ONDAGSBLAD Kleu-ter-krant-je Voor knutselaars 'n Brievenhanger ii 1 i 6 Begin met een stuk stevig karton te snijden, '22 X 15 c.m. Daaruit haal je de figuur a, b, c, d, e, f. Neem nu nóg een stuk karton voor den vorm A, B, C, D. E, F, op de werkteekening. Ziezoo, berg nu je kartonmes maar op, gesneden ■wordt er niet meer. Komt het omranden aan do orde; óók de opening a, b, c, d, e, f moet omrand wordenl Beplak het schild en A, B, C, D, E, F met sier papier, en bevestigt dit laatste stuk met split- pennetjes op het schild. Achter de opening a, b, c, d, e, I, bevestig je een mooie prentkaart. De achterzijde kan het buiten sierpap'-er stel len. Daar komt olifantspapier op of kaftpapier. Maak je de randjes van de omranding vooral niet te breed? Nu hoop ik maar, dat er veel leuke brieven en kaarten in mogen komen. Een puzzle Let nu eens goed op en doe me één plezier, kijk niet naar de onderste teekening voorloopig, alleen maar naar de bovenste. De onderste schet sen geven n.l. de oplossing aan en wanneer je die eenmaal weet, is de aardigheid er natuurlijk ai! De bovenste rechthoek bestaat feitelijk uit twéé rechthoeken, beide vierkanten, 'n klein en 'n groot. Probeer nu door twéé rechte sneden het karton zóó te verdeelen, dat de daardoor ontstane stukken, wanneer je een beetje schuift of schikt pen zuiver vierkant vormen. Van een ar-me man, die een rij-ke man werd door Greeth Gilhuis-Smitskamp Daar loo-pen vier man-nen op de weg. Ze loo-pen voor-zich-tig, o zoo voor-zich-tig. Want ze dra-gen iets, dat niet val-len mag. Ze dra-gen een bed. Dat is vreemd. Maar op dat bed ligt; een mandat is nog vreem-der Het is een ar-me, zie-ke man. Hy is al heel lang ziek ge-weest, en de dok-ter kan hem niet be-ter ma-ken. Want die ar-me man is lam, hy kan zijn voe-ten en han-den niet be-vve-gen. Hy kan niet loo-pen, niet wer ken, hij kan hee-le-maal niets. Is er dan niet één dok-ter, die dien ar-men man be-ter kan ma-ken? Ja, de vrien-den van den zie-ken man heb-ben ge-hoord dat er Een is Die het wel kan. Ze heb-ben ge hoord van den Hee-re Je-zus, Die al-le, zie ken ge-ne-zen kan. Ze heb-ben ge-hoord hoe hij blin-den en doo-ven weer be-ter kan ma ken, ze heb-ben ge-hoord dat de Hee-re Je-zus a 1 -1 e s kan, om-dat Hij de Zoon van God is. En toen heb-ben ze ge-dacht: Mis-schien mis-schien wil Hij on-zen vriend dan óók wel hei-pen!" De Hee-re Je-zus is in hun stad ge-ko-men. En nu dra-gen die vier man-nen hun vriend op zijn bed naar Je-zus toe. Als hij maar een-maal bij den Hee-re Je-zus is, dan komt het wel goed Maar o, die man-nen schrik-ken zoo! Want als ze bij het huis ko-men waar de Hee-re Je-zus is, dan zien ze daar een hee-le-boel men-schen staan. Hon-derd men-schen wel, die al-le-maal naar vo-ren drin-gen, om toch maar dicht bij Je-zus te ko-men, en om toch maar te hoo-ren wat Hij zegt. Daar kun-nen die man-nen nooit door-heen ko-men, De ar-me zie-ke man zou val-len in dat ge-drang, en dan zou hy nog veel zie-ker wor-den. Moe-ten ze nu maar te-rug gaan? Nee, ze we-ten iets moois! Heel, heel voor-zich-tig klim-men ze met hun vriend op het dak. Het is ge-luk-kig niet hoog. En als ze op het dak zijn dan ma ken ze daar de stee-nen los, ze ma-ken een gat in het dak. Nu kun-nen ze zoo maar door dat gat naar be-ne-den kij-ken, ze zien de Hee-re Je-zus in de ka-mer staan. En dan bin-den ze ster-ke tou-wen aan het bed, en la-ten hun vriend lang-zaam naar be-ne-den zak-ken! Nu ligt hy vlak voor de voe-ten van den Hee-re Jezus, nu is hy waar hy we-zen moet! En de Hee-re Je-zus? Hy ziet wel hoe-veel ge-loof die man-nen heb-ben. Hy maakt dep ar-men man be-ter. „Uw zon-den zijn u ver-ge-ven", zegt de Hee-re Je-zus eerst. Dat be-tee-kent dat de Hee-re Je-zus hem óók een nieuw hart ge ven wil. Nu heeft hij Je-zus lief, en dat ia nog véél meer dan een ge-zond li-chaam te kry-gen. Maar ook dat wil de Hee-re Je-zus ge-ven, „Sta op", zegt Hy, „neem uw bed op, en ga naar uw huis." O, het is een won-der! De zie-ke man kap in-eens recht-op staan, zijn voe-ten zijn hee- le-maal be-ter! En zijn han-den zijn óók be-ter, hij kan nu zelf de ma-tras dra-gen! Ja, de Hee-re Je-zus kan a 1 -1 e s. Hij is op aar-de ge-ko-men om de men-schen weer blij en ge-luk-kig te ma-ken. Nu is de ar-mo man een r y - k e man ge-wor-den Zéér ge-daan door P. v. R. Jong-et-je, waar-om huil je? Heb je je zeer ge-daan? Kon dan maar gauw, m'n jong-en, Dicht te-gen Moe-der aan Dan dro-gen al de traant-jes, Dan lacht het vent-je weer, En zegt (vraagt Moe: „Is 't over?") „'t Doet hee-le-maal niks meer zeer!" Nu de oplossingl Trek c-crst do stippellijn zooals de middelste figuur tc kennen gcefL Snijd van e naar c naar f. Log nu do stukken, zooals de figuur daaronder aanduidt on: nan do opgave ia voldaan' Oplossingen van de rebus in het vorige nummer Wij jagen maar al te vaak zelf op onzen levens weg stofwolken op en klagen dan, dat we er last van hebben. van het raadselrijm in het vorige nummer „Een koffiemolen". Kunstjes en spelletjes Gekleurde schaduwen In de schemering vraag jo vader, een kleine brandende lamp of kaars op een stuk papier te plaatsen. Don bevestig je tusschen de larnp cn het venster (waardoor nog eenig daglicht naar binnen valt) een potlood, dun latje of iets anders van dezelfde Vorm. Jo doet dat zoo, dal de schaduw, die het latje door het schijnsel van de lamp afwerpt, door het zwakke duglicht kan beschenen worden, ('t Daglicht mag niet zoo helder zijr* dat de schaduw erin verdwijnt). De schaduw van het latje zal dan blauw schijnen te zijn, terwijl het papier oen roodachtige gele kleur heeft aangenomen. Nog eens: gekleurde schaduwen In het schijnsel van do volle maan zet je een tafel en, een weinig terzijde, op eenigen afstand een kaars. De beide schaduwen, veroorzaakt door het licht van de maan cn dat van de kaars moeton even sterk zijn. Als jo nu eon doorschij nend voorwerp voor de tafel houdt, dus tusschen kaars en maan, dan zullen er twee schaduwen ontstaan. De schaduw, die door do maan gewor pen wordt, en die door do kaars wordt beschenen "komt ons hel-oranjo voor. En die, welke het licht afwerpt en door do maan beschenen wordt zal mooi blauw zijn. Waar do beide schaduwen samenkomen, zie je een zwart punt Grapjes Aan het ontbijt in het pensionnetjo, vertelde een lieve oude dame, dat, wanneer de koeien boter bloemen kregen, de melk een geelachtige tint kreeg. „Dan hebben de koeien, waar deze melk van afkomstig is, zeker veel korenbloemen gegeten", viel haar een heer in de rede. *n Man kreunde van kiespijn. Hij klaagde tot zijn vrouw: ,,'n Mensch moest eigenlijk zonder tandon hot levenslicht aanschouwen." „Maar dat doet io ook", was het antwoord, 172 ZATERDAG 4 MAART No. 9 JAARGANG 1933 II behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT NA TWEE DAGEN dagen hot past Jezus is zelf de profeet van Zijn lijden. Dit wil zeggen, dat het Hem van den Vader is geopenbaard, niet alleen opdat Hijzelf het weten zou, maar ook opdat hij het anderen zou verkon digen. Wij verstaan van Jezus' lijden niets, tenzij Hij zelf het ons verklaart. Evenmin als Zijn discipe len, die er toch getuigen van waren en het alles gezien hebben, er op dat oogenblik althans iets van verstaan hebben. Later, toen naar Zijn belofte de Heilige Geest hun alles geleerd heeft en hen indachtig gemaakt heeft wat Jezus hun had gezegd, toen hebben zo het verstaan en het ons zoo verhaald, dat ook wij het verstaan. Indien wij het maar door hen van Jezus zelf willen hooren, Ilooren, luisteren, dat is de weg om het lijden van Christus te overdenken tot onze zaligheid. Dan houden we van dat heilig terrein verre onze wijs heden, onze invallen, onze opmerkingen, dio hier niet stichten, maar het heilgeheim zouden ont luisteren. Jezus zelf heeft de profetie van Zijn lijden aan gevangen met Zijn discipelen te vertoonen, dat hij moest heen gaan naar Jeruzalem en veol lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage opgewekt worden (Matth. 16 21). Niet, dat hij de gebeurtenissen zich zag ont wikkelen in die richting, en dat dit niet meer was te kecren. Dan was er plaats geweest voor Petrus' woord: Wees u genadig, dat zal u geenszins ge schieden. Maar dit woord heeft Jezus a.'gewezen: met de bestraffing: Gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der menschen zijn. 1-Iet moeten, waarvan Jezus sprak, was het God delijk moeten, door God zelf in Zijn raad bepaald en aan Zijn lieven Zoon als taak opgelegd. Aan de vervulling van dien raad Gods moet dan al les dienstbaar zijn. Ook de ontwikkeling der ge beurtenissen. Zoo ziet Jezus in Zijn opgaan naar Jeruzalem van oogenblik tot oogenblik, hoe de Vader Hem den weg wijst naar Zijn kruis. En Hijzelf gaat dien weg in gehoorzaamheid aan den Vader. Jezus is zelf de profeet van Zijn lijden. Niet in algemeenen zin, maar in bijzonderheden. Ook in het aanwijzen van den dag en de ure. Of zou Hij minder kunnen zijn dan de profeten, idio eeuwen te voren gesproken hebben van Zijn lijden? Zoo duidelijk gesproken, dat Jezus op den dag van Zijn opstanding uit de Schriften kon aanwijzen, dat de Christus alle deze dingen moest lijdon en alzoo in Zijn heerlijkheid ingaan. (Lu cas 2425, 26). Ja, Hij is meer dan dit alleen. Want Hij heeft van eeuwigheid dit lijden voor do Zijnen aan vaard. Er is in dit lijden niets toevalligs, niets bij komstigs. Het is geheel en al bepaald door den oisch, dien Gods gerechtigheid tegen de zonde der wereld had. En wie kent dien eisch der gerech tigheid Gods zoo volkomen als de eeniggeboren Zoon des Vaders? Gij acht dit toch niet een voorrecht in eenig opzicht? Hier is een innerlijk lijden dat aan het lijden zelf vooraf gaat. Het is deze onfeilbare we tenschap, die Hem in den Hof van Gethsemnne in helsclio angsten heeft gedreven. En als nu het Pascha nabij is, dan spreekt Jezus er Zijn discipelen nog eens van. Op die reis naar Jeruzalem heeft Hij het her haaldelijk gedaan. Het laatste nog eer hij Jericho binnenging: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des menschen zal den overpriesters cn schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordeelen; en zij zullen Hem den heidenen overleveren, oin Hem te bespotten en te geeeclen en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij wedcropstaan (Matth. "20 18, 19). Nu zij in Jeruzalem zijn, zegt Jezus het hun nog eens, kort en duidelijk: Gij weet, dat na twee dagen het Pascha is, en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden. Het eerste wisten ze: de dag van het Paaschfeest stond vast. Maar dat andere, neen, dat wisten zo nog niet. Ze hadden kunnen weten, dat het nu geschieden zou als ze Jezus' woorden hadden ge loofd. Maar de dag en de ure waren hun niet De- kend. Welnu, Jezus zegt hun, dat, zoo zeker als mot twee dagen het Pascha is, hij op dit Pascha zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden. Na twee dagen. De tijd kon niet korter toegemeten worden. Dan is het Pascha. Dan zal de Zoon des men schen overgeleverd worden om gekruisigd tc wor den. Die twee gebeurtenissen moeten samenval len. Het Pascha moet op het Pascha zijn vervulling Vindon. Zoo ligt het in Gods raad en wil. Zoo staat hot in Zijn ordening aan Israël., Zoo verstaat het Maar behalve Hem verstaat niemand het. Isra els schriftgeleerden niet, en het volk nog minder. De priesters, die de schaduwen bedienen, hebben er geen vermoeden van, dat deze op het punt zijn voor altoos to verglijden in het licht waarvoor zij blind zijn. Eu ook Jezus' discipelen verstaan het niet. Ze weten wel, dat de Heere Israëls Verlosser is van ouds af. Ze gelooven het ook, dat Jezus van den Vader is uitgegaan om Israëls verlossing geestelijk te voleindigen. Maar dat Hij door Zijn eigen bloed die verlossing zal teweeg brengen, zooals in den aanvang het bloed van het Paaschlam Israëls bevrijding was, dat zien zij niet Toch, welk een aanmerkelijk onderscheid tus schen het slachten van het Pascha en Jezus' offerande. Het Paaschlam werd genomen, het gaf zichzelf niet. Jezus, al wordt Hij naar het woord van don profeet: „als een lam ter slachting geleid", is zelf de dader in Zijn lijden. Het nemen en het slachten van het paaschlam, het strijken van het bloed aan de deurposten cn het haastig eten van het vleesch, dat alles deed de godvruchtige Israëliet in het geloof. Maar waar is in Jezus' ganschc lijden het geloof der Zij nen? Dat de Joden ongeloovig zijn, is al erg ge noeg. Waarom ook nog Jezus eigen discipelen, die Hij toch door Zijn bloed gaat verlossen? Want dit laatste is zoo. Als Jezus niet voor Slmon gebe den hud, dat zijn geloof, niet zou ophouden, hot was zeker ondergegaan. En zooais Simon Petrus waren ze allen. Voor de uiterlijke verlossing was geloof. En als Jezus hun gezegd had, dat Hij nu in majesteit zou verschijnen, ze zouden zich hebben verblijd. Nu hechten ze niet eens geloof aan wat Jezus hun Na twee dagen het Pascha. Jezus' discipolen zul- Ion vragen, waar zo het moeten bereiden. Ze zul len Jezus' aanwijzingen daarbij volgen. En toch' verstaan ze niet, wat ze doen. Ze maken den overgang niet van de schaduwen der wet naar de genade en de waarheid, die door Jezus Christus ten volle openbaar worden. Al heeft Jezus- die beide nog zoo dicht bij elkander in één adem genoemd, het verband ontgaat hun ten ecnenmale. Zelfs als Jezus bij het Paaschmaal het brood zal breken en de beker zal rondgeven en zeggen: dit is Mijn lichaam, en dit is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, dat voor u en voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden, dan gaat het nog langs hun heen zonder tot hen door te dringen. Maar het was ook niet voor hen alleen, het was voor al de eeuwen, die volgden. Daarom deert het Jezus niet, dat zij het nu niet verstaan. Want Jezus weet, dat straks de Heilige Geest het zal doen verstaan de geslachten die vol gen tot aan den dag van Zijn wederkomst in heerlijkheid. Zoo aanbidden wij hier onzen Heiland en Zalig maker als profeet, priester en koning. Als profeet van Zijn lijden. Hij weet en ver staat ten volle wat over hem komt. En uit Zijn mond beluisteren we het Evangelie Zijns lijdens. Maar tccelijk is Hij ook de eenige Hooge- priester, die wil wat Hij weet, die Zijn offer ande ter verlossing brengt, Zijn zelfofferande. Niets weerhoudt hem. Hij wil en Hij doet het. Hij is ook onze Koning. Wat Hij weet en wilij dat kan en doet Hij met kracht. Hij rukt door Zijn offerande ons uit de macht van den duivel. Zoo wordt het waarlijk Pascha. Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen. Op de aankomst van mijn vader en zuster (Als ik de wagen tegemoet wandelde) J. van Lodensteyn Myn vader, had gjjj voor u(w) andre kindreu Te laten, en met een tot een te gaan? Ik bid u, laat u wind noch weer verhindren, Maar denkt: de(n) hemel blaast u herwaards Laan. Wy zullen wel met u ons zuchten sturen Na (ar) boven. Vreest niet, 't weer is in Gods Lhand. En wil Hy 't zoo, 't is weinig, te bezuren Een bui voor die in Christi liefde brandt, i De winden die de(n) avondkou verwekken Vreest slechts, en daarom, maak uw reis wat [vroeg, En of het paard onwillig was, te trekken, Zijt niet bezorgd: mijn herte trekt genoeg. Dus myrner ik, en zie, daar komt hij rijden Op zyn beloft' en op zijn liefde: Wacht Wat, mymrend volk, gij zult u haast ver blijden# 't I s avond, en uw heil komt vóór de nacht Wacht wat, mijmrend volk Wacht nog oen wijld bezorgd volk. 65.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 9