DAVID LIVINGSTON Maximiliaan Robespierre DAVID LIVINGSTONE (1813—1873) Het leven van den Schot David Livings stone, geboren in een klein dorpje, gestor ven nog in de kracht van zijn leven in het bijkans onbekende binnenland van Afrika, is een merkwaardig leven. Merkwaardig door de wilskracht, die hij heeft ontwik keld; door de resultaten, die hij heeft be reikt; door de omstandigheden, waaronder hij werkte. Livingstone's vader, Protestant in hart en nieren, dreef een kleinen theehandel in de nabijheid van Hamilton, maar was, zooals het algemeen heette, te nauwgezet om daar door ooit rijk te worden. Vandaar, dat David gezel in een katoenspinnerij nabij Glasgow werd. Maar, hij was innig godsdienstig, en reeds vroeg ontwaakte in hem de lust om zendeling te worden. Hij heeft echter begre pen, dat, om dit doel te bereiken, hij zich meer kermis moest verschaffen dan hij op de dorpsschool had gekregen. Gelukkig kon hij op de avondschool zijn zucht naar klas sieke letterkunde voldoen; verder las hij veel werken over godsdienst en natuurlijke historie; maar boven alles ontwikkelde zich de neiging naar het zendelingschap. Hij dacht toen in het bijzonder aan China, en studeerde ijverig aardrijkskunde, maar ook geneeskunde en godgeleerdheid. In de fa briek zette hij zijn studie voort door onder het werken te lezen uit het open voor hem op de machine liggende boek, hetgeen hem zijn verder leven de eigenschap heeft gege ven, dat hij te midden van het grootste rumoer in zijn lectuur nimmer werd afge leid. Hij bracht het zoover, dat hij op 22- jarige leeftijd een licentiaat in de medicijnen .verwierf en zijn diensten aan de Londen- sche Zendingsvereeniging kon aanbieden. I-Iet zou nu echter niet China zijn waarheen hij trok, maar Zu'id-Afrika. Want in China woedde de Opiumoorlog en de aandacht was Op Afrika gevestigd door de verslagen van den Zendingsarbeid van Moffat, Hamilton en anderen. In 1840 vertrek Livingstone met bestem ming naar Port Natal; hij deed over die reis het klinkt thans als een sprookje drie maanden. Daar heeft hij kennis ge maakt met den zendeling Moffat; hij werd opgenomen in diens famiile, en Moffat's dochter is Livingstones vrouw geworden, die nooit geklaagd heeft; ook wanneer de ontdekkingsreizen van haar man hem jaren ien jaren wegvoerden. Aanvankelijk ver richtte Livingstone den eigenlijken zendings arbeid; van Natal ging hij naair het land der Bechuanas, en te midden van hen, ruim 700 mijlen noordelijk van Kaapstad, arbeid de hij tot 1845. Toen trok hij noordelijker, naar Ivolobeng en op dezen bijkans uiter sten post van wat toen het bekende Afrika vormde, ontwaakte de lust naar ontdekkin gen in hem. We moeten niet vergeten, dat het de tijd was van de groote Afrikaansche ont dekkingsreizen en dat het nog het tijdperk •was, waarin het binnenland werd bereisd met als eenig doel het binnenland te leeren kennen. Eerst later zou de politieke verdee ling van Afrika den doodsteek toebrengen aan het zuiver wetenschappelijk onderzoek en zou de geograaf de vlag van een of ander Europeesche mogendheid volgen. Hij bereikte op deze eerste reis het Meer Ngami en sloot met het machtige stamhoofd in die streken een vriendschap," die aan Livingstone een verder deel van het Afri kaansche binnenland opende. Maar daar heen trok hij niet, voordat hij vrouw en kinderen naar Kaapstad had gebracht en doen scheep gaan naar Europa. Livingstone zelf studeerde er nog wat sterrekunde en ondernam toen de reis, die twee jaren zou duren, maar die hem vijf jaren van Enge land en de zijnen verwijderd hield. Voorbij het Meer Ngami doorkruiste hij het gehecle Afrikaansche vasteland van Loanda aan de West- tot Quillimane aan de Oostkust. Hij had daarbij gelegenheid den Zambesistroom door het Portugeesche gebied tot aan zijn monding in den Indischen Oceaan te volgen en kwam over Egypte in 1856 in Engeland terug. In zijn „Missionary Travels and Research fin South Africa", twee groote dikke declen, legde hij zijn bevindingen neer. Zoowel geo grafische als Zendingsgenootschappen heet ten hem hartelijk welkom. Werd over Afrika gesproken, zijn woord gold voor wet Groote steden droegen hem het eereburgerschap op en aan tastbare be wijzen van sympathie ontbrak het hem niet Livingstone werd Britsch Consul voorver- schillende plaatsen in het zuidelijk deel van Midden-Afrika. In 1858 vertrok hij voor het ondernemen van een nieuwe reis. Deze had niet slechts een geografisch, doch ook een zedelijk doel, namelijk om den slavenhandel tegen te gaan, o.m. door de Inlanders tot industrieelo werkzaamheid en landbouw, vooral katoenteelt, op te wekken en hun binnenland voor den handel te ontsluiten. De Zambesi was wel de prachtige rivier, die hij gedacht had, maar bleek ook tenge volge van watervallen volstrekt niet bevaar baar; de vruchtbaarheid der landstreek viel tegen, en liet ;e.kt d^r Portugeezen om de Zambesi te sluiten, stond onbetwistbaar vast daarbij hebben tijdgenooten zich afge vraagd of Livingstone wel de man was om een expeditie als deze, die over stoombooten beschikte en een .gewapend karakter had, te leiden. Wel heeft hij, in zijn „Narrative of an expedition to the Zambesi and its tre- butaries", in 1865 verschenen, veel merk waardige dingen kunnen verhalen, maar toch, het resultaat bevredigde hem ook zelf niet volkomen; naast hem waren andere Afrika-reizigers verschenen, onder wie Spe- ke en Baker, en Livingstone voelde zijn ar beid nog geensszins voltooid. Zoo vertrok hij in 1S55 ten derde male naar Midden-Afrika. Hij zelf, en ook de zij nen zullen niet hebben kunnen bevroeden, dat het afscheid, dat hij nam, een afscheid voor eeuwig zou zijn. Meer dan 7yz jaar heeft deze reis geduurd, die voornamelijk nieuwe dragers, door hem verkregen, stel den hem in staat om de ontdekte meren- ketcn thans aan de Westzijde om te reizen. Hij nam afscheid van Stanley, die bij zijn terugkomst in Europa zijn bekend boek: „How I found Livingstone", uitgaf, dat al gemeen opzien baarde. Maar lang zou deze reis van Livingstone niet duren. Na een ver- geefsche poging om het Meer Bangwelolo over te steken, was hij de Loealaba over getrokken en gekomen in een moerasach tige streek, waar men soms drie uren ach tereen tot over de heupen in het water ging. Te midden van een der vele Afrikaansche 6tammen, die tot zijn vrienden waren gaan behooren, heeft hij in een hut, die men voor hem opgetrokken had, zijn laatste da; doorgebracht Veel en op weemoedigen toon sprak hij over zijn huis en de zijnen. Nog in zijn laatste dagen wilde hij alles voor De WESTMINSTER ABBEY te Londen, h-et Britsche nationale mau soleum, waar Livingsto ne's stoffelijk overschot werd bijgezet. ging door het onmiddellijk ten Zuiden aan den Evenaar grenzend gedeelte van Afrika's binnenland, Livingstone is bij de monding van de Rovuna aan de kust van den Indi schen Oceaan Afrika binnen getrokken; bij het in 1859 door hem ontdekte Nyassa Meer heeft hij zich noordelijker begeven, totdat hij het Meer Lemba heeft gevonden, dat met het Zuidelijk uiteinde van het Tan ganyika Meer samenhing. Hij heeft rondom dat meer gezworven, en aldaar de door een breede rivier verbonden meren ontdekt, hij heeft er in de verwachting geleefd, dat hij hier de oplossing zou vinden voor het Nijl probleem. Wel is het vermoeden bij hem opgekomen, dat hij zich niet meer met dit probleem, doch met dat van den Komigostroom had be zig gehouden, maar zelfs toen hij zich met Stanley overtuigd had, dat het Noordelijk einde van het Tanganyika Meer met de Nijl in geen veilbinding kon staan, zag hij in de Loeapoela nog altijd de eigenlijke bron van dezen stroom. Door den onwil van zijn Afrikaansche dragers werd hij in Juni 1871 gedwongen uit ROBERT MOFFAT, Livingstone's schoon vader, is een der groote zendingshelden ge weest, die veel heeft mogen tot stand bren gen. Geheel alleen vertaalde en drukte hij 'den Bijbel, in de taal der Bechuanen. Toen hij Bechuanenland verliet was dit eertijds woeste volk prootendeels gekerstend en in het bezit van een eigen geschreven taal. Johanna terug te keeren naar Oedzijdzyi. Daar heeft Henry Morton Stanley hem in November van hetzelfde jaar aangetroffen. Stanley, die ondanks zijn jeugd reeds een eel bewogen leven achter zich had, en als Engelsch dagbladcorrespondent den strijd in Abessynïë had gevolgd, had van de „New- York Herald" opdracht gekregen om Li vingstone, van wien men sedert jaren en dagen niets meer had vernomen, op te spo ren. Van Zanzibar trok hij met een groot es corte het binnenland in, en hij is er langs onbetreden wegen in geslaagd om op 3 Nov. 1871 den verloren ge waan den ontdekkings reiziger te vinden. Livingstone, door deze onverwachte ontmoeting en de schat van berichten uit Europa, maar ook de aanvoer van nieuwe hulpmiddelen, als het ware her leefd, heeft zich met Stanley opnieuw naar het Tanganyika Meer begeven. Hij heeft er bevonden, dat de meren Tanganyika en Lemba geheel op zichzelf staan, en den Nijl niet voedden. Maar overtuigd was hij nog niet, en bovendien, de nieuwe provisie en ivoor inruilen om aan zijn bedienden te ven, indien zij hem naar Zanzibar terug brachten cn zoodoende poogden hem Enge land te doen bereiken. Maar hij was te veel verzwakt; zelfs een krachtig gestel als het zijne was tegen deze rei'zen en deze ontbe ringen niet opgewassen. Geheel alleen in het midden van Afrika is hij gestorven; nog is de plaats aangegeven, waar men onder een groote boom de ingewanden, met zorg uit het lichaam genomen, heeft begraven. Met groote toewijding vervoerden zijn be dienden zijn stoffelijk overschat, dat zij met zout opvulden en in de zon legden ten einde het voor bederf te behoeden. Eerst daarna werd de doodstijding aan liet In landsche Hoofd gebracht, die liet schieten en de trom roeren. Zes maanden heeft de moeilijke reis ge duurd, en nog aan het einde van die zes maanden moest Livingstone's overschot, als een baal dngepakt, naar Zanzibar worden verzonden, opdat de Inlanders, die bezwa ren maken tegen het vervoeren van een lijk, zouden worden misleid. Voor zijn papieren, zijn instrumenten en zijn kleeren had men de grootste zorg en alles kwam, danik zij deze toewijding, aan hem betoond, in g orde te Londen aan. Daar heeft men op 18 April 1874 Livingstone een plaats gege ven onder de gewelven van de Westmin ster Abbey. Zijn stoffelijk overschot is er heen gedragen uit het gebouw der Konink lijke Aardrijkskudige Maatschappij, en een groote menschenmenigte, van hoog tot saamgekomen, nam aa.n de lahtste eerbe wijzen deel. Tot degenen, die aanwezig wa ren, behoorden niet slechts Stanley en Dr. Moffat, die Livingstone's beide zonen bege leidde, maar ook Jacob Wainwraight, de vrijgekochte en tot het Christendom bekeer de jonge Afrikaan, die bij deze gelegenheid als het ware de verpersoonlijking was vain het heilzame werk van zijn meester. Want, en dat is ongetwijfeld Living stone's groote en blijvende beteelcenis, in den ontdekkingsreiziger lis de zendeling niet ondergegaan. Door zijn langdurig verblijf aan den rand vaar het niet ontsloten binnen land van Afrika mocht in Livingstone de lust tot ontdekkingsreizen zoodanig zijn wekt, dat hij daaraan geen weerstand kon bieden niet slechts het kennen en betre den van dit ombekende gebied, maar ook het openstellen van het gebied voor het Christendom en het tegengaan van de er gerlijke Inlandsche toestanden was zijn hoofddoel. Had Livingstone langer geleefd, hij zou de periode, aanschouwd hebben, waarin het werk van hemzelf en van ande ren, hetzij op zuiver moreelen, hetzij op wetenschappelijken grondslag gevestigd, politieke doeleinden zou worden ge bruikt, of liever misbruikt. Zijn eenvoud heeft hem over de gevaren en ontberingen, die hij jaren achtereen te mid- van slechts Inlandsche lotgenooten meemaakte, doen schrijven als waren het dagelijksche voorvallen. Het lijkt een tijd, die eeuwen achter ons ligt, wanneer wij daarvan hooren gewagen, en toch was liet een tijd, waarin men in onze beschaafde wereld reedis over de gemakkelijke verbin dingsmiddelen beschikte, diie wij thans voor dergelijke Overzeesche gebieden als vanzelfsprekend beschouwen. Livingstone was een groot, maar hij was ook een edel man en hij is dat gebleven totdat hij, uitgeput door vermoeienissen en door het Afrikaansche klimaat, de moede oogen sloot. Een Afrikaansche Lijdenspsalm Bewerking van Jesaja 53 De bekende Afrikaansche dichter To- tius heeft in ,Die Kerkblad" een berij ming gepubliceerd van het 53ste hoofdstuk van Jesaja. Wij laten haar hier gaarne vol gen, terwijl wij meenen een beschouwing ovor de letterkundige waarde van deze ar beid achterwege te mogen laten. L Wie het geglo Gods wonderspraak, deur sy profeet bekend gemaak? Die arm van God aan wie en waai' is dit in kragdaad openbaar? 2. Hij tog het voor Hom opgesp ruit 'n skrale loot uit dorsland uit: gestalte of heerlikheid vir wie Hom aansien, had die spruitjie nie. 3. Hoe sou ons Hom dan kon begeer?... Hy was verag, verlate meer as alle mense, 'n smarte-man, die lydenssnare aldeur gespan. 4. Vir Hom die aanblik was so erg het elk die aangesig verberg; ja Hy, groot Lyder, was verag, en ons, ons het Hom nie geag. 5. Sy lyde 't ons van Hom vervreem, maar Ily 't óns lyde op Hom geneem! En al dit smarte wat ons pla, het Hy, gewilliglik gedra, 6. Maar ons 't gemeen dit is sy plaag: dat dit die Hére het behaag om só sy tugstraf te verskerp en só in druk Hom neer te werp. 7. Om ons oortreding 's Hy deurboor; ons ongeregtigheid daarvoor is Hy vcrbrysel, en die straf wat ons die vrede in volheid skaf, 8. dié was op Hom; en deur sy wond wordt ons van krankte en kwaal gesond. Soos skape wat hul koens verloor, het ons gedwaal, elk in sy spoor; 9. maar onreg wat óns het gedaan, dit het die Here oor Hóm laat gaan. Mishandeld, het Hy neergebuk, sy mond nie oopgemaak in druk. 10. 'n Lam ter slagting heengelei, so stil en stemmeloos was Hy. Hy 't soos 'n skaap wat stom is voor sy skeerders, nie sy stem laat hoor, 11. Uit druk en ooi-deel weggebring, merk niemand met bekommering dat uit die levenswêreld Hy is weggestoot en afgesny. 12. Die sonde van my volk 't op Hom as sware smartplaag neergelcom; en hul het Hom 'n graf gegee met dié van goddelose mee. 13. Maar Hy, van aardse goed ontbloot, was by 'n ryke im sy dood, daar Hy geen onreg het gedaan, geen leu'n sy lippe 't oorgegaan. 14. Die Here sélf het dit behaag Hom te verbrysel; by sy plaag, toe lyde in stortvloed het ontwaak, het Hy sy dienskneg kraaiik gemaak. 15. Het eers sy offerbloed gevloei, dan sien Hy bly'n nakroos bloei en lange dae, as deur sy hand Gods werk gelukkig kom tot stand. 16. Vier al sy lyde en sielsverdriet sal Hy dit sien en vol geniet; en, self regverdig, deur sy lig regverdigheid en vryheid stig 17. vir heel 'n leërskaar hierné, vir wie Hy al die skuld wou dra. Dies word aan Hom mét grotes mee, mét magtiges 'n deel gegee; 18. daar Hy sy siel, in lvde oorgroot, vol uitgestort het in die dood; en, deur verned'ring diep gekwel, by die oortreders is getel, 19. terwyl tog hoog hul skuldelas Hom op die hart gebonde was, en Hy 'n lydenswonder dit! vir die oortreders het gebdd. Een figuur uit de Fransche Revolutie Als wij aan Robespierre denken, stellen we ons hem onwillekeurig voor als een ty- ran, die, zonder aanzien des persoons, verbiddelijk alles uit den weg ruimde wat hem hinderde. Hij alleen wil leven schenkt slechts hun het leven, die zich aan hem willen onderwerpen. Maar is dat de werkelijkheid? Was dat inderdaad Robespierre's karakter? Hoe is hij er in geslaagd, een tijd lang vele mil- lioenen te overheerschen in jaren van enorme beroering? Die vragen zijn niet gemakkelijk te be antwoorden Robespierre's vader was een zonderling. Hij was aci/vocaat, maar een vocaat zonder practijk. Toen zijn vrouw stierf en zijn kinderen alle nog jong waren werd hij door een vreemde zwerfzucht aan gegrepen. Hij zwierf rond door Frankrijk en Duitschland, terwijl zijn bloedverwanten zich al lang van hem hadden afgewend en hem geen steun verleenden. Nog eenmaal werd hij in zijn geboorteland gezien, en daarna verloor men ieder spoor van hem. De ouderlooze kinderen werden toen bij verwanten grootgebracht De beide meisjes werden toevertrouwd aan twee tantes, Eulalie en Henriette, terwijl een oom, die bierbrouwer was, zich ontfermde over den jongen Maximiliaan en zijn broer. Maximiliaan hield er aJs kind van, al leen te zijn. Hij moest daarvan wel houden Want hij ging zeer slecht met kinderen om Hij was eigenwijs, weinig inschikkelijk en hooghartig. Hij vocht alleen, als hij zich sterker voelde. Zijn eentige vreugde bestond daarin, dat hij 's Zondags de zusters mocht bezoeken, die bij de tantes Eulalie en Hen riette waren ondergebracht. En Robespierre die later over revolutionnairen zou heer- sohen, deed hier zijn uiterste best om de Touwelijke handwerken te leeren! Men stelle zich den eenigszins schuwen knaap fin de hoede van tantes en zusters, te vreden met alles wat men hean voorzet, en ingespannen bezig met handwerken. Terwijl de jongens van zijn leeftijd hem een verve lend kameraadje vonden, prezen de volwas senen zijn groote vlijt Zelfs de bisschop van Atrecht dat was de stad, waar de kinderen woonden mocht den jongen Maximiliaan graag en bezorgde hem later een vrijstelling voor het Parijsche college Louis le Grand. Op zekeren dag bezocht Lodewijk XVI, wiens hoofd later onder de guillotine zou vallen, dat college en Maxi ma liaan hield als beste leerling de begroe tingsrede. Ook op dit gymnasium was Robespierre m voorbeeldig leerling. Hij heeft het zoo arm, dat hij in versleten kleeren en op ka potte schoenen rondloopt. Maar het weinige geld, dat hij nog heeft, geeft hij uit, om zijn haar door den kapper te laten opma ken. Zijn geheele leven heeft hij buitenge woon veel zorg aan zijn coiffure besteed. Zijn klein, puntig hoofd moest altijd keu rig opgemaakt zijn en als hij zich later naar de ceremoniën van de revolutie begaf of een groote aanklachts- of verdedigings rede moest houden, dan besteedde hij uren aan het in orde brengen van zijn pruik. Gedurende zijn leertijd op het college was Robespierre eenzaam, want zijn familie liet nooit iets van zich hooren. Aan kwa jongensstreken deed hij niet mee, hij „vos te" in den volsten zin des woords, om de examens maar zoo spoedig mogelijk achter den rug te hebben en zelfstandig te zijn. Tenslotte word hij advocaat te Atrecht, waar men hem met welwillendheid behan delde. In dien tijd verdeelden de rechters nog zelf de rechtszaken onder de ingeschre ven advocaten. Menige zaak van beteekenis werd hem toegeschoven, maar Robespierre, wien het verdroot, dat hij van de goedheid der rechters afhing, gevoelde als dwang, wat de andere advocaten als vanzelfspre kend aanvaardden. En zoo kreeg hij min of meer een hekel aan zijn beroep. Hij ken de slechts één wensch, één doel: hoogerop, hoogerop! Overdag hield zijn eerzucht hem voortdurend bezig, des nachts droomde hij er van. Zijn populariteit kreeg een ernstigen klap toen hij met hartstocht een aanhanger van Benjamin Franklin verdedigde, diie op zijn huis een bliksemafleider had staan en daar om door de stadsbevolking als toovenaar werd beschouwd. In een bewogen proces gelukte het den jongen advocaat, hem voor veroordeeling te behoeden. Maar bij de rechters had hij het verbruid, daar zijn plei dooien urenlang duurden en niet lang daar na werd hij door zijn confrères in den ban gedaan, toen hij een geschrift publiceerde tegen de balie van Atrecht. Processen kreeg hij bijna niet meer van de rechters, de gunst van de rijken had hij verspeeld: hij wendde zioh tot de bezitloozen. Hij was toen een-en-dertig jaar oud. In Januari 1789 riep Lodewijk XVI de Staten-Generaal te Versailles bijeen. Hij deed dat niet vrijwillig, want het gistte onder het volk en de koning begreep, dat een persoonlijke stap noodig was. Ook de burgere van Atrecht hadden hun afgevaar digde te kiezen. De adel, de geestelijkheid en de derde stand stelden hun candidaten. Door de kleine burgers en de boeren werd Robespierre, de advocaat der armen, geko zen. In zijn verkiezingspamflet drong hij er bij de burgers van Atrecht op aan, een on omkoopbaar afgevaardigde naar Versailles te zenden. „Onomkoopbaar" is sinds dien zijn lievelingswoord gebleven. Steeds ge bruikte hij het om zijn tegenstanders te be schuldigen van corruptie en zelfzucht, om propaganda voor zichzelf te maken. En het is inderdaad waar, dat Robespierre onom koopbaar was. Spoedig werd hij in het parlement een op vallend persoon. Hij hield er van, voortdu rend te interpelleeren op scherpe, geestige wijze. Herhaalde malen werd hij in parle mentaire commissies gekozen. Geleidelijk klom hij op de ladder van de macht Eri tegelijkertijd besloop hem een zekere vrees voor zijn medeburgers, die steeds erger werd. Hij had die vrees ook noodig als zijn dagelijksch brood; hij werd er door ge dwongen tot nieuwe daden van eerzucht Als voorzitter van de Nationale Conventie had hij zoo veel maoht, dat hij het durfde wagen, de eerste, invloedrijkste persoonlijk heden op zij te zetten en zelfs te laten te rechtstellen. Altijd ontdekte hij nieuwe hindernissen, nieuwe vijanden. Alles om hem heen moest vallen. Hij was zelfs een* zaam, terwijl men hem toejuichte. Steeds kleiner werd de kring zijner vrienden. Zijni ROBESPIERRE lot zou hij -niet ontkomen: met zekerheid naderde zijn ondergang. Hoe sterk ook zijnt energie was, hoe groot zijn heerschzucht hij kwam tenslotte tè geisoleerd te staan om zich te kunnen handhaven. Op het scha* vot, waarheen hij zoo vele tegenstanders had gezonden, liet hij zelf het leven. Een eigenaardige figuur van de Franscha Revolutie. Eerzuchtig in de hoogste mate, niets en niemand ontziende, maar tegelijk eerlijk en volkomen betrouwbaar. Vergadering van een revolutionair comité. (Anonyme houtsnede van een tijdgenoot van Robespierre.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10