DAVID LIVINGSTON
Maximiliaan Robespierre
DAVID LIVINGSTONE (1813—1873)
Het leven van den Schot David Livings
stone, geboren in een klein dorpje, gestor
ven nog in de kracht van zijn leven in het
bijkans onbekende binnenland van Afrika,
is een merkwaardig leven. Merkwaardig
door de wilskracht, die hij heeft ontwik
keld; door de resultaten, die hij heeft be
reikt; door de omstandigheden, waaronder
hij werkte.
Livingstone's vader, Protestant in hart en
nieren, dreef een kleinen theehandel in de
nabijheid van Hamilton, maar was, zooals
het algemeen heette, te nauwgezet om daar
door ooit rijk te worden. Vandaar, dat David
gezel in een katoenspinnerij nabij Glasgow
werd. Maar, hij was innig godsdienstig, en
reeds vroeg ontwaakte in hem de lust om
zendeling te worden. Hij heeft echter begre
pen, dat, om dit doel te bereiken, hij zich
meer kermis moest verschaffen dan hij op
de dorpsschool had gekregen. Gelukkig kon
hij op de avondschool zijn zucht naar klas
sieke letterkunde voldoen; verder las hij
veel werken over godsdienst en natuurlijke
historie; maar boven alles ontwikkelde zich
de neiging naar het zendelingschap. Hij
dacht toen in het bijzonder aan China, en
studeerde ijverig aardrijkskunde, maar ook
geneeskunde en godgeleerdheid. In de fa
briek zette hij zijn studie voort door onder
het werken te lezen uit het open voor hem
op de machine liggende boek, hetgeen hem
zijn verder leven de eigenschap heeft gege
ven, dat hij te midden van het grootste
rumoer in zijn lectuur nimmer werd afge
leid. Hij bracht het zoover, dat hij op 22-
jarige leeftijd een licentiaat in de medicijnen
.verwierf en zijn diensten aan de Londen-
sche Zendingsvereeniging kon aanbieden.
I-Iet zou nu echter niet China zijn waarheen
hij trok, maar Zu'id-Afrika. Want in China
woedde de Opiumoorlog en de aandacht was
Op Afrika gevestigd door de verslagen van
den Zendingsarbeid van Moffat, Hamilton
en anderen.
In 1840 vertrek Livingstone met bestem
ming naar Port Natal; hij deed over die
reis het klinkt thans als een sprookje
drie maanden. Daar heeft hij kennis ge
maakt met den zendeling Moffat; hij werd
opgenomen in diens famiile, en Moffat's
dochter is Livingstones vrouw geworden,
die nooit geklaagd heeft; ook wanneer de
ontdekkingsreizen van haar man hem jaren
ien jaren wegvoerden. Aanvankelijk ver
richtte Livingstone den eigenlijken zendings
arbeid; van Natal ging hij naair het land
der Bechuanas, en te midden van hen, ruim
700 mijlen noordelijk van Kaapstad, arbeid
de hij tot 1845. Toen trok hij noordelijker,
naar Ivolobeng en op dezen bijkans uiter
sten post van wat toen het bekende Afrika
vormde, ontwaakte de lust naar ontdekkin
gen in hem.
We moeten niet vergeten, dat het de
tijd was van de groote Afrikaansche ont
dekkingsreizen en dat het nog het tijdperk
•was, waarin het binnenland werd bereisd
met als eenig doel het binnenland te leeren
kennen. Eerst later zou de politieke verdee
ling van Afrika den doodsteek toebrengen
aan het zuiver wetenschappelijk onderzoek
en zou de geograaf de vlag van een of ander
Europeesche mogendheid volgen.
Hij bereikte op deze eerste reis het Meer
Ngami en sloot met het machtige stamhoofd
in die streken een vriendschap," die aan
Livingstone een verder deel van het Afri
kaansche binnenland opende. Maar daar
heen trok hij niet, voordat hij vrouw en
kinderen naar Kaapstad had gebracht en
doen scheep gaan naar Europa. Livingstone
zelf studeerde er nog wat sterrekunde en
ondernam toen de reis, die twee jaren zou
duren, maar die hem vijf jaren van Enge
land en de zijnen verwijderd hield.
Voorbij het Meer Ngami doorkruiste hij
het gehecle Afrikaansche vasteland van
Loanda aan de West- tot Quillimane aan de
Oostkust. Hij had daarbij gelegenheid den
Zambesistroom door het Portugeesche gebied
tot aan zijn monding in den Indischen
Oceaan te volgen en kwam over Egypte in
1856 in Engeland terug.
In zijn „Missionary Travels and Research
fin South Africa", twee groote dikke declen,
legde hij zijn bevindingen neer. Zoowel geo
grafische als Zendingsgenootschappen heet
ten hem hartelijk welkom.
Werd over Afrika gesproken, zijn woord
gold voor wet Groote steden droegen hem
het eereburgerschap op en aan tastbare be
wijzen van sympathie ontbrak het hem niet
Livingstone werd Britsch Consul voorver-
schillende plaatsen in het zuidelijk deel van
Midden-Afrika. In 1858 vertrok hij voor het
ondernemen van een nieuwe reis. Deze had
niet slechts een geografisch, doch ook een
zedelijk doel, namelijk om den slavenhandel
tegen te gaan, o.m. door de Inlanders tot
industrieelo werkzaamheid en landbouw,
vooral katoenteelt, op te wekken en hun
binnenland voor den handel te ontsluiten.
De Zambesi was wel de prachtige rivier,
die hij gedacht had, maar bleek ook tenge
volge van watervallen volstrekt niet bevaar
baar; de vruchtbaarheid der landstreek viel
tegen, en liet ;e.kt d^r Portugeezen om de
Zambesi te sluiten, stond onbetwistbaar
vast daarbij hebben tijdgenooten zich afge
vraagd of Livingstone wel de man was om
een expeditie als deze, die over stoombooten
beschikte en een .gewapend karakter had, te
leiden. Wel heeft hij, in zijn „Narrative of
an expedition to the Zambesi and its tre-
butaries", in 1865 verschenen, veel merk
waardige dingen kunnen verhalen, maar
toch, het resultaat bevredigde hem ook zelf
niet volkomen; naast hem waren andere
Afrika-reizigers verschenen, onder wie Spe-
ke en Baker, en Livingstone voelde zijn ar
beid nog geensszins voltooid.
Zoo vertrok hij in 1S55 ten derde male
naar Midden-Afrika. Hij zelf, en ook de zij
nen zullen niet hebben kunnen bevroeden,
dat het afscheid, dat hij nam, een afscheid
voor eeuwig zou zijn. Meer dan 7yz jaar
heeft deze reis geduurd, die voornamelijk
nieuwe dragers, door hem verkregen, stel
den hem in staat om de ontdekte meren-
ketcn thans aan de Westzijde om te reizen.
Hij nam afscheid van Stanley, die bij zijn
terugkomst in Europa zijn bekend boek:
„How I found Livingstone", uitgaf, dat al
gemeen opzien baarde. Maar lang zou deze
reis van Livingstone niet duren. Na een ver-
geefsche poging om het Meer Bangwelolo
over te steken, was hij de Loealaba over
getrokken en gekomen in een moerasach
tige streek, waar men soms drie uren ach
tereen tot over de heupen in het water ging.
Te midden van een der vele Afrikaansche
6tammen, die tot zijn vrienden waren gaan
behooren, heeft hij in een hut, die men voor
hem opgetrokken had, zijn laatste da;
doorgebracht Veel en op weemoedigen toon
sprak hij over zijn huis en de zijnen. Nog
in zijn laatste dagen wilde hij alles voor
De WESTMINSTER
ABBEY te Londen, h-et
Britsche nationale mau
soleum, waar Livingsto
ne's stoffelijk overschot
werd bijgezet.
ging door het onmiddellijk ten Zuiden aan
den Evenaar grenzend gedeelte van Afrika's
binnenland, Livingstone is bij de monding
van de Rovuna aan de kust van den Indi
schen Oceaan Afrika binnen getrokken; bij
het in 1859 door hem ontdekte Nyassa Meer
heeft hij zich noordelijker begeven, totdat
hij het Meer Lemba heeft gevonden, dat
met het Zuidelijk uiteinde van het Tan
ganyika Meer samenhing. Hij heeft rondom
dat meer gezworven, en aldaar de door een
breede rivier verbonden meren ontdekt,
hij heeft er in de verwachting geleefd, dat
hij hier de oplossing zou vinden voor het
Nijl probleem.
Wel is het vermoeden bij hem opgekomen,
dat hij zich niet meer met dit probleem,
doch met dat van den Komigostroom had be
zig gehouden, maar zelfs toen hij zich met
Stanley overtuigd had, dat het Noordelijk
einde van het Tanganyika Meer met de Nijl
in geen veilbinding kon staan, zag hij in de
Loeapoela nog altijd de eigenlijke bron van
dezen stroom.
Door den onwil van zijn Afrikaansche
dragers werd hij in Juni 1871 gedwongen uit
ROBERT MOFFAT, Livingstone's schoon
vader, is een der groote zendingshelden ge
weest, die veel heeft mogen tot stand bren
gen. Geheel alleen vertaalde en drukte hij
'den Bijbel, in de taal der Bechuanen. Toen
hij Bechuanenland verliet was dit eertijds
woeste volk prootendeels gekerstend en in
het bezit van een eigen geschreven taal.
Johanna terug te keeren naar Oedzijdzyi.
Daar heeft Henry Morton Stanley hem in
November van hetzelfde jaar aangetroffen.
Stanley, die ondanks zijn jeugd reeds een
eel bewogen leven achter zich had, en als
Engelsch dagbladcorrespondent den strijd
in Abessynïë had gevolgd, had van de „New-
York Herald" opdracht gekregen om Li
vingstone, van wien men sedert jaren en
dagen niets meer had vernomen, op te spo
ren.
Van Zanzibar trok hij met een groot es
corte het binnenland in, en hij is er langs
onbetreden wegen in geslaagd om op 3 Nov.
1871 den verloren ge waan den ontdekkings
reiziger te vinden. Livingstone, door deze
onverwachte ontmoeting en de schat van
berichten uit Europa, maar ook de aanvoer
van nieuwe hulpmiddelen, als het ware her
leefd, heeft zich met Stanley opnieuw naar
het Tanganyika Meer begeven. Hij heeft er
bevonden, dat de meren Tanganyika en
Lemba geheel op zichzelf staan, en den Nijl
niet voedden. Maar overtuigd was hij nog
niet, en bovendien, de nieuwe provisie en
ivoor inruilen om aan zijn bedienden te
ven, indien zij hem naar Zanzibar terug
brachten cn zoodoende poogden hem Enge
land te doen bereiken. Maar hij was te veel
verzwakt; zelfs een krachtig gestel als het
zijne was tegen deze rei'zen en deze ontbe
ringen niet opgewassen. Geheel alleen in
het midden van Afrika is hij gestorven; nog
is de plaats aangegeven, waar men onder
een groote boom de ingewanden, met zorg
uit het lichaam genomen, heeft begraven.
Met groote toewijding vervoerden zijn be
dienden zijn stoffelijk overschat, dat zij
met zout opvulden en in de zon legden ten
einde het voor bederf te behoeden. Eerst
daarna werd de doodstijding aan liet In
landsche Hoofd gebracht, die liet schieten en
de trom roeren.
Zes maanden heeft de moeilijke reis ge
duurd, en nog aan het einde van die zes
maanden moest Livingstone's overschot, als
een baal dngepakt, naar Zanzibar worden
verzonden, opdat de Inlanders, die bezwa
ren maken tegen het vervoeren van een lijk,
zouden worden misleid. Voor zijn papieren,
zijn instrumenten en zijn kleeren had men
de grootste zorg en alles kwam, danik zij
deze toewijding, aan hem betoond, in g
orde te Londen aan. Daar heeft men op
18 April 1874 Livingstone een plaats gege
ven onder de gewelven van de Westmin
ster Abbey. Zijn stoffelijk overschot is er
heen gedragen uit het gebouw der Konink
lijke Aardrijkskudige Maatschappij, en een
groote menschenmenigte, van hoog tot
saamgekomen, nam aa.n de lahtste eerbe
wijzen deel. Tot degenen, die aanwezig wa
ren, behoorden niet slechts Stanley en Dr.
Moffat, die Livingstone's beide zonen bege
leidde, maar ook Jacob Wainwraight, de
vrijgekochte en tot het Christendom bekeer
de jonge Afrikaan, die bij deze gelegenheid
als het ware de verpersoonlijking was vain
het heilzame werk van zijn meester.
Want, en dat is ongetwijfeld Living
stone's groote en blijvende beteelcenis, in
den ontdekkingsreiziger lis de zendeling niet
ondergegaan. Door zijn langdurig verblijf
aan den rand vaar het niet ontsloten binnen
land van Afrika mocht in Livingstone de
lust tot ontdekkingsreizen zoodanig zijn
wekt, dat hij daaraan geen weerstand kon
bieden niet slechts het kennen en betre
den van dit ombekende gebied, maar ook
het openstellen van het gebied voor het
Christendom en het tegengaan van de er
gerlijke Inlandsche toestanden was zijn
hoofddoel. Had Livingstone langer geleefd,
hij zou de periode, aanschouwd hebben,
waarin het werk van hemzelf en van ande
ren, hetzij op zuiver moreelen, hetzij op
wetenschappelijken grondslag gevestigd,
politieke doeleinden zou worden ge
bruikt, of liever misbruikt.
Zijn eenvoud heeft hem over de gevaren en
ontberingen, die hij jaren achtereen te mid-
van slechts Inlandsche lotgenooten
meemaakte, doen schrijven als waren het
dagelijksche voorvallen. Het lijkt een tijd,
die eeuwen achter ons ligt, wanneer wij
daarvan hooren gewagen, en toch was liet
een tijd, waarin men in onze beschaafde
wereld reedis over de gemakkelijke verbin
dingsmiddelen beschikte, diie wij thans
voor dergelijke Overzeesche gebieden als
vanzelfsprekend beschouwen.
Livingstone was een groot, maar hij was
ook een edel man en hij is dat gebleven
totdat hij, uitgeput door vermoeienissen en
door het Afrikaansche klimaat, de moede
oogen sloot.
Een Afrikaansche
Lijdenspsalm
Bewerking van Jesaja 53
De bekende Afrikaansche dichter To-
tius heeft in ,Die Kerkblad" een berij
ming gepubliceerd van het 53ste hoofdstuk
van Jesaja. Wij laten haar hier gaarne vol
gen, terwijl wij meenen een beschouwing
ovor de letterkundige waarde van deze ar
beid achterwege te mogen laten.
L Wie het geglo Gods wonderspraak,
deur sy profeet bekend gemaak?
Die arm van God aan wie en waai'
is dit in kragdaad openbaar?
2. Hij tog het voor Hom opgesp ruit
'n skrale loot uit dorsland uit:
gestalte of heerlikheid vir wie
Hom aansien, had die spruitjie nie.
3. Hoe sou ons Hom dan kon begeer?...
Hy was verag, verlate meer
as alle mense, 'n smarte-man,
die lydenssnare aldeur gespan.
4. Vir Hom die aanblik was so erg
het elk die aangesig verberg;
ja Hy, groot Lyder, was verag,
en ons, ons het Hom nie geag.
5. Sy lyde 't ons van Hom vervreem,
maar Ily 't óns lyde op Hom geneem!
En al dit smarte wat ons pla,
het Hy, gewilliglik gedra,
6. Maar ons 't gemeen dit is sy plaag:
dat dit die Hére het behaag
om só sy tugstraf te verskerp
en só in druk Hom neer te werp.
7. Om ons oortreding 's Hy deurboor;
ons ongeregtigheid daarvoor
is Hy vcrbrysel, en die straf
wat ons die vrede in volheid skaf,
8. dié was op Hom; en deur sy wond
wordt ons van krankte en kwaal gesond.
Soos skape wat hul koens verloor,
het ons gedwaal, elk in sy spoor;
9. maar onreg wat óns het gedaan,
dit het die Here oor Hóm laat gaan.
Mishandeld, het Hy neergebuk,
sy mond nie oopgemaak in druk.
10. 'n Lam ter slagting heengelei,
so stil en stemmeloos was Hy.
Hy 't soos 'n skaap wat stom is voor
sy skeerders, nie sy stem laat hoor,
11. Uit druk en ooi-deel weggebring,
merk niemand met bekommering
dat uit die levenswêreld Hy
is weggestoot en afgesny.
12. Die sonde van my volk 't op Hom
as sware smartplaag neergelcom;
en hul het Hom 'n graf gegee
met dié van goddelose mee.
13. Maar Hy, van aardse goed ontbloot,
was by 'n ryke im sy dood,
daar Hy geen onreg het gedaan,
geen leu'n sy lippe 't oorgegaan.
14. Die Here sélf het dit behaag
Hom te verbrysel; by sy plaag,
toe lyde in stortvloed het ontwaak,
het Hy sy dienskneg kraaiik gemaak.
15. Het eers sy offerbloed gevloei,
dan sien Hy bly'n nakroos bloei
en lange dae, as deur sy hand
Gods werk gelukkig kom tot stand.
16. Vier al sy lyde en sielsverdriet
sal Hy dit sien en vol geniet;
en, self regverdig, deur sy lig
regverdigheid en vryheid stig
17. vir heel 'n leërskaar hierné,
vir wie Hy al die skuld wou dra.
Dies word aan Hom mét grotes mee,
mét magtiges 'n deel gegee;
18. daar Hy sy siel, in lvde oorgroot,
vol uitgestort het in die dood;
en, deur verned'ring diep gekwel,
by die oortreders is getel,
19. terwyl tog hoog hul skuldelas
Hom op die hart gebonde was,
en Hy 'n lydenswonder dit!
vir die oortreders het gebdd.
Een figuur uit de Fransche Revolutie
Als wij aan Robespierre denken, stellen
we ons hem onwillekeurig voor als een ty-
ran, die, zonder aanzien des persoons,
verbiddelijk alles uit den weg ruimde wat
hem hinderde. Hij alleen wil leven
schenkt slechts hun het leven, die zich aan
hem willen onderwerpen.
Maar is dat de werkelijkheid? Was dat
inderdaad Robespierre's karakter? Hoe is
hij er in geslaagd, een tijd lang vele mil-
lioenen te overheerschen in jaren van
enorme beroering?
Die vragen zijn niet gemakkelijk te be
antwoorden Robespierre's vader was een
zonderling. Hij was aci/vocaat, maar een
vocaat zonder practijk. Toen zijn vrouw
stierf en zijn kinderen alle nog jong waren
werd hij door een vreemde zwerfzucht aan
gegrepen. Hij zwierf rond door Frankrijk
en Duitschland, terwijl zijn bloedverwanten
zich al lang van hem hadden afgewend en
hem geen steun verleenden. Nog eenmaal
werd hij in zijn geboorteland gezien, en
daarna verloor men ieder spoor van hem.
De ouderlooze kinderen werden toen bij
verwanten grootgebracht De beide meisjes
werden toevertrouwd aan twee tantes,
Eulalie en Henriette, terwijl een oom, die
bierbrouwer was, zich ontfermde over den
jongen Maximiliaan en zijn broer.
Maximiliaan hield er aJs kind van, al
leen te zijn. Hij moest daarvan wel houden
Want hij ging zeer slecht met kinderen om
Hij was eigenwijs, weinig inschikkelijk en
hooghartig. Hij vocht alleen, als hij zich
sterker voelde. Zijn eentige vreugde bestond
daarin, dat hij 's Zondags de zusters mocht
bezoeken, die bij de tantes Eulalie en Hen
riette waren ondergebracht. En Robespierre
die later over revolutionnairen zou heer-
sohen, deed hier zijn uiterste best om de
Touwelijke handwerken te leeren! Men
stelle zich den eenigszins schuwen knaap
fin de hoede van tantes en zusters, te
vreden met alles wat men hean voorzet, en
ingespannen bezig met handwerken. Terwijl
de jongens van zijn leeftijd hem een verve
lend kameraadje vonden, prezen de volwas
senen zijn groote vlijt Zelfs de bisschop
van Atrecht dat was de stad, waar de
kinderen woonden mocht den jongen
Maximiliaan graag en bezorgde hem later
een vrijstelling voor het Parijsche college
Louis le Grand. Op zekeren dag bezocht
Lodewijk XVI, wiens hoofd later onder de
guillotine zou vallen, dat college en Maxi
ma liaan hield als beste leerling de begroe
tingsrede.
Ook op dit gymnasium was Robespierre
m voorbeeldig leerling. Hij heeft het zoo
arm, dat hij in versleten kleeren en op ka
potte schoenen rondloopt. Maar het weinige
geld, dat hij nog heeft, geeft hij uit, om
zijn haar door den kapper te laten opma
ken. Zijn geheele leven heeft hij buitenge
woon veel zorg aan zijn coiffure besteed.
Zijn klein, puntig hoofd moest altijd keu
rig opgemaakt zijn en als hij zich later
naar de ceremoniën van de revolutie begaf
of een groote aanklachts- of verdedigings
rede moest houden, dan besteedde hij uren
aan het in orde brengen van zijn pruik.
Gedurende zijn leertijd op het college
was Robespierre eenzaam, want zijn familie
liet nooit iets van zich hooren. Aan kwa
jongensstreken deed hij niet mee, hij „vos
te" in den volsten zin des woords, om de
examens maar zoo spoedig mogelijk achter
den rug te hebben en zelfstandig te zijn.
Tenslotte word hij advocaat te Atrecht,
waar men hem met welwillendheid behan
delde. In dien tijd verdeelden de rechters
nog zelf de rechtszaken onder de ingeschre
ven advocaten. Menige zaak van beteekenis
werd hem toegeschoven, maar Robespierre,
wien het verdroot, dat hij van de goedheid
der rechters afhing, gevoelde als dwang,
wat de andere advocaten als vanzelfspre
kend aanvaardden. En zoo kreeg hij min
of meer een hekel aan zijn beroep. Hij ken
de slechts één wensch, één doel: hoogerop,
hoogerop! Overdag hield zijn eerzucht hem
voortdurend bezig, des nachts droomde hij
er van.
Zijn populariteit kreeg een ernstigen klap
toen hij met hartstocht een aanhanger van
Benjamin Franklin verdedigde, diie op zijn
huis een bliksemafleider had staan en daar
om door de stadsbevolking als toovenaar
werd beschouwd. In een bewogen proces
gelukte het den jongen advocaat, hem voor
veroordeeling te behoeden. Maar bij de
rechters had hij het verbruid, daar zijn plei
dooien urenlang duurden en niet lang daar
na werd hij door zijn confrères in den ban
gedaan, toen hij een geschrift publiceerde
tegen de balie van Atrecht. Processen kreeg
hij bijna niet meer van de rechters, de
gunst van de rijken had hij verspeeld: hij
wendde zioh tot de bezitloozen. Hij was
toen een-en-dertig jaar oud.
In Januari 1789 riep Lodewijk XVI de
Staten-Generaal te Versailles bijeen. Hij
deed dat niet vrijwillig, want het gistte
onder het volk en de koning begreep, dat
een persoonlijke stap noodig was. Ook de
burgere van Atrecht hadden hun afgevaar
digde te kiezen. De adel, de geestelijkheid
en de derde stand stelden hun candidaten.
Door de kleine burgers en de boeren werd
Robespierre, de advocaat der armen, geko
zen. In zijn verkiezingspamflet drong hij er
bij de burgers van Atrecht op aan, een on
omkoopbaar afgevaardigde naar Versailles
te zenden. „Onomkoopbaar" is sinds dien
zijn lievelingswoord gebleven. Steeds ge
bruikte hij het om zijn tegenstanders te be
schuldigen van corruptie en zelfzucht, om
propaganda voor zichzelf te maken. En het
is inderdaad waar, dat Robespierre onom
koopbaar was.
Spoedig werd hij in het parlement een op
vallend persoon. Hij hield er van, voortdu
rend te interpelleeren op scherpe, geestige
wijze. Herhaalde malen werd hij in parle
mentaire commissies gekozen. Geleidelijk
klom hij op de ladder van de macht Eri
tegelijkertijd besloop hem een zekere vrees
voor zijn medeburgers, die steeds erger
werd. Hij had die vrees ook noodig als zijn
dagelijksch brood; hij werd er door ge
dwongen tot nieuwe daden van eerzucht
Als voorzitter van de Nationale Conventie
had hij zoo veel maoht, dat hij het durfde
wagen, de eerste, invloedrijkste persoonlijk
heden op zij te zetten en zelfs te laten te
rechtstellen. Altijd ontdekte hij nieuwe
hindernissen, nieuwe vijanden. Alles om
hem heen moest vallen. Hij was zelfs een*
zaam, terwijl men hem toejuichte. Steeds
kleiner werd de kring zijner vrienden. Zijni
ROBESPIERRE
lot zou hij -niet ontkomen: met zekerheid
naderde zijn ondergang. Hoe sterk ook zijnt
energie was, hoe groot zijn heerschzucht
hij kwam tenslotte tè geisoleerd te staan
om zich te kunnen handhaven. Op het scha*
vot, waarheen hij zoo vele tegenstanders had
gezonden, liet hij zelf het leven.
Een eigenaardige figuur van de Franscha
Revolutie. Eerzuchtig in de hoogste mate,
niets en niemand ontziende, maar tegelijk
eerlijk en volkomen betrouwbaar.
Vergadering van een
revolutionair comité.
(Anonyme houtsnede
van een tijdgenoot van
Robespierre.)