VAN BONTE DINGEN
OOOr
G. K. A. Nonhebei
Apotheker te Middelburg
Een huishoudelijk praatje
over de schoonmaak
Het zal u mogelijk zeer verwonderen, dat ik ais
maneen voorstander ben van de schoonmaak.
Hoe zou dit ook anders kunnen?
Als Secr. van de Gez. Comm. moet ik toch alles
wel toejuichen, wat bevorderlijk is aan de rein
heid. Wie in de volksbuurten der Italiaansche
steden ooit een woonkamer betrad en de onrein
heid zag, die van dat niet geregeld schoonmaken
het gevolg is, zou ook wel anders praten. Er is
echter nog een andere oorzaak van die voorliefde.
Doze berust nl. op een zeer te betreuren eigen
schap van vele huismoeders: om door Lancaster
gordijnen of andere maatregelen hun over-gor-
dijnen, stoelbekleedingen, behangels en wat niet
al. te beschutten tegen de zon, opdat er toch maar
niets zal verschieten. Ik ken gezinnen, die bijna
geregeld in een half duister verkeeren, die gebukt
gaan onder de zorgen hunner sloffeering en maar
niet begrijpen, dat de zon opgewektheid, levens
vreugde en gezondheid aanbrengt en dat die don-
Her gemaakte kamers niet voldoende hun vocht
kwijtraken en dat dit vocht hun meubels meer
aantast dan de zonnestralen en aan de hout
wormen een ideale gelegenheid biedt hun ver-
melend werk eerder en beter te volbrengen. Heb
ben die menschen dan zoo weinig gevoel van eigen
waarde, om zich te laten ringeloorendoor een
gordijntje?
En nu heeft de schoonmaak in die gevallen ten
m.nste nog dit voordeel, dat een paar maal per
jaar dat vertrek totaal lodig wordt gehaald en
nu eens terdege aan lucht en licht is blootgesteld.
Er is nog een ander voordeel: Men ziet weer
eens dingen waarvan men niet meer wist, dat
men ze bezat, en heeft tevens een goede gelegen
heid eveniueele gebreken te ontdekken en te laten
repaieeren, die anders voor het oog verborgen
blijven.
Maarhet is bij de schoonmaak niet alles
(„rozengeur en maneschijn."
Er treden daarbij ook' vaak min of meer prik
kelende verrassingen op. Ge drukt b.v. op een elec-
♦risch heiknopje. Doodsche stiltel Ge gaat naar de
Bi} de viering van de
wuderwelsche Drenlsche
wasschop vergezelde een
„valsche bruid", die de
naam van „de broed-
hennedroeg, altijd den
bruigom bij het halen
van „de echte bruid".
Links de kodde-sleeper,
rechts de bruigom.
oorzaak zoeken. Een draad, die langs de bovenzijde
van een plint loopt, is afgebroken. Als ge dan zoo
iets in den huiselijken kring zoudt mededoelen,
dan „kan dat onmogelijk door de schoonmaak ge
komen zijn; zoo 'n draadje breekt nu eenmaal
eens af."
Daarover valt natuurlijk niet te discussieeren,
daar men er niets mede bereikt dan hoogstens...
een gedeprimeerde stemming. Maar(het ge
luk kan iemand wel eens dienen) ik toonde het
afgebroken stukje draad, waaraan vrij vast gehecht
zateen „haar" van den toevallig -nieuwen
borstel. Wederom doodsche stilte.
Nog een verrassing. Ge knipt het electrisch
licht aan. Egyptische duisternis. Oorzaak: het zoo
vreeselijk teere parapluietje in de Philips Arga-
lamp trilt n uw hand met uw hartslag mede.
Philips zal, denk ik, nóg grooter voorstander van
de schoonmaak zijn dan ik.
Het z.g. N a t-a f d o e n, dat ls toch maar je
ware! Ook dat brengt verrassingen. Een vriend van
me bezat een heel mooie en zeer groote globe. Na
de schoonmaak was Australië van de aarde ver
dwenen. Aló ge maanden later b.v. in een boek of
tusschen postpapiervellen een blaadje met ge
wichtige notities terugvindt, waarnaar ge u in
dertijd guf gezocht hebt dan weet u meteen de
oorzaak.
Het afnemen der gordijnen was me echter van
kinds-af een gruwel, vooral omdat we in een
hoekhuis woonden en onze 3.80 M. lange gordij
nen buitenshuis moesrten gewasschen worden. Daar
op naar vrouw Beijne, die op 't theeblad met de
kopjes scharrelt
„Dat loopt al aorig teugen de veertien of vief-
tien jaar, denk ik. Beijne had 't stomme dier al
vëur ons trouwen, 'k Zal gauw es inschenken. Gul-
lie zult wel dorstig sien van de wandeling, ummes.
Gic daor, gèf mien dien doek os an...1" Eén van de
dreumessen laat zich van 't bankje glijden en vol
doet aan het verzoek. De kopjes worden zorgvuldig
uiigeveogd en daarna volgeschonken. „Asjeblief,
dominee. Asjeblief, mevrouw!" Beijne heeft z'n
«igen kop, die voor hem wordt neergezet en daar
na zorgvuldig omgeroerd, oen beweging die, hoe
wel gewoonte geworden, spreekt van een trouw en
•en toewijding, die Annie eventjes ontroert
Maar... nu komt het. Daar nadert het trommel
tje! Het flitst nog door Annie heen: er kón iets
anders in zijn. Maar al dadelijk vervliegt de hoop
in rook: met een nauw verborgen rilling ziet ze
ze liggen: de onbehouwen, groezel.g bruine hom
pen, geliet in een rikke laag overblijfsel van ande
re dingen: kruimels van koekjes, snippers papier
uit een blikje en kleverige, ondefinieerbare resten.
,,'t Zie blied da'k nog wat veeur oe hebl" straalt
de boerin. „Ik en Beijne gebruken 't nooit en
teugen de jungskos reeg ik: blief d'r af, das veur
visite. Ik maak ze enkelt maor es, 'k he gèn tied
veur wat anders as 't ruwe wdrek, kom, mevrouw
ziede verlégcn? Kóm, néémt da groote stuk nou
dut veur oe ligt..."
Ja, daar zit ze, Annie, en ze vindt zichzelf kinder
achtig, maar ze kan er niet overheen. Daar ligt *t
noodlot op haar schoteltjeZe weet zeker, dat
ze er ziek van wordt als een hond. Als een hond,
denkt ze, en streelt Bello, die z'n kop op haar
echoot heeft gelegd en haar met iets bijna mensche
hjk-verstandigs aankijkt. En daar flitst ineens een
idee door haar heen! Ze is or zoo door opgelucht
dai ze geanimeerd begint te praten over alios en
nog wat: van 't bedrijf wil zo alles weten, over
Marietjes hoestdrankje krijgt zo een lang verhaal
en over Toos, die al bij de meester in de klas
zit en zulke mooie punten krijgt... Ja,'t fcan best'
Vrouw Beijne kan 't niet zien van die kant... aan
déze kant zit Bram... die zal ze straks wel ver
geving vragen als hij het merkt...
Ze grijpt kordaat naar de koek en breekt er een
stukje af, een klein stukje. Ze brengt 't naar haar
mond en begint te kauwen. Dat haar hand weer
omlaag gaat, kan iedereen reien. Maar niet, dat er
nog iets in zit. En ook niet, dat de hond later voor
zichtig zijn bek opendoet (o, wat een zegen, dat
't beest het zoo zachtjes doetl) en er een klein
bruin stukje in verdwijnt
Het gaat dus! Als vrouw Beijne dadelijk vraagt
hoe hot haar smaakt, moet ze or in vredesnaam
om jokken. Maar vrouw Beijne vraagt niets. En
het mechaniek werkt. Van tijd tot tijd breekt An
nie stukjes af die de hond getrouw accepteert en
de hoeveelheid slinkt, slinkt, is bijna op
„We moeten eens gaan, vrouwtjel" zegt Bram
eindelijk. „Ja", zegt Annie. „Nog het laatste stuk
je" denkt ze. Zoo! O, honderd pond lichter voelt
ze reich!
„Nu, Beijne, 'k^zal eens denken over die zaak,
misschien kan ik je zoo'n machine wel bezorgen".
Dominee staat op, ook Annie verrijst van haar
stoel. „Het beste er dan maar mee, met u ook,
vrouw Beijne!" zegt bram en geeft beide 'n hand.
De oude man bij de kachel is in slaap gevallen.
Annie neemt ook afscheid. Bedankt voor uw
lekker kopje thee! zogt ze nog tegen de boerin.
Als ze bijna de deur uit zijn, keert Annie nog
even teru-g, bijna was ze de twee peuters vergeten
die al die tijd zoo stilletjes achter haar gcreeten
hebben I
„Dag jongens, hoe heet jij ook weer, krullebol?
Geef me maar 'n hand, zoo, dag hoor!"
Er komt geen antwoord. Iets in de oolijke kij
kers van de twee doet Annie opmerkzaam worden.
Een smoezelig vingertje wordt uitgestoken naar de
grond, naast de stoel waar ze gezeten heeft.
„Bello lust geen koek".
Snel draait Annie zich om... daar ligt de grond
bezaaid met kleverige, bruine hoopjes...
Daar midden tusschen zit Bello en kijkt haar
aan, of hij zeggen wil:
„Hebt u geen vrachtje moer voor me
als een huisvrouw met schoonmaken gaat begin
nen, alle huismoeders onrustig gaan worden en
óók beginnen, van zelf alle gordijnen tegelijk ge
wasschen moesten worden, moest ieder onmoge
lijk lang wachten. Zoo woonden we dus ettelijke
dagen in eer kamer, die maar spaarzaam verlicht
werd door een slag van een blind, dat maar een
weinigje kon opengezet worden, wilde men niet op
de kijk zitten van buren en voorbijgangers. Ge
dachtig aan het: „My home is my castle" loste ik
dit vraagstuk op door een dubbel stel te nemen,
hoewel dit „bizarre" voorstel een besliste cata
strophe veroorreaakte in mijn omgeving en dit
wel te meer, toen ik het tevens practisch vond:
het wasschen van gordijnen en het leveren van
nieuwe aan twee verschillende firma's op te
dragen.
Verloving en huwelijk
op 't platte land
G. P. Klijn
.......de doffer kort
en het duifje Wil wel kirren"
Hert boek van den folklorist D. J. v. d. Ven,
waaruit wij in het vorige nummer een en ander
vertelden, legt, aangezien het streeft naar onver
bloemd onderzoek der oude volksgebruiken, ook
zonder pardon toestanden bloot, die allesbehalve
een sieraad zijn voor het volkskarakter van
Christelijk Nederland. En ware het nu zoo, dat
zulke practijken bestonden in de donkere streken,
waar het licht van den godsdienst slechts spaar-
zamelijk of in het geheel niet schijnt in de hei-
densche omgeving, het zou te begrijpeh zijn. Maar
hert merkwaardige feit doet zich voor dat zulke
zondige tradities voortbestaan onder een orthodoxe
bevolking.
Iedereen kent het Staphorster boertje, 't Mocht
waar wreen, dat zijn kwakzalverij de eenige
ondeugd was, die er van zijn dorp en streek te
melden viel. Onder dit volk, houdt sinds jaar en
dag, sinds onheugelijke tijden de gewoonte van
het „nachtvrijen" stand, als een schijnbaar onuit
roeibaar kwaad. En dat heeft daar een dusdanig
gepatenteerd burgerrecht verkregen, dat openlijk
de eigenaardige woningen er getuigenis van af
leggen, doordat naast de deur van elke Stap
horster of Rouveensche boerderij het z-g. „vrijven-
stertje" te vinden is, waarachter de dochter des
Een Drenlsche ouderwctsche wasschop-
wagen met vrooligke bruiloftsgasten*
156
huizes haar kamer heeft. Ja, het kwam voor, dat
menschen uit een gewoon huis naar zoo 'a ouder-
wetsche boerderij verhuisden, omdat de dochter(s)
den huwbaren leeftijd bereikt had (den), en er
zonder zoo 'n vrijvenstertje voor eea huwelijk
geen kans is.
Ook overigens wandelt men met Paulus „eerbaar
in den dag", maar nooit nog hebben de elkander
opvolgende predikanten hun schapen er toe kun
nen brengen „de werken der duisternis af te leg
gen en aan te doen de wapenen des lichts." Blijk
baar kan hier slechts de voortschrijdende cultuur
verbetering aanbrengen, die zich uiten kan in een
op hooger peil brengen van de volksontwikkeling.
Het blijkt wel, dat ten plattelande inzake „ver
loving" en huwelijk veel andere opvattingen
bestaan dan waarvan de burgerlijke samenleving
In de steden getuigt. In verscheiden streken nog
is vrijen en trouwen niet maar een individueele
aangelegenheid van een „hij" en een „zij", maar
is het opgenomen in de gereglementeerde han
delingen van een al of niet streng georganiseerde
jongelingsschap. Zoo in Zuid-Limburg, in Drenthe
op Zuid-Beveland, in den Achterhoek. En ver
loopt het „proces" niet volgens de oer-oude
tradities, naar de riten van volksgeloof en land
recht, dan komt de gemeenschap ingrijpend tus-
schenbeide en vindt het gekrenkte grocps-moraal-
besef uirting in het zoo gevreesde „volksgericht."
Daarbij gaat het niet zoo reachtzinnig toe. Als
lichtste straf wordt den ontrouwen vrijer (het
gaat er meestal om, dat de schuldige met de eene
begonnen is, maar met de andere wil eindigen)
een royale tractatie opgelegd van bier of sterken
drank, maar 't kan ook gebeuren, dat hij een
geduchte ketelserenade thuis krijgt of dat hij
getafeld" wordt. Dan wordt in den donkeren
avond zijn huis gebarricadeerd en vangt een
helsch spcctakel aan van alle boerenjongens van
de streekt Maar het strengste treedt de dorps-
justirtie der jongelingsschap wel op, bij de „kolde
bruiloft" gelijk dat in Staphorst en Rouveen nog
de streek. Maar het strengste treedt de dorps
jeugd een veewagen voor den dag, rijdt onder
groot getier naar het huis van den onwillige en
zet hem op de kar om hem onder escorte naar
zijn vroegere geliefde te brengen. Weer of geen
weer, ziek of niet ziek, de „kolde bruiloft" gaat
door en het helpt al evenmin zich in de bedstee
te versteken, want met flapperende onderbroek en
blootshoofds troont even later toch de delinquent
op de kar *n bij zijn meisje aangekomen kan hij
niet anders dan plechtig de trouwbelofte her
nieuwen. En het is hem geraden zich spoedig daar
na ten gemeentehuize te vervoegen voor de aan-
teekening!
Gelukkig blijken er onder de oude volksgebrui
ken bij het huwelijk ook nog heel wat te schuilen
van vriendschappelijker en romantischer aard. De
boerenbruiloft komt niet zoo heel veel meer voor,
maar waar reij nog wordt gehouden, in Limburg
of Brabant of in Drenthe, gaat het eensgezind en
jolig boersch toe. Allerlei merkwaardige riten en
gewoonten worden in acht genjmen, de bruids
haan wordrt geslacht en onder de gaston verdeeld.
Vader Aartje voert met z'n trawanten een heele
comodie op en de gonsche bu-urt doet mee in de
hulde- en vriendschapsbetuigingen aan het
nieuwe bruidspaar dat dezen dag meteen in de
gemeenschap wordt opgenomen.
Het ware te wenschen, dat de besto en diep
zinnigste v n deze vaak oer-oude gebruiken zich
als een sieraad van ons volksleven konden hand
haven tegenover de steeds voortschrijdende, nivel-
leerende cultuur.
De film in dienst van
het cultureele leven*1
C. de Ridder
Een goed Nederlandsch woord te geven voor
het begrip „documentaire" zou zeker niet mee
vallen. Benamingen uls „wetcnechuipc 1 jke film,
cultuurfilm, propagandafilm", enz. zijn te dor, te
etiket-achtig om het begrip „documentaire" weer
te kunnen geven. De „documentaire" kar ongetwij
feld incidenteel wetenschappelijke film of propa
gandafilm wezen, op den voorgrond staat echter
veel meer dan het didactische het aesthetische
element.
Ongetwijfeld is de „documentaire" verder een
fenomeen, dat ten nauwste samenhangt met de
„zakelijke" tendenzen van onzen tijd. En nu is
er over onzen tijd in het algemeen en de zakelijk
heid van onzen tijd, al of niet met het praedicaat
„nieuw" in 't bijzonder, al zoo veel gezegd en
Naar aanleiding van „JoriB Soens" door L.
J. Jordnun, uitgave „De Spieghel" Amsterdam.
Uit: „De Brug".
vooral geschreven, dat er eenige moed voor noodig
is om over onzen tijd en haar zakelijkheid zelf
nog weer eens wat te beweren. Toch geloof ik wel
de voornaamste eigenschap van deze „zakelijke"
strooming gevat te hebben in haar anti-psycholo
gische tendenz. Men zoekt weer het object op zich
zelf, niet het gevoelsfluidum dat voor de romanti
cus der vorige eeuw van de objecten uitging en
dat alle dingen tot symbolen maakte. Men wil
de dingen voor zich zelf laten spreken. En waar
zou men dit met meer succes kunnen doen dan
in de documentaire? Daar komt nog bij, dat een
der voornaamste dwalingen, waartegen de film
kunst in haar opkomst had te vechten deze was,
dat film niets anders kon en mocht zijn dan ver
filmd tooneel, m.a.w. dat de filmkust geen zelf
standige kunst was.
De conclusie lag dus voor de hand: de tooneel-
speler moest van het beeldvlak geweerd worden.
En reoo kwam de filmkust, met name in Nederland,
vanzelf tot de documentaire: propagandafilm, cul-
tuurfilm, hoe men het dan ook nóemen wil. Hier
lag de practische taak van de filmkunst in haar
opkomst Haar theoretische taak was: de wetten
op te sporen, die aan de filmkunst, als nieuwe
kunst, ten grondslag lagen.
In laatste instantie richt alle film zich tot het
primitieve genoegen dat ieder mensch erin vindt
om plaatjes te kijken, bewegende beelden te zien.
Maar tusschen zulke primitieve film, die niets
meer wil geven, dan plaatjes, die „bewegen", en
de kunstfilm is een afstand als tusschen straat
rumoer en de Vijfde van Beethoven. Voor dat pri
mitief verlangen naar „levende beelden" vinden
we een analogie in het genoegen dat sommige
bezitters van radiotoestellen uit hun radio weten
te halén. 's Avonds na volbrachte dagtaak plof
fen zij in hun fauteuil neer en zetten hun radio
aan: Jack Payne of Chopin, Johannes de Heer of
een lcziDg over vrijhandel, 't doet er niet toe watl
Beneden jankt een piano, boven jengelt een kind,
en al deze geluiden vermengen zich tot een ca-
cophonie waarnaar de gelukkige bezitter van het
radiotoestel met een glimlach van welbehagen zit
te luisteren. Er is geluid in reijn huis, de stilte is
uitgedreven Met deze cacophonie is de primitieve
film (b.v. wat tot nu toe doorgaans In onze krin
gen op filmgebied is gepresteerd als zendings- en
radiofilm) te vergelijken. Echter, bij een dergelijke
cacophonie houdt een ecnigszins artistiek
legd gemoed het niet uit. En daarom moet de ca
cophonie wijken voor harmonie, de bewegende
prentjes voor filmrhytme, de verzameling losse
fragmenten van gefotografeerde werkelijkheid
voor film in den waren zin des woords.
Hoofdzaak is daarbij dit: „de wetten van iedere
kunst berusten op den eigen aard, de eischen van
het materiaal en der techniek, waaruit zij ont
staat" (L .J. Jordaan in Het cineastisch werk van
Joris Ivens). Het materiaal van den filmkunste
naar is: filmstrook en camera. Zijn taak is om
wat hij den toeschouwer wil laten zien vast te
leggen op de filmstrook en de verschillende frag
menten aaneen te voegen tot een zinvol geheel.
En in zooverre als dit geheel ook inderdaad een
geheel is, doortrokken van de ééne leidende ge
dachte, die hem inspireerde, en beantwoordend
aan die gedachte, is hij in zijn uitbeelding ge
slaagd. De afzonderlijke filmstrookei. m nis
de bouwsteenen waaruit het gebouw wordt opge
trokken, de volzinnen waaruit het gedicht bestaat.
Voor de aaneenvoeging van de verschillende film-
strooken luidt de technische term: montage. En
dit woord is langzamerhand ook het sleutelwoord
geworden van de heele filmaesthetiek. Men heeft
film wel eens willen definiëeren als: ziclilicne mu
ziek. Het goede in deze definitie is dit, dat zij laat
zien, dat de film, evenals de muziek, een dyna
mische kunst is, m.a.w. het rhytme is primair,
de rest secundair. Het doet er dus, zuiver aesthe-
tisch gesproken, minder toe, wat de film „voor
stelt". „Stelt" de film niets „voor", d.w.z. herin
nert ze in niets aan de dagelijksche werkelijkheid
van onze drie-dimensionale aanschouwingsruimta
dan spreken we van „absolute film". De meeste
menschen reijn echter niet zoo abstract, dat z*
scherp omlijnde indrukken ontvangen bij hei
zien van zulke „absolute" films. We gevoelen ons
pas „thuis" als we film zien, die ons herinnert
aan wat we kennen uit de werkelijkheid van oi e
aanschouwing. En zoo krijgt de fotografie et a
kans, de filmcamera grijpt in, de filmstrook ont
staat.
De montage voegt de verschillende strooken aan
elkaar. Bij het zien van de film ondergaan w«
bij het overgaan van de eene strook in de andere
een nauw merkbare psychische schok die te ver
gelijken is bij de schok, die we bij het lezen onder
gaan, wanneer we van de eene volzin oversprin
gen in de andere, alleen zijn we bij het lezen van
meet af aan daaraan gewoon geraakt. Bij de film
is deze „schok" van het hoogste belang. Het
rhytme ontstaat grootendeels uit de opeenvolging
van de filmstrooken. Niet alleen de lengte van de
filmstrook, ook de verbinding is daarvoor van het
hoogste belang. Men kan b.v. aaneenschakelend
te werk gaan of contrasteerend.
Daarmede bedoel ik dit: In het eerste geval kan
men het eerste beeld van de nieuwe strook in ze
keren rein laten aansluiten bij het laatste beeld van
de vorige strook, men kan zelfs zoover gaan, de
twee beelden door elkaar af te drukken, men zoekt
in ieder geval de schok te vervagen. Een veelge
bruikte methode om de filmstrooken aaneen te
schakelen is b.v. het filmrijm. Dan correspondee-
ren de aaneengeschakelde beelden zoo, dat ze vi
sueel overeenkomst vertoonen. Zoo b.v.: iemand
verscheurt een brief, men ziet de snippers weg-
dwarrelen, direct daarop sluit aan een beeld van
het San Marcoplein in Venetië met zijn duive»-
zwermen. De uiterlijke overeenkomst tusschen
de glinsterende papiersnippers en de rondvliegen
de duiven brengt dan de aaneenschakeling tot
stand.
Men kan het echter ook onnoodig, zelfs onge-
wenscht vinden om aaneenschakelend te werk te
gaan. Dan zoekt men juist dien schok zoo krach
tig mogelijk te maken, oelfs door contrastwerking.
Men ziet van welk een groot belang de montage
voor het filmrhytme is. In het eerste geval, bij u-
aaneenschakelende methode, is het rhytme vloeien
der, rustiger, in het tweede geval meer bewogen,
meer staccato.
157