m TULPEÜI ONTLUIKEN! Een gravin die haar land verloor Iets over hun geschiedenis 't Zal wel niet lang meer duren, of de tul penvelden, waardoor ons mooie vaderland zoo terecht vermaard is, zullen weder in vol len bloei staan, en men zal er op uit trekken, met. trein, tram, auto en rijwiel, om van de wondere schoonheid van dit frissche schouw spel te gaan genieten. Wij zijn met den aan blik van deze prachtige, bekervormige bloem zóó vertrouwd geraakt, zij heeft in onzen handel zulk een rol gespeeld dat wij er nauw lijks één gedachte aan wijden, dat zij op on zen bodem toch eigenlijk slechts een vreem delinge is. Vanwaar kwamen oorspronkelijk de tulpen? Eeuwen geleden zijn ze als vreemdelingen op den vaderlandschen bodem overgebracht, waar ze thans groeien en bloeien als in geen ander land ter wereld. Reeds in 1554 maakte Augerius Giblerius Busbeguius, gezant van keizer Ferdinand, melding van een paar soorten, welke hij tus schen Adrianopel en Constantinopel in bloei gezien had. Dit schijnt wel de eerste publicatie ge weest te zijn, want hoewel gezegd wordt, dat nog vóór dien tijd tulpen in Italië opge merkt zijn heelt, de geschiedenis daarom trent nimmer iets verteld. In 1559 werden door Conrad Gesner tul pen uit Constantinopel of via deze plaats naar Augsburg overgebracht Deze tulpen werden genoemd naar Gesner en zullen dus misschien tot dezelfde groep behoord hebben als waartoe men tegen woordig zekere laatbloeiende soorten, met name „Gesneriana" rekent In 1561 werd in „History of Plants" de eerste afdeeling van een tulp aangetroffen Omstreeks denzelfden tijd werden de eerste tulpen hier te lande ingevoerd, waar Caro- lius Clusius zich met ijver op haar cultuur toelegde, en weldra exemplaren bezat, waar voor hij groote sommen vroeg. Ook Matthias de Lobel schreef in zijn in 1581 uitgegeven „Kruydtboeek oft Beschrijvinghe van aller- ley Ghewassen, Kruyden, Hesteren ende Gheboomten" reeds over de tulp. Volgens hem werd deze in de Turksche taal Café lala en Tulipan genoemd om de gelijkenis, welke de bloemen hebben met de Turbain of Tulband, het hoofddeksel an de Turken. De Lobel vergelijkt den tulpenbol met die cener Colchicum, de effen groene bladeren geleken op die eener lelie, terwijl de stengel een voet hoog werd. De hooggroeiende soor ten van thans waren toen schijnbaar niet bekend. Hij beschreef 22 soorten en gaf van 4 een afbeelding, zoodat toen reeds flinke vorderingen gemaakt waren. In 1601 verscheen „Rariorum plantanim historia"' door Caiolus Clusius (Charles de l'Ecluse) en daarin werden 19 soorten be- schreven en vijf afgebeeld. Eenige der be schreven soorten, o.a. Serotina major had den meerdere bloemen aan één stengel, een verschijnsel, dat later bij vele andere op gemerkt is geworden, hoewel het slechts bij enkele constant voorkomt. In het begin der zeventiende eeuw onder scheidde men de tulpen schijnbaar ï'eeds in groepen, want Rhembertus Dodonaeus schreef in zijn Kruydtbóeck, uitgegeven in 1618, „de eerste die vroeg bloeyt, de andere bloeyt spaede en do derde is die noch vroeg noch spaede* bloeyt". Men zou hieruit de conclusie kunnen trekken, dat er toen ter tijd reeds Due van Tholl, Vroege of Late Tulpen bestonden, althans soorten, die in bloei daarmede gelijk stonden. Dodonaeus schreef vervolgens, dat de mooiste tulpen in de omgeving van Con stantinopel gevonden zijn en wel de vroeg ste in het landschap rondom Caffa, aan de Zwarte Zee, cn de laatbloeiende sooiten van Cavalla, een stad aan den zeekant van Macedonië gelegen. De kleinere sooiten en die, welke ver takte stengels hadden, groeiden hoofdzake lijk in Italië, en ook in Frankrijk en Spanje Zaaien deed ixien in den ouden tijd ook reeds, althaxxs Crispyn van de Pas zegt er in 1636 het volgende van: „Den Tulipa als een Blom weerdich om te saayen, overmits de seer schoone coleuren uit dese blommen voorkomende, ende de vex-scheyden veran deringen tot lust en recreatie der liefheb bers; ten eerste sal men deze goede eert nemen, ende laten maken een houten back, 4 voeten breet en lanck ende van eyeken plancken, ende naer beneden toe heel dicht, ende de eert daerin ghedaen synde, suit het saet van de Tulipaenen wel ryp laten wor den, totdat het geel siet, tot omtrent de maend van Augusti toe, ende als de steel begint te dorren suit hem als dan afdoende ende voor een glas voort laten rypen, suit altyd goet saet hebben, ende alsdan het sact bewaren tot het leste van October, oft primo November, alsdan ghesaet synde, suit den back aen een pLaets wel ter sonne setten, voor den noorden wint wel wachten, ende als ghy siet dat het opcomt als ajuin- saet, suit het laeten staen tot het derde jaer, altyd suit ghy dan eenighe schoone diverse coleuren daeruyt hebben". handen over, en toen de prijzen tot het on mogelijke gestegen waren, bedacht men nog wat onzinnigers op De bollen werden nl. niet meer per stuk, maar per gewicht verhandeld. Men nam als gewicht asen aan, en als men weet, dat één decigram 21 asen bevat, dan kan men zich een be grip vormen van de kleine hoeveelheid van een aas. Op een verkooping kwam men daardoor tot de volgende resultaten: 1 Admiraal Liefkens van 106 asen 4400 1 Schilder van 10S asen 1615 1 Semper Augustus van 200 asen 55Q0 1 Vice Roy van 110 asen 3000 1 Gouda van 1000 asen 3600 1 Generalissimus van 10 asen 900 1 Adm v. Enekhuysen van 215 asen 540u Op dezelfde verkooping werden nog drie bollen van Semper Augustus verkocht voor 30.000. 1 bol van Admiraal van Enekhuy sen voor 11.500, enz. Het kon niet uitblijven of zoo'n handel moest tot een geweldige debacle leiden, zoo dra men tot bezinning kwam. En dit gebeurde ook. met voor menigeen de schrikbarendste gevolgen. Toen eenmaal de zekerheid doordxong, dat zoo en zooveel asen gewicht van een tulpenbol veel te hoog getaxeerd waren, wilde de een na dei: ander zich van zijn bollen ontdoen, met het resultaat, dat de prijzen tot zoowat niets terugliepen. Menschen, die kort te voren nog schatrijk geweest waren, werden straatarm en de dichter J. Soet maakte er het volgende vors op: In den ouden tijd waren de „fijne tulpen" d.w.z. de met gestreepte of gepanacheerde bloemen het meest in aanzien! Hoe mooier de teekening was, hoe meer streepjes er in de bloem voorkwamen, hoe hooger de waar de, en er ontstond een weergalooze naijver onder de liefhebbers om toch maar de aller fijnste te bezitten en ongelooflijk hooge prij zen werden voor zeldzame exemplaren be- Duizend tot drieduizend gouden ducaten voor een enkelen hol, was geen zeldzaam heid, en de tulp steeg daardoor tot een bij zonder weelde-artikel. werd gelijkgesteld met parelen en diamanten. De Fransche dames kozen haai* als mode- bloem en droegen de tulp als een bijzonder kleinood op de linkerborst De herbergen waren in zoogenaamde tul penbeurzen herschapen, en allerlei verkoo- pingen werden gehouden. Het waren niet alleen bloemisten, die hieraan dèelnamen. neen, ook wevers, kleermakers, ambachts lieden en allerlei scharrelaars, die meen den hun slag te kunnen slaan. Geld om te handelen was niet noodzakelijk, want leve riDg van de bollen, welke nog in den grond stonden en nog bloeien moesten, had niet dadelijk plaats, zoodat men dit als de rein ste gokkerij bestempelen kon. Dezelfde bol, op papier altijd, ging op een dag in veter Holland's Tulpenwceldt. Flora die had gesnaeckt van Wevers en van Snyers, En ander slecht gespuys, Caless' en Paerde- ryers, Die stadigh in de Kroegh, by Wyn en lek ker Bier, Men domineeren sagh als kleyne Heertjes schier, Doch siet wat vreemdigheyd; die 't volk voor weynig dagen, Noch op een fraaye Hengst seer moedigli rijen sagen, Die sitte nu al weer op 't mager houtte Paert, En spelen, poff, poff, poff, na al der Wevers aert Die windhandel heeft geduurd van 1634 1637, toen er door de Staten van Holland per proclamatie een einde aan gemaakt werd, hetwelk zeer gelukkig was, wijl an dere de tulpencultuur wellicht in een pool van speculatiezucht ten onder was gegaan Na een korten tijd van reactie ieeefden cultuur en handel weer op en met ernst legde men zich op de verbeteringen van rassen toe Omstreeks 1665 werd het eerst melding ge maakt van dubbele terwijl in 1690 de grillig gevormde parkiet- of papegaaien-tulpen ai aanwezig waren. In het begin van de acht tiende eeuw scheen, men zich meer toege legd te hebben op tulpen met lange sten gels, althans Z. C. Uffenbach vertelt daar over in zijn reisbeschrijving door Holland, tusschen 1703 en 1711 gedaan. Daarna zijn er weinig buitengewone dingen op tulpen gebied voorgevallen, tot omstreeeks 1890 door de firma E. H Krelage en Zoon de welbekende Darwintulpen in den handel ge- brajcht zijn, welke als 't ware een geheelc ommekeer in de culturen veroorzaakten. Had men zich gedurende de gehecle ne gentiende eeuw met bijzondere voorliefde toegelegd op de vroege tulpen, omdat deze voor forceer-doeleinden de beste resultaten opleverden, toen de Darwintulpen met haar fraai gekleurde bloemen op de lange, slan ke stengels op de wereldmarkt verschenen, werden ze spoedig favoriet en trokken an dere laatbloeiende rassen, zooals de Oud- Hollandsch Moeder- of Breedertulpen mee naar voren. Gedurende den allerlaatsten tijd zijn er in ons land tal vaai mooie verscheidenheden uit zaad gewonnen, en door de firma Kre lage zelfs geheel nieuwe rassen, nl.: Lelie- bloemige tulpen, van welke de bloemblaad jes elegant gebogen zijn, zooals we dat ook bij verschillende lelie's aantreffen, en Mcn- del-tulpen ontstaan, uit een kruising van Due v. Tiioll- en Darwintulpen. Op 12 April 1433 Jacoba van Beieren heeft reeds vroeger den steun van haren Vader moeten missen die zich niet in het bezit van een zoon mocht verheugen. Dit baarde hem groote staatkun dige zorgen en vooruit ziende, wilde hij deze zaak voor zijn dood in orde brengen. Daartoe belegde hij een dagvaart, welke bizonder ten doel had, om de Edelen en Steden te bewegen, dat zij, na zijn dood. zijn dochter Jacoba als Landsvrouwe, Erf dochter en Leenvolgster zouden erkennen De Edelen en Steden willigden dit verzoek van den Graaf van Beieren gaarne in, en toen diens doodsure was aangebroken, werd zij in Henegouwen voor Gravin erkend nam ook Holland een welwillende houding jegens haar aan. In Haarlem en Gouda ontstond wel eenipi beroering, doch het eind hiervan was, dat ook deze steden haaa* als landsgravii aanvaardden. Alleen het Kabeljouwsch ge zinde Dordrecht, waar Jacoba's oom, Jan van Beieren, zooveel geheime vrienden had, wei weigerde haar die hulde. Het Zeeuwsche Ge west daarentegen, deed haar door afgevaar digden weten, dat het zich achter haar schaarde. Reeds voor den dood haars Vaders, had Gravin Jacoba van Beieren dingen opge merkt in het gedrag van haar Oom Jan, die haar dubbel voorzichtig te zijnen opzich te deden zijn. Zij gevoelde bij intuitie, dat deze, die door de Luikenaars, Jan den On barmhartige werd genoemd, een begeerïg oog op haar bezittingen had geslagen. 's Lands Edelen en de Afgevaardigden der steden behalve Dordt die haar zijde gekozen hadden, begrepen, dat een zoc. jeugdige Vorstin niet in staat was, staat kunde te voeren als een man. En dit was toch hoog noodig, daar een krachtig oppo sant teg°.n den listigen oom, een staatkun dige zet zou wezen. Men moet niet uit het oog verliezen dat Jan van Beieren den ganschen Kabeljouwschen adel op zijn hand had. Niemand scheen tot dit staatkundig huwe lijk geschikter, dan haar neef Jan, Hertog van Limburg en Brabant Trouwens, bij tes tamentaire beschikking was deze preten dent door Jacoba's Vader hiervoor aangewe zen. Ook Jacoba's moeder was zeer op dit huwelijk gesteld. De jeugdige Gravin Jaco ba had dezen 15-jarigen neef in jaren niet gezien, maar zij verzette zich niet, ofschoon zij met deze keuze niet was ingenomen. Zij kon den Dauphijn van Frankrijk, die zij in stilte bemind had en die gestorven was, nie; vergeten, en toen het huwelijk met haar neef, haar werd voorgesteld sprak zij tot haar moeder: „Nooit zal ik weder bemin nen, gelijk ik den Dauphijn bemind heb. Vinden dus 's Lands Edelen en Steden en vindt gij, moeder, het oorbaar dat ik in het huwelijk trede met dien jongeling, welnu. leid mij met hem naar 't altaar en ik hoop, dat dit Staatkundig huwelijk, het heil mijner landgenooten zal uitwerken". Weldra volgde de toestemming van deu Paus en de echt werd voltrokken. Jacoba gruwde van haar opgedrongen echtgenoot en de feestdisch. met veel praal en pracht gevierd, scheen haar eenoffermaaltijd Reeds vanaf den eereten dag, schonk hij meer attentie aan de Brabantsche Hof.la mes, dan aan zijn jeugdige eohtgenoote wat deze zeer griefde. Schoon de Edelen en Steden zich gevleid hadden, dat nu alles in orde was, en dat zij haar oom Jan van Beieren in een strik ge lokt hadden, daar hij zelfs de voorwaarden van het huwelijk met zijn handteekening bekrachtigd had, bedrogen zij zich toch. De Hertog, vervoegde zich heimelijk bij Keizer Sigismundus, om zich vooral van de gunst van dien vorst te verzekeren. Om deze vol ledig te erlangen, vraagt hij diens zusl*r Elizabeth van Luxemburg tot vrouw. De in triges werden voortgezet Hij wist te ver krijgen oal de onderdanen van Jacoba. van oen Eed der getrouwheid, ontslagen geacht konden worden. De hcerschzuchtige man nam daarop den titel van Graaf aan en zag zich weldra door Dordt gehuldigd. Jacoba's echtgenoot trok zich van deze staatkundige verwikkelingen niets aan. Vele steden bleven haar trouw; de brand was echter niet te blusschen en werd open lijk. 't Doel van ons artikel is niet, om op deze botsingen iu te gaan. Er is lectuur te over. Hard is er voor de eer van Jacoba ge streden en zij kon gewagen van nederlaag, maar ook van overwinning. Haar huwelijk met haar neef Jan van Brabant was verre van gelukkig. Jacoba, wier staatkundige inzichten, door ervaringen met den dag vermeerderden, en wier zelf standigheid eveneens toenam, nu zij niet op haar man kon leunen, ging thans iets ondernemen, dat zeer afkeuringswaardig was. Zij kwam in aanraking met Humfrey Hertog van Glochester, een zeer beleefd en schoon man. Door het Engelsche Hof, waai men bekend was met haar ongelukkig huwe lijk, intrigeerde men. Eer Jacoba van Beie ren zich bewust was van de gevolgen, be sloot zij tot een tweede Staatkundig huwe lijk, met dezen man, die haar niet mishaag de, en die haar ondersteuning beloofde De liefde tusschen Jacoba en Humfrey was wel niet zoo groot, maar de wederzijdsche belangen, bond hen eenigen tijd te samen Helaas in welk een zee van ellende,- dom- .peUle zij zich door dezen stap! In Engeland werd zij wel op voorkomende wijze behan deld Het had echter veel voeten in de aar de, eer het Roomsche Hof deze scheiding wilde erkennen. Groote verbitterimgen ont stonden er nu tusschen haar nieuwen ge maal en den Hertog van Bourgonje. Uitda gingen tot lijfsgevechten hadden er zelfs plaats, toen Jacoba met Glochester in Hene gouwen verblijf hield Weldra stak Glorhester naar Engeland over en liet zijn ongelukkige vrouw, aan zijn vijanden over. Zijn toegezegde hulp bleef uit en Jacoba moest zich overgeven aan haar vijandigene bloedverwant en Ber gen werd ingenomen Zij werd naar Gent aam haar vijandige bloedverwant en Ber- togs van Bourgomdië bewaakt, doch over oenkoinstig haar rang en staat behandeld. Men wilde thans met Jacoba over de litieke situatie onderhandelen, maar zij ont hield zich van bindende afspraken. Heime lijk door eenigen uit den Hoekschen Adel bijgestaan, wist zij in mans kleeren den kerker te ontglippen. Haar ontsnapping gaf een geweldige opschudding. Als een fiere amazone verscheen zij in Holland, en haar verschijning alleen was reeds genoeg, om haar door onderscheiden steden als Gravin te doen erkennen. Een leger van getrouwen schaarde zich om haar en de oere en macht van Jacoba steeg Zij meende helaas ten onrechte dat haar kwade dagen voorbij waren, te meer daar haar Oom Jan van Beieren gestorven was Maar de haat van heerechzuchtige vorsten werkt dikwijls door na hun dood. Dit bleek wel uit zijn testa ment, daar hij het recht op Holland en Zee land, aan den Hertog van Bourgondië ha opgedragen. Botsingen konden niet uitblij ven. Bloedige zegepralen en bloedige neder lagen volgden elkander beurtelings op. De ontrouwe Glochester kwam echter haar leed verzwaren. Zonder Jacoba er ook maar in te kennen, trad deze ontrouwe in den echt met zijn reeds zoo lang beminde Eleo- nora Cobham. Aan Jacoba restte in deze pe riode niets meer dan de steden Schoonhoven, Oudewater en Gouda; zij moest haai* toe vlucht tot onderhandelingen nemen. Bij deze onderhandeling stelde Philips de voor waarde, dat zij geen huwelijk mocht slui ten zonder zijn toestemming Wanneer Jacoba van Beieren precies met Frank van Borselen in nadere kennis is gekomen is onbekend Aanvaard wordt, dat de Gravin haar vroegeren tegenstander den Zeeuwschen Edelman, voor het eerst op haar Slot Oostende te Goes heeft aange troffen. Als zaakgelastigde van den Hertog bracht Frank van Borselen lrnar op Oostende meermalen een bezoek en deze kennisma king leidde tot vriendschap. Van Borselen noodigde daarna ook de Gravin op zijn Slot te St. Maartensdijk uit en dit bezoek leidde tot liefde van beide zijden. Ofschoon Jacoba aanvankeleijk bezwaren tegen het huwelijk opperde wist Van Borse len deze weg td redeneeren. Hij stelde vrij- wilig de gunst des Hertogs, zijn rang en bezittingen in de waagschaal. En ook Jacoba beschouwde het zóó, dat een belofte afge legd met het mes op de keel, wel verbro ken mocht worden. Van Borselen maakte de zaak in orde cn in een nacht om 2 ure werd door een Pries ter het huwelijk ingezegend. Al spoedig kwam het geheime huwelijk ter oore van den Hertog van Bourgondië. Ook van Borselen keurde het Staatkundig het beste, het openbaar te maken en de ge volgen af te wachten. Aanvankelijk hield Hertog Philips van Bourgondië zich stil. De schrandere man bleef zijn gramschap ontveinzen. Aan nie mand liet hij iets blijken, hoe het van bin nen met hem gesteld was. Wel poogden verschillende Edelen Borselen vijandig gezind den Hertog op dit onderwerp te brengen, maar deze wist een gesprek daar over te ontwijken. Hij loerde slechts op een gunstige gelegenheid om zich van Van Boreellen meester te malven. Op het onverwachts verscheen de Hertog aan het Hof te Den Haag. Op vriendelijke wijze noodigde Philips Frank van Borse len ten avonddisch. Jacoba waarschuwde haar man, deze invitatie niet te aanvaarden, maar Borselen zag er geen onheil in. In de eetzaal van den Hertog verschenen, werd aan de Edelman van Borselen (die niet den behoorlijken eerbied, doch tevens met een Zeeuwsche rondborstigheid binnentrad) door Hertog Philips peen stoel aangeboden. Het verwonderde Frank wel eenigszins. dat er in de eetzaal geen enkele gast aanwezig was. Hij bleef echter niet lang in het on zekere, want direct nam de „gastheer" het woord en sprak op vergramden toon: „Valschhartige man! met de vriendelijk heid op het gelaat en met verraad in den boezem, die met de rondheid van een Zeeuw de bedriegelijke listigheid van een Italiaan- schen hoveling paart, dacht gij, dat aan mijn waakzame oogen de stap van u en mijn dartele nichte ontsnapt ware? En dat ik zoo weinig staatkunde meer bezat, zulk een bedrijf als een beuzeling op te vatten? Boeten zult gij er voor" en op een sein tra den vier gewapende mannen binnen, dia Van Borselen knevelden en hem, via Dor drecht, naar het kasteel te Rupelmonde ver* voerden, waar hij in een cel werd opge- Ten diepste was Jacoba van Beieren ge schokt ,toen zij de tijding vernam dat Van Borselen in hechtenis was genomen. De beklagenswaardige vrouw begaf zich naar Den Haag, om zich voor den Hertog te ver nederen. Zij werd door Philips ontvangen. Fier weigerde zij een stoel die deze aanbood. Kalm vraagde zij, wat er gedaan moest wor den óm Borselen vrij te krijgen, want zij begreep heel goed, dat Philips haar man, met staatkundige bedoelingen had vastgezet Hierop antwoordde de Hertog aan de weer- looze en verdrukte vrouw: „Ik eisch dat gij plechtiglijk, bij verdrag, afstand doet van den titel van Gravin en van al uw rechten op Henegouwen, Holland en Zeeland. Als gij hierin toestemt, zal ik onmiddellijk Frank van Borselen in vrijheid stellen en... uw huwelijk met den grootsten luister doen herhalen. Ik zal u de landen van Voorne, Zuid-Be veland en Tholen, Leerdam, Lede en Schoondérwoud overlaten en u alle tollen van Holland en Zeeland schenken. En tot slot zal ik Frank van Borselen tot Ridder van,het Gulden Vlies benoemen en hem met het ambt van Opperhoutvester bekleeden! Wat wilt gij meer?" ,,pus moet ik mijn titel als Gravin der ven?' vroeg Jacoba. „Ja, met alle rechten! Mijn geheimschrij ver zal dit duidelijk in het verdrag op nemen." Jacoba, thans gravin af, hoezeer in haar macht geknakt, wilde echter bij dat open lijk huwelijk een blijk geven van liefde voor haar gemaal. Bij huwclijksche voorwaarden schonk zij hem de Heerlijkheid van Voorne, met de steden Den Brie) en Goedereedo en De Heerlijkheid Borselen. Jacoba, nu geheel buiten bewind geraakt, zag zich thans van alle vroegere vereerders verlaten. Het deerde haar echter niet. Op het slot te Teilingen zocht zij rust en sleet nog eenige levensvreugde aan de zijde van haren Frank van Borselen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10