VAN BONTE DINGEN
G. K. A. Nonhebei
Apotheker le Middelburg
Een praatje over een...
(ik durf niet)
Een der lezers van dit blad (ik verzeker u, dat
het een keurig nette mijnheer is) verzocht in een
schrijven mijn advies inzake de navolgende voor
hem zoo „stekelige" questie.
Telkens als hij voor zaken op reis geweest was,
bracht hij een reisgezel mee, die hij maar niet kwijt
kon en die hem door het veroorzaken van een
onbedaarlijke jeuk tot het laatste stadium van
zijn geduld bracht. Alzoo een vloo. Gedachtig
aan het bekende spreekwoord: „Voorkomen is
beter dan genezen" verzocht hij mij om een mid
del, waardoor die bijzondere voorkeur voor zijn
persoon van de vlooienwereld in een absolute
afkeer zou verkeeren.
Ik ontving dien brief op den dag, dat ik een
voordracht hield over „mijn Reisindrukken en
lotgevallen". Daar men na zoo 'n avond gemeen
lijk niet gauw in slaap valt, ging ik zoo bij me
zelf eens na, wat ik, behalve dien raad eens in
het algemeen over vlooien zou kunnen mededeelen
Toen ik mij zoo 'n beetje in mijn onderwerp
had ingewerkt, begon ik op allerlei plaatsen van
mijn lichaam jeuk te gevoelen en ik moest uit
mijn bed, of ik wilde of niet en dan bij 10 gr. vorst.
Als mijn lezers evenzoo meeleven met dit artikel
als ik dan komen misschien die ouderwetsche
beenen handjes met een langen steel er aan, óók
nog in gebruik.
We kunnen gerust zeggen: Een vloo is eigenlijk
iemand, Die bang is voor niemand (de School
meester).
Bij zijn bezoek aan de menschheid vertoont hij
toch een zekere delicate kieskeurigheid. Hij heeft
beslist zijn favorieten, waarvan genoemde mijn
heer er één is. Zijn lichaam is dicht ineenge
drongen en bezit 12 segmenten. Zijn kopje is
maar klein en wordt (zeker uit schaamte voor het
vele kwaad dat hij sticht) door hem zedig omlaag
gehouden. Zijn mond gelijkt wat op een vogel
bekje, voorts bezit hij kleine oogjes, bewegelijke
sprieten en een groot achterlijf. Hij heeft zeer
lange pooten, terwijl de achterpooten met scherp
geslepen, lange haken zijn voorzien. Als u op een
goed gekleurde en sterk vergrootte afbeelding dat
pootenmechanisme, zonder al te veel rillinkjes
langs uw wervelkolom, eens goed durft te be
kijken, dan kunt u zich een juiste voorstelling er
van maken, wat voor gevoel men moet onder
vinden, wanneer een vloo nog maar eens een
kleine verkenningstocht maakt over de bloo'e
huid van uw nek of uw rug. Al die fijne huid
zen uwtj es brrr.
De vloo bezoekt bij voorkeur vrouwen en kinde
ren, omdat hun huid veel delicater is. De kleur
dezer diertjes is kastanje-bruin als sommige
tabaksoorten. Het vrouwtje is aanmerkc, :k groo-
ter en sterker dan het mannetje, dat hier dus het
„zwakke geslacht" vertegenwoordigt. Als het tot
een liefdesdeclaratie tusschen hen komt, dan
houdt de een den ander met de pootjes vast. Wor
den ze daarbij door een vreemden indringer ver
rast, dan pakt niet zelden het wijfje het mannetje
omgekeerd bij zijn voorpooten stevig vast en
tracht door een koenen sprong aan het gevaar te
ontkomen. Hij vermag 200 maal zijn lengte te
springen en als een „favoriet" maar iemand voorbij
loopt, "die er heeft, is dat voldoende om een
„overspringertje" op te loopen. Als de mensch zóó
eens springen kon, dat zou dan 200 maal 1.75 M.
of 350 M. zijn. Er zou een lijvige verordening voor
„luchtverkeer" moeten ingesteld worden. Een
Joodgieter zat dan door een lenig sprongelje met
zijn heeten bout, die ook geen kans kreeg onder
wijl af te koelen, moteen in de dakgoot van de
kerk. Bruggen voor voetgangers waren niet meer
noodig, slooten, hekken, versperringen-ook niet. De
schoenmakers zoudcr er wel bij varen met al dat
springen. Op de Olympische spelen worden als
helden gevierd en gelauwerd, die het wereldrecord
behalen in het vér- en hoogspringen. Wat zullen
de vlooien om die prestaties gelachen hebben.
De vloo (Pulex irritans) legt gemiddeld 12 eieren
die zeer bewegelijke larven voortbrengen. Hij is
een geweldige kracht-patser en het is zelfs niet
eens zoo gemakkelijk hem dood te drukken. In een
werkje van Jules Renard komen enkele dierteeke-
ningen voor met lakonieke onderschriften. Onder
de teekening van een slang staat niet anders dan
„te lang". Onder die van een ezel: „een uit de
kluiten gewassen konijn". Onder een vlinder zet
hij: „een in tweeën gevouwen minnebriefje, adres
zoekend van een bloem". Onder een walvisch:
„Baleinen genoeg in haar bek om een corset van
te maken, maar... de Taille, weet je." En zoo
staat er onder de teekening van een vloo: „Een
tabakje met springveer". Men kan de vlooien
trainen om ze arbeid te laten verrichten en zoo
heeft te Parijs in 1834 een zekere Cucciani een
voorstelling gegeven van een aantal vlooien, als
militair gekleed, die kanonnetjes trokken met
kruit geladen, S0 maal zoo zwaar als z». /.elf zijn,
met kleine emmertjes water konden putten en
hcelemaal geen angst meer toonden als de ka
nonnetjes werden afgeschoten.
Dat een vloo bij den mensch zulk een jeuk "er-
oorzaakt is erg, maar erger is, dat hij door de huid
steekt en bloed zuigt. Hoewel een vloo kieskeuri
ger is dan vele ander bloedzuigende insecten, en
b.v. lijken en gcinfectecrde wonden ontvlucht, zoo
doet men goed een evcntueele steek toch maar te
behandelen met een Priessnitz' verbandje van
Burow water.
Tenslotte een anecdote enmijn raad aan ge
noemden mijnheer.
Een Israëliet vroeg zijn Rabbi, of hij op Sabbath
een vloo mocht vangen en dooden. „Dit mocht" zei
de Rabbi. En „als ik nu een luis heb, mag dat dan
ook", vroeg hij latei. „Dat mag niet Levi" was het
antwoord, waarop Levi zei: „Dat begrijp ik niet,
een luis niet en een vloo wel?" De Rabbi ant
woordde hem: „Een luis o Levi, blijft zitten, kun je
den volgenden dag pakken, maar een vloo
ppsstt... die is zóó weg."
En nu de raad: Koop bij uwen apotheker 100
gram Formalinum. Doe hiervan een eetlepel op
een flinken theekop water en meng het goed. Koop
een goeden Spray (liefst een „Vilbiss": hoofdver
tegenwoordiger Dr. Nanning, apotheker den Haag)
die is voor velenei doeleinden nuttig en niet duur.
Vul die Spray met die verdunde Formalin op
lossing en bespuit met een fijne stofstraal uw
kousen en broekspijpen. Dan is u favoriet-af en
vinden ze u bepaald afschuwelijk.
Eningeval u een vermogend mensch zijt,
zet mij of mijn erven dan in uw testamertt voor
een goedbetalend aandeeltje, want wat ik bij het
schrijven van dit artikel heb uitgestaan, dat is
met geen pen te beschrijven. Ik ging eens in mijn
huiskamer een kop thee halen en onmiddellijk
vroeg men mij: „hob je koorts, je rilt zoo?" „Ge
lukkig niet," gaf ik ten antwoord, „maar ik schrijf
op dit moment een artikel... over vlooien."
Een hachelijk avontuur
4 K.M. hoog met het hoofd naar beneden
Het was in het tweede oorlogsjaar, 26 Augustus
1915, dat het Duitsche luchtschip L. Z. 79 van een
aanval op het Russische front terugkeerde, na
15Vfc uur in de lucht geweest te zijn.
Het was ongeveer half twee en stormweer. De
landing was uiterst moeilijk, maar scheen toch te
gelukken, tot een geweldige orkaanvlaag de lan-
dingstouwen uit de handen der mannen sloeg en
het luchtschip in de lucht opnam en van het lan
dingterrein wegdreef! Een der mannen, die ver
zuimd had het touw tijdig los te laten, werd mee
omhoog gevoerd. Van deze hachelijke situatie en
Door de Zeppelin meegesleurd,.
.60
zijn avontuurlijk verblijf in de „hoogere sferen"
vertelde hij later als volgt:
„Ik hing, met mijn handen vast om het touw
geklemd, met mijn beenen vrij in de lucht. Het
luchtschip steeg al maar hooger. Het touw, waar
aan ik lung was 150 M. lang, en naar mijn schat
ting hing ik ongeveer 40 M. onder het schip. Na
veel mislukte pogingen gelukte het me eindelijk,
het touw ook met mijn beenen te grijpen. Het
ergste gevaar van vallen was voorbij, en nu had
ik pas gelegenheid om mij heen te zien, en tot
mijn verbazing bemerkte ik, dat ik niet alleen
door het luchtschip was meegevoerd. Er hingen
nog twee kameraden boven mij op afstanden van
pl.m. 2 en 10 Meter. Onder ons werd alles kleiner
als speelgoed. Onze collega's beneden op den
grond zagen er uit als tinnen soldaatjes, zoo
We rekenden er op, dat het luchtschip dadelijk
wel zou landen, maar het kwam anders uit
Het schip maakte oen kleine wending en dreef
daardoor boven het station en een klein deel der
stad. We zagen de mcnschen nu nog maar als
kleine, bewegelijke puntjes. De trams kropen
langs de hun voorgeschreven weg, auto's gleden
door de straten. Langzaam schoof de stad onder
onze voeten voorbij. We waren weer in de buurt
van het landingsterrein en probeerden te landen,
maar zonder succes. Het schip kwam een klein
beetje uit de windrichting en zoo dreef het zijde
lings af tot ons ongeluk meer en meer in de
richting van de Russische grens! Wij, die aan het
touw hingen, waren een speelbal van den wind,
en draaiden naar alle kanten rond. Ik zag nu zelf
in, dat aan landen niet meer te denken was, en nu
was het maar de vraag, wat mij te doen stond,
mij met een touw vast te binden of naar boven te
klauteren. Het was een heel eind, naar boven,
maar toch zou ik het geprobeerd hebben, als die
twee kameraden boven mij er niet geweest waren.
Er schoot me dus niets anders over dan 't mij ge
makkelijk te maken. Ik hield me met m'n rechter
hand en de beide beenen vast, om met de linker
hand het touw-einde onder mijn voeten op te
trekken en me dan vast te binden. Maar het touw
was te zwaar. Nu, dan moest ik me maar zóó ver
laten zakken, dat het zich gemakkelijker liet
hanteeren. Ik gleed naar beneden, todat er onge
veer 5 A 6 M. tusschen mij en de boven me han
gende kameraad waren. Toen deze mijn voornemen
bemerkte, kreeg hij eenige angst. Hoewel Ik hem
toeriep. boven te blijven, totdat ik me zou hebben
vastgebonden, kwam hij me toch achterna. Ik
waagde het niet, me nog dieper te laten zakken,
want hij kwam hoe langer hoe vlugger naar be
neden, omdat zijn krachten hem reeds gingen be
geven. Eindelijk kwam hij met zijn voeten op mijn
handen terecht. Dieper kon hij niet zakken. Ik
geloof zeker, dat hij, als hij op dit oogenblik niets
vasts onder zijn voeten gehad had, om
laag zou zijn gestort. Nu, vastbinden was onze
eenige redding, want wij naderden de Russische
.grens meer en meer. Ik had van tevoren voorzich
tigheidshalve het touw al een paar maal om mijn
linkerbeen gewikkeld, en hield dit been nu zoo,
dat het een rechte hoek met mijn lichaam vormde.
M'n vermoeide kameraad ging hierop zitten en
hield zich nu zonder krachtsinspanning aan het
touw vast. We zaten nu in een lus, in de lus om
mijn been, en waren, naar hit ons toeleek, voor-
loopig in een houdbare positie. Eindelijk konden
we voor de eenste maal eens wat tot onszelf
komen.
We hadden nu al een half uur in de lucht ge
zweefd. Het luchtóchip steeg nog steeds zonder op
houden. Van de aarde bemerkten we niets meer,
alleen nu en dan konden we door een spleet *us"
6chen onze lichamen iets van weiden en bosschen
zien, maar alles minimaal klein. Toen, plotseling,
een ruk aan het touw! We dachten eerst, dat het
gebroken was. De lus ging los, en met z'n beiden
gleden we naar beneden, sneller en sneller, onge
veer 40 tot 50 M. Ik bespeurde al een hevige bra rul -
pijn in mijn handen door de snelheid, waarmefl
ze langs het touw gleden. Een tweede ruk! Ik
sloeg ijlings achterover. Ik wist op dat moment
niet, wat er gebeurde, maar na korten tijd had ik
mijn geestvermogens weer bij elkaar en moest ik
toezien, hoe mijn kameraad in de diepte stortte en
in de wolken onder mij verdween. Dit gebeurde
op een hoogte van 3200 M. Ik dacht vast, dat ik
ook omlaag viel, maar zag toen, dat de afstand
tusschen ons al grooter werd. Een blik naar bo
ven en ik merkte dat het touw, dat ik eerst om
mijn been gewikkeld had, bij het achterover slaan
was vastgetrokken en nu yast om mijn linkervoet
gekneld zat. Van nu af aan hing ik met mijn
hoofd naar beneden!
Het schip steeg almaar hooger. En hoe hooger
we kwamen, hoe kouder het werd. Ik hing te
klappertanden, want ik had alleen m'n werkgoed
aan. Mijn met touw omwikkeld been deed hevige
pijn. Het was al blauw en opgezet en als afge
storven. Ik probeerde het touw los te maken om
mij in de diepte te storten, ik kon het niet meer
uithouden van de pijn. Gelukkig zat het touw te
vast. Ik kreeg het ondanks al mijn moeite niet
meer los en troostte me met de gedachte, dat ik
ook hoog in de lucht sterven kon, als het moest
Dat maakte me kalmer.
Ondcrtusschen hadden we or.ze grootste hoogte
bereikt, een goede 4000 M., zooals de piloten me
naderhand vertelden. We dreven al maar verder.
Vanuit de landingsplaats moest men ons al lang
uit het oog crloren hebben, l'c nu toe had mijn
bovenste kameraad zich vastgehouden, maar nu
kon hij niet meer. Hij liet zich langzaam zakken
en ging op mijn been zitten, dat in de lus hing. Dat
was zijn geluk, want het was met zijn uithou
dingsvermogen gedaan. Zekerheidshalve wilde hij
zich eveneens vastbinden, waarbij ik hem hielp.
Eerst probeerde ik hem het eind van het touw met
mijn handen aan te reiken, maar hij kon er niet
bij. Toen wond ik het touw om mijn rechterbeen
en reikte het hem op die manier aan. Hij bond
zich vast, en loen slingerde ik het eind ook nog een
paar maal om mijn lichaam, opdat ik nu vol
komen veilig zou hangen. Maar het ging niet zoo
gemakkelijk als ik dacht. Ik moest het uiterste
van mijn verstijfde spieren en mijn geringe krach
ten vergen, eer ik het gedaan kreeg. Maar 't lukte
toch, en nu was het naar beneden storlen onmo
gelijk geworden. We praatten wat met elkaar, en
mijn vriend kwam, op zijn horloge kijkend, te
weten, dat het juist half twee was. We waren dus
al twee uur in de lucht!
Om me te oriënteeren draaide ik mijn hoofd naar
voren. Welk een vreugde! In de verle zag ik de
landingshal weer! Ik maakte er dadelijk mijn
kameraad opmerkzaam op, en ook hij keek me
opgelucht aan. Twee-cn-een-half uur waren er
reeds voorbijgegaan, sinds we onze onvrijwillige
reis begonnen hadden.
We naderden meer en meer, en het luchtschip
zakte tevens, we voelden de lucht warmer worden.
Ddór was de wachttoren! Alles was voor de lan
ding in gereedheid gebracht. Het schip schoot met
angstwekkende snelheid de stijgende aarde tege
moet. Nu kwam het moeilijkste oogenblik voor
ons. Ik hing nog altijd met mijn hoofd naar bene
den. Door verschillende oorzaken werd het schip
tot ontijdige landing genoodzaakt. De benzine was
op, en door het verblijf in die aanmerkelijke hoog
te was het schip te zwaar geworden. Er moest dus
bij de landing buitengewoon worden opgepast.
Daar wij tweeën ongeveer 100 M. onder het schip
hingen, kwamen wij het eerst met de aarde in
aanraking. Dat geschiedde op een onzachte wijzei
Als een voetbal werden we rondgeslingerd. Eerst
kwamen we met een smak op een stoppelveld te
recht, bleven een poosje liggen, werden weer in
de hoogte getrokken en voor de tweede maal op
den grond geslingerd. Dit herhaalde zich nog
eenige keeren, tot we eindelijk bleven liggen en
meegesleurd werden. Mijn kameraad was intus-
echen uit de lus gevallen en, zooals zijn plicht het
eischte, naar den gondel geloopen. Maar met mij
ging het gestadig op en neer, over velden en hek
ken. Ik kon niets meer zien. Oogen, ooren, neus,
De sprong met het valscherm.
'yiiegtuigbotsing boven de Amerikaansche kust.
mond alles was vol zand. De hoofdzaak was,
mijn hoofd omhoog te houden om er nergens mee
tegenaan te slaan. Daar kwam een grenssteen in
m'n weg. Ik ging er regelrecht op af. Of ik, óf die
grenssteen hadden er aan moeten geloovcn, als
twee mannen van de landingsgrcep niet op mij toe
geloopen waren en het touw hadden gegrepen. Zoo
ontkwam ik gelukkig het gevaar, op het oogenblik
van mijn redding nog den dood te vinden!
Ik werd nog een eind meegesleept en bleef
toen, meer dood dan levend, liggen. Alle gevaren
waren voorbij!"
De foto's bij dit artikel zijn ontleend aan „Der
Geftihrliche Augenblick" van Ferdinand Bucholz.
(Junker u. Dünnhaupt Verlag, Berlin).
Waai blijft de ware Wagner-biograiie
vraagt Constant van Wessem in de „Groene".
Men herdenkt thans deze sterfdag van 50 jaar
geleden. Er worden werken van Wagner opge
voerd, er worden toespraken gehouden, de ver
diensten van Wagner ongetwijfeld groote ver
diensten worden weer in den breede uitgemeten,
men zal ons Wagner op alle wijzen voor den
gecet brengen.
En toch zal het nog steeds de legende-figuur
wezen, die zijn volgelingen, en ook hij zelf van
Wagner gemaakt hebben.
Nog steeds schijnt de afstand tot het verleden
niet groot genoeg te wezen om door de sluiers te
dringen waarmee vercering en baatzucht ver-
eering der blindelingsche bewonderaars, baatzucht
van hen, die het werk van Wagner, als stedehou
ders van de meester op aarde, exploiteeren
omgeven.
Zorgvuldig hoedt men zich er voor in de buiten
wereld iets anders over Wagner te laten doordrin
gen dan wat goed is voor zijn zaak en zijn kunst
Alles wat niet in Bayreuth is goedgekeurd is
leugen en verkeerd. Deze tyrannie duurt nog
steeds voort en voor zijn biografische gegevens is
de levensbeschrijver nog steeds aangewezen op de
door Bayreuth gepubliceerde bescheiden. Er be
staan natuurlijk ook vele on-officieele gegevens
over Wagner, er bestaat zelfs een „Waarheid over
Wagner" van een tweetal Amerikaansche auteurs,
die zich baseeren op documenten van een .geheim
dossier Burrell men kan dit partijdig geschrift
niet beoordeelen zonder onpartijdige kennisneming
der volledige documenten maar wij wachten
nog steeds op het ware beeld van Wagner als
mensch en kunstenaar, zijn ware gezicht, niet tot
een hatelijke caricatuur misvormd door zijn
tegenstanders, maar ook niet verfraaid door zijn
ibewonderaars.
Bacft en de haringkoppen
Wij lezen in het H.bld.:
Toen Johann Sebastian als jongen van vijftien
jaar nog school ging en de Latijnsche lessen
volgde in het stadje Lüncburg, was hij al ccn
eersteklas muziekliefhebber.
In dien tijd was Hamburg een dorado voor
iederen muziekvriend. Want daar, in de Hanzestad
aan de Elbe, speelde meester Johann Adam
Remkcn, de oude en beroemde organist!
Dikwijls legde de jeugdige Bach, die het maar
heel zuinigjes had, te voet den weg af van Lüne-
burg naar Hamburg, om zijn ooren daar den kost
te geven. Voor het genot, dat de bruisende orgel
tonen hem schonken, had ihij zoo'n gedwongen
.voetreis bést over.
Johann Sebastian was een wees en met het
karige inkomentje, dat hem ten dienste stond,
moest hij rekenen en schipperen om rond te ko
men. Zoo moest hij soms op het alleronverwachtst
Hamburg weer verlaten, enkel en alleen omdat
zijn geld op was.
Een heete Julizon bescheen de erica, die al in
knop was. Een zoele wind streek over de uitge
strekte Lüneburger heide.
Langs het smalle, mulle voetpad wandelde een
jonge man, in wiens hoofd nog de goddelijke tonen
van het Hamburgscho orgel naklonken. Maar
luider klonken andere, onaangename tonen: het
rommelen van zijn maag, die sinds uren op non-
actief was gesteld.
Johann Sebastian Bach trok zijn beurs uit en
schudde haar heen en weer. Hieruit kwam echter
géén muziek; geen enkel geluid hoorde hij, zelfs
niet het zachtste gcklinkklank. Het zakje was zoo
plat, zoo leeg, dat het treurig was om aan te zien.
Johan Sebas'.ian zuchtte en onhoorbaar begon
hij in zichzelf te mopperen over het onaangena
me van een leege maag.
Boven zijn hoofd hoorde hij een raam knarsen,
twee haringkoppen werden naar beneden ge
gooidtoen sloeg het venster weer dicht.
Iedere goede Thüringer is dol op haring.
„Misschien zit er nog wat aan te kluiven",
dacht Bach, die een Thüringer jongen was, en hij
raapte de beide koppen op.
Geen sterveling was te zien. Niemand ver
toonde zich achter de, in lood gevatte, ruitjes van
het huis.
De musschen sjilpten op den verlaten zandweg,
in de keuken klonk gerammel van borden en in
de verte loeide een koe.
Johann Sebastian nam zijn knipmes en begon
aan de beide haringkoppen te peuteren.
„Klingkling!" klonk het Uit iederen kop roldo
een zilverstuk een zware Deensche dukaat.
Toen Bac.h van zijn eerste verbazing bekomen
was, vatte hij moed, liep naar de eerste de
beste herberg, en tikte met zijn pas verworven
schat krachtig op het tafelblad. De herbergier ver
scheen en een kwartiertje Later zat een arire
schooljongen achter een heerlijke lamscotclet met
erwten en een geweldige pul donker bier.
Wie de onbekende weldoener is geweest?
Johann Sebastian heeft er nooit onderzoek naar
gedaan. Hij was niet ondankbaar, maar iets
hield hem erv^n terug, er naar te informeeren. Go
hikkig met zijn rijkdom, genoot hij van het maal,
betaalde en ging weer op wegniet naar Lü-
neburg, maar terug naar Hamburg, naar de stad
van het orgelspel
Wie de ijdelheid der wereld niet inziet, is zelf