5 HERDENKINGSNUMMER PRINS WILLEM VAN ORANJE WOENSDAG 19 APRIL 1933 Hij houdt de handen op den rug; die schrandere oogen blijven af en toe star op een bepaald punt rusten; soms blijft hij in gedachten verdiept even staan; dan weer wordt plots met een ruk de onderbroken wandeling voortgezet. Oranje zint op middelen, die uitkomst moe ten brengen. Moeten brengen want de toestand is zoo vreeselijk bang. Van allen kant komen de Jobstijdingen naar Dordrecht, Want in Dordt is immers de Prins en uit komst en redding moet toch van Oranje ko- De Prins zucht zwaar en de proeven op dat hooge voorhoofd verdiepen zich. Hij west zich tot zijn moeilijke levenstaak door God geroepen en daarom wanhoopt hij niet, wamt de Almachtige pal immers niet beschamen wat onder beding van Zijn gena de werd begonnen? Maar toch: hoe loodzwaar kan die last drukken vooral nu. Al va trkiimfeert 't is de ure van Satan... 't Is nog geen jaar geleden, dat de Prins van den Dillenburg terugkeerde naar de Ne derlanden. De nood had hem daarheen ge dreven. Zijn stoutste pogingen waren tel kens op een droeve mislukking uitgeloopen. Zijn hoplieden eisohten geld en dreigden met de gevangenis. En als een van alles be rooide balling, vermomd in boerengewaad en van slechts vijf trouwe dienaren vergc- reld, was hij op den Dillenburg aangeko men Maar in de eenzaam ei d had hij gesproken met God en als vernieuwd van kracht was hij naar zijn post teruggekeerd. Hoe harte lijk, hoe welgemeend had 't eenvoudige, trouwe volk der Nederlanden hem begroet. voor Gods aangezicht had Willem van Oranje gezworen, dat hij nooit, nóóit de hei zaak van dat volk verloochenen zou. Door zijn terugkomst was de ingezonken moed van 't volk weer opgeveerd. Ja, men zou strijden èn volhouden met God en met eerel Maar de poging om Bergen te ontzetten as mislukt; in de Zuidelijke Nederlanden was de kans verlorenEn toen was de moord van Zutphen gekemen, vlak daarop gevolgd door den moord van Naarden Gelderland en Friesland buikten weer onder t harde juk van Al vaDaarna kwam de tegenslag met de oorlogsschepen der Noord Hollandsche stedenToen 't beleg van Haarlem; alle pogingen van den Prins de heldhaftige stad te ontzetten waren even joovele teleurstellingen geworden. Nog geen maand geleden was de stad gevallen en vie len honderden door 't zwaard van Alva's ben- len. En toen Alva eindelijk zijn moordwapen in de scheede stak, refd de dood op zijn rwarte paard door Haarlem's straten, en meer dan drie duizend menschenlevens wer den door de pest naar 't graf gesleept En nu nu is de beurt aan Alkmaar j Weer staat de Prins voor de tafel, neemt den brief in zijn hand, en andermaal leest hij wat Sonoy, zijn gouverneur over Noord- Holland hem te schrijven heeft. Wy gebieden ons onderdaniglyk aen uwe Vorstelyke Genade, en kunnen dezel- ven niet nalaten alle de gesteltenisse van dezen quartiere vrijmoedelyk (zoo wy be horen) over te schrijven, hoe dat sedert het beklaegelyk ongeluk van die van Haerlem meest op alle meusohen, (ook onze zaeken meest toegedaen) een zulken verschrikking en vreese is gevallen, dat een ieder slegts omsiet hoe hy uit de Landen best mag geraken, haer goed zal zij best moogen wechmakende door ver scheiden middelen by dage en bij nagt, niet tegenstaende alle ordonantiën en op- sioht, 't welk wy te Water en te Lande daer op hebbe. Want de algemeene roep is, zoo Haer lem in soo langen tijd niet na behooren gevictualieert (zoo men, soo sy seggen, te Winter wel hadden mogen doen) en ont- eet heeft mogen werden, wat hebben wij dan zulks te verwagten? die niet en pijn na behooren voorsien: en of de Fortifi catie alom behoorlyk waren gedaen, daar toe wy gestadig arbeiden, zoo gebreeken ons nog meest alle andere middelen van Proviande, Poeder, Geschut en andere Amunitie, ook vroome Capiteinen en Gou verneurs van Steden. Want die van Alkmaer aangaende met die Capiteynen en Soldaten daer in eynde, en weten wy voorwaer niet of men hem daer zulx op mag betrouwen, dat sy (als de vrome Haeirlemmers hebben ge daen, en daer over de fleur van onze knechten verlooren) de uiterste nood zou den willen verwagten, daerop uwe Vor- stelyke Genade dan verdagt moge zyn... Willem van Oranje legt den brief op tafel; weer wandelt hij U vertrek op en neer; dan blijft hij voor een der ramen staan. 't Is stil in de Nieuwstraat; een enkele l wandelaar geniet van den schoonen zomer avond. 't Wordt donker in de kamer, maar de Prins heeft geen licht noodig. Zijn oogen turen door de smalle Dordtsche straat, maar voor niets heeft hij aandacht. Zijn machtige is met Alkmaar bezig en rusteloos peinst hij op middelen en wegen om de be- barde stad hulp te verleenen. Zelfs Sonoy, anders toch voor geen klein De broeders van den Prins links naar rechts: Lodewijk, Jan, Adolf en Hendrik Anna van Egmond, eerste gemalin van Prins Willem gerucht vervaard, schijnt den toestand be denkelijk te vinden, ja zelfs te wanhopen. En als 't zóó met den aanvoerder gesteld is wat is er dan van pijn manschappen te ho pen? Dat grijpt Oranje aan, en dat vooral doet hem ongeiniist zijn omtrent de toekomst vein Alkmaar. Hij verlaat 't raam en keert weer terug naar de tafel. De avond is gevallen; 't is te donker geworden cm nog te kunnen lezen. Maar de Prins weet reeds wat de brief verder inhoudt: klachten en nog eens klach ten en niets dan klachten. En Sonoy ver wacht van den Prins, dat deze zal helpen en zeer spoedig ook. Op de deur klinkt een bescheiden klop pen, maar Oranje hoort 't niet. Eerst als 't kloppen voor de derde maal wordt herhaald, schrikt de Prins op en opent de deur. 't Is zijn kamerdienaar die 't licht komt ontsteken. De man ziet wel, dat zijn meester weer met ernstige zaken bezig is; stil en snel doet hij zijn werk en zonder een woord te spreken vertrekt hij. Buiten worden de lui ken voor de ramen gesloten; de Prins lui stert er naar of 't iets heel belangrijks is. En dan is hij weer alleen alleen met dw.end gedachten Dóór ligt de brief van Sonoy, diie op spoe dig antwoord rekent "s Prinsen gouverneur zegt aan alles ge brek te hebben: aan geld, aan kruid, aan soldatenVeel kapiteins zijn niet te ver trouwen en 't spook der muiterij waart over al rond.De plattelanders klagen steen en been; hun vee is gestolen en ze worden van twee zijden door den dood bedreigd: door den vijand en door den hongerDe onderhan- delngen met Alkmaar gaven reeds vele moeilijkheden, die in de toekomst nog zullen vermeerderenZal er kans zijn't Noorder kwartier te behouden, dan moeten bovendien Enkhuizen, Edam en Monnikendam flink versterkt worden, maar juist daartoe ont breken alle middelen 't Is duidelijk: zelfs Sonoy verkeert in wanhoop en ziet nergens meer uitkomst, tenzij Met een schielijke beweging neemt de Prins den brief weer op wat schreef So noy ook -weer?...... O ja -hier is het: Sulx dat alle dees dingen, sulx als voorsz: gesteld zynde, na meoschen oor deel niet mogelyk is, die saeke tot een goed einde te brengen of langer te verdu ren, tenwère uweVorstelyhe Genade dan eenig vast Verbondt met eenige grote en mogende Potentaten, en treffelyk ontset voorhanden hadde, het welke «zoo 't alzoo zij, op 't hoogst van noode is, uwe Vor stelyke genade zulx aen alle de Steeden schryve om de vl-ugt te stutten en de Luyden te troosten, die anders geheel verloopen zuilen, en wy van alle, behal- ven onze Vyanden verlaten,ons alleen vin den, en den Vyant ten buite werden: en vermeerdert deze vreese dat men hier opentlyk seit, dat uwer Vorstelyke Ge nade zyn Veldleeger op heeft gebroken, de Steden alleen bezet, en daerop alleen wil laten aankoomen, het welke die gemeene man dan voor een zake van de uiterste nood, ja desperatie agt, seggen daerom soo uwe Vorstelyke Genade geen andere middelen heeft, dat het best is dat onze getrouwe vrinden en toegedaene met Wijf en Kinderen en haer armoetken, dat sy weg kunnen krygen te schepe hen wegh maken, liever dan dat syluyden buiten alle menschelyke middelen, de eene stad voor den ander na lieten innee- men en üs moedwillig en obstinaet om den hals quamen, of dat de Vyant haer alle middelen van te ontkome bename Op 't magere, vermoeide gelaat van den brieflezer komt een wrevelige trek en ia die doordringende oogen een schittering van Hoe dikwijls had hij al niet, wekea en maanden geleden, ernstig aangedrongen om alles tijdig in gereedheid te brengen? Hoe vaak had hij niet bevolen 't leger in goede discipline te houden, zoodat de bewoners van t platteland geen' overlast zouden ondervin den? En had hij niet reeds voor geruimen tijd order gegeven een commissie naar Ham burg te eenden tot aankoop van ammunitie? Sonoy deed precies of dit altegader vraag stukken waren, die opeens uit de lucht kwa men vallenEn wat den gevreesden Span jool betreft was hem op den vijfden van deze maand 't slot Rammekens niet ontno men?Sonoy klaagde of alleen hij met geldgebrek te kampen had; wist hij dan niet van den opstand in de vendels van Alva die zijn soldaten acht en twintig maanden soldij schuldig was?...... Oranje stut 't moede hoofd en sluit de oogen. Even moet hij trachten zijn gemoed tot rust te brengen; vooral in dezen hangen tijd is noodig, dat hij zijn woorden wikt en Dan grijpt hij met vaste hand de ganzepen en sohrijft: Edele, Vrome, Lieve, Bezondere, hoewel wy tot nogtoe aan de affectie en goede genegentheidt die gy van alle tyden tot vordering en welvaren van den woorde Gorts en onze regtvaerdige gemeene zake hebt gedragen, nooit en hebben getwyfelt, en daer door wel verhoopt hadden dat de ervareoheit en experientie van de zaken dezer wereldt ulieden ten minsten zoo verre coude geleert hebben, dat gij lui den om geene accidenten of ongeluk (zoo als de menschen gewoon zyn sulx te noe men, de.n welken nogthans een iegelyk in wat state hy zy t' alle stonden is onder worpen, ja gcenzints ook kan ontylien, wat listen en arbeidt hy daer toe voor went) u lieden zoo ligtelyk en zoudet heb ben laten verschrikken en bvna alle man nelyke kloekheit te nederleggen, gelyk wy uit uwen Brieven geschreven tot Me- demiblik (op den 24 der voorleeden Maendit July) hebben bespeurt: by den dnhout van welken wy anders niet en hebben kunnen merken, dan dat gy de geheele welvaert of qualykvaert van deze Lande der Stede van Haerlem allen wilt toevoegen. Wy nemen Godt Almagtig tot getuige wat bedroeffenisse en hertwee dat wy (overmits het beklaeglyk ongeluk der zei ver Stede overgekomen) gehadt hebben, en ware zulx in perikel van ons lyf en leeven te verhoeden geweest, wy hebben menigmael genoeg gepresenteert 't zelve daer toe te wagen, zoo wy ook geen mid delen of wegen hebben agtergelaten, die ons eenigsints tot hulpe en bystandt der zei ver Steden dogfe te dienen, 't welk im mers by de doodt, zo van den Heere van Batenburg, als van zoo menig ander vroom Capitein en Soldaet genoeg gecom- probeert is. En of al dozen niet tegenstaende Godt Almagtig belieft heeft van der Stede van Haerlem na zijn Goddelyke wille te diis- poneeren, en dezelve uit onzen handen te neemen, zullen wij hem en zyn Goddelyk woort daerom verloochenen, en verlaten? Is daerom de sterke handt Godts eenig- sints verkort en zyn Kerke en Gemeente te niet gebragt? Het is waeragtig dat ons de Christel yke liefde een medclyden doet hebben, over t geene onze broederen aldaer overko men is, maer alzoo van allen tyden het bloedt der Martelaren het zaedt is geweest dier Kerke Godts, zoo hebben wy nu ook, ziende opentlyk waer onze vyandt toe tendeert; hoe hy violeerende alle.geloften en verbonden, Gode nog den mensehe geen Geloove en (zoekt te houden, maer de waerheit na zyn uiterste vermogen preien deert geheel te onderdrukken, des te meer geanimeert te zyn onze regtvaerde zaeke te defendeeren, hem tot den al der- uitersten toe te wederstaen, niet twijfe lende Godt almagtig hem te lesten tot con fusie en spot zal laten vallen, zonder dat gy, door het ingeeven van eeniige quaed- willige, blode, of onverstandige menschen zoo ligitveerd'iglyk cm het verlies van eene Stede zulke goeden en regtvaerdige zake behoort te verlaten, te meer, aengezien de Vyand met al zijn kragt en gewelt de zelve niet en heeft kuainen overweldigen, en nog veele min izal kunnen bekomen zoo vele andere Steden ongelyk sterker, die ons (Godt hebbe lof!) nog resteeren om zyn Goddelyk woordt aldaer te ver kondigen, en zynen naem te eeren, ende welke nu nog meer als te voren gehart en geanimeert zyn om alle vyandlyk geweldt te wederstaen. Wy syn daerom des te meer verwondert dat in dien quartiere zo vele luiden door grote verechikkingen hen lyf en goed zoe ken te salveeren, ende zonder van iemant gejaegt te worden, daermede buiten Lan de te trekken, niet wetende wat opinie wv van alzulk» menschen hebben zullen: wil len zij excuse neemen dat de Steeden al daer niet genoeg gesterkt, of van Pro- viande, Buspoeder, Munitie van Oorloge, en andere noodtzaeklykheeden verzien Rijn. U. L. is genoeg indagtig hoe menig mael dat wy U. L. en den Steden zoo schriftelyk als andersints hebben ver- maent, dat men alle mogelke vlyt aen- wenden zouden ten einde zulx bij tijds en ter beter gelegentheidt mogte geschieden om alzoo alle ongeluk des te beter te voorkomen. Wy hebben ook te meer rei zen den Oversten en Capiteinen aldaer laten verzoeken dat zy overdenkende de zaken die zy voorstaen hare knegten in goede ordere, regelen en discipline zouden houden, op dat den Huisman ten platten Lande beter voor alle gewelt en schade gepreserveert hadde mogen zijn; wilden daerom wel, dat men hen de middelen had gegeeven om zulx te mogen doen De ganzepen vloog over het papier. Al noemden sommigen Willem van Oranje ook de Zwijger, hij behoefde nooit naar woorden te zoeken, vooral niet wanneer 't betrof zijn levensarbeid: de Nederlanden te bevrijden van de „Albaansche en Spaansche tirannij". Maar nu is de pen in rust en de schrijver staart weer op de brief van Sonoy. Wat zal hij zijn gouverneur antwoorden op döens vraag betreffende een mogelijk bondgenoot schap? De Prins legt de pen neer en begint ander maal een wandeling door zijn kamer. Meer dan eens hééft hij aan een bondge nootschap gedacht en vele pogingen om daar toe te komen stelde hij im 't werk. Soms voDd zijn roepstem gehoor, want Spanje en Alva waren schier overal gehaat Maar talrijker waren ook hier de teleurstellingen. Spanje was oppermachtig en Alva gevreesd. Ja, men vreesde de toorn van den ijzeren her tog, en daarcu» ontbrak de moed om hem gemeenschappelijk te wederstaan. En was 't ook van hem geen roekeloos werk dit waagstuk te hebben ondernomen? Wat was hij nu in al die jaren gevorderd? Alles had hij er aan gewaagd en wat tot nogtoe gewonnen? Werd hij niet steeds meer de aauvoerder in een hopeloozen strijd, die reeds aan duizenden l«ven had gekost en waarvan God allee® wist welke offers bij nog eischen zou? Midden iü de kamig l^jft de Prins yas Oranje staan en zijn oogen staren onaf gebroken naar den grond: als zag hij in een visioen de vreeselijkheden van een ontzag lijke toekomst Of hij bondgenooten heeft? Ach, steeds meer voelt hij zich vereenzaamd, verlaten. Zelfs een eigen haard, waar hij van de ver moeienissen van zijn immer gejaagd leven zou kunnen uitrusten, bezat hij niet meer. En een trouwe levensgezellin, die hem door haar liefde en toewijding sterken zou voor zijn machtig levenswerk, kende hij niet Zijn eigen vrouw, de trouwelooze Anna van Saxen, maakte gemeene zaak met Alva 't Is een heete Augustusdag geweest en in de hufoen is 't nog warm, maar de Prins huivert of hij de koorts heeft. En 't is hem of hij in wijde verten 't lachen van Satan hoort: Waar is nu uw God Of hij bomdgenooten heeft wat zal, wat kan, wat moeit hij Sonoy op die vraag ant woorden? Doet die vraag hem niet zijn kleinheid, zijn geringheid, zijn machteloos heid gevoelen? Hij moet die vraag ontkennend beantwoor den, want niet één vorst of volk van betee- kenis durft naast hem gaan staan in den ongelijken strijd. Maar met de erkenning daarvan erkent hij toch tevens, dat alles verloren is en er niets anders overblijft dan op den voorslag van Sonoy in te gaan: la ten de getrouwe vrienden met vrouw en kin deren zich zoo spoedig mogelijk wegmaken vóór 't onherroepelijk te laat is Neen, er is geen bondgenoot zelfs niet De Prins heeft 't benauwd en hij weet niet waar hij rust zal zoeken en wien hij zijn nood klagen zal. Ja, hij staat alléén, gansch alleen, omloeid door een wereld van vijanden Maar staat hij waarlijk alleen? Is in den grooten nood nergens hulp te vinden? Willem van Oranje is alleen op zijn kamer, maar 't is heim nu of Rijn moeder, de vrome Juliana van Stolberg, heel dicht bij hem is en hem influistert, dat zóó groot de nood niet zijn kan of God in den hemel is nóg grooter...... Vóór zijn stoel zinkt de Prins op de knieën. Nu spreekt hij tot God; nu klaagt hij al zijn nood en zorg en angst aan zijn Vaider, die in de hemelen is En nu wordt hij kalm en rustig: nu mag hij zijn zwakke hand leggen in de sterke Vaderhand, die hem tot hiertoe heeft geleid en die ook verder zorgen zal Als Oranje opstaat, is hij een ander man: is iiij een rots, die vast en onbewogen zijn kruin verheft boven de schuimende en ko kende wateren. Kalm neemt de Prins weer plaats aan tafel en met vaste hand vervolgt hij cijn brief aan Soaoy: Gij schrijft ons, dat men u zoude laten weten, of wij ook met eenigen grooten magtigen Potentaat in vasten Verbonden staen, om alzoo dioor eenig treffelyk ont set die grote geweldige magt van den Vyandt te mogen wederstaen, waerop wy niiet laten en willen u lieden voor ant woorden te geeven, dat aleer wy ooit deze zake ende beschermenisse der Christenen - en andere verdrukten in deze Landen aengevangen hebben, wy met den aller Oppersten Pötentact der Potentaeten zul ken vasten Verbondt hebben gemaekt, dat wy geheel verzekert zyn dat wy en alle de geene die vastclyk daerop betrouwen, door Zyne geweldige en magtigen handt ten lesten nog ontzet zullen worden, spyt alle zyne en onze Vyanden, zonder nog thans dat wy middelertydt eenige midde len, die ons de Heere der Heirscharen toegeschikt heeft, hebben of als nog wil len laten voorby gaen.... Regelmatig sohuift de hand over 't pa pier. Soaoy weet nu de hoofdzaak en in dat licht moeten alle andere zaken worden be schouwd. Zakelijk beantwoordt Oranje de vragen van zijn gouverneur. Zijn blik is weer hel der, zijn hand vast. Hij weet zioh van God geroepen en Hij, Die roept, geeft ook kracht om die roeping te volbrengen. Hij strijdt voor het recht en in dien strijd mag hij zich vastklemmen aan God, Die Zijn volk nimmer zal verlaten. Zou dan die strijd hopeloos kunnen zijn? En Willem van Oranje beëindigt zijn brief waarop wij na meer dan dirie en ,een halve eeuw neerzien als op een heerlijk monument van machtig Godsvertrouwen aldus: Vemoekende daerom aen U L wel ernstelyk, dat gy luiden alle zulke ydele vreze afleggende, en der oaverstandige persuatien verwerpende, atijdt het man nel yk hart, 't welk gy voortyden bewezen hebt, behoudet, en een ygelyk zyn beroep en in 't geen wy hem bevolen hebben met alle goede vlyt en neerstigheit zoekt te voldoen, en ook alle anderen tot gelyke ernst en volstandigheit te verwekken, wel verzekert zynde, dat in dien gevalle den zegen Godts in alles by U L zijn zal. Aengezien wy den Vyandt de Zee, zoo hier in Hol landt als in Zeelandt benemen konnen niet en is te twyfelen, hy zynen hoogmoedt wel zal laten zinken: en van onsen weegen en zullen wy niet laten na onsen vermogen in als te verzien, en ulie den alle bevorderinge, hulpe en bystandt te doen des 'ons immermeer mogelyk wordt, zonder ons eigens in te willen sparen eenigen arbeit, perykel of dangier te ontzien. Dat gy zegt dat wy ons Leger opgebro ken hebben, en die Knegten in de Stede gelegt, is 't zelve wel tegen onze wille ge weest, aengezien dezelve zoo ten deele van den Vyand t, als ook van hen zei ven opgebroken zijn en wy dezelve jegenwoor- dïglyk buiten platten Landen met alle mogelyke middelen zoeken te krygen; zoo verzoeken wy datrom andermael, dat gy lieden in alle vrymoedigheit tot het wel varen van den Lande altydt wilt voor varen. En of ons ondertusschen wat ongelux overkomen, daerom den moet niet verlie zende, maer eer bedenkende wat onze zonden wel verdient hebben en dat het in Krygshandel niet altoos voorspoedig kan zyn. Wy willen van onsen wegen niet na laten ai te doen, des ons immermeer mo gelyk is, nog Lyf, nog Goedt, nog Bloedt daer aen spaeren. Edele, Vrome, Lieve' bysondere, onse Godt zy met u. Geschreven te Dordregt den 9 Augusto. Ulieden goede Vriendt, GUILLIEM DE NASSAU^ Brieven van Prins Willem van Oranje Onder de vele Oranje-lectuur, welke dctóer dagen verscheen, neemt ongetwijfeld het boek, dat bij den heer G. W. den Boer te Middelburg verscheen, een hoogst belang rijke plaats in, niet alleen door zi/n fraaie uitvoering, maar nog uieer door zijn koste- lijken inhoud. Dit boek toch bevat een twintigtal brie ven van Prins Willem van Oranje, geschre ven in verschillende perioden van zijn leven. Uit de rijke correspondentie van den eer sten Oranje dfeed mej. M. W. Jurriaan.se een keuze en Dr N. Japikse schreef een woord ter begeleiding. En het v^as zeker een goede gedachte, om deze brieven ovër te zetten in modern Ne- derlandsfch. Mej. C. Serrurier belastte zich met de vertaling. Of liever gezegd, zij heeft de moeilijke taak op zich genomen, den inhoud in het Nederland9ch van onzen tijd weer te gev^n. Prins Willem bediende zich meestal van de Fransche taal; daarin druk te hij zldh het gemakkelijkst uit De Duit- sche en Dietsche taal werden minder door hem gebruikt Men vergete'echter niet, dat ook een taal, omdat ze de levende uitdruk king is van een volk in een bepaalden tijd, in den loop der eeuwen aan sterke veran dering onderhevig is. Daarom kost het zooveel moeite, om ge schriften, welke bijna vier eeuwen oud zijn, over te zetten in de taal van het heden. Men mofet inleven in de taal van het ver- leden; dan eerst zal het mogelijk blijken, den inhoud zóó weer te geven, dat wij, menschen van de 20e eeuw, den gedachte gang van den auteur kunnen volgen. Dr Serrurier hetft zich Op loffelijke wijze van haar taak gekweten. Voor hen, die met het oud-Fransch, oud- Duitsch en oud-Nederlandsch op de hoogte zijn, i9 het ongetwijfeld een genot, deze brieven van Willem van Oranje in de oor spronkelijke taal te lezen. Daarom vmdt men in dit boek naast de weergave ln ons tegenwoordig Nederlandsch ook den oorspronkelijken tekst Zelfs geeft het van een paar brieven een facsimile, waarop men zijn krachten kan beproeven. Intusschen zijn wij hoogst dankbaar voor de uitnemende vertaling, waardoor deze brieven van Willem van Oranje door meer deren kunnen gelezen worden. Zeker, onze studieboeken over de Vader- Iandsche geschiedenis kunnen ons inlichten over de daden van Oranje. Ze kunnen ons eenig begrip geven van de moeitevolle tijden, waarin hij leefde en de zorgvolle omstan digheden, waaronder hij zijn schier boven- menschelijke taak vervulde. Maar een historische persoonlijkheid be naderen doen wij inzonderheid uit nage laten brieven. En naarmate de kring intie mer is, aan welke die brieven gericht zijn, naar die mate komen we ook dichter bij de persoonlijkheid van den schrijver. Zoo terecht zegt de Heilige Schrift, dat niemand weet, wat in den mensch is, dan de geest des inenschen, die in hem is. Op het publieke erf komt het innerlijk zijn dik werf niet tot openbaring', althans wordt 't daar moeilijker, de persoonlijkheid te be naderen dan in deh intiemen kring van het huisgezin» Men heeft wel eens gezegd: „Zoo de man in zijn huis, zóó is hij". \Velnu, in dexe brieven van Willem van Oranje kan men zien, wie hij was, althans in zoover het mogelijk is, een ander te ken nen. En daarom zjin die brieven voor ons van zooveel belang. Willem van Oranje heeft veel gedaan voor ons volk. Ieder, die met de geschiede nis van ons lamd op de hoogte is, zal het moeten erkennen. Maar de diepste grond voor onze Oranje-herdenking is toch eigen lijk niet, wat Prins Willem gedaan heeft, doch wat hij voor ons geweest is. Men noemt hem den Vader des Vader lands. En wij hebben onzen Vader Immers lief en wij eeren hem, om wat hij voor ons was. Wat kan een vader soms weinig voor zijn kfhdcren doen. De omstandigheden kunnën het hem beletten. Maar als wij hem dan gebukt zien gaan onder ons leed, dan voelen wij, wat hij in die dagen voor ous is, al Ls het hem onmogelijk afdoende hulp te Willem van Oranje heeft niet vele moei lijkheden te kampen gehad. Meermalen mislukten daardoor zijn veldslagen. Prins Maurits en Prins Fredcik Hendrik hebben j Jr-V f- - rfo ff" 6 jjty'SJ? /ft ~f*./. '- S- s—' S/z-sl /t'i cfr in dat opzicht veel meer succes gehad. Maar de taaie volharding, waarmede Wil lem van Oranje den strijd volhield, was de vrucht van zijn Helde voor ons volk en zijn diep gevoel voor recht en gerechtigheid. Dr Japikse zegt In zijn woord ter bege leiding van de thans uitgegeven brieven van Oranje, dut in deze brieven volkomen afwezig is het „1 k", kortom alles, wat de eigen persoon zou kunnen verhoogen. Er ruischt door deze brieven een teedere en lieflijke toon, die weldadig aandoet en dat te rneer, omdat ze geschreven zijn in een tijd, toen de gepleegde onraenschelijke wreedheden zoo licht de lust tot wraak konden opwekken. Men leze bv. den brief, welken Oranje na de terechtstelling van Van Egmond en Hoorne schrijft aan L von Schwendi, een krijgsoverste van Maxlmiliaan II. De Prins beschrijft dan, hoe men de hoof den van Van Egmond en Hoorne tot groote spot en schande, op twee houten hooivorken gespietst heeft en deze aldus een uur of rijf te kijk heeft gesteld. „Ik geef u te denken", zoo vervolgt hij dan, „of het meest verharde menschelijk gemoed niet even week en ontroerd zou worden door zulk een geweldenarij, als die genen het zijn, die hun deugd, hun moed en zoovele andere goede eigenschappen, die zij in zich droegen, hebben gekend. Ver neem dus, mijnheer Schwendi, naast het geen een ieder hierointi-ent gemakkelijk vernemen kan, in welk een deemiswekken den toestand zulk een getrouw en bloeiend land geraakt is en vraag u af of er hoop valt te koesteren, dat, door tusschenkomst van Zijne Keizerlijke Majesteit of anderen, de zaken met zachtheid verbeterd kunnen worden". Wat teeder gemoed spreekt er in zulk een brief, een gemoed, dat ontroerd is over de ellende, waarin ons land door de Spaansche dwingelandij werd gedompeld. En niet minder treft ons zijn stille onder werping aan Gods wil bij geleden verlies en zijn onwrikbaar geloof. Na den dood van zijn broeders Lodewijk en Hendrik, dis in den slag op de Mookerheide lam leven Gelicht op het Hof te Dordrechtwaar in fo/2 de eerste Vrije Vergadering der. Staten gehouden werd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11