m TULPEÜI ONTLUIKEN!
Een gravin die haar land verloor
Iets over hun geschiedenis
't Zal wel niet lang meer duren, of de tul
penvelden, waardoor ons mooie vaderland
zoo terecht vermaard is, zullen weder in vol
len bloei staan, en men zal er op uit trekken,
met. trein, tram, auto en rijwiel, om van de
wondere schoonheid van dit frissche schouw
spel te gaan genieten. Wij zijn met den aan
blik van deze prachtige, bekervormige bloem
zóó vertrouwd geraakt, zij heeft in onzen
handel zulk een rol gespeeld dat wij er nauw
lijks één gedachte aan wijden, dat zij op on
zen bodem toch eigenlijk slechts een vreem
delinge is.
Vanwaar kwamen oorspronkelijk de
tulpen?
Eeuwen geleden zijn ze als vreemdelingen
op den vaderlandschen bodem overgebracht,
waar ze thans groeien en bloeien als in geen
ander land ter wereld.
Reeds in 1554 maakte Augerius Giblerius
Busbeguius, gezant van keizer Ferdinand,
melding van een paar soorten, welke hij tus
schen Adrianopel en Constantinopel in bloei
gezien had.
Dit schijnt wel de eerste publicatie ge
weest te zijn, want hoewel gezegd wordt, dat
nog vóór dien tijd tulpen in Italië opge
merkt zijn heelt, de geschiedenis daarom
trent nimmer iets verteld.
In 1559 werden door Conrad Gesner tul
pen uit Constantinopel of via deze plaats
naar Augsburg overgebracht
Deze tulpen werden genoemd naar Gesner
en zullen dus misschien tot dezelfde groep
behoord hebben als waartoe men tegen
woordig zekere laatbloeiende soorten, met
name „Gesneriana" rekent
In 1561 werd in „History of Plants" de
eerste afdeeling van een tulp aangetroffen
Omstreeks denzelfden tijd werden de eerste
tulpen hier te lande ingevoerd, waar Caro-
lius Clusius zich met ijver op haar cultuur
toelegde, en weldra exemplaren bezat, waar
voor hij groote sommen vroeg. Ook Matthias
de Lobel schreef in zijn in 1581 uitgegeven
„Kruydtboeek oft Beschrijvinghe van aller-
ley Ghewassen, Kruyden, Hesteren ende
Gheboomten" reeds over de tulp. Volgens
hem werd deze in de Turksche taal Café
lala en Tulipan genoemd om de gelijkenis,
welke de bloemen hebben met de Turbain of
Tulband, het hoofddeksel an de Turken. De
Lobel vergelijkt den tulpenbol met die
cener Colchicum, de effen groene bladeren
geleken op die eener lelie, terwijl de stengel
een voet hoog werd. De hooggroeiende soor
ten van thans waren toen schijnbaar niet
bekend. Hij beschreef 22 soorten en gaf van
4 een afbeelding, zoodat toen reeds flinke
vorderingen gemaakt waren.
In 1601 verscheen „Rariorum plantanim
historia"' door Caiolus Clusius (Charles de
l'Ecluse) en daarin werden 19 soorten be-
schreven en vijf afgebeeld. Eenige der be
schreven soorten, o.a. Serotina major had
den meerdere bloemen aan één stengel, een
verschijnsel, dat later bij vele andere op
gemerkt is geworden, hoewel het slechts bij
enkele constant voorkomt.
In het begin der zeventiende eeuw onder
scheidde men de tulpen schijnbaar ï'eeds in
groepen, want Rhembertus Dodonaeus
schreef in zijn Kruydtbóeck, uitgegeven in
1618, „de eerste die vroeg bloeyt, de andere
bloeyt spaede en do derde is die noch vroeg
noch spaede* bloeyt". Men zou hieruit de
conclusie kunnen trekken, dat er toen ter
tijd reeds Due van Tholl, Vroege of Late
Tulpen bestonden, althans soorten, die in
bloei daarmede gelijk stonden.
Dodonaeus schreef vervolgens, dat de
mooiste tulpen in de omgeving van Con
stantinopel gevonden zijn en wel de vroeg
ste in het landschap rondom Caffa, aan de
Zwarte Zee, cn de laatbloeiende sooiten van
Cavalla, een stad aan den zeekant van
Macedonië gelegen.
De kleinere sooiten en die, welke ver
takte stengels hadden, groeiden hoofdzake
lijk in Italië, en ook in Frankrijk en Spanje
Zaaien deed ixien in den ouden tijd ook
reeds, althaxxs Crispyn van de Pas zegt er
in 1636 het volgende van: „Den Tulipa als
een Blom weerdich om te saayen, overmits
de seer schoone coleuren uit dese blommen
voorkomende, ende de vex-scheyden veran
deringen tot lust en recreatie der liefheb
bers; ten eerste sal men deze goede eert
nemen, ende laten maken een houten back,
4 voeten breet en lanck ende van eyeken
plancken, ende naer beneden toe heel dicht,
ende de eert daerin ghedaen synde, suit het
saet van de Tulipaenen wel ryp laten wor
den, totdat het geel siet, tot omtrent de
maend van Augusti toe, ende als de steel
begint te dorren suit hem als dan afdoende
ende voor een glas voort laten rypen, suit
altyd goet saet hebben, ende alsdan het
sact bewaren tot het leste van October, oft
primo November, alsdan ghesaet synde,
suit den back aen een pLaets wel ter sonne
setten, voor den noorden wint wel wachten,
ende als ghy siet dat het opcomt als ajuin-
saet, suit het laeten staen tot het derde
jaer, altyd suit ghy dan eenighe schoone
diverse coleuren daeruyt hebben".
handen over, en toen de prijzen tot het on
mogelijke gestegen waren, bedacht men
nog wat onzinnigers op De bollen werden
nl. niet meer per stuk, maar per gewicht
verhandeld. Men nam als gewicht asen
aan, en als men weet, dat één decigram
21 asen bevat, dan kan men zich een be
grip vormen van de kleine hoeveelheid van
een aas. Op een verkooping kwam men
daardoor tot de volgende resultaten:
1 Admiraal Liefkens van 106 asen 4400
1 Schilder van 10S asen 1615
1 Semper Augustus van 200 asen 55Q0
1 Vice Roy van 110 asen 3000
1 Gouda van 1000 asen 3600
1 Generalissimus van 10 asen 900
1 Adm v. Enekhuysen van 215 asen 540u
Op dezelfde verkooping werden nog drie
bollen van Semper Augustus verkocht voor
30.000. 1 bol van Admiraal van Enekhuy
sen voor 11.500, enz.
Het kon niet uitblijven of zoo'n handel
moest tot een geweldige debacle leiden, zoo
dra men tot bezinning kwam.
En dit gebeurde ook. met voor menigeen
de schrikbarendste gevolgen. Toen eenmaal
de zekerheid doordxong, dat zoo en zooveel
asen gewicht van een tulpenbol veel te hoog
getaxeerd waren, wilde de een na dei:
ander zich van zijn bollen ontdoen, met het
resultaat, dat de prijzen tot zoowat niets
terugliepen.
Menschen, die kort te voren nog schatrijk
geweest waren, werden straatarm en de
dichter J. Soet maakte er het volgende vors
op:
In den ouden tijd waren de „fijne tulpen"
d.w.z. de met gestreepte of gepanacheerde
bloemen het meest in aanzien! Hoe mooier
de teekening was, hoe meer streepjes er in
de bloem voorkwamen, hoe hooger de waar
de, en er ontstond een weergalooze naijver
onder de liefhebbers om toch maar de aller
fijnste te bezitten en ongelooflijk hooge prij
zen werden voor zeldzame exemplaren be-
Duizend tot drieduizend gouden ducaten
voor een enkelen hol, was geen zeldzaam
heid, en de tulp steeg daardoor tot een bij
zonder weelde-artikel. werd gelijkgesteld
met parelen en diamanten.
De Fransche dames kozen haai* als mode-
bloem en droegen de tulp als een bijzonder
kleinood op de linkerborst
De herbergen waren in zoogenaamde tul
penbeurzen herschapen, en allerlei verkoo-
pingen werden gehouden. Het waren niet
alleen bloemisten, die hieraan dèelnamen.
neen, ook wevers, kleermakers, ambachts
lieden en allerlei scharrelaars, die meen
den hun slag te kunnen slaan. Geld om te
handelen was niet noodzakelijk, want leve
riDg van de bollen, welke nog in den grond
stonden en nog bloeien moesten, had niet
dadelijk plaats, zoodat men dit als de rein
ste gokkerij bestempelen kon. Dezelfde bol,
op papier altijd, ging op een dag in veter
Holland's Tulpenwceldt.
Flora die had gesnaeckt van Wevers en
van Snyers,
En ander slecht gespuys, Caless' en Paerde-
ryers,
Die stadigh in de Kroegh, by Wyn en lek
ker Bier,
Men domineeren sagh als kleyne Heertjes
schier,
Doch siet wat vreemdigheyd; die 't volk
voor weynig dagen,
Noch op een fraaye Hengst seer moedigli
rijen sagen,
Die sitte nu al weer op 't mager houtte
Paert,
En spelen, poff, poff, poff, na al der Wevers
aert
Die windhandel heeft geduurd van 1634
1637, toen er door de Staten van Holland
per proclamatie een einde aan gemaakt
werd, hetwelk zeer gelukkig was, wijl an
dere de tulpencultuur wellicht in een pool
van speculatiezucht ten onder was gegaan
Na een korten tijd van reactie ieeefden
cultuur en handel weer op en met ernst
legde men zich op de verbeteringen van
rassen toe
Omstreeks 1665 werd het eerst melding ge
maakt van dubbele terwijl in 1690 de grillig
gevormde parkiet- of papegaaien-tulpen ai
aanwezig waren. In het begin van de acht
tiende eeuw scheen, men zich meer toege
legd te hebben op tulpen met lange sten
gels, althans Z. C. Uffenbach vertelt daar
over in zijn reisbeschrijving door Holland,
tusschen 1703 en 1711 gedaan. Daarna zijn
er weinig buitengewone dingen op tulpen
gebied voorgevallen, tot omstreeeks 1890
door de firma E. H Krelage en Zoon de
welbekende Darwintulpen in den handel ge-
brajcht zijn, welke als 't ware een geheelc
ommekeer in de culturen veroorzaakten.
Had men zich gedurende de gehecle ne
gentiende eeuw met bijzondere voorliefde
toegelegd op de vroege tulpen, omdat deze
voor forceer-doeleinden de beste resultaten
opleverden, toen de Darwintulpen met haar
fraai gekleurde bloemen op de lange, slan
ke stengels op de wereldmarkt verschenen,
werden ze spoedig favoriet en trokken an
dere laatbloeiende rassen, zooals de Oud-
Hollandsch Moeder- of Breedertulpen mee
naar voren.
Gedurende den allerlaatsten tijd zijn er
in ons land tal vaai mooie verscheidenheden
uit zaad gewonnen, en door de firma Kre
lage zelfs geheel nieuwe rassen, nl.: Lelie-
bloemige tulpen, van welke de bloemblaad
jes elegant gebogen zijn, zooals we dat ook
bij verschillende lelie's aantreffen, en Mcn-
del-tulpen ontstaan, uit een kruising van
Due v. Tiioll- en Darwintulpen.
Op 12 April 1433
Jacoba van Beieren heeft reeds vroeger
den steun van haren Vader moeten missen
die zich niet in het bezit van een zoon mocht
verheugen. Dit baarde hem groote staatkun
dige zorgen en vooruit ziende, wilde hij
deze zaak voor zijn dood in orde brengen.
Daartoe belegde hij een dagvaart, welke
bizonder ten doel had, om de Edelen en
Steden te bewegen, dat zij, na zijn dood.
zijn dochter Jacoba als Landsvrouwe, Erf
dochter en Leenvolgster zouden erkennen
De Edelen en Steden willigden dit verzoek
van den Graaf van Beieren gaarne in, en
toen diens doodsure was aangebroken, werd
zij in Henegouwen voor Gravin erkend
nam ook Holland een welwillende houding
jegens haar aan.
In Haarlem en Gouda ontstond wel eenipi
beroering, doch het eind hiervan was, dat
ook deze steden haaa* als landsgravii
aanvaardden. Alleen het Kabeljouwsch ge
zinde Dordrecht, waar Jacoba's oom, Jan van
Beieren, zooveel geheime vrienden had, wei
weigerde haar die hulde. Het Zeeuwsche Ge
west daarentegen, deed haar door afgevaar
digden weten, dat het zich achter haar
schaarde.
Reeds voor den dood haars Vaders, had
Gravin Jacoba van Beieren dingen opge
merkt in het gedrag van haar Oom Jan,
die haar dubbel voorzichtig te zijnen opzich
te deden zijn. Zij gevoelde bij intuitie, dat
deze, die door de Luikenaars, Jan den On
barmhartige werd genoemd, een begeerïg
oog op haar bezittingen had geslagen.
's Lands Edelen en de Afgevaardigden
der steden behalve Dordt die haar zijde
gekozen hadden, begrepen, dat een zoc.
jeugdige Vorstin niet in staat was, staat
kunde te voeren als een man. En dit was
toch hoog noodig, daar een krachtig oppo
sant teg°.n den listigen oom, een staatkun
dige zet zou wezen. Men moet niet uit het
oog verliezen dat Jan van Beieren den
ganschen Kabeljouwschen adel op zijn hand
had.
Niemand scheen tot dit staatkundig huwe
lijk geschikter, dan haar neef Jan, Hertog
van Limburg en Brabant Trouwens, bij tes
tamentaire beschikking was deze preten
dent door Jacoba's Vader hiervoor aangewe
zen. Ook Jacoba's moeder was zeer op dit
huwelijk gesteld. De jeugdige Gravin Jaco
ba had dezen 15-jarigen neef in jaren niet
gezien, maar zij verzette zich niet, ofschoon
zij met deze keuze niet was ingenomen. Zij
kon den Dauphijn van Frankrijk, die zij in
stilte bemind had en die gestorven was, nie;
vergeten, en toen het huwelijk met haar
neef, haar werd voorgesteld sprak zij tot
haar moeder: „Nooit zal ik weder bemin
nen, gelijk ik den Dauphijn bemind heb.
Vinden dus 's Lands Edelen en Steden en
vindt gij, moeder, het oorbaar dat ik in het
huwelijk trede met dien jongeling, welnu.
leid mij met hem naar 't altaar en
ik hoop, dat dit Staatkundig huwelijk, het
heil mijner landgenooten zal uitwerken".
Weldra volgde de toestemming van deu
Paus en de echt werd voltrokken. Jacoba
gruwde van haar opgedrongen echtgenoot
en de feestdisch. met veel praal en pracht
gevierd, scheen haar eenoffermaaltijd
Reeds vanaf den eereten dag, schonk hij
meer attentie aan de Brabantsche Hof.la
mes, dan aan zijn jeugdige eohtgenoote
wat deze zeer griefde.
Schoon de Edelen en Steden zich gevleid
hadden, dat nu alles in orde was, en dat zij
haar oom Jan van Beieren in een strik ge
lokt hadden, daar hij zelfs de voorwaarden
van het huwelijk met zijn handteekening
bekrachtigd had, bedrogen zij zich toch. De
Hertog, vervoegde zich heimelijk bij Keizer
Sigismundus, om zich vooral van de gunst
van dien vorst te verzekeren. Om deze vol
ledig te erlangen, vraagt hij diens zusl*r
Elizabeth van Luxemburg tot vrouw. De in
triges werden voortgezet Hij wist te ver
krijgen oal de onderdanen van Jacoba. van
oen Eed der getrouwheid, ontslagen geacht
konden worden. De hcerschzuchtige man
nam daarop den titel van Graaf aan en zag
zich weldra door Dordt gehuldigd.
Jacoba's echtgenoot trok zich van deze
staatkundige verwikkelingen niets aan.
Vele steden bleven haar trouw; de brand
was echter niet te blusschen en werd open
lijk. 't Doel van ons artikel is niet, om op
deze botsingen iu te gaan. Er is lectuur te
over. Hard is er voor de eer van Jacoba ge
streden en zij kon gewagen van nederlaag,
maar ook van overwinning.
Haar huwelijk met haar neef Jan van
Brabant was verre van gelukkig. Jacoba,
wier staatkundige inzichten, door ervaringen
met den dag vermeerderden, en wier zelf
standigheid eveneens toenam, nu zij niet
op haar man kon leunen, ging thans iets
ondernemen, dat zeer afkeuringswaardig
was. Zij kwam in aanraking met Humfrey
Hertog van Glochester, een zeer beleefd en
schoon man. Door het Engelsche Hof, waai
men bekend was met haar ongelukkig huwe
lijk, intrigeerde men. Eer Jacoba van Beie
ren zich bewust was van de gevolgen, be
sloot zij tot een tweede Staatkundig huwe
lijk, met dezen man, die haar niet mishaag
de, en die haar ondersteuning beloofde
De liefde tusschen Jacoba en Humfrey was
wel niet zoo groot, maar de wederzijdsche
belangen, bond hen eenigen tijd te samen
Helaas in welk een zee van ellende,- dom-
.peUle zij zich door dezen stap! In Engeland
werd zij wel op voorkomende wijze behan
deld Het had echter veel voeten in de aar
de, eer het Roomsche Hof deze scheiding
wilde erkennen. Groote verbitterimgen ont
stonden er nu tusschen haar nieuwen ge
maal en den Hertog van Bourgonje. Uitda
gingen tot lijfsgevechten hadden er zelfs
plaats, toen Jacoba met Glochester in Hene
gouwen verblijf hield
Weldra stak Glorhester naar Engeland
over en liet zijn ongelukkige vrouw, aan
zijn vijanden over. Zijn toegezegde hulp
bleef uit en Jacoba moest zich overgeven
aan haar vijandigene bloedverwant en Ber
gen werd ingenomen Zij werd naar Gent
aam haar vijandige bloedverwant en Ber-
togs van Bourgomdië bewaakt, doch over
oenkoinstig haar rang en staat behandeld.
Men wilde thans met Jacoba over de
litieke situatie onderhandelen, maar zij ont
hield zich van bindende afspraken. Heime
lijk door eenigen uit den Hoekschen Adel
bijgestaan, wist zij in mans kleeren den
kerker te ontglippen. Haar ontsnapping gaf
een geweldige opschudding. Als een fiere
amazone verscheen zij in Holland, en haar
verschijning alleen was reeds genoeg, om
haar door onderscheiden steden als Gravin
te doen erkennen. Een leger van getrouwen
schaarde zich om haar en de oere en macht
van Jacoba steeg Zij meende helaas ten
onrechte dat haar kwade dagen voorbij
waren, te meer daar haar Oom Jan van
Beieren gestorven was Maar de haat van
heerechzuchtige vorsten werkt dikwijls door
na hun dood. Dit bleek wel uit zijn testa
ment, daar hij het recht op Holland en Zee
land, aan den Hertog van Bourgondië ha
opgedragen. Botsingen konden niet uitblij
ven. Bloedige zegepralen en bloedige neder
lagen volgden elkander beurtelings op. De
ontrouwe Glochester kwam echter haar
leed verzwaren. Zonder Jacoba er ook maar
in te kennen, trad deze ontrouwe in den
echt met zijn reeds zoo lang beminde Eleo-
nora Cobham. Aan Jacoba restte in deze pe
riode niets meer dan de steden Schoonhoven,
Oudewater en Gouda; zij moest haai* toe
vlucht tot onderhandelingen nemen. Bij
deze onderhandeling stelde Philips de voor
waarde, dat zij geen huwelijk mocht slui
ten zonder zijn toestemming
Wanneer Jacoba van Beieren precies met
Frank van Borselen in nadere kennis is
gekomen is onbekend Aanvaard wordt, dat
de Gravin haar vroegeren tegenstander
den Zeeuwschen Edelman, voor het eerst op
haar Slot Oostende te Goes heeft aange
troffen.
Als zaakgelastigde van den Hertog bracht
Frank van Borselen lrnar op Oostende
meermalen een bezoek en deze kennisma
king leidde tot vriendschap. Van Borselen
noodigde daarna ook de Gravin op zijn Slot
te St. Maartensdijk uit en dit bezoek leidde
tot liefde van beide zijden.
Ofschoon Jacoba aanvankeleijk bezwaren
tegen het huwelijk opperde wist Van Borse
len deze weg td redeneeren. Hij stelde vrij-
wilig de gunst des Hertogs, zijn rang en
bezittingen in de waagschaal. En ook Jacoba
beschouwde het zóó, dat een belofte afge
legd met het mes op de keel, wel verbro
ken mocht worden.
Van Borselen maakte de zaak in orde cn
in een nacht om 2 ure werd door een Pries
ter het huwelijk ingezegend.
Al spoedig kwam het geheime huwelijk
ter oore van den Hertog van Bourgondië.
Ook van Borselen keurde het Staatkundig
het beste, het openbaar te maken en de ge
volgen af te wachten.
Aanvankelijk hield Hertog Philips van
Bourgondië zich stil. De schrandere man
bleef zijn gramschap ontveinzen. Aan nie
mand liet hij iets blijken, hoe het van bin
nen met hem gesteld was. Wel poogden
verschillende Edelen Borselen vijandig
gezind den Hertog op dit onderwerp te
brengen, maar deze wist een gesprek daar
over te ontwijken. Hij loerde slechts op een
gunstige gelegenheid om zich van Van
Boreellen meester te malven.
Op het onverwachts verscheen de Hertog
aan het Hof te Den Haag. Op vriendelijke
wijze noodigde Philips Frank van Borse
len ten avonddisch. Jacoba waarschuwde
haar man, deze invitatie niet te aanvaarden,
maar Borselen zag er geen onheil in.
In de eetzaal van den Hertog verschenen,
werd aan de Edelman van Borselen (die niet
den behoorlijken eerbied, doch tevens met
een Zeeuwsche rondborstigheid binnentrad)
door Hertog Philips peen stoel aangeboden.
Het verwonderde Frank wel eenigszins. dat
er in de eetzaal geen enkele gast aanwezig
was. Hij bleef echter niet lang in het on
zekere, want direct nam de „gastheer" het
woord en sprak op vergramden toon:
„Valschhartige man! met de vriendelijk
heid op het gelaat en met verraad in den
boezem, die met de rondheid van een Zeeuw
de bedriegelijke listigheid van een Italiaan-
schen hoveling paart, dacht gij, dat aan
mijn waakzame oogen de stap van u en
mijn dartele nichte ontsnapt ware? En dat
ik zoo weinig staatkunde meer bezat, zulk
een bedrijf als een beuzeling op te vatten?
Boeten zult gij er voor" en op een sein tra
den vier gewapende mannen binnen, dia
Van Borselen knevelden en hem, via Dor
drecht, naar het kasteel te Rupelmonde ver*
voerden, waar hij in een cel werd opge-
Ten diepste was Jacoba van Beieren ge
schokt ,toen zij de tijding vernam dat Van
Borselen in hechtenis was genomen. De
beklagenswaardige vrouw begaf zich naar
Den Haag, om zich voor den Hertog te ver
nederen.
Zij werd door Philips ontvangen. Fier
weigerde zij een stoel die deze aanbood.
Kalm vraagde zij, wat er gedaan moest wor
den óm Borselen vrij te krijgen, want zij
begreep heel goed, dat Philips haar man,
met staatkundige bedoelingen had vastgezet
Hierop antwoordde de Hertog aan de weer-
looze en verdrukte vrouw: „Ik eisch dat gij
plechtiglijk, bij verdrag, afstand doet van
den titel van Gravin en van al uw rechten
op Henegouwen, Holland en Zeeland. Als
gij hierin toestemt, zal ik onmiddellijk
Frank van Borselen in vrijheid stellen en...
uw huwelijk met den grootsten luister doen
herhalen. Ik zal u de landen van Voorne,
Zuid-Be veland en Tholen, Leerdam, Lede en
Schoondérwoud overlaten en u alle tollen
van Holland en Zeeland schenken. En tot
slot zal ik Frank van Borselen tot Ridder
van,het Gulden Vlies benoemen en hem met
het ambt van Opperhoutvester bekleeden!
Wat wilt gij meer?"
,,pus moet ik mijn titel als Gravin der
ven?' vroeg Jacoba.
„Ja, met alle rechten! Mijn geheimschrij
ver zal dit duidelijk in het verdrag op
nemen."
Jacoba, thans gravin af, hoezeer in haar
macht geknakt, wilde echter bij dat open
lijk huwelijk een blijk geven van liefde voor
haar gemaal. Bij huwclijksche voorwaarden
schonk zij hem de Heerlijkheid van Voorne,
met de steden Den Brie) en Goedereedo en
De Heerlijkheid Borselen.
Jacoba, nu geheel buiten bewind geraakt,
zag zich thans van alle vroegere vereerders
verlaten. Het deerde haar echter niet. Op
het slot te Teilingen zocht zij rust en sleet
nog eenige levensvreugde aan de zijde van
haren Frank van Borselen.