HOE HEIT WIS 0
LEEU
Bij de Willem de Zwijger=herdenking
Vandaag reproduceeren wij twee sch<il-
derijen van Fransche meesters, welke beide
voorstellingen uit de Middeleeuwen geven
Op de eene prent zien wij een bruiloftsstoet
die vroolijk door het veld trekt Voorop,
gaat een tweetal speellieden met hun won
derlijke oude instrumenten. Het zou ons
niet verbazen, indien dat van den eenen
muzikant een ouderwetsche doedelzak
bleek te zijn.
Achter hen volgt het bruidspaar, feeste
lijk gesierd met linten en bloemen. Maar
vooral het bruidje trekt de aandacht, met
haar bevalligen hoofdtooi. De familieleden
en grooodigden wandelen aohter hen aan,
en zoo, op vroolijke, gezellige wijze, trekt
men tor bruiloft Toendertijd was het nog
geen schande bij feestelijke gelegenheden
te voet te gaan, en durfde men ook gerust
in het openbaar zijn vroolijkheid te uiten.
Onze tweede plaat geeft er ons een voor
stelling van, hoe het op algemeene feest
dagen in een middeïeeuwsche stad toeging.
Welk feit men in dit stadje viert zouden
wij zoo zonder meer niet kunnen zeggen.
Misschien herdenkt men den stadspatroon,
of houdt een groot personage zijn sta ti gen
intocht binnen de poorten. Hoe het zij, de
poorters laten zich niet onbetuigd. Uit de
schilderachtige oude huizen hebben zij kost
bare tapijten gehangen, om aan de puien
een nog schooner aanzijn te geven, uit alle
ramen toonen de bewoners hun belangstel
ling voor hetgeen er in de smalle straat
voorbijtrekt, en dat er iets anders in kan
nen en kruiken is dan zuiver water laat
zich licht denken. Zie maar hoe op den
straathoek een dorstige zich met welgeval
len aan een hartigen dronk te goed doet
Naast deze vroolijke tafereelen biedt dit
tijdperk ons echter ook veel, dat een ge
heel anderen indruk op den modernen
mensch maakt Wij denken hierbij aan de
oude rechtspleging, welke voorwaar niet
malsch was.
Duimschroeven en pijnbank zijn daan-ar
de welbekende, en evenzeer afschrikwek
kende voorbeelden. Een ander verschrikke
lijk ding uit hetzelfde tijdperk zijn de hek
senprocessen, die uit het jaar 1484 dagtee-
kenen. Paus Innocentius VIII beva! in dat
jaar per bul het oprichten van de heksen
rechtbanken. Het geloof aan hekserij is
echter ouder dan die bul, waarin dan ook
gesproken wordt van klachten over hekse
rij, die den paus zijn ter oore gekomen.
Men nam bij de hekserij zes trappen aan.
Vooreerst de verleiding, ten tweede de ver
loochening van den christelijken godsdienst,
ten derde het huwelijk met den duivel, ten
vierde den heksendans, ten vijfde het na
deel toebrengen aan menschen en vee, ten
zesde het nooit-biechten, en werpen van de
hostie in het water, of op vuile plaatsen
Wat de verleiding betrof verscheen de
duivel den vrouwen het meest in den vorm
van haar vrijers en verleidde haar alsdan
gemakkelijk. Maakte hij zich kenbaar, dan
verklaarde hij aan zijn slachtoffers, dat zij
voortaan voor altijd in zijn macht moesten
blijven en God en de heiligen moesten ver
loochenen. Haar, die weigerden, dreigde hij I
terstond om te brengen.
De uithuwelijking geschiedde ln tegen-1
woordigheid van een anderen „boozen
vijand'", die de verleide en haar duivelschen
minnaar in den echt verbond. De man
die trouwde, was in het groen of zwart,
zelden in het grijs gekleed en ook altijd
met een langen vederbos gesierd. De namen
welke de duivelsche bruidegom zichzelf
waren zonderling. Het heksenteeken werd
op den rechterarm of in de linkerzijde ge
beten; op den linkerschouder of in den lin
kervoet geslagen. Gewoonlijk at men voor
het huwelijk iets, dat smaakte als vermolmd
hout Ook was alles zonder zout 't Vleesch.
schijnbaar goed, werd later paardenmest.
en als er brood bij was, moest het Zondags
gebakken zijn.
De heksendansen geschiedden op de vol
gende wijze. Men reed er heen op een klei
nen stok, dien de heks van den duivel kreeg
Zij smeerde hem met de zoogenaamde vork-
zalf en sprak daarbij de woorden:
„Wel uit en aan
Stoot nergens aan!"
Menige heks reed op een vork, een kat
of een geit ten dans, maar al die dingen
moesten van tevoren met de heksenzalf ge
smeerd zijn. Deze werd uit het vleesch van
kinderen, die ongedoopt gestorven waren en
die, men op de kerkhoven opgroef, klaar
gemaakt, natuurlijk onder toevoeging van
nog verschillende ingrediënten. Kon
heks niet op de vergadering verschijnen,
dan Het zij zich voor geld door een andere
vervangen.
De dansen hadden driemaal per jaar
plaats: met Pinksteren, veertien dagen na
St Jan en tegen Kerstmis. Terwijl de jon
gen dansten, kookten de ouden het weder
Men kookte regen, rijp, wind, hagel, nevel
en dergelijke dingen; ook rupsen, aard-
vlooien en muizen werden gemaakt In een
pot, die in een niet diep gat in den grond
werd gezet, werd wijnstok- en eikenloof ge
daan. Werd die pot te vroeg omgeworpen,
dan volgde de beoogde nadeelige werking
niet of werden de vruchten slechts ten
deele bedorven. Werd daarbij een klok ge
luid, dan had het koken geen kracht
Het nadeel, dat door de heksen werd ver
richt betrof dieren en menschen en de
eigendommen van de laatsten. Zij sloegen
het vee met een tooverroede zoodanig, dat
het verscheiden dagen later stierf en vergif
tigden menschen, door hen aan te raken
in den naam des duivels. Was de slag niet
sterk, dan ontstonden op de getroffen plok
niettemin zweren, etterende wonden en
doodelijke ziekten.
Eindelijk was aan de heksen door den
duivel ten strengste verboden, om haar too-
verij te biechten. Dikwijls gaf hij haar ter
vergoeding daarvoor tegen Paschen
hostie, die als vcrmold hout smaakte.
Tot aan het begin der achttiende eeuw
hield men de hekserij voor een feit Sedert
won de meening veld, dat hekserij alleen
in de volksverbeelding had bestaan. De
waarheid zal ook hier wel in het midden
liggen. Vermoedelijk was het meest posi
tieve van het heksenwezen zijn vijandigheid
tegen het Christendom, welke zich uitte in
Feestdag in een middeïeeuwsche stad.
het verloochenen en verplicht afzweren van
dit geloof. Bij deze openlijke vijandschap
bootste het heksendom christelijke hande
lingen en gebruiken na, met het doel deze
bespottelijk te maken. In den naam van
Satan geschiedde, wat aam het christelijk
gebruik van den naam Jezus tegenoverge
steld is. Door het huwelijk met den duivel,
door navolging van het wijwater; het mis
gewaad; het avondmaal, enz. werden chris
telijke gebruiken bespot, waaruit mag wor
den opgemaakt, dat de hekserij meer uit
een „eeredienst" dan uit een „leer" bestond
Het doel der vereeniging was ontucht,
giftmengen en benadeeling van allerlei aard.
De plaats en de tijd waren de bergen en de
nacht Het heksenwezen was in dien zin
inderdaad een volkomen georganiseerde
vereeniging. Om geleden onrecht te wreken
vcreenigden zich de heksen tot benadeeling
van het leven en den eigendom van vreem
den, en daar dit gewoonlijk gevallen waren
waarin een minder machtige zich op een
sterkere had te wreken, was het maar al
te aangenaam om {lie wraak met behulp
van den duivel te volbrengen.
En vanwaar komt nu het woord „heks"?
De meesten leiden het af van den naam der
Grieksche god-in „Hekate", wolk woord
„nachtwamdelaarster" beteekent
Naar Hekate heetten spoken „Hecatae".
Tooverspreuken en bezweringen, vooral ook
tooverkruiden, behoorden tot haar gebied
en daardoor werd deze godin de patrones
der gifmengsters. Haar beeld was met eiken
loof en slangen omkranst; kruiswegen en
honden waren aan haar gewijd. In plaats
vam de laatsten is de kat het heksendier
geworden. Dat hier geen toevallige gelijk
heid, doch een innerlijke samenhang be
staat, bewijst de omstandigheid, dat in het
heksengeloof nog verscheiden trekken voor
komen, welke bij Hekate niet worden aan
getroffen. Het heksenwezen moet dus nog
andere voorbeelden in zich hebben opgeno
men. Het is dus niet iets eenvoudigs, doch
iets zeer samengestelds en geschiedkundigs.
Zeer vermoedelijk hebben ook zeer vele ele
menten van den destijds over bijna geheel
Europa verbreiden Bacchusdienst hun spo
ren in het heksenwezen nagelaten.
Een middeïeeuwsche bruidstoet
Het Oranje-nummer van „Stemmen des Tyds"
Het flinke maandschrift „Stemmen des
rijds" verraste met een dubbel nummer in
Oranjekleurig omslag, geheel gewijd aan 'I.
loven en werk van den Prins onzer gewe
tensvrijheid. Ofschoon wij ieder de lezing
van dit nummer kunnen aanbevelen, achten
wij de studies, die „Stemmen des Tijds"
over Oranje brengt, van voldoende beteeke-
nis, om er een en ander uit naar voren tc
brengen.
Dr J. C. H. de Pater opent de aflevering
met
De Levensgang van W. v. Oranje
Willem I werd Philips' tegenstander a
op religieus terrein: om de tyrannie uitge
oefend over het geweten zijner onderda
nen; b. op politiek gebied: Philips wilde in
de Nederlanden de Standenstaat vervangen
door de absoluut geregeerde staat
„De Nederlanden waren ter kwader ure
een onderdeel geworden van de Bourgon-
disch-Oostenrijksche wereldmacht, waarin
zij zich vreemd en onwennig gevoelden.
Zich binnen het keurslijf van den absoluten
staat met zijn eenheid van regeering, wei
en geloof te laten wringen, weigerden zij
en vonden hier steun bij Oranje, die met
juist inzicht besefte, dat alleen een door
organischen groei, niet een door militair
geweld verkregen eenheid duurzaam kon
zijn."
Dr de Pater beschrijft Oranje's leven van
uit dat gezichtspunt Hier en daar gaat hij
wat dieper op sommige kwesties in. Zoo op
de vraag van het karakter van Oranje's
daad: revolutionair en toch gewettigd.
Oranje wilde geen onwettige daden en
allerminst revolutie.
„Oranje leefde in de ideeënwereld van
den standenstaat met zijn dualisme van
vorst en standen, die naast elkaar stonden
met streng gescheiden rechtspositie. Hun
verhouding vatte hij op als een
verdrag, waarmede hij evenals de latere
Monarchomachen de vorm bedoelde, waar
in beider rechten werden samengevat en
dat hij meende te kunnen afleiden uit d'e
voorwaardelijke inhuldiging van den Vorst
De Vorst beloofde de handhaving van de
bestaande rechten en vrijheden des volks
en de Staten zwoeren hem trouw. Brak de
Vorst zijn eed dan hadden de Staten niet
alleen het recht, maar ook de plicht
tegen hem op te treden. Zij ontleenden deze
macht aan Gods souvereiniteit even goed
als de Vorst de zijne".
Deze gedachten komen niet geheel over-
:n met die van Calvijn, die 't „heilig recht
van den opstand" beperkte tot religieuse
motieven. Maar men bedenke, dat Willem
van Oranje, toen hij zich opmaakte tot de
strijd tegen Filips' heerschzuoht en katho-
liek-fanatisme, stond midden in de woelin
gen en verwarringen van zijn gecompli
ceerde tijd en trouwens niet eens Calvinist
was.
Bewonderenswaardig mag Eet genoemd
worden, dat hij, ondanks deze omstandig
heden intuïtief de weg zoo juist heeft -we
ten te kiezen. Dat hij zich feitelijk aan zelf
misleiding schuldig maakte, toen hij vol
hield, niet tegen den koning, doch slechts
tegen Al va en zijn opvolgers te strijden,
moet verklaard worden uit die tijdsomstan
digheden. Deze, van uit de verte dwaze
voorstelling van zaken was den Prins
noodzakelijke tactiek, om Roomsch en on-
Roomsch tot één nationaal verzet te kun
nen bewegen en drijven.
Het is de verdienste van De Paters arti
kel vooral duidelijk te hebben belicht, welk
een moeilijke taak Oranje op zich heeft ge
nomen toen hij de zijde koos zijner arme
schapen.
„Hoeveel gemakkelijker ware het voor
hem geweest zich afzijdig te houden, om
zich in Duitschland een eervolle positie te
verwerven, die in zekeren zin voor hem
voor het grijpen lag".
Want de vijand van buiten-af was ge
ducht, de Nederlanden waren het mach
tige gevaar ten spijt verdeeld en provin
cialisme brak de kracht van handelen. Met
de eigenzinnigheid en het egoïsme der Hol-
landsche en Zeeuwsche steden heeft Oranje
bijna nog meer te stellen gehad dan met de
Spanjaarden. En het werk, dnt hij ten koste
gelegd heeft aan de opvoeding tot eenheid
van de verdeelde gewesten is van weinig
minder gewicht dan zijn bestrijding van
Alva, Requesens en Parma.
Ook 's Prinsen laatste levensjaren zijn
vervuld van bitterheid, door verraad van
vrienden en verwanten. Gemeten naar
Oranje's eigen maatstaf, aldus concludeert
Dr de Pater dan ook, was zijn leven niet
„Hij had geen breuk gewenscht met den
[Koning en het was uitgeloopen op afschei-
I ding. Hij had hulp gehoopt van buitenaf en
het was geëindigd met Anjou's verraad. Hij
had alle gewesten willen vereenigd zien
in zijn strijd tegen Spanje en bij zijn dood
werden de laatste vestingen in het Zuiden
bedreigd en was van al de schoone ver
wachtingen uit de jaren na Requesens'
dood niets over. Hij had in religieus opzicht
verdraagzaamheid gepredikt en de Calvi
nisten, die hem in zijn strijd hadden ge
steund,, en in wier religie hij vrede had
gevonden voor zijn eigen ziel, hadden door
hun hard, onbuigzaam optreden zijn vijan
den in de kaart gespeeld
Maar toch geslaagdl Want zijn leven
had krachten gewekt, die zijn werk zou
den voortzetten en voltooien, zijn dood gaf
nieuw, onweerstaanbaar leven aan die wil
tot het bevechten der triumf.
Oranje is groot als karakter, als staats
man, als strijder, als Evangeliebelijder;
groot omdat hij eigen belang en eer en
macht altijd en overal achter heeft gesteld
hij het belang van de zaak, waaraan hij
zich verbonden had.
Een tweede, zéér gewaardeerde bijdrage
handelt over
d8 drie phasen ln de godsdien
stige ontwikkeling van Prins
Willem,
- is geschreven door Dr. A. Eekhof. Over
de religieuze gevoelens van Willem I is te
allen tijde veel verschil van meening ge
weest Datheen en Filips II kwamen daarin
overeen, dat beiden hein in het godsdieir
stige beschouwden als ee»n hypocriet, Groen
van Prinsterer en zoovelen meer hebben
„het Geloof als een hoofdbeginsel van
's Prinsens daden erkend." Wat is hier de
waarheid?
Dr. Eekhof begint bij het begin: het
Dillenburgsche hof van Juliana van Stol
berg en Willem de Rijke.
Willems ouders waren zeker in hun hart
de Luthersche religie genegen, maar— een
zuiver Luthersch milieu vormde huin hof
niet Willem de Rijke moest te zeer den
keizer naar de oogen zien. „Er werd daar
in Dillenburg, wanneer men op de uiter
lijke belijdenis der Augsburgsche confessie
let en daar kwam het in dion tijd op
aan een groote flauwheid aan den dag
gelegd. In 1548 stond de vader toe, dat het
Interim gelezen werd in de Nassausche
kerken, zond hij de evangelische predikan
ten weg en liet hij de priesters weer toe.
Het was er „geen vleesch en geen visch."
En zeker was Juliana van Stolberg be
slister en overtuigder Protestante don haar
man en omgeving, doch zij legde meer
nadruk op een practisch dan op een dog
matisch Christendom. Zij bezat een diep
Godsvertrouwen, groote liefde tot armen
en verdrukten en een vast vertrouwen op
Gods genade.
Het is noodig op deze beide dingen te
letten, om 's Prinsen houding tegenover de
godsdienst tot 't jaar 1566 te verstaan. Van
een overgang van Luthersch tot Katholiek
kan bij een kind van 11 jaar überhaupt
moeilijk gesproken worden! Maar gesteld
al, dan heeft deze toch veel minder inge
houden dan men van zekere zijde wel eens
voorstelt De zaden van zijn toekomstig
religieus leven liggen diep in het hart van
den levenslustigen, jongen ridder verbor
gen; maar het verschil tusschen de uiter
lijke omstandigheden op de Dillenburg en
te Brussel was niet zoo bijster groot
Willem was tot 1566 een Nicodemiet,
verdraagzaam, hinkend op twee gedachten,
zijn weg zoekend, zonder hem precies te
kennen. In het uiterlijke Katholiek, maar
dit betreft eigenlijk meer de vormen en
ceremoniën dor religie dan wel de leerstel
lingen. Geloofsijver was hem ten eenen-
male vreemd. Het blijkt afdoende uit zijn
correspondentie met den Paus over de be
strijding van de ketterij in Oranje. Toen
de antithese tusschen Roomsch en on-
Roomsch, tusschen Spanje en Nederland al
sterker werd, trachtte hij te hardnekkiger
Katholieken, Lutheranen en Calvinisten te
verzoenen. Het jaar 1567 bracht hem de
groote désillusie. Als balling verliet hij
Antwerpen: van toenadering kon geen
sprake meer zijn.
„Verguisd en innerlijk verscheurd stond
deze Nicodemusfiguur daar in mist en
nacht, tenslotte, gelijk steeds het deel
van dezulken is, alleen."
Hiermee eindigt de eerste phase.
De Prins, terug op de Dillenburg, komt
weer onder invloed van Juliana van Stol
berg en Lodewijk en gaat de Heilige Schrift
lezen. Daarbij louterde het levensleed, ook
in zijn huwelijk, hem steeds meer. De
nauwe aanraking met de Villiers en de
Fransche calvinisten deed hem gevoelen
hun ernst en geloofsvertrouwen en bewon
deren de kloeke beslistheid van hun denken
en dadten. Zou Nederland vrijgemaakt wor
den, dan door het Calvinisme, dat de lijder
lijkheid van het Lutheranisme miste.
Openlijk Lutheraan is de Prins niet ge
weest Van een overgang kan dan ook
moeilijk sprake zijn. Het was een geleidelijk
toenaderen, met het verstand eerst, met het
gemoed daarna volgende. In 1573 was de
phase van weifelen teneinde: de Prins
sloot zich openlijk aan bij de Calvinisten.
Prof. Eekhof maakt over de laatste
periode in de godsdienstige ontwikkeling
van Prins Willem van Oranje nog twee
opmerkingen: de Prins is niet geweest een
streng Calvinistisch Christen en: hij bleef
steeds vrijheid en verdraagzaamheid voor-
I staan. Zóó breed van blik en ruim van hart
was deze man, dat hij in 1570 een instructie
gaf, waarin met nadruk werd verboden
„dat die van der Roomsche Kercke eenige
overlast gedaen worde oft oyck, dat zij
belet worden in 't exercitie van
henlieder religie."
Dr. C Tazelaar schetst de
Figuur van Prins Willem In de
Literatuur van zijn tijd.
Het is uiterst belangwekkend, te hooren,
hoe de historici dezen geweldigen strijder
thans na 4 eeuwen zien en beoordeel en,
Praalgraf van Prins Willem I te Delft
het is toch ook wel interessant om 1
vernemen, hoe 's Prinsen tijdgenooten, hem
hebben gadegeslagen.
Tazelaar kiest zijn oriënteerend mate
riaal uit een Spaansch gezinde rederijkers
bundel: Politieke Balladen, Refe
reinen en Spotgedichten d
X Vle eeuw en de Nederlandse he
Geuzenliederen.
In de eerste komt tot uiting de haat tegen
den Prins, die zich lucht in allerlei laster
en aantijgingen. Doch. merkt de schrijver)
terecht op, uit de stroom van smaad en
schimp en hoon, die zijn dichterlijke vijan
den over hem uitstortten, blijkt, dat zij
heel goed zijn beteekenis begrepen.
In de Geuzenpoëzie vinden wij het ver
band gelegd tusschen Gods goedheid <a*|
het optreden van den Prins, m^.w. de
Geuzendichters beschouwden Willem
Oranje als Gods gave aan Nederland.
Dr. A. P. Roose beziet het rijke onderwerp
•weer van een geheel andere zijde, als zij
handelt over
Het huwelijk van den Prins.
Over de beteekenis van Willems huwelijk
met Anna van Buren valt weinig te zeggen.
Naar de verklaring van een hofdame moet
het een „gelukkig huwelijk" zijn geweest;
wel beklaagde de gemalin zich eenige maan
den vóór haar dood, dat zij van 't innerlijke
leven van haar man even weinig wist als
bij de eerste gelegenheid, toen zij hem
Het huwelijk met de ontrouwe, wufte,
Anna van Saksen, viel samen met de crisis
in 's Prinsen godsdienstig en staatkundig
leven, Het levensleed, ook het huwelijks
leed heeft zijn karakter veranderd, zijn
levensweg gewijzigd. Wat ongeluk leek,
bleek tenslotte een zegen in te houden.
De derde gemalin, Gharlotte de Bourbon,
heeft haar taak als gemalin juist weten te
vervullen, omdat zij niet alleen haar eigen
plaats kende, maar vooral ook die van deD
Prins.
„Zij heeft hem rust gegeven voor lichaam
en geest, opdat hij zich geheel zou kunnen
wijden aan zijn taak. Haar Calvinistisch
Christendom was reeds door hem aanvaard,
maar haar vroomheid heeft over hem ge
waakt en haar zwakke krachten hebben
hem gesteund."
De beteekenis vain Louise de Coligny ligt
meer in wat zij gedaan heeft nit dan tijdens
's Prinsen leven, ofschoon ook dat laatste
niet gering te achten is: „zij heeft de tra
ditie van het Huis Nassau, dat de leden
elkaar trouw blijven in welke omstandig
heden ook, trachten te bevestigen".
Het huwelijksleven van den Prins ver
toont donkere en lichte zijden, maar zegt
Dr Roose ,,'t licht had de overhan d".
De belangrijke aflevering wordt besloten
met een opsomming van „Merkwaardige
uitingen van den Prins", met vertaling door
Prof. van Schelven, en een beschrijving va
„De laatsto levensdag van Prins Willem I
Tenslotte vermelden wij nog de afbeel
dingen: een prent, voorstellende den jon
gen Prins, een portret van den ouderen
Prins, portretten zijner gemalinnen en het
facsimilé van een brief aan Juliana v;
Stolberg.
De oude kerk
te Delft