«■öZi x .5 th
O '5 qj -S m-o p.S-S **S o-S o.'Ei p. 22 E x p.Üq p. p. 'S'i2 x oEohm^x-o 'S'oS'Ssfi'eS'o
VAN BONTE DINGEN
«loor
G. K. A. Nonhebei
Apotheker te Middelburg
Iets over Antiquiteiten
en hunne vervalsching
Het komt me altijd voor, dat cr dn mijn jeugd
veel grappiger uitziende mcnschen leefden dan
tegenwoordig en er ook veel amusanter dingen te
aien waren dan in dezen Lijd. Zoo herinner ik me
nog heel goed de vreemde gebruiken in onze
„aan ncmings tijd". Men kreeg een nieuw pak,
schoeisel, boord en das en zette een hoog en
hoed op.
Die hooge hood was maar eelden nieuw, zoodat
allerlei vreemdsoortige modellen voor den dag
kwamen, Zoo herinner ik me nog levendig een
klein, mager jongetje van 18 jaar, dat de hoed van
zijn vader op had, die een groot, dik hoofd had.
Daar we van to voren in de consistoriekamer al
len bijeenkwamen, had hij zijn hoed daar afge
zet en was er een halve oplaag van de Middelburg
sche Courant uitgegleden en onder de tafel ver
dwenen. Toen hij hem daarna opzette, verdween
zijn heele hoofd er in. Daar men bij die plechtige
gelegenheid, ook al gierden de Maartschc buien,
nooit een overjas droeg, had zijn bezorgde moeder
hem onder zijn nieuwe pak volgestopt met couran
ten, zoodat hij bij de minste beweging, die hij
maakte, onheilspellend ritselde.
Zoo kon men in een klein straatje een bordje
lezen, waarop stond: flier gaat men uit porren".
Die porder was een eigenaardig type. Op een keer
beklaagde hij zich eens, dat hij een klant van hem
met geen mogelijkheid uit zijn bed kon krijgen.
Kort nadien liep hij met een vervaarlijk langen
stok met een ijceren haak er aan.
Toen hem gevraagd werd, waarvoor die haak
toch diende, zed hij: „Ik laat dien slaapkop eiken
avond een koord om zijn grooten teen binden. Dat
koord loopt dan door een in het kozijn geboord
gaatje en heeft buiten het raam een lus. Als iik
die lus nu een Meter naar benoden heb, daa is bij
„uit zijn bed".
Zoo zag men in dien tijd een mijnheer op straat
loopen met een lustre jasje, wit vest, lange Goud-
sche pijp in den mond en twee groote pomadevette
krullen op zijn slapen, die wij toen „spuuglokken"
noemden.
De „antiquiteiten" noemden we een bijna 70-
jarig echtpaar, dat zich totaal niet aan de mode
stoorde en costuums droegen, zooals ze die bij
hun huwelijk aan hadden gehad, gewapend met
een parapl'uue met wit-beenen knoppen. Als ze
die beiden opzetten, versperden ze de straat door
de afmetingen van die para-chute.
Op bepaalde uren van den dag kon men een
mijnheer tegenkomen met een hoogen hoed en cija
handen op zijn rug, waarmede hij met gespreide
vingers steeds waaierde.
Zoo liep er een heer rond, die steeds naar den
haan van den toren keek en uit den aard der zaak
telkens struikelde en dien men den „sterrekijker"
noemde.
Ten slotte nog twee oude, korte dikke dames,
die boide kreupel waren. De ccne had een te kort
rechter- en de andere een te kort linkerbeen.
Als ze wandelden waren hun hoofden nu eens
vlak bij elkaar, maar het volgend moment meer
dan 1 Meter van elkaar. Ze verschilden een jaar
in leeftijd en als ze in een winkel kwamen, zeide
de oudste tot den eigenaar: „Mijnheer van dCT X.,
we hadden een vraag aan u", waarop de jongste
als een echo zei: „Ja, mijnheer van der X., we
hadden eens een vraag aan u".
Maar over die antieke mcnschen en gewoonten
wil ik eigenlijk niet spreken. Het was meer mijn
doel om over stoffelijke zaken uit den ouden tijd
met u een woordje te wisselen. Wat is eigenlijk
een antiquiteit? Ik bezit een vijzeltje met stamper
uit het jaar 1522. Dat is dois 411 jaar oud. Dat mag
men dus zeer zeker een antiquiteit noemen. Maar
wordt de waarde van dit voorwerp mi alleen
bepaald door de ouderdom er van? Dat denken
vele menschen. Maar dan is een verroest stuk van
Foto van Jiri JenicekPraag.
een speer, opgegraven uit een oud-Rameinsch©
vesting, veel meer waard. En een mummie, die
5000 jaar oud is nóg meer, cn dan zou u gevoegelijk
flauw kunnen vallen van bewondering voor een
stukje aschvrije Wales-anthraciet, uit prae-bisto-
rischo tijden. Dat stukje anthraciet die mummie
dat stuk speer oou ik niet graag ruilen voor dat
vijzeltje. Waarom niet? Omdat niet alleen de
ouderdom maar voornamelijk ook de kunstige
bewerking, de schoonheid er van een heej groote
factor in dezen is. En vooral ook de geconscr-
veerdheid er van. Iemand liet mij eens een oude
schotel zien met drie groote, gelijmde barsten en
5 stukjes cr af. Wat zou u die wel schatten? zei
hij. „Ik geef geen kwartje voor dat gehavende
ding", zeii ik.
De man was bepaald verbolgen.
DE DINGEN DIE OM ONS ZIJN
door
G. Sevensma-Themmen
Wat zijn wij voor elkaar?
Het was In de Dolomieten. Den vorigen dag
waren we in een der auto's van de „S. A. D."
(Socicta Automoblllstica Dolomiti) het Stilfser-
joch, of zooals het nu in het Italioansch heet Passo
di Stelvio over gekomen cn afgedaald naar Merand
en vandaar gereden naar Bolzano. En nu stonden
we in den stralcnden morgen klaar voor den ver
deren tocht, den tocht door de beroemde „Dolo-
mietcn-Straszc" naar Cortina d' Ampczzo cn van
daar naar Venetië.
In de auto's van de „S. A D." treft men gewoon
lijk een internationaal publiek bijeen, want
reizigers uit alle oorden van de wereld komen om
di' schoone plekje van Gods aardbodem te bewon
deren. De organisatie is voortreffelijk, ieder krijgt
in de groote touring-car zijn plaats aangewezen
in volgorde van aanmelding, voor de bagage wordt
keurig gezorgd, soms door aanhaking van een
aparte kleine, gesloten bagage-auto cn do bijna
tot zwart gebruinde chauffeurs hebben op deze
moeilijke trajecten een zekerheid in het rijden, die
den passagiers een gevoel van veiligheid moet
geven.
Wij hadden onze plaatsen reeds gekregen en
wachtten met enkele Duitschers cn Italianen op
den chauffeur, die dadelijk zou moeten komen,
wat don tijd van vertrek betrof. Van het plein
kwamen nog een paar dames aangewandeld en
langs de auto liep drentelend een heer. Die moes
ten ceker ook nog mee.
„Good morning", zei een vroolijke stem bij het
begroeten.
O Engelschen natuurlijk die reizen altijd
met een flair en een gemakkelijkheid, die benij
denswaardig is.
Ze stapten in de beide meisjes hadden haar
plaatsen vlak voor o:is. Eir terwijl ze gingen
zitten, trof me van de ccne weer het zonnige in
haar gezicht, toon z4U>ns aanzag, evenals zoo pas
in haar stem bij de begroeting. Ik geloof niet, dat
het zoo mooi was, ik weet het eigenlijk niet meer,
ik weet alleen, dat er iets van uitstraalde, een
zonnige onbevangenheid die sympathie wekte, een
kindeirlijk-gelukkigc simpelheid, dio de behoefte
deed ontstaan iets vriendelijks te zeggen, die rx>n-
nige openheid te beschermen.
We reden weg. Het werd een geweldige tocht
Eerst een rit door een soort kloof en daarna drie
maal het beklimmen en afdalen van 'n pashoogte.
Het publiek wisselde. De Italianen stapten al
gauw uit, bij Carezza maakte een deftig Fransch
echtpaar op leeftijd de auto vol. Er werd niet veel
gesproken, te majestueus stond het berglandschap
om ons heen. Maar soms draaide het Engelsche
meisje voor ons even het hoofd cn wc zagen elkaar
aan in een begrijpen zonder woorden. Er was een
stil contact, een contact dat de taal niet noodig
heeft En van het woeste berglandschap rondom,
waarin de wereldkrijg van 1914 haar sporen heeft
achtergelaten in kapotte huizen en gehavende
bergflanken van de rossig-gloeicnde Marmo-
lata-groep dwaalde mijn blik toch telkens weer
weg naar het zonnige gezichtje voor ons
In Cortina d' Ampezza eindigde de morgen
tocht. Er was tijd om de lunch te gebruiken en
's middags zou een andere auto ons naar Venetië
brengen. En zoo groot was het aantal reinigers,
dat er twee auto's vertrokken en onze Engelsche
buurtjes en wij werden gescheiden. Het speet me,
ik miste iets dien middag: de zonnigheid van het
gezichtje voor me, dat zich even wendde, naar
ons heen.
We hebben elkaar niet weer gezien. We zullen
elkaar ook wel niet weer zien. Maar soms
plotseling midden onder m'n werk zie ik
haar weer voor me: het hoofd even-gewend, het
gezicht bereid tot een glimlach en het denken
aan haar is als aan iets lichts, iets vriendelijks.
Wat zijn wij voor elkaar?
Een zonnestraal of een schaduw?
„Schepen, die in den nacht voorbijgaan", zegt
het mooie Engelsche boekje van Beatrice Harraden
En zoo is het ook: we doemen voor elkaar op in
de levenszee er is een licht een roep en
dan glijden de levens elkaar voorbij, elk zijn
eigen haven tegemoet En toch heeft ook dat
vluchtige voorbijvaren voor ieder onzer bcteeke-
nis gehad. Er gaat niets verloren geen gedachte
geen woord geen daad. En onze persoonlijk
heid openbaart zich niet alleen in het zeggen en
het doen, maar in het zijn. Dat is de zuiverste
afstraling; achter woorden kunnen w» ons ver
bergen achter daden desnoods ook neg maar
ons innerlijke wezen zal zich tenslotte openbaren
in duizenderlei kleine diingen, die aan onze eigen
controle ontsnappen. En er kan sympathie be
staan tusschen menschen, die nooit een woord
met elkander gewisseld hebben. Wat wennen we
's morgens bij onzen dagelijkschcn gang naar ons
werk aan het tegenkomen van dezelfde menschen!
Er zijn menschen, die dut vreeselijk eentonig
vinden, die een straatje omloopen om eens andere
gezichten te zien. Maar er zijn er ook, die vreugde
gevoelen voor een vriendelijk gezicht, dat weer te
voorschijn komt op hetzelfde plekje, die een stil
contact hebben met een zwijgenden voorbijganger,
zonder dat zij iets van hom weten, alleen door een
innerlijke herkenning.
Scltcpen, die in den nacht voorbijgaan.
Zoo zijn we soms het meest voor degenen die
ons het naast staan. We leven jaren naast elkaar
voort eigenlijk oondcr elkaar te kennen en dan
plotseling komt er een moment, dat ons verbijsterd
doet vragen: „Ben je zoo? Heb ik je dan nooit
gekend?" En do achteloosheid, waarin we jaren
langs elkaar zijn voorbijgegaan, wreekt zich op
bittere wijze. Er was een Mcht een roep
maar we hebben cr niet op gelet. En dat broeders
uit één huis ,knideren van één Vader, die belijden
dat Jezus Ghristus in de wereld gekomen is als
het Licht in onze duisternis! Bij ons moest het
alzoo niet zijn. Tot ons komt des te klemmender
de eisch, dat wij het licht der wereld zullen zijn,
het licht ook voor elkander. En dat kunnen wo
alleen, wanneer we door do liefde van Christus
in ons hart dragen het apostolische woord:
„Geliefden, laat ons elkander liofhebben, want de
liefde is uit God."
Een Zeeuwsche
broodwinning in April
door
A. M. Wessels
Wat is de Zeekraal?
Geeft Geertje wat zij vraagt
o heerlijke zeekraal, die
voor den Zeeuwen kiesche*
■maak een lekker voedsel is...
BELLAMY
*t Is AprilI Een maand, die reeds wekenlang
met verlangen, door een groep menschen in Zee
land verbeid is. Vooral zij, die niet ver afwonen
van slijken cn slikken, juichen, wanneer de
Aprilmaand, af do Zeekraal tijd is aangebroken.
Imimers, dan is er wat te verdienen en vooral In
dit crisisjaar, zullen velen er op uit gaan, om van
het door Bellamy benongen zeevoedsel zoo veel
mogelijk binnen te halen. Alvorens u k» korte
trekken den aard van deze broodwinning, die
slechts enkele weken duurt, te schetsen, beant
woorden wij eerst de vraag:
Wat ls de Zeekraal?
Wanneer er op onze stroomen landaanwinning
plaats heeft, het slijk vaster wordt en boven den
gemiddelden stand van hoogwater blijft, ontwik
kelt zich spoedig een sterke plantengroei, waar
onder vooral opschiet de zeekraal of hancnvoet, in
Schouwen „krabbekwaad" en in Vlaanderen
„souterik" genoemd. Het zijn helder groene, rol
ronde, vleezige stengeltjes, als kleine van boven
afgeronde pijpestelen, die in ontelbare menigte
uit het slijk te voorschijn komen. Naarmate het
schor rijper wordt, neemt de plantengroei toe.
Sobere verdienste voor veel werk.
Wie met de spoorboot de Zandkreek wel eens
passeerde, of wie overgezet wordt met de veer
boot Veere-Kamperland, zal op 't oogenblik een
aantal vrouwen op de schorren ontwaren, in
Arnemuidsche klcedcrdracht. Het zijn de zee-
koraalsnijdstcrs, die er al vroeg, op bloote voeten,
op uitgetrokken zijn om een schamel stukje brood
te verdienen.
Het is thans de tijd, dat cc ver van melodieus
klinkende roep van scharretjessss... gamaanaJ...
vervangen wordt door het al oven onmuzikale
.jsoekoraaaaal... De in Middelburg cn Vlissingen
en andere Zeeuwsche steden zoo goed bekende
„Erremuusscn", hebben dan in hun koiven in
plaats van visch, de zoo gewilde zee- of liever
waterplant, die voor zoo menige huismoeder een
uitkomst is in dezen tijd, wanneer de oude groente
op en de jonge er hoegenaamd nog niet is.
Nu, goed klaargemaakt, laat de zeekraal zich ook
In dien tijd wel smaken cn geeft dan een gewilde
afwisseling tusschen 't gewone menu „of uit de
bus of uit den inmaak pot". Het mag heusch wel
eens bekend worden, wat er al gedaan moet wor
den, eer de zeekraal uit de mand van de verkoop
ster goed en wel in do keuken is aangeland.
Misschien dat 't een enkele huismoeder of keuken
meid zal weerhouden om bij 't koopen ervan, den
stelregel te volgen, dien zij nog al cons bij het
koopen van visch toepassen, om voor het z.g.
„klusje visch'' een derde te hicden van den prijs
dien de verkoopster vraagt.
Om de zeekraal te visschen of te snijden, moeten
de vrouwen oorgen tegen het vallen van het water
©p dc plaats harer bestemming te zijn. De beate
plaats nu is te vinden aan de Westzijde van den
Zuid-Bevelandschcn wal. Van Arncmuiden uit is
de wandeling daarheen eenigc uren, zoodat, indien
het 's morgens om 6 uur hoog water is, de vrouwen
en meisjes reeds om 3 uur 's nachts er op uit
moeten. Gekleed met de alleroudste plunje, bloot-
vocts en gewapend met twee of drie korven,
ecnige doeken en een hark, begeeft het gezelschap
zich op weg naar het z.g. schor, waar middelerwijl
het water aan het vallen is cn hier en daar on
diepe putten of kreekjes zijn, waarin eenig water
blijft staan.
Daar aangekomen, zoekt ieder, nadat zij alle
hare rokken op de wijze van een fictsbrook hebben
opgebonden, zoo'n put of kreek uit cn beginnen
die uit te diepen, de uitgegraven slib gebruikend
om rond haar kreek een wal te maken. Dat dit
©en zeer nat en alles behalve pkaierig werk is,
valt licht te begrijpen, daar het op Aprilmorgens
nog wel een vinnig kan vriezen.
Nu begint men met de zeekraal te visschen cn
werpt men deze in de kreek, waar men door roeren
en spoelen, wortels en zand enz. er zooveel moge-
Treurende Man. Olieverf (SL Bemy)
.Vincent van Cogh.
De terugtocht naar de visschersstad.
Na verloop van een paar uren zijn de korven
en de meegebrachte doeken met de doornatte
planten gevuld, en weder, op bloote voeten, aan
vaardt men den terugtocht, naar de aloude vis
schersstad. Wat een wandeling! Reeds vijf zes
uren in touw geweest, cn nu doornat, beladen met
een vracht van 40 tot 50 kilo, marcheert men weer
©cn paar uur. Eindelijk arriveert men in de oud©
vervallen stad en komt men „thuus". Met een
zucht van verlichting worden de rcware manden,
nog zwaarder door de brokjes slib die er onder
aanhangen, neergezet, en een „bakje koffie met
hokientje" (babbelaar), is de voorzeker door nie
mand misgunde verkwikking, waarnaar de moede
draagster het eerst grijpt.
Nu wordt de zeekraal uitgezocht en gereinigd
van de schelpen, onkruidwortels enz. die er zich
nog in bevinden, daarna gewassohen en dan losjes
uitgestrooid om te drogen. Na nogmaals flink door
gezocht te zijn is de zeekraal verkoopbaar.
En voor welken prijs? Och, als Geertje in
Zeeland noemt men diie vrouwen bijna altijd
Geertje voor een vollen schotel een kwartje
vraagt, zog dan nooit: „ik geef maar een dub
beltje"! Want ceker en gewis bekoopt zij later
deze zeekraalvisscherij met rheumatick.
De vraagprijs voor dit artikel zij deze vrouwen
dan ook nooit misgund. Want naar men mij
meedeelde heeft Geertje voor al haar loopen,
haar werken, haar plassen en kou lijden, twee
dagen long, nooit meer dan drie gulden thuis
gebracht. En wie zou haar dat misgunnen?
Goes, April 1933.
„Snoep"
(Opgedragen aan alle huismoeders)
„Pa..
*n Snapschot te Middelburg. Arnemuidsche
vrouwen verkoopen aan Walchcrsche zus teren.
„S1il Piet, pa leest de krant", vermaant zachtjes
moeder.
Stilte.
„Moe
„Wat is er Piet?"
„Mag 'k een stuk kwatta, moe?"
,,'n Stuk kwatta?"
.Alstublieft, moe."
Ineens vouwt vader boos de krant dicht, ziet
beurtelings z'n vrouw en Piet aan, en buldert dan
door de kamer:
„Wat is dat, vrouw?! zeurt hij om snoep??"
,flij vraagt 'n stukje kwatta".
„Kwatta! kwatta!, is dat geen snoeperij soms?
Het is mij wat tegenwoordig; snoep, snoep, en
nog eens snoep, is aan de orde van den dag. Waar
moet het toch been met de kinderen, alles ziet
er donker uit, als 't zoo doorgaat, zullen er nog
verscheidene moeten bedelen moeten bedelen
aeg ik, om 'n korst brood, inplaats van snoepen.
1
Veel t« veel rommel krijgen cc tegenwoordig
veel te veel. En gewoon etenho maar. Dat
moeten ze niet. Dan hebben ze geen eetlust
en sjouwen met hun moeders naar den dokter.
Alle magen zijn bedorven, gewoon eten kunnen
ze niet meer verdragen. Och waren de oudera
toch maar wijzerWat moet er zoo van terecht
komen. Vrouw je geeft die kinderen geen snoe
perijgeen kwattageen niksik wil
het niet hebben; ik wil het niet!" bij ieder
woord bonkte vader met de vuist op tafel.
„Och kom, je draaft weer door".
„Wat?! Moet jij die kinderen nu ook nog steunen
in dat gezeur om kwatta? Vrouw, vrouw toch, ik
dacht dat jij wijzer zou zijnnu snap ik er
niks meer van, niks meerof lieverja! ik
begrijp het welhet ls de geest van den tijd,
die overal doortrekt!och, och, ochwaar
het zoo heen moet?ik weet het nüet
meewarig schudt hij z'n hoofd cn «zucht dan op
eenmaal heftig met z'n vuist op tafel slaande,
vaart hij uit: „Maar het 's uit, hoor!! 'het ia
u i tl Zoolang ik hier in dit huis nog wat te ver
tellen heb is het uit met die snoeperijbeslist
uit! Verstaan, vrouw? Ik wil niet hebben dat jij
dc kinderen snoep geeftnooit meertEn
jij Pietopgehoepeld! Naar bultenspelen...
en pas op, zeur nooit meer om snoep, want an
dershoepel op jong
Piet, zoo vlug hij kan, naar buiten.
Vader bromt noggaat zittenpakt da
krant weer opnijdig slaat hij 'n blad oro...M,
*t wil niet meerhij frommelt 'm in elkaar
gooit "m in een hoek, staat op en zegt:
„Dat ellendig© gezeur ook altijdals ik ook
niet wijzer wasgrijpt z'n sigarenkoker,
steekt 'n Karei I oploopt driftig de kamer op
en neer en trekt aan de sigaar, of 't welzijn van
de jeugd er van afhangt I
Vriendelijk vraagt moeder:
„Smaakt hij nogal, vader?"
G. M.
Mozart en het wonderkind
Mozart had (zeker doordat hij alle nadcelen van
het wonderkindschap uit ervaring kende) een
grooten hekel aan vroegrijpe*talenten. Eens nood
zaakte men hem, het spel van een wonderkind
aan te hooren. De groote meester kon den jongen
niet verhelen, dat hij zijn spel buitengewoon waar
deerde, waarop het wonderkind moed vatte en
bekende: „Ik zou ook zoo graag willen compo-
neeren. Kunt u me ook zeggen hoe ik dat doen
moet?" „O," wuifde Mozart af, „voor je daaraan
begint moet je nog heel wat leeren en ook eeni
beetje ouder zijn dan je nu bent!" „Maar u«
heeft zelf al op uw dertiende jaar gecompo
neerd!" bracht de jongen daartegen in. „Dat is
waar", glimlachte Mozart, „maar toen heb ik ook
aan niemand gevraagd, hoe ik het doen moest!"
124
125