ONDAGSBLAD Kleu-ter-krant-je Voor knutselaars 'n Brievenweger We maken samen een brievenwegpr en wel van iccr eenvoudige giondstoffen. Je hebt een bakje met water en een stuk bezem steel van 30 c.m. noodig. Het wordt aan één kant verzwaard door er een emmertje met lood aan te hangen, zóóveel lood, dat de steel zoo'n centimeter of tien boven het water uitsteekt, als we ons meet toestel daarin dommelen. Het emmertje maken we van een deksel van een bus en bevestigen er een hengsel aan van ijzcrdraad, waarmede we het onder aan de steel kunnen ophangen. Bovén op de steel maken we, ook al weer van een deksel, een schaaltje. De verdeel ing wordt „empirisch", proefondervin delijk. aangebracht. Leg een gulden op het schaal tje. Verdeol de afstand tusschen het eerete en tweede punt van inzinking in tien gelijke stukjes. Zet deze verdeeling voort naar boven. Om indringen van 't water tegen te gaan, moet je' het geheel schilderen. Oplossing van de rebus in het vorige nummer Ondanks armoede kan men gelukkig zijn; in den hoogen nood zoekt men juist samon naar hulp. van de plantennamen in het vorige nummer: Peen. Gebroken hartjes. Linde. Lepel blad. Braam. Pijlkruid. Veenbes. Kruis bes. van de raadsels in het vorige nummer 1. Het portret 2. De boom. Nieuwe Raadsels 1. Wat is de overeenkomst tusschen een klok en eon touw? 2. Welkt r zaait niet? 3. Wie is vlugger dun een vlieg? 4. Welke kaars brandt langer: een vetkaars of een waskaais? 5. Wie pak jo meestal bij het oor? Kunstles en spelletjes Een getal dat iemand denkt, raden Vrnag iemand een getal van één cijfer in ge dachten te nemen en dcol hem mee, dat je dit gctul roden zult. Verzoek hom, het getal met 3 te vermenigvul digen, er 1 hij te tellen, de som weer met 3 te vermenigvuldigen en er het oorspronkelijke getal hij op te tellen. Igiat hij Je uitkomst meededen dan hen jij in slaat, hem het getal te zeggen, dat hij in gedarhtcn genomen heeft. Iloo? Op de volgende wijze. Het getal was bv. 7. Vermenigvuldigd met 3 gccff 21. Met 1 erbij: 22. Weer met 3 vermenig vuldigd: 00. Het oorspronkelijke getal erbij opge teld maakt 73. Het eerste cijfer is liet getal dat de ander in gedachten genomen heeft! Paaschfeest door Greeth Gilhuis-Smitskamp Het is nog heel vroeg in de mor-gen. Op de stil-le weg loo-pen drie vrou-wen. Ze pra-ten sa-men. Maar ze pra-ten niet o-ver blij -de din-gen. O nee! Ze ky-ken zoo treu-rig, ze heb-ben tra-nen in de oo-gen. Die drie vrou-wen heb-ben een groot ver driet. Het zijn Ma-ri-a, Sa-lo-mé en Ma-ri-a Mag- da-le-na. En ze pra-ten o-ver le-mand waar van ze héél veel hou-den. Ze pra-ten o-ver den Hee-re Je-zus, hun lie-ven Mees-ter. „De Hee-re was zoo goed Hij hielp al-le men-schen", zeg-gen ze te-gen el-kaar. En dan gaan ze weer schrei-en. Want Je-zus, hun lie-ve Mees-ter is dood. Zijn vij-an-den heb-ben Hem bij Pi-la-tus ge-bracht, bij dien boo-zen man. Dat is twee da-gen ge-le-den. En toen is het al-ler-ver- schrik-ke-lijk-ste ge-beurd, toen is de Hee-re Je-zus aan een kruis-hout ge-han-gen, en toen is Hy ge-stor-ven. En nu ligt Hy in het graf. Nu gaan de drie vrou-wen naar hun doo-den Mees-ter toe, om geu-ri-ge krui-den in het graf te leg-gen. Maar in-eens staan ze stil. „Wie zal de zwa-re steen weg-schui-ven, die vóór het graf ligt?", zeg-gen ze te-gen el-kaar. O, daar heb ben ze nog heel niet aan ge-dacht! Toch moe-ten ze maar door-loo-pen, mis-schien is er wel ie-mand die hei-pen wil. Nu ko-men ze aan het kerk-hof. Maar o, wat is dat? Zien ze dat goed kan dat? De zwa-re steen i s al weg, ze kun-nen zoo maar het graf in-gaan. Wie zou dat nu ge daan heb-ben? Ze gaan het graf in. Maar o, ze schrik-ken zoo! Ze pak-ken el-kaar bang vast. Want in het graf zien ze een blin-ken-de ge-daan-te zit-ten, zoo wit als sneeuw! Dat moet een En-gel zijn, een En-gel van God uit de he-mel „Vreest niet", zegt de En-gel te-gen de ban-ge vrou-wen. „Ik weet dat gy naar Je-zus zoekt, Die ge-krui-sigd is. Hy is hier niet, want Hy is op-ge-staan. Ga het maar zeg-gen te-gen Zyn dis-ci-pe-len." Een groot getal Wie rekent even uit 9.9.9. Neen, er staat niet 999 maar negen tot do negende, tot de negende. Eerst dus 9.9. 9 X 9 X 9 X 0 X 9 X 0 X 9X9X9. Dat is 387420189. Reken maar na. Nu krijgen wo nog 387420180° dus 387420489 X 387420-489 X enz. Dat wordt een aardig gctalletje. Het is 1845 K.M. lang, als je tenminste zoo klein schrijft, dat er twee cijfers per c.M. komen. Je krijgt 373.000.000 cijfers. Je bont er dus zoo maar niet mee klaar. Als Je vandaag nog begint en je schrijft 'iedere seconde twee cijfers, dan bon je er zoo ongeveer mee klaar in 1990. Zie mnar: Een jaar heeft 60 X 00 X 24 X 305 31.530.000 secon den. 373.000.000 gedeeld door 31.536.000 geeft 120 en omdat je 2 cijfers in een secondo schrijft doe jo cr dus 120 2 60 jaar over. Maar dan moet je zonder rusten nacht en dag doorschrijven. Grapies Piet kreeg van zijn moeder een sinaasappel om met z'n zusje te deelen. „Pas op", zei moeder, „dat zusje liet leeuwenaandeel krijgtl" Piet dacht even na, en zei toen: „Ja moeder." Niet lang daarna komt de kleine Micn huilende bij moeder en vertelt baar, dat Piet de sinaasappel hcelcmaal alleen heeft opgegeten. „Jij stoute jongen", zegt moeder, „wat heb je gedaan? Heb ik jo niet gezegd, dat Mien het leeuwenaandeel moest hebbent" „Jawel, moe", antwoordde Piet.. Maar leeuwen lusten immers geen sinaasappelen?" „Jans, waar zou je 's zomers melk het beste voor bederf kunnen bewaren?" „In de koe, juffrouw!" De vrou-wen gaan te-rug. Ze be-ven van bang-heid, maar toch óók van blijd-schap! En dan dan zien ze in-eens Je-zus Zélf staan! Ze val-len neer aan Zijn voe-ten. O, ze kun-nen het haast niet be-gry-pen, maar het is waar Je-zus lééft, Je-zus lééft!! Ja, het graf kon den Zoon van God niet vast-hou-den. Hy was ge-stor-ven voor on-ze zon-den, en nu is Hy ook op-ge-staan voor on-ze zon-den. En nu be-hoe-ven wy niet bang meer te zijn om te ster-ven. Want dan gaan we naar Je-zus toe, naar de heer-ly-ke he-mel. De vrou-wen zijn zoo b 1 ij. En de dis-ci- pe-len die het hoo-ren zijn óók zoo blij. Pa-schen is een feest van blijd-schap. Want de Heer is op-ge-staan voor óns! Klein kui-ken-tie Klein, lief kui-ken-tje, Een kui-ken-tje ben je maar. Maar je bent een lief klein kui-ken-tje, Je bent zoo zacht, klein kui-ken-tje, Zach-ter dan kin-der-haar. Je loopt zoo leuk, klein kui-ken-tje, Je wag-gelt lang-zaam rond. Je bent te dik, klein kui-ken-tje, O, véél te dik, klein kui-ken-tje, Je bent zóó dik, klein kui-ken-tje! Klein kui-ken-tje, Klein kui-ken-tje, Klein kui-ken-tje langs den grond. G. v. S. Vader: Maar heeft mijn jongen dan werkelijk zóó slecht geleerd? Leeraar: Of hij! Met alles wat hij niet weet zouden er wel twee voor het examen kunnen zak- Iemand ontsloeg eens een bekwamen, maar hoogst oneerlijken tuinman uit zijn dienst. Ter wille van diens vrouw en kinderen gaf hij hem toch oen getuigschrift. Het luidde: „Ik gotuig, dat Xtwee jaren lang als tuin man in mijn dienst is geweest, en dat hij in dien tijd meer uit mijn tuin gehaald heeft dan een mijner vorige tuinlieden.'" Onderofficier: Zeg eens, Barten, wat doet een; schildwacht als hij afgelost wordt? Barten (grinnekend): Dan lacht-ie! Vraag: Als je op een eenzamen weg bent m jo pet of hoed valt in 't water en je hebt geen stok bij do hand om hem er uit te visschen, wat doe jo dan? Antwoord: Wachten tot cr een hond komt, want: „Als men een hond wil slaan, kan men wel een stok vinden!" Moeder (bij den dokter): „Och dokter, ik ben zoo ongerust. Mijn kleintje roept maar aldoor: „No, n o, n o!" Zou dat soms het begin van Engeischo (riekte kunnen zijn?" Moester: Hoe kom je zoo laat, Jan? Jaji: De straat was zoo glibberig, meester, dat ik met elke stap die ik deed, tweo steppen achteruit- Meester: Maar hoe ben je dan toch hier kunnen komen? Jan: Ik ben achteruit gaan loopen, meester! Klerk (tot collega, een nieuweling): Onze chef is niet gemakkelijk. Hij heeft ons al menige slape- loozo dag bezorgd! 120 ZATERDAG 15 APRIL No 15 JAARGANG 1933 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft (PASCHEN) HIJ ia hier pelljk hij g *let de pla heeft. Alsof het de meest eenvoudige zaak ter wereld gold, zoo rustig en zeker zegt de engel op den Paaschmorgcn zijn boodschap aan de vrouwen die gekomen zijn om het'graf van Jezus te bezien. Trouwens daaraan hadden deze vrouwen wel behoefte, zoo althans de inhoud van dio blijde boodschap tot haar door zou dringen. Want ze denken over niets anders dan ovor Jezus' dood. Zelfs de mogelijkheid, dat hij zou opgestaan zijn, komt niet in haar gedachten op. Zoo diep is het geloof ingezonken. Zoo verre zijn zij vergeten al wat de Hcere zelf tot haar gezegd heeft. Daarbij kwam die aardbeving en de geheel ont redderde toestand in de hof van Jozef: doodsbleeke wachters, de steen van de deur afgewenteld, 011 die hemelsche gedaante die op den afgowentcidon steen had plaats genomen. Het een met het ander was wei in staat haar buiten zichzelvcn te brengen van angst en vrees. Danrom moest de zoo verrassende boodschap aan deze vrouwen op do meest voorzichtige, minst schokkende manier worden medegedeeld. De engel weet hoe hij met mcnschen moet handelen. Hij weet zo juist zoo aan tc spreken als zij het noodig hebben. In die bekwaamheid en geschiktheid van den hemelgezant wordt zijn Zender verheerlijkt. Eigen lijk denkt ge aan den gezant niet, want hij brengt u met zijn Zender in gemeenschap. En in al wat hij is, en doet, en zegt, is hij niets dan dienst knecht en heeft hij niets van zichzelf, maar alles van zijn Heere. En nu stilt hij eerst de zeer begrijpelijke vrees van deze vrouwen. Zo behoeven niet te vreezen, want ze zoeken Jozus, dio gekruisigd was. Dat maakt haar hart ontvankelijk voor zijn boodschap, die niet bedoelt haar nieuwe vrees aan te jagen. Immers, hij Is hier niet, want hij is opgestnan ge lijk hij gozegd heeft. En de engel noodigt haar uit, met eigen oogen de plaats te zien waar hij gelegen heeft. Voor den engel sprak dat vanzelf. De engelen Gods hadden zich buiten Jezus' strijd en lijden moeten houden. Maar ze waren wel getuigen er van geweest, hoe satan met heel zijn hellemacht was opgekomen om Hem, die ook der engelen Heere was, te omsingelen. En do bange klacht van het vierdo kruiswoord was hun door alles heen gegaan. Maar toon hadden zij ook het „volbracht" met blijde ontroering opgevangen. En ze hadden aan gebeden. toen zijn ziel opvoer in het paradijs. Ze Wisten, dat de zege wns bevochten. Zo hadden gejubeld in de overwinning. Toch, wat in de ziel van Jeze vrouwen was omgegaan dnar hadden zij geer ervaring van. Daar waren zij boven verheven. Geloofsinzinking hadden zij nooit gekend. En die engel, die hier tot de vrouwen sprak, kon heel Jezus' strijd en lijden nooit anders zien dan oen strijden ter overwinning, een lijden dat tot de hecrbjkhcid moest lolden. Zoo zegt hij dan ook zijn boodschap van Gods woge. Want zoo moeten ook dozo vrouwen het En hoe wordt .iu het geloof van dio vrouwen Ivoor opgericht? Op geen andere wijs dan het geloot altijd weer gewerkt wordt. Op geen andere wijs dan het altijd wordt hersteld waar het is ingezonken. Door het woord, het woord van Jezus ielf. Hij is opgestaan, ge;ijk hij gezegd heeft Voorzeker, in die bijvoeging lag ook een be straffing. Want hoe hadden zij toch het woord baars Heeren zoo kunnen vergeten? Niet eens, maar herhaaldelijk had Jezus het gezegd. Zoo dikwijls als hij van zijn lijden en sterven te voren had gesproken, had hij er altijd weer op laten volgen, dat hij ten derden dage weder van de dooien zou opstaan. Wij, nie achter de feiten staan, kunnen ons nauwelijks voorstellen, hoe het toch mogelijk was, dat dit woord niet tot haar was doorgedrongen. Hoe zou het haar en de andere discipelen hebben getroost en gesterkt Evenwel, het is niet anders geweest. En al be grijpen we het niet, toch nemen we wel aan, dat wij het er niet beter afgebracht zouden hebben dan zij. Wc mogen zelfs zeggen: Gelukkig, dat het zoo was. Want nu weten we ook, dat Jezus' opstan ding niet is geweest een product van haar geloof. En nog minder van het geloof der apostelen. Want toen"*dozc vrouwen het aan de broeders mededeel den, geloofden deze het niet. Zelfs schenen de woorden dezer vrouwen hun als ijdel geklap (Lucas 24 11). Voor wie niet willens blind is, ligt in dit alles een 9tuk bewijs van de waarachtigheid van Jezus' opstanding. Hij is opgestaan, gelijk hij gezegd heeft Hoe leggen alle evangelisten hierop den nadruk. Marcus verhaalt hoe de engel in herinnering bracht dat andere woord van Jezus: Nadat ik zal opgestaan zijn, zal ik u voorgaan naar Galilca (Marcus 14 28; 16 7). Lucas: Gedenkt, hoe hij tot u gesproken heeft als hij nog in Galilea was. En hij haalt de woor den aan, om er op te laten volgen: En zij werden indachtig zijner woorden (Lucas 24 68). En als Johannes van zichzelvcn schrijft, dat hij staande naast Petrus in het ledige graf, het zag en geloofde, dan laat hij er beschaamd op volgen: Want zij wisten nog de Schrift niet, dat hij van de dooden moest opstaan (Joh. 20 8, 9) Het ledige graf zonder meer is een bang raadsnl, dat een Maria Magdalena doet uitroepen: Zij heb ben den Hcere weggenomen uit het graf, en wij weten niet, waar zij hem gelegd hebben. Maar dat ledige graf met het woord van Jezus erbij is een Evangelie. Daar heeft de engol die vrouwen toe gebracht Zij moesten haar eigen gedachten, haar eigen ver klaring loslaten, en het woord van Jezus wepr in haar hart nemen. Toen ze dat deden, ging het licht op in haar ziel. Toen gingen ze uit van liet graf, nog met vreeze, ja zeker, maar tegelijk met groote blijdschap (Matth. 28 8). Toen herleefde Jezus' woord voor haar. Toen ging de zalige en heerlijke werkelijkheid van zijn opstanding voor haar open. Want toen vonden zo door het geloof haar Heiland terug, nog eer ze hem gezien hadden. En eerst daarna is Jezus haar ontmoet, toen zij van het graf uitgingen om de büjmaro aan zijn discipelen tc boodschappen. Jezus' woord is nu op het heerlijkst vervuld. Alles wat in zijn sterven scheen gelogenstraft, is nu in zijn opstanding niet de feiten bewezen. En hier ligt nog het geheim van alle waar- acht igo Paasch vreugde. Niet dat bloot historisch feit. Dat een doodo door Gods almacht kon worden opgewekt, dat wisten do vrouwen ook wel. En dat die mogelijkheid ook voor Jezus bestond, dio zelf tot driomalen toe ccn doode in het léven had toruggcroopun, konden zo niet tegenspreken. Doch dal wonder op zichzelf zou haar van geen nut geweest zijn, indien het geloof in zijn woord niet wus herleefd. Zij, die oo|< in onze dagen op die geloofsgemeen schap met Jezus den vollen nadruk leggen tegen over een bloot historisch geloof, hebben daarin gelijk. Alleen gaan ze feil, wnnneer ze de zintuig lijk waarneembare werkelijkheid et van naar den wazigen achtergrond terug dringen. Ilct oen zoowel als het ander is hier noodig: Indien Christus niet is opgewekt, zoo is uw geloot tevergeefsch; zoo zijt gij nog in uw zonden (1 Cor. 15 17). Juist dit laatste, de bevrijding van uw zonden» is do zaak wanrom het gaat. En is nu niet dit juist bij zoo menigeen do fout, dat zo wel aan Jezus' opstanding gelooven, maar dat ze die gebeurtenis overdenken langs hun eigen gcdachtenlijn? Alleen in liet licht van des Heeren woord en Jezus' woord i9 toch niet anders dan het woord des Vaders, die hem gezonden heeft. alleen in het licht der Schrift wordt Jozus' opstanding ver staan als de zaligste gobcurtcnis. Zoo ge dit maar inoogt zien, dat voor u, ook voor u persoonlijk, met Jozus alles op het spel stond, dan Is zijn opstanding voor u alles. Dan komt, met Jezus' verrijzenis, uit zijn geopend graf do vrijspraak, de gerechtigheid, het leven en do heerlijkheid te voorschijn. Met hem Ing dat alles in het graf. Voor altoos onherroepelijk verloren. Maar met hem keert het als oen onvergankelijk eeuwig goed terug. Gelijk hij gezegd heeft. Gelijk de Vader getuigt. Gelijk de Heilige Geest het bezegelt ann uw hart. Paaschmorgen Willem de Mérode Ik bon met U verrezen. En ken geen leed of rouw. Doods nevelende vroezen Verdampte als morgendauw. Met U was ijzen kilto, Die zwaar lastto op 't gemoed, En zijn gcstoldo stilte Nog zuiverend en goed. Mijn deel aan Uw quetsuren Die schrijnde' ais splintrend glas, Deden mijn hart verduron, Dut 't godverlaten wan. Uit diepste diep van donker Bukto mij sterk Uw hand. Ik zag den feilen florikei Dio in Uw oogen brandt Gij, nauw tot 't licht gerezen, Stuwt 't bloed weer door mij heen. O God, ik ben genózen, En nimmermeer alleen! Hoort Gij mijn hart niet bonzon? Loven, dat vloeit uit U? O, van bloeds warme gonzen Zijn allo winden luwl O, werelds hof zal bloeien, Do ccuwigwellcnde bron Blijft ovor 't dorre vloeien. En ik leef in do zon. (Vit: „Jlrl Ilcilig Lichln\ 113

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9