JEUGD
VOOR DE
LETTERKUNDIGE KRONIEK
I. Geschenk 1933. Herineringcn aan Neder-
landsche schrijvers en schrijfsters bijeen
gebracht ter gelegenheid van de Neder-
landsche boekenweek 29 April6 Mei "33.
Uitgegeven vanwege de verecniging ter
bevordering van de belangen des boek
handels.
II. Verspreid. Proza, nagelaten door Aart
van der Leeuw.
Uitg.: Nijgh en v. Ditmar 1932, Rotterdam
III. Melodie der Verten, door Johan Fabricius.
Uitg.: H. P. Leopold's Uitgjnij, Den
Haag 1932.
Verleden jaar ontvingen we tijdens de boeken
week een geschenk vanwege de vereeniging ter
bevordering van de belangen des boekhandels,
waarin de levendenhet woord hadden, dit jaar
gaat het over de dooden, een vijfentwintig in getal.
Dit „Geschenk" is een niet onwelkome aanvul
ling op de reeds bestaande levensschetsen en
karakteristieken van de desbetreffende schrijvers
en schrijfsters in de handleidingen voor literaire
kunst, de laatste tijd verschenen. We zien ze weer
eens door het oog en het temperament van een
tijdgenoot-vriend, waardoor de teekening in psy
chologisch opzicht wat markanter wordt dan in
de officieele bewaarplaats onzer doode auteurs.
We zijn dankbaar voor dit boekje, verlucht met
lraaie portretten en handschriften in facsimilé's.
We lezen gretig wat hier uit hert intieme' rela
ties wordt verteld ter nagedachtenis van wie eens
deel hadden aan het bloeiende geestesleven van
hun dagen. Wel is 't eene stukje veel belangrijker
dan 't andere; o.a. J. Greshoff over W. L. Pen
ning Jr. is min of meer anecdotisoh. Deze nieuw
lichter van het Forum, waarin men schoon schip
maakt met alle verleden, (alleen het heden van
Dr ter Braak, du Perron e.d. is de moeite nog
waard) schrijft tot onze verbazing:
„Op het oogenblik wordt het oeuvre van Penning
verwaarloosd. Men heeft andere idealen en andere
kommernissen (die van het Forum natuurlijk,
vechtjasserij met Dirk Coster cs.). Maar deze
poëzie wint er bij met een jaar of wat in de ver
getelheid te wachten. De herontdekking van deze
beminnelijke, innige, doorgloeide rijkdommen, zal
er des te heerlijker om zijn."
Prosit: van de dooden niets dan goeds. Hoewel
Greshoffs medestander: Mcnno ter Braak zelfs
Vondel, voor zoover deze zijn puberteitsperiode
achter den rug had, totaal ongenietbbaar acht,
want alleen de „puber" is in staat tot scheppend
werk dat de eeuwigheid (die van ter Braak ca.)
verduurt.
Dit boekje is erg beschamend voor wie het in
de literatuur te doen is om zich naam te maken.
Want „opgaan .blinken en verzinken" volgen
elkaar heel snel op, vooral in deze filmjachterige
tijd.
Daar heb je b.v. Henri Borel, door L. v. Deyssel
genoemd de commis-voyageur in de letteren; die
heeft het hier in een tamelijk onbelangrijk schetsje
over zijn vriend Frederik van Eeden. Indertijd
werd Borels „Het Jongetje" in alle ernst voor jè
„zoete koek" der vaderlandsche literatuur ver
orberd.
Ach, hoe spoedig is dat jongetje als ook de naam
van zijn vader vergaan. Echter vertelt de heer Borel
hoe „dat jongetje" genoten werd door Dr van
Eeden, die het onder de oogen kreeg als bijdrage
in „De Gids". Je kan je oogen niet gelooven als
je leest:
„Ik las het eerste gedeelte van je boek toen
achter elkaar uit, half onder de koffietafel. Ik
voelde me zeer geroerd en ging weg om het te
verbergen. Toen heb ik nog twee patiënten behan
deld. Maar toen brak het los en ik heb een half
uur lang op een rustbed zeer hevig liggen
schreien, zooals ik het zeker in tien jaar niet ge
daan had. Ik kon mij niet nauwkeurig rekenschap
geven van mijn emotie. Ik riep „ellendeling, ellen
deling" en dat bcteekende, geloof ik, dat ik mij-
zelve zoo oud en zoo leelijk en bedorven vond."
Enfin, dat gaat zoo door in diezelfde sentimen-
teele, wee-zoete toonaard. Zoo'n publicatie als hier
gebeurt, is wel „ein-leuchtend" voor de sfeer van
die verre dagen, en verklaart ons ook het her en
der wankelen van een ziel als Van Eeden bezat.
Ons laat dat jongetje niet alleen koud, wij weten
nauwelijks meer van zijn bestaan. Borel moet hem
ook nog een zusje gegeven hebben („Het Zusje"
heette dat).
Voor 't eerst, zoover ik weet, is nu een portret
van Herman Gorter gepubliceerd; ik meen, dat hij
hij zijn leven altoos heeft geweigerd voor bloem
lezingen e.d. een portret af te staan. De heer P.
Tideman schreef er een niet al te helder gestileerd
schetsje bij. Dat is dezelfde Tideman, die indertijd
Kloos assisteerde in „De Nieuwe Gids" als adju
dant gedurende de guerilla tegen Frederik van
Eeden. Ook is hij onder ons befaamd als advocaat
vanwege zekere lintjeskwesties uit Dr Kuyper's nii-
nisteriecle periode.
Deze Tideman schrijft o.a.: Poëzie is de gedachte,
verbeelding, en emotie overdragende tooverij van
het woord, dat zich door de eeuwen zelden, maar
dan dan met magische kracht, in het lichaam der
menschheid baan breekt naar lippen, die zich
plooien om klanken welke van wege hun innerlijke
waarheid en hun constructieve schoonheid niet
kunnen sterven zoolang er ooren zijn, die dit ge
luid opvangen en zijn zin verstaan."
Zoo, zoo, heer Tideman, dus dat al of niet ster
ven van die klanken der poëzie hangt af van de
„goachte luisteraars?" Zeker ook al geïnfecteerd
door de radio-epidemie, waarbij het er-toch maar
op aankomt, dat er heel druk geluisterd wordL
Jammer voor „die innerlijke waarheid" en „die
constructieve schoonheid". Maar hoor ook hoe
Tideman zijn opstel aanvangt:
„Als een athleet de zee stuivende plassen zijn
sterke daden doet, en onverzaadde zich zelvcn
machtig te genieten baden laat strand en steen
der aarde harde flanken, zóó was het in zijn
kracht volwassen lichaam van dezen frieschen
Hollander, Fries van afkomst, Hollander van
eruditie."
Verstaat ge, lezer(es) die aanvangszin? Dat ls
onzin. Zoo onbegrijpelijk als die vergelijking is
veel poëzie van Gorter. Het eenige waar ik hou
vast aan heb is, dat Gorter een Fries was van
origine. In Gorter's Mei zingt het vlot-gewordin
gevoelsleven zijn visioenen uit; nog nooit vóór
dien was het gevoel zóó luid geworden in woord
muziek, die als een zingende zee bruisende deze
lage landen overstroomde tot een verbazing en
wonderbaar-heerlijke verrassing van wie 't wonder
genietend bijwoonde. Maar Gorter was ook een
Fries, <Lw.z. afgedacht van dat machtig gevoels
leven was hij oen kerel met een kop, een intellect,
dat op de abstracties van Spinoza, dien filosoof-
wiskunstenaar verliefd werd cn op de abstrac
ties van het Marxisme en communisme.
Nu begrijp ik waarom in Gorter „zwei Seelen"
kampten, en 't nooit eens konden worden, althans
in de kunst niet Een kind was hij in 't gevoels
leven, primitief, een kerel in 't intellect, dat zoo
hard was ais een kei. In den Fries leefden gevoel
en intellect in flagranten strijd met elkaar.
Maar we moeten verder.
Ik wijs hier nog op „Herinneringen aan G. G.
van As (G. Schrijver) door zijn vriend J. Lens,
die mede-redacteur was van „Ons Tijdschrift" dat
de nieuwe wegen voor een eigen „neu"-geonën-
teerde Chr. literatuur 't e.rst opging.
Dr. Callenbach van Rotterdam geeft een korte
schets van Haspels' leven en werken.
Wie over Jacqueline E. v. d. Waals voortaan
schrijven of spreken wil, verzuime niet te lezen de
„eingehende" karakteristiek omtrent haar persoon
met zusterlijke sympathie en begrijpende liefde
gegeven door E. J. Prins-Bok.
Bijzonder indringend is ook hetgeen Gerard van
Eckercn schrijft over Carry van Bruggen, wier
eens voor de literatuur zoo vruchtbaar leven, ver
teerd door den hartstocht voor de waarheid, zoo
tragisch onderging ter middaghoogte. Van haar en
ook van haar broer Jacob Israël de Haan, hier
door don dichter Bloem herdacht, geldt: profetisch-
geladen Semitiesche rijkbegaafde geest Hij als
vurig Sionist gevallen door sluipmoord, zij omdat
zij .de .grenzen van ons menschelijk kennen for
ceerde, bezweiken aan de begeerte om God te mo
gen zien.
J. Greshoff mocht ook Aart van der Leeuw in
„Geschenk" herdenken. De anders zoo cynisch
schrijvende Greshoff begint aldus:
„Het overkomt mij niet dikwijls dat ik om
uiting te geven aan een gevoel, behoefte aan een
bijbelspreuk heb. Maar wanneer ik de atmosfeer
wil aanduiden waar Aart van der Leeuw in leefde,
dan kan ik er niet buiten en dan komt het woord:
„waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen",
onweerstaanbaar in mij op."
Da's geen spot van Greshoff, hij eindigt in de
zelfde geest:
„Nu Aart dood is, is er niemand meer die mij
bij de hand kan nemen en mij rondleiden in een
wereld welke met de onze slechts een wezenloozen
schijn gemeen heeft."
Welke wereld? Wie den dichter Aart v. d. Leeuw
kent o.a. uit zijn bundels „Opvluchten" of „Her
scheppingen", of uit zijn laatste romans o.a. „De
kleine Rudolf" begrijpt wat Greshoff bedoelt.
„Verspreid Proza" n& zijn dood versohenen, ls
den velen vrienden van den dichter Van der Leeuw
een kostelijke nalatenschap. Er zijn enkele kleins
opstelletjes, haast zouden we zeggen: niemendal
letjes, deftiglijk „Miniaturen" genoemd, er zijn een
paar brecdere studies verzameld; ze zijn allen
doordrenkt van 'e dichters geest, van de sfeer der
liefde die 't gansche heelal omvat in een hevig
heimwee naar de al-eenheid der geschapene din
gen; een religieus zoeken naar den grond der ge
schapenheid trekt door al zijn teeder, zangerig,
klankvol zingen en zijn proza ademt op het rhytme
van die levensdroom, welke we met het woord
„romantiek" plegen aan te duiden. Voor Van der
Leeuw was de schoonheid van Gods schepping een
durende troost waarin hij vluchtte, óp-vluchtte,
zich verborg om te ontkomen aan de tragiek, aan
de leelijkheid van wat hier zijn licht-gékwetste ziel
vaak deerlijk wondde.
Aart van der Leeuw schreef wel romans, maar
een eigenaardig soort; hij is er meer lyricus-dich
ter, dan epicus-verteller, d.w.z. hij heeft het ten
slotte altoos over zijn heimwee. Niet als een
asceet zoekt hij de versterving. Hij kon deze aarde
zelfs beleven als een paradijs en hij kon haar niet
loslaten al was hij op zoek naar 't gansch andere
dan deze wereld en haar schoone schijn.
Een beminnelijk mensch moet hij geweest zijn
door zijn doofheid, „afgesloten", zegt Greshoff,
„van de ij dele stemmen der wereld, opdat de
stemmen, die in hem luid werden, zijn onverdeelde
aandacht konden krijgen. Hij leefde alleen voor
de liefde en hij schreef omdat dat de oenige wijze
was, waarop hij aan die liefde, welke hem ver
vulde, een beeld kon geven. Aart van der Leeuw
is de eenige man die ik nooit één woord van af
keuring of afkeer heb h'ooren spreken. Het slechte,
ihet lage, beroerde hem niet, het droop van hem
af als het water van een eend, zonder één epoor
na te laten."
Van zijn „nagelaten proza" boeide mij het meest
de studie, welke zijn groote belezenheid en diep
inzicht verraadt: Het Duitsche heimwee naar het
Zuiden. Geeft hij daarin niet, schrijvend over de
romantici, een raak zelfportret als hij zegt:
„Goethe hield zich bij het eindige: den mensch,
zij zochten naar diens heer en meester.
Ja, zij zochten naar hun God en naar zijn woon
oord, als goboren zwervelingen onbekommerd zin
gend op den lieven-langen-weg. Er bestonden niets
dan vage aanduidingen ovei de streken waar zij
naar reisden, een blauwe bloem moest daar
groeien, soms wees een purper vogeltje, van tak
tot tak hen lokkende, een korte poos de richting
aan, of leidde hen een damhert door de eenzaam
heid der wouden met den lichtglans van zijn goud
gewei. Rusteloos liepen zij verder, zonder vastheid,
zonder plan. Nu eens leek het hun alsof ze vlin
ders waren, dan weder herschiepen zij zich in een
windvlaag, in een snellen stroom. Zij bereikten
de zee, zij bereikten de wolken, overal vroegen
zij, klopten zij aan: Troont hier de vader, heeft
iemand zijn woning gezien?
Zij meenden een antwoord te hooren, maar
vluchtten alweer verder, vóór dit een zekerheid
werd. Waarom ook te toeven, waarom ook te
weten?
Dir is die Welt als Frage offen,
Und Gott ist dir als Antwort stumm;1)
doch troostvol dit zalig vertrouwen:
In deinem Frage ist er eben,
Und seine Gnade dasz er schweigt')
Wij lazen nd Aart v. d. Leeuw's dood een ver
haal van zijn sterven, in „Stemmen des Tijds"
door Ds P. J. Molenaar en het trof ons dat deze
zoeker ook Gods genade heeft ervaren in hèt
antwoord op 's menschen tragisch-rusteloos zoe
ken, het Goddelijk Evangelie voor alle volk en alle
eeuw.
Johan Fabricius woont op 't eiland Capri bij
Napels, en hij zendt ons van uit die verte zijn
„Melodie der verten", het tweede deel van een
cyclus, waarvan we laatst vernamen dat het
derde deel door de schrijver 't eerst was
gecomponeerd. Toen hij het óf had, ontdekte hij
dat het op zichzelf niet volledig was, dat er wat
aan moest vooraf gaan. Toen schreef hij: Kome
dianten trokken voorbij. En 't werd veel gevraagd,
alom geprezen als een staal van voortreffelijke
vertelkunst. Nu ligt voor ons: Melodie der Verten
(wat een suggereerende titel, die nieuwsgierig
maakt). Het derde deel moest de schrijver geheel
omwerken, in verband met de twee reeds versche
nen deelen. „De dans om de galg" zal 't laatste
hoek hecten.
Johan Fabricius is de zoon van een tooneelspeler
en de hoofdfiguur in het eerste deel is een meisje
uit de troep „komedianten" die voorbijtrokken.
Het verhaal speelt in de achttiende eeuw, cn de
frivole sfeer van 't Italië in die tijd ontmoetten
we in het feit dat de bisschop in 't Umbrische
(bergstadje Todi de vader is van het kind waarvan
Marietta, 't meisje dat de komecUantentrocp ach-
154
De avonturen van
Ternao Maegelhaes
door
G. K. de Wilde
(Vervolg.)
Rodrigo had van dit oogeospel niets bemerkt,
zoozeer had hem het gehoorde aangegrepen. Er
was angst in zijn stem toen hij vroeg:
Maar hoe zuilen we het kunnen winnen, als
ieder zich tegen ons keert? Wat moeten we doen?
Pigafetta klopte hem bemoedigend op den
schouder.
Kom, kom jonge vriend, als je verder leven
zal zijn, zooals het begint, zul je nog wel eens
voor heetere vuren komen te staan. Moed houden!
En vergeet niet, dat wij de tijd èn de aanvoerders
kennen. En terwijl die raddraaiers niet vermoe
den, dat wij coover zijn ingelicht Dat is ai half
gewonnen en Magelhaes zal nu de andere helft
ook wel winnen.
Met hun drieën gingen ze naar de hut van hun
Commandeur.
Ze vonden Magelhaes gebogen over een aantal
kaarten van de kust van Brazilië, zeer onvolledig,
maar die toch eenig idee geven van de te volgen
weg.
Hij keek het driëtal verrast aan.
Een kwade boodschap? vroeg hij. Uw ge
zicht staat zoo ernstig, ridder Pigafetta.
Pigafetta knikte toestemmend.
Kort legde hij het geheele geval uit en bracht
het bewijs ter tafel. Rodrigo had het genoegen een
goedkeurend knikje in ontvangst te nemen, voor
zijn slim optreden.
Wat raad je me nu te doen? vroeg Magel
haes, toen Pigafetta gereed was.
Op staanden voet een onderzoek in te stellen!
antwoordde Pigafetta. Enhier aarzelde de
ridder even, Louis begreep waarom Oliver
moet Ln de boeien!
Ook mijn gedachte! knikte Magelhaes. Ea
verder moet de zaak geheim gehouden worden.
Oliver moet niet de kans hebben, te praten.
Louis bewonderde de koelbloedigheid van Ma
gelhaes; zijn ijcige kalmte en zekerheid verlieten
hem geen oogenblik, hoewel het hier een complot
betrof, waarin hij alleen stond tegen velen. En
tegelijkertijd verwonderde hij zich weer eens over
zijn eigen veranderde gemoedsgesteldheid. Van
dien man, wiens levenswerk hij had willen ver
hinderen met de vreeselijkste middelen, hield hij
bijna- Dat maakte, dat, wat nu noodwendig volgen
moest, hem deed beven voor den afloop. En zwaar
der werd het hein nog, toen Magelhaes nog ter
loops opmerkte: Een eigenaardige toestand voor
jou, Louis. Van samenzweerder, tot ontdekker van
oen samenzwering.
Ik sta hier aan uw zijde, Senor, antwoordde
Louis kort Weer keek Pigafetta hem even aan,
dan voegde deze er aan toe: Geheel en al, com
mandeur, hij zal vechten voor uw leven.
't Laatste klonk wat plechtig, 't Viel Magelhaes
■wel op, maar tijd om er over na te denken, had
hij niet Want hij had Sandrino inmiddels uitge
stuurd om zijn vier stuurlieden te laten halen.
En toen deze binnenkwamen, kreeg Sandrino bevel
Oliver te roepen en indien deze niet vrijwillig
wilde komen, onmiddellijk te waarschuwen.
Oliver kwam spoedig, op de hielen gevolgd door
Sandrino. Deze had hem naar alle waarschijnlijk
heid ingelicht over hetgeen hem te wachten stond,
want Oliver toonde zich niet verbaasd, toen hij
al die mannen bij elkaar vond. Integendeel, zijn
gelaat stond uiterst brutaal en onverschillig.
Slechts keek hij even in Sandrino's richting. Ver
giste Pigafetta zich, of wisselden die twee een blik
van verstandhouding?
Pigafetta rangschikte onder zijn reeds verdachte
personen ook Sandrino.
Even was er stilte in de kajuit, dan wierp Magel
haes het stukje perkament voor den Engelschman
en zei kort: Verklaar dit eens, wat heeft dit te
hed'uiden?
Oliver wierp een snelle blik op het stukje wit,
vertrok even zijn gezicht, dan antwoordde hij:
Ik begrijp uw bedoeling niet, commandeur.
Uitdagend keek hij rond.
Dan viel zijn oog op Louis: Nog steeds ruim
ln uw geld, Senor? vroeg hij spottend.
Magelhaes' voorhoofd kreeg een diepe rimpel,
zoo zeer ergerde hem dit onverschillige optreden.
Ik verzoek je alleen mij te antwoorden.
Andere caken kunnen wachten. Ik vraag je nog
eens, weet je iets van dit stukje perkament af?
Niets Commandeur, zoowaar
Wacht een oogenblik met den eed af te leg^
gen, dat wordt je niet gevraagd.
Oliver bromde wait in zicfhzelf.
Hoe komt het dan uit jouw zak hder
terecht? informeerde Magelhaes verder.
Weer schrok Oliver even op, dan zei hij koel
bloedig: Dat zal de Commandeur beter weten
dan ik. Wellicht hebt u een verrader of spion
aan boord, die het beter kan verklaren dan ik.
Louis beet op zijn lippen bij deze zijdelingsche
aanval. Hij liet zich echter niet verleiden tot
een wederwoord.
Terzake, hernam Magelhaes, wat be-
teekenen deze lijntjes en streepjes?
De kerel haalde aijn schouders op-
Dan zal ik het je vertellen, begon Magelhaes
met stemverheffing dit is een plan om bij het
eerst volgende aan land gaan, bij het betrekken
der winterkwartieren, op de schepen muiterij
te verwekken. Een plan, dat door jouw schurk
achtigheid geslaagd zou zijn als ik niet trouwe
helpers op mijn schepen had, die voor het wel
slagen van de tocht zullen zorgdragen.
De ruwe kerel scheen nu werkelijk even onder
den indruk te zijn, nu hij bemerkte dat alles
ontdekt was. Maar spoedig had hij zijn brutaliteit
herwonnen.
Helpers, Commandeur? Ja, ja, trouwe
helpers, zegt UEdelheid, ciiet waar? Weet Uwe
Edelheid niet, wat voor vleesch hij ln de kuip
heeft? 't Zijn zeker deze twee Senors, nietwaar?
Ja, ja, dat vermoedde ik al. Trouwe helpers!
Oliver lachte hoonend.
De een heeft mij naar uw schepen verwezen
en de anderewel Uwe Edelheid, ik ken hem
goed. Ik heb in zijn dienst gestaan, weet u; voor
het vermoorden van een «eer bekend persoon heb
ik deze ketting in voorschot gekregen. En bekijkt
u deze beurs eens?
Oliver wierp de beurs op tafel.
Zou je niet zwijgen? informeerde Pigafetta
doodkalm en niets verontrust, zooals Louis door
Olivers hoonende woorden. 't Zou kunnen zijn,
dat ik ook eens ging praten, als jij zoo doorpraat,
waarschuwde hij Oliver.
Oliver scheen te willen opstuiven, maar koos
eieren voor zijn geld.
Geef de beurs aan dien man terug! beval
Magelhaes kort Sandrino. De beurs verdween weer
in Olivers zak. Maar toch had Magelhaes in een
oogwenk gezien, dat daarop voorkwamen het
wapen der Torrera's en de initialen van Louis.
Wat had dit te beduiden, vloog het hem door het
hoofd. Was Louis toch een verrader?
Sluit dien man in de boeien! beval hij kort
den vier stuurlieden, die tot dusver zwijgend ge
tuigen waren geweest van het voorval.
Wonderlijk gedwee liet Oliver zich wegvoeren.
Niet echter dan nadat hij met Sandrino nog een
blik had gewisseld, die Pigafetta weer tot na
denken stemde en nadat hij nog hoonend had
geroepen: Vraag u eens, Commandeur, aan die
trouwe helper, hoe het komt, dat u nog in leven
bent. Vraag u hem eens, aan wie dat te dan
ken is.
Met zijn hoofd duidde hij ia Louis' richting, cijn
handen waren vastgegrepen door de stuurlieden.
Weer viel even een stilte in de Commandeurs
kajuit. Eik was vervuld met zija eigen gedachten.
WIST JE DAT
Gewapende "isschen
Sommige visschen hebben, behalve hun scherpe
tanden, gevaarlijke wapens, om «ichzelf te ver
dedigen.
De kleine stekelbaars kan, als er gevaar dreigt,
ineens zijn scherpe vinnen in stekende lansea
veranderen, die hem niet zelden het leven redden.
Zelfs een snoek bemerkt dan, dat hij verkeerd
deed, om een stekelbaars in te slikken, en hij
spuwt hem dan ook zoo gauw mogelijk weer uit.
Vele andere visschen kunnen eveneens hum
vinnen als verdedigingsmiddel gebruiken, terwijl
er zijn, zooals de Pietenman, die een vergiftige
achtervin hebben, waarvan de steek steeds voel
baar blijft
Nog buitengewoner is het wapen van den rog.
Dit heeft den vorm van een lang, dun stuk leer,
aan beide zijden met scherpe punten bezet. Het is
halverwege aan de staart bevestigd, en als de
rog nu wordt aangevallen, slaat hij zijn vijand
zóó met den staart, dat het dier juist met de
scherpe punt van dit verdedigingsmiddel geraakt
wordt Het vleesch van den tegenstander wordt
hierdoor opengereten en aan flarden gescheurd.
De zwaardvisch heeft een vervaarlijke, been
achtige snuit, met geweldige punten bezet Het is
wel gebeurd, dat een groote zwaardvisch eea
schip aanviel, waarbij het «waard" brak en voor
een deel in het hout van het schip bleef stekenl
Louis vermeed het, Magelhaes aan te zien en het
kostte hem moeite, een woord te zeggen. En toch
moest hij iets zeggen. Dat voelde hij! En daaraan
wilde hij zich ook niet onttrekken. Maar nu op
diit oogenblik vond hij het ontzaglijk moeilijk en
hij was daarom Pigafetta dankbaar, toen deze
opmerkte: Ik geloof dat onze jonge vriend nog
©en en ander met u te bespreken heeft, Comman
deur. Misschien wilt u hem een kort onderhoud
toestaan.
Magelhaes knikte glimlachend. Ondanks zijn
vermoedens betreffende hetgeen Louis te vertellen
had, was hij daarover aiet ontstemd. Hij begreep,
dat dit onderhoud een einde zou zijn van hun
gespannen verhouding.
Uitstekend zei Magelhaes, bijna opgewekt.
En wat betreft deze samenzwering, lijkt het mij
het beste, daarover maar verder te rewijgen, nu
wij den raddraaier gevangen hehben gezet. Kan
ik op uw stilzwijgen rekenen?
Het drietal knikte toestemmend. In orde,
Commandeur
Terwijl Pigafetta de deur achter zich sloot,
dacht hij aan drie dTngen. Eerst daoht hij er aanj
hoe dit onderhoud tusschen Louis en Magelhaes
zou afloopen. Daarover maakte hij zich echter
geen zorg, wel maakte hij zich zorg over Magel
haes' opmerking, dat nu de raddraaier gevangen
zat.
Was Oliver de raddraaier, de aanstoker van dit
complot? En gelijktijdig schoot het door hem heen
dat Magelhaes verzuimd had, te vragen, wie de
afriender was van het briefje. Onwillekeurig kwam
hem dea naam Juan de Cartagena weer in het
hoofd.
Juan de Cartagena, de kapitein van de San
Antonio
Pigafetta besloot waakzaam te blijven.
(Wordt vervolgd).
159