge-vaar,
En vlo-gen kwet-te-rend uit el-kaar.
Mi-net-je blies een nij-di-ge grauw: 1
Mi-auw, Mi-auw!
Hoog op een tak,
Een zwie-pen-de tak,
Van een an-de-re pe-re-laar,
Za-ten de musch-jes weer, op hun ge-mak
Heel knus-jes bij elkaar!
Ze sjilp-ten en flo-ten; piet, pie-iet O
Mis Mi-net-je, je krijgt ons niet!
Kunstjes en spelletjes
Wie kan dit?
Je legt tien uitgebrande lucifers op een rij en
vraagt dan aan de aanwezigen, om daarvan nu
vijf hoopjes van 2 te maken, doch er moeten, ter
wijl dit gebeurt, telkens 2 lucifers, die op tafel
liggen, overgeslagen worden.
Hieronder volgt de oplossing. Je legt no. 7 op
no. 10. Daarna no. 5 op no. 2, no. 3 op no. 8, en
tenslotte gaat no. 9 naar no. 6 en no. 4 naar no. 1
Hoe dat gaat, vertel je natuurlijk niet dadelijk.
Je zult cien, dat het heel wat aadenken kost, om
te vinden, hoe 't moet.
Kunstje voor.... honden
Er zullen wel velen onder jullie zien, d'ie een
hond hebben. Je kunt hem met wat moeite leeren,
de deur te sluiten. Als het dier dat eenmaal kent,
kan dit zelfs in sommige vallen erg gemakkelijk
zijn; niemand hoeft dan zelf op te staan, om de
deur dicht te doen.
Als je den hond roept en op je been tikt, zal hij
naar je toe komen loopen, op zijn achterpooten
gaan staan en zijn voorpooten op je schouders
leggen, terwijl je hem ondertusschen zachtjes op
zijn rug klopt. Als je nu zóó met hein naar de
deur loopt en hier tegen tikt, cal de hond met
zijn voorpooten er tegen gaan staan, misschien
niet dadelijk, maar toch al heel gauw. Ditzelfde
herhaal je verschillende malen en zegt onder
tusschen: „Doe de deur dicht!"
Dan doe je de deur een beetje open en tikt er
weer tegen. De hond zal dan komen en haar
sluiten. Slaagt hij er in, dan geef je hem iets lek
kers ter aanmoediging.
Herhaal het een paar maal, Jot hij de deur zon
der tikken, alleen op het bevel, sluiten kan. Dan
is hij een „bravo hond!"
Sliep uit!
Hier is een grappig kunstje, waarmee je een
heel gezelschap in 't ootje kunt nemen!
Je neemt iets lekkers, een stukje chocolade, en
pepermuntje of iets dergelijks, legt het onder een
hoed, kijkt alle aanwezigen diepzinnig aan
noemt het pepermuntje of wat ook is onder den
hoed vandaan en steekt het in je mond. Dan ver
klaar je uitdrukkelijk, dat je het, zelfs als je het
doorgeslikt hebt, weer onder den hoed kunt bren
gen.
Vraagt iemand, hoe je dat doet, dan zet je een
voudig dep hoed op je hoofd enhet peper
muntje is onder den hoed gekomen!
I L
ZATERDAG 20 MEI No 20 IAARGANG 1933
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Dat Hij van hen scheidde
(Hemelvaart)
En het geschiedde, als hU ze zegende,
dat hü van hen scheidde, en werd opge
nomen in den hemel.
Lucas 24 61.
Twee maal is Jezus van zijn jongeren gescheiden.
De eerste maal, toen hij werd overgeleverd in
de handen dér zondaren, én zij hem niet konden
volgen. De tweede maal, toen hij werd opgenomen
in, den hemel.
Maar hoe geheel anders is deze tweede scheiding
dan die eerste.
Bij die eerste scheiding zijn zij in het leven en
hij gaat in den dood. Bij deze laatste scheiding is
hij reeds in het eeuwige leven, terwijl zij nog vóór
den dood staan.
Bij de scheiding door den dood dringt zich een
vijandige macht tusschen hem en de zijnen in en
onttrekt hem aan hun handen. Bij de scheiding
door zijn hemelvaart zijn er geen vijandige mach
ten meer: ze zijn alle ov^rwonnen^.
Bij dat eerste scheiden staat dé- zwakheid des
.vleesches, waarin de Zone Gods gekomen is, op
den voorgrond. Bij dit tweede scheidjen is het
de kracht Gods, waardoor hij is opgewekt, waar
door hij wordt opgenomen in den hemel, waardoor
hij alle dingen aan zich onderwerpt.
Daarom ging aan dit laatste scheiden iets vooraf.
Lucas heeft het verhaald in deze woorden: En
hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en zijne
handen opheffende zegende hij hen.
De beteekenis van die woorden „tot aan
Bethanië" kan niet zijn, dat Jezus toen met de
zijnen in de onmiddellijke nabijheid van Bethanië
was. Want in Joh. 11 18 staat, dat Bethanië
omtrent 15 stadiën van Jeruzalem lag, d.i. onge
veer een half uur gaans, en in Hand. 1 12 kunt
ge lezen, dat de apostelen bij de hemelvaart slechts
een sabbatsreize van Jeruzalem verwijderd waren,
en dit is slechts omtrent een kwartier.
Het is ongeveer op dezelfde plaats waar Jezus
op den eersten dag van de lijdensweek bij zijn
intocht in Jeruzalem de stad had aanschouwd en
over haar had geweend.
Maar nu weent hij niet Hij kan niet meer wee-
nen. Hij is nu vol van de vreugde des eeuwigen
levens. Hij is nu gereed voor zijn intocht in het
huis zijns Vaders, waar vele woningen zijn en
Waar hij den zijnen plaats gaat bereiden, om hen
daarna tot zich te nemen, opdat zij ook zijn mogen
waar hij is.
Hier op den Olijfberg, een kwartier buiten Jeru
zalem, staat hij met de zijnen stil, en zijn handen
opheffende zegent hij hen.
Terwijl hij van hen gaat scheiden, zegent hij zo.
Zou hij niet? Als wij scheiden van die we lief
hebben, dan drukken wij hun de hand en geven
in een enkel woord uiting aan wat in ons hart
voor hen leeft Denkt ge, dat het in Jezus' ziel
anders, minder zou hebben kunnen zijn?
Maar ons wenschen is zoo machteloos: we heb
ben de vervulling van wat we elkaar toewenschen
niet in onze hand. Daarentegen wat Jezus' hart
voor de zijnen begeert, dat komt zeker. Hij heeft
de macht om het te doen.
Daarom is die uitbreiding zijner handen geen
ledige ceremonie; maar het duidelijk en onbedrio-
gelijk teek en van wat hij doet en zal blijven doen,
ook nadat hij van de zijnen is gescheiden.
Want die opgeheven handen zeggen hun, dat hij
Van den troon des Vaders tot hen doet afdalen
allen zegen die zij behoeven, en dat hij hen bevei
ligt tegen alle kwaad dat hen bedreigt.
Mogelijk rijst bij u de vraag, waarom hier geen
woord gesproken wordt, althans geen woord als
gesproken wordt vermeid.
Toch is dit niet zoo moeilijk. Als vrienden van
elkaar scheiden, dan zeggen ze niet veel meer tot
elkaar, omdat ze elkaar te voren alles gezegd
hebben wat ze te zeggen hadden. Een kort: nu,
ge weet het, niet waar? is voldoende.
Zoo behoeft Jezus ook niet veel te spreken. Hij
heeft het zijn discipelen alles gezegd. En mogen
ze het zich op dit oogenblik niet alles te binnen
kunnen brengen, de Heilige Geest, dien Jezus hun
zenden zal van den Vader, zal hun alles indachtig
maken.
Daarom ook worden hier geen woorden gespro
ken. Want geen woorden zijn genoeg om uit te
drukken, wat die zegen van Jezus voor de zijnen
inhoudt. Want die zegen van Jezus is het leven,
het eeuwige leven voor de zijnen. Reeds hier in
beginsel, en na dit leven volkomen.
Zoo wildo Jezus voor liet laatst van zijn jonge
ren gezien worden. Zoo wilde hij, dat zij aan hem
zouden blijven denken. Eer uij van hen scheidde,
hief hij zijn handc.. op en zegende hen. Zoo is hij
van hen gescheiden. Zoo blijft hij hen zegenen,
nu hij in den hémel is opgenomen. Die zegen
gaat door tot aan het einde der dagen.
Zoo moet ook gij aan Jezus' hemelvaart denken.
Want zeker, die hemelvaart is een scheiding.
Maar toch niet zoo, alsof gij buiten zijn bereik
zoudt zijn. Hij heeft den dood overwonnen, en
gij staat er nog voor. Maar hij buigt zich over
dood en graf tot u neder. Naar zijn Godheid,
majesteit, genade en Geest wijkt hij nimmermeer
Zijn zegen wordt door niets verhinderd. Het is
nu ten volle werkelijkheid geworden, wat de
apostel Paulus jubelend uitriep: Wie zal ons
scheiden van de liefde van Christus? (Rom. 8 35).
Terwijl Jezus zoo de zijnen zegent, gebeurt er
iets wonderlijks. Zoo wonderlijk, dat Lucas in zijn
nauwkeurigen verhaaltrant er opzettelijk de aan
dacht op vestigt met de woorden: En het ge
schiedde.
Er geschiedde twee dingen: hij scheidde van hen,
en hij werd opgenomen in den hemel.
Hij scheidde van hen. Dat wil zeggen, hij ging
een weinig van hen af. Want zijn hemelvaart is
een scheiding. Dat moeten zij weten. En ook gij
moet het weten. Het zien zal nu eindigen. En ze
zullen van nu af aan moeten wandelen door ge
loof, en niet door aanschouwen..
Zij waren daarop reeds eenigermate voorbereid
door Jezus' gedrag in de veertig dagen na zijn
opstanding. Hij was niet meer dagelijks met hen.
Het was een plotseling verschijnen, en een even
plotseling verdwijnen. Zonder dat zij hem te voren
hadden zien komen of daarna hem zagen henen
gaan.
Maar hier op den Olijfberg gaat het anders. Zij
zullen nu zien, waar hij henengaat Daarom
scheidt hij zich van hen af en wordt voor hun
oogen van de aarde opgenomen in den hemel.
Zoo weten ze het nu heel goed, dat ze hem
voortaan niet meer zullen zien, dat ze niet meer
op een ontmoeting met hem hebben te rekenen,
dat hij hun niet meer zal verschijnen, zooals het
in deze veertig dagen keer op keer was gebeurd.
Zoo wordt hij van hen rpgenomen in den hemel.
Van den hemel af zal hij hen zegenen. Daarom
vervult deze scheiding hen ook niet met droefheid,
maar keeren ze weder met blijdschap, met grootn
blijdschap zelfs (vs. 52).
Want van den hemel af kan hij de zijnen veel
milder en krachtiger zegenen dan hier op aarde.
Eerst als hij ten hemel is opgevaren ontvangt hij
den Heiligen Geest om dien uit te storten in zijn
gemeente Indien ik niet wegga, zoo zal de Trooster
tot u niet komen; maar indien ik henenga, zoo
zal ik hem tot u zenden (Joh. 16 7).
En ook dit. Van den hemel kan hij de zijnen
beter beschermen dan op aarde. Want alleen aan
de rechterhand des Vaders kan hij uitoefenen de
macht, die hem van den Vader gegeven is.
Zie het maar aan het opvaren zelf. Een wonder,
dat de zijnen nog nimmer te voren van hem heb
ben gezien. Ze hebben hem wel zien wandelen
over de golven van de Galileesche zee. Maar wat
ze nu zien overtreft dat wonder zeer verre.
Geen natuurwetten dwingen hem meer. Die zijn
er wel voor ons, die nog op de aarde wonen,
maar niet meer voor hem, wiens woonstede in
den hemel is. Hij beschikt over krachten, die ons
hier beneden onbekend zijn, en die door geen
onderzoek der natuur zullen worden ontdekt.
Hij doet met de wetten en de krachten, waar
door wij nog-beperkt zijn, naar zijn welgevallen.
Hij speelt er mee.
En die wondere macht, die zijn discipelen in
aanbidding dééd neervallen (vs. 52), en die ook
ons met denzelfden eerbied vervult, die macht ge
bruikt hij om te zegenen en te beschermen.
Denk zoo aan die doorluchtige gebeurtenis van
Jezus' hemelvaart.
Aan die opgeheven handen, waarmede hij do
zijnen zegent.
Aan die' scheiding, die voltrokken is, opdat ge
niet in wat ge ziet zoudt steunen, maar tegen
wat ge ziet in uw steunpunt houdt in het geloof.
Aan dat opgenomen worden in den hemel, waar
hij ook u eens tot zich nemen zal.
Dan wordt de dag der gedachtenis van Jezus*
hemelvaart ook voor u een dag van blijdschap.
Doodsverlangen
Dierijck Volkertz-Coornhert
Den werkman is 't werks eind een lust,
Den ganger moe verblijdt de rust,
De rust is al des landmans hopen,
De zeeman spoedt na 2) havens open.
Zoo hoopt de Christen-ridder meê 3)
Na2) 't strijdens eind een zoete vree.
Om stadelijk met Christ 6) te wezen
Wenscht hij den dood, die andre(n)«
Hij kent des werlds6) onrustigheid,
En haat haar valsche lustigheid.
Goods goedheid smaakt hij in 't bevinnen 7);
Die lieft 8) hij meest met hert en zinnen.
God is zijns herten waardste goed,
Daarbij woont stadig zijn gemoed.
Dit één' bejaagt hij met verlangen,
En laat het al, om dat t' ontvangen.
looper; 2) na
B) Christus; d'
8) bemint.
3) eveneens; gestadig;
werelds; 7) ondervinden;
153