JEUGD VOOR DE LETTERKUNDIGE KRONIEK I Langs den heirweg, door Willem de Mérode. Uitgave: J. H. Kok, Kampen, 1932. II Het ingekimde land, door H. de Bruin, Uitg.: Holland, Amsterdam 1932. Een nieuwe bundel van Willem de Mérode. Brengt hij ons verrassingen? Is er een ontwik kelingslijn in zijn poczie op te merken? Misschien zegt de titel er ons iets van. De dichter kan er mee bedoeld hebben: Ik zing niet meer zoo als vroeger, alleen öm het zingen, om de vreugde der schoonheid vooral en allermeest voor mijzelf ie genieten. Ik ga zingende „langs de heirweg" en hoop voor velen verstaanbaar te zijn, als een troubadour der hemelsche Liefde en zóó te getui gen, dat God verheerlijkt wordt. Niet èlle verzen leggen van deze wending uit een nog al individualistische phase, uit een aesthetische vereenzaming naar den breedëh heir weg der gemeenschap even sterk getuigenis af. Er zijn in deze bijna honderd pagina's tellende bundel nog maar al te veel gedichten, die voor de velen ontoegankelijk zijn, aan welker sfeer ze vreemd zullen blijven. Trouwens, ik herken in zulke verzen o.a. de sterke invloed van Rilke, diens mysterieuse sfeer en die is zoo heel anders dan die van de Mérode's Christelijke poëzie. Er zijn hier verzen die ons maar niet eigen willen worden, onwennig hooren we ze aan, al klinken z- ook heel .nooi vaak. We tec", er. aan: De Profetes (bl. 62); De Th.^de (bl. 6i); De Wind (bi. 68); Het Meisje (bl. 68); De Schilder (bl. 69); De Profeet en zijn opvolger (blz. 82) e.a. Maar de Mérode geeft in deze bundel ook ver scheidene van die geestelijke liederen, die een rechtstreeksche aansluiting vonden aan de poëzie van Revius en Luyken. Zulk een vers is b.v. AVONDLIED Het duistert, nog wat goudgeglim Van zon smeult op de lage kim. Och droeg ons schamel aangezicht Uw weerglans, nimmer dalend Licht. Dan deed het donker ons geen nood, Want, ingehuld in nacht en dood, Lag heel ons leven overspreid Van Uw volmaakte helderheid. Gij weet voor wicn het daaglijksch brood Was levensbete of spijs van dood, Maar Gij wilt voor Uw kindren zijn Een hemelbrood en hemelwijn. Gij zaagt ons aarzlcn, onze daad, Kent ons verzwijgen en gepraat; Vergeef van ons bestaan de schuld, En geef ons met elkaar geduld. Gij weet ho:e graag ons zwak .gemoed Het goede wil en 't kwade doet, En hoe een blik, een lach of woord De vrede onzer zielen stoort. Och Heer, weerhoud den Vijand toch Dat hij door waarheid of bedrog De onnoozelheid geen lagen spant, Och, leg den Booze toch aan band. Hce^ geef den slaap aan iedereen, Laat ons niet in den droom alleen. En als geen licht ons morgen wacht, Dan, amen, met U blijvo 't nacht. Die slotregels zijn van een bizondere eenvoud en bekoring en daarom zoo rijk aan inhoud: er vangt een eeuwige rust in aan te zingen. Met U blijve 't nacht de triumf van den Christen in de nacht .van de dood. Zulke gebeden als dit Avondlied" zijn er meer, en we gelooven dat hier de dichter toont zijn diep ste wezen; hij heeft hier alle franje, alle acsthe- tischc woordkunst-bodwelming achter de rug: so berheid en kracht gaan hier samen. Noode weerhouden we ons van meerdere citaten. We noemen nog 't luchtige Sluimerliedje, en die ontroerende schuldbelijdenis „Ich bin 's, ich sollte büszcnl" Zóó is 't bogin: Ik heb, gij hoeft niet langer vragen, En snik wat ik te zwijgen zocht: Ik heb, gij hoeft niet langer vragen, Den Heer verraden en verkocht. Hoe de dichter wil aansluiten aan de traditie der Christen-dichters uit de 17de en 18de eeuw bewijst allee,n al een vers-titel: Leerstellig, een woord dat de massa van onze tijd al niet meer begrijpt zelfs, dat onze jongeren taai als leer vin den. Natuurlijk moet de dichter hier vooral streng waken voor het ondoorvoeld-rhetorisch d.w.z. al te beredeneerd zingen, dut be-rijmen wordt van hcils- H B8 waarheden. Maar oók de dogmatiek kan zingen. Bizonder mooi is de cyclus: In Memoriam. Hier is de dichter in z'n kracht, geeft de volle maat van zijn kunnen. Hoor: Het is zoo stil en wit dit rusten. Zoo slapen enkel Gods gekusten Zoo vredig licht en grondloos diep De tijd valt lang voor hen die waken. Maar God zal samen wakker maken Die Hij gescheiden tot zich riep. Wij onderstreepten. Wat een pracht-finale< wat een eenvoud en diepte van eeuwig liohter.o perspectief! Dat de dichter ook meeleeft met zijn tijd, blijkt uit de portretten van Lenin en Mussolini. Lenin ziet hij zóó: Het eerst ontnam hij hen het vaderland, En loog dat zij de wereld wederkregen, En listig ving hij in zijn wijden zegen Van haat: hun goed, hun liefde en hun verstand. Hij heeft hun ziel, dat weerloos vogelnest, Hun laatst bezit, 't geloof aan God ontnomen, De dood werd toevluchtsoord en onderkomen, Zijn heerschen was op ondergang gevest. Dictator van 't berooid mystieke rijk, Was hij niets dan een dienaar aan de poorten Der hel, die hij sluw lachend opende. Toen werd hij vreemd en star, wanhopende, Gedwongen tot het volgen der vermoorden; En vuistgebald nam hij van de aard de wijk. Dat deze dichter weet van strijd en geestelijke weerbaarheid bewijst de cyclus: Strijdbare Jeugd, waarvan 't vierde vers hier volgt: Wij zweren dat w' Uw vendel zijn, Geschaard om de gewijde vanen Wier purperen en blanke vanen Weerlichten in de zonneschijn. En wij gedenken: rood is wijn, Uw bloed) Uw dood; blank zijn de tranen Blank 6tijgt de melk in alle graan en Blank wou Uw leven voor ons zijn. Ons allen, zoo bovlektt geschonden, Mishandeld door melaatsche wonden, Ontsmet G' en wascht Gij heelend rein. Nu moet het leven gaan om leven En dood om dood, wij willen 't geven: Laat ons Uw stalen stoottroep zijn. Willem de Mérode's dichterschap in deze tijd van god-loosheid en anti-christussen, bewijst ons hoe de Waarheid en de schoonheid elkaar toch nog ontmoeten. Vaak hebben we de ontmoedigende gedachte dat het Christendom cultureel in een doodloopend slop schijnt beland. Maar als daar ergens de oude Waarheid zich opnieuw weer handhaaft, luide en publiek in de zuivere onmis kenbare klanken der waarachtige poëziet in een schoonheid als a Joy for ever,**) dan gaan onze harten open en wij vertwijfelen niet, want Wij zijn als het verregend riet, Het kan wel knapperen en knettren, Maar nooit zal er een vlam uit spett'ren, Die als een tong ten hemel schiet. Maar doet vlijmscherp gewette pijlen, G' ons volle vaails Uw boog ontijlen, Wij suizen zingend door do lucht Om trillend in het doel te steken: 't Hart dat Uw kracht doet openbreken; Want Gij treft zeker en geducht. „Het ingokimde land" begint sympathiek: INGANG (De verheerlijking) Toen Gij Uw ziel voor d' angsten van de tijd op hoogc berg versterktet In gebede was door de blinkend' tcmpclpoort één schredo slechts tus6chcn U en 's Vaders heerlijkheid. Uw bitter uur werd zoet van eeuwigheid de heilige wijkplaats van volmaakte vrede vermoedden reeds Uw aardsche blij-gereede vrinden tot wee-ontwende woon gewijd..,. Strijdvaardig hebt G' Uw schreden weer gewend te schaduwsombrcn weg, in 't donker dal Heer! die wil noode met U dalwaarts gaan, die wenschte diep de pinnen van zijn tent tot vredig bergbewonen in te slaan, dwing Gij hem zachtkcns dat Ipj volgen zal. Deze ingang" is een voorspel op de muziek dlo volgt. Sterk is deze poëzie niet; .geladen met een meer ingehouden dan uitgezegde ontroering. Deze dichter voelt zich zoo veilig binnen de grenzen van z'n aardsch tehuis: deze wereld, hem zoo vertrouwd, het ingekimde land. Mooi kan ik die titel niet vinden, eerder noga) gezocht. De verzen hebben bijna alle een koelheid, een rustige rust die de verstandelijkheid verraden waardoor de stem van deze zanger te veel gedempt Let ook op die leelijke regel met gezochte alli teratie: „tot wee-ontwende woon gewijd." Vuur slaat er nergens uit deze beschouwende poëzie; warmte is er wel maar afgekoeld binnen de strakke wanden van het sonnet, dat de „knapheid" van den dichter vaak ten woon verkiest Dat telkens zich uiten in het sonnet is feitelijk' al een worstelend terugdringen der directe bloed warme ontroering. Is deze tijd eigenlijk wel „ge ëigend" voor deze versvorm? Onze tijd vraagt directheid, onmiddellijkheid zonder franje. Dat is althans een lichtzij van 't heden. Aan rhetorica hebben al velen zich de dood gegeten. We vinden bij de Bruin een groote vrees voor 't ondoorvoelde woord en beelde. Maar nu blijft hij te cerebraal. H. de Bruin beschrijft vooral: hij is picturaal, schilderkunstig het knapst. Daarom allicht komt zoo weinig uit de kracht van zijn verlangen, het heimwee om uit de tijde lijkheid van het ingekimde land de haven der eeuwigheid te bereiken. Hij voelt die beperking wel sterk; hij teckcnt ze soms heel raak, soms ook te gekunsteld als in „Agrarisch". Het landwerk bond ze alle dag. Ze namen maal en slaap als dagelijksch kort verzet, en waren haastig in hun vroomheid met: Heer, zegen deze spijs verkwik ons, Amen. Wanneer ze 's Zondags in het kerkje kwamen voelden ze minder, méér hun schuld en smet naardat m 't blinken, duistren van 't rozet God vriendlijk zag of toornig door de ramen. De dienaar kon niet troosten naar 't geviel, Zijn werkwijs richtten andere getijden bij 't bouwen van de akker hunner ziel. Elk moeide zaai en oogst een bange week; in een vereenzaamd naast elkander strijden werd trouw het land bearbeid en de preek. Hoe strak geconcentreerd is de zegging. Zie b.v, het tweede kwartijn, waar „minder, méér" overeen komen met „blinken, duisteren" van de volgende regel. Dominé aan de preek, zij op de akker bezig, elk „moeide" zaai en oogst op d' eigen wijze. Deze kunst heeft do gedrongenheid van een Staring of Huygens. Soms is hij voor mij althans duister, b.v. „Het nuchtere feest", mij al te nuchter en te droog; slechts een constateeren van feiten in versvorm. In een vers als „Vincent van Gogh" is deze schilder-dichter op z'n best: de geniale troebele, of moet ik zeggen: gcniaal-troebcle schilderfiguur geeft hij in een klein vers ontroerend-raak en zeggend hoe deze liet in rulle stukken die hij schiep waarin zijn angst om de bevrijding riep, de wolken en de wegen ongericht in het ontzaggelijk oneindig stroomen. Daarna de zclfvernieling: hot ontkomen aan deze zielekwelling naar dèt Licht!? Die vraag is een geweldige vraag, want in do waanzin der zelfvernietiging ging Van Gogthi onder. Maar: hoe Is dat meegesleept worden van Van Gogh in een onbehcersohte demonische scheppings roes in enkele woorden ons gesuggereerd, In het vers „Alleenspraak" (geen sonnet) is de emotie het hevigst, ue bekentenis rechtuit dat zijn opstandigheid ten aanzien van de traditie wel schoon schip heeft gemaakt maan hij voelt dat hij laf is in Gods Koninkrijk. „Ingckimd" tusschcn de wanden van het eigen ik, weet hij dat er verlossing mogelijk is, maar de overgave is een te moeilijke „auflgabe", ja, op geven al wat ons in dit tijdelijke land te veel bindt, wien valt het niet zwaar? Moge deze dichter nog eens als Gods „ongedempt en hevig instrument" van die overgave de liede ren ons doen hooren. A. WAPENAAI1 zegen vischnct. oen vreugde voor eeuwig. Uitslag van onze prijsvraag Beste jongens en meisjes, Wat hebben jullie gewerkt! Uit de oplossingen is ons echter gebleken, dat bet deze keer geen gemakkelijke taak is geweest. Er zijn maar weinig kinderen, die alle 25 fouten hebben gevonden. Verscheiden oplossingen werden op rijm inge stuurd. Eén er van is heclemaal goed. Zij is van; Dirk Teunis van Vliet, oud 11 jaar. Hieronder volgt wat hij schreef: Woerden, 13 Febr. '33, Plaat 1 geeft aan, O, wat een klucht, de boomen groeien in de lucht. De man zal zelf zijn boompje hakken doch laat hem op zijn huisje zakken. Dit huis is ook niet dicht, daar elke pan onderst boven ligt. Dan elke plank der kant het overloopend water vangt. Dan snijdt de man zijn bijl niet licht, daar hij de snijkant naar zichzelve richt Plaat 2 geeft aan een huishaas net zijn vloertje in de verven zet Maar met zijn groote kwast, werkt hij zichzelve zeker vast Het schilderstukje aan do wand etaat al precies als 't behang, aan d'andere kant Dat ook al niet zuiver zit, gelijk de plant bij 't raam groeit zonder pit Plaat 3 geeft aan een visscher op zijn kruk die 2 pooten mist en 't tuig is stuk. Waar eendjes zwemmen is geen visch. De jas hangt in de lucht dat is ook mis. De jongeling leest ds courant, doch zijn duim zit aan de verkeerde kant. Plaat 4 geeft aan een fotograaf met lens, in 't zonlicht zoekend naar een mcnsch, die klaar staat met een scherm, die onderste boven is gekeerd Een krosje met drie wielen, en 't hok met 2 schuine profielen. Zijn hoedje staat niet al te net, daar hij t' achterstvoor heeft opgezet. Plaat 5 geeft aan een tuinslang met een tuit die zonder toevoer danig spuit Een stokpaard zonder beenen een hekje zonder paal een krosje zonder onderstel, 't Zijn fouten, allemaal. Nu kunnen jullie gemakkelijk zelf controleeren Welke fouten je niet hebt gevonden. Het Zondagsblad hoeft mij altijd van raadsels en kunstjes bediend, Daarom blijf ik het beschouwen als mijn Beste Vriend. Nu allen de hartelijke groeten van DE JEUGDREDACTEUR De avonturen van Ternao Maegelhaes (Vervclg.) Pater Fonseca? zei Magelhaes. Is Uwe Eer waarde nog niet ter ruste? De pater schudde het hoofd, dan antwoorde hij: Vest op dit alles Uw betrouwen niet, Comman deur. Ik zag het werk van dezen sterrenwichelaar en ik zeg U: Vest Uw betrouwen op God alleen. Magelhaes gaf geen rechtstreeksch antwoord, maar zeide: Hoe zag U het, Pater Fonseca? U was toch niet tegenwoordig? Ik stond achter de groote mast. Commandeur. Vandaar zag ik alles en ik zag ook de indruk, die de woorden van dienvan Uw vriend op U maakten. Rodrigo herinnerde zich nu weer, dat hij ge meend had. iemand te zien. En voor dien jongen vriend, lijkt me dit echouwspel in het geheel niet geschikt. Ik verlang Commandeur de pater verhief zijn stem wat dat ge dergelijke menschen voortaan van Uw vloot zult weren en ze in geen geval zult toestaan hun valsehe voorzeggingen uit tc spreken. Ik weet wel, dat er geestelijken zijn, die zulke menschen be schermen, ja hen zelfs durven verdedigen. Ik weet ook, dat dikwijls hun woorden waarheid bleken te zijn. Maar tochik wensch hun tegenwoordig heid hier ni-et. ofI Of? drong Magelhaes aan. Of gij zult de zogen der Kerk moeten missen, Commandeur. Deze boog het hoofd, wat Pater Fonseca als een toestemming opvatte. Langzaam gingen de mannen naar kool, elk Vervuld van zijn eigen gedachten aan het ge beurde, aan do lange reis, aan de onzekere toe komst III. Rodrigo krijgt het benauwd en Piga- fetta treedt ten tweede male op als bevrijder. Rodrigo's gezicht, dat anders zoo blij van jolige vroolijkheid en gezonde levenslust kon stra len. stond wat donker. Langzaam schoof hij de wijnflesch en de stukken scheepsbeschuit, waarbij wat vlcesch gevoegd was, op het blad te zamen. Hij keek eens even naar 't gezicht van zijn mees ter, maar deze zat nog immer in dezelfde houding aan tafel: het hoofd gesteund tusschen de handen. Eigenlijk was er niet veel wat Rodrigo somber kon stemmen, maar was het meer de terugslag van de gedruktheid van Magelhaes, die ook hem ernstig maakte. En wat Magelhaes somber stemde, dat wist deze eigenlijk zelf niet. Of liever hij wist het we], maar wilde 't zich niet bekennen. Rodrigo begreep niets van deze neerslachtigheid. Was niet het vertrek uit Sevilla begunstig.I ge worden door schoon weer? Had tot nu toe allee geen gunstig verloop gehad? Hij begreep niet, dat de halsstarrigheid van Louis Magelhaes kwelde cn pijn deed. Waarbij nog kwam een vage angst voor de voorzeggingen van Ruy Faileira. En wat de woorden van sterrenwichelaar be treft, daarover had Pater Fonseca nog eens duide lijk zijn meening gezegd cn er was van de waarde van de „tooverkunst", zooals de geestelijke ze noemde, niet veel overgebleven. Neen, die Louis, dat was zijn grootste kwel ling. Tegen zijn gevoel in moest hij hem opgeslo ten houdeni Dat was de eigenlijke ooi-zaak! Toen Rodrigo merkte, dat de gedachten van zijn meester elders waren, ging hij met zijn werk voort Hij kreeg nu een zilveren, gedreven beker uit de kajuitskast en zette die op 't blad. Ik ga. commandeur! zei hij tenslotte. Magelhaes keek op en zag 't blad gereed staan. Hij glimlachte wat. Hij zal niet te klagen hebben over zijn ver zorging, Rodrigo. Dat is zeker. Wijn, vleesch, kom aan, dat gaat nogal, zou 'k zeggen! Rodrigo wilde zich verwijderen, maar Magelhaes weerhield hem even. Zeg dien schelm, dat als hij niet wil toege ven en wil beloven zioh ordelijk te gedragen op do vloot, ik hem op water en brood zal zettenI - Ja, ga nu maar! Ik zal Uw boodschap overbrengen, common dear, antwoordde Rodrigo, met wat leedvermaak. Hij kon Louis niet liest uitstaan, alleen al oin het feit, dat hij Magelhaes zooveel zorg gaf. Hij was zeer gehecht aan zijn meester! Hij zou het dien dwarsdrijver oens netjes vertellen. Vlug verdween hij met den maaltijd Rodrigo moest het geheelo dek ovcrloopcn om bij het ruim te komen, waar de gevangene opge sloten zat. Nu was dat wel eens moeilijk! Als de schepen met snelle vaart voortvlogen en zaeht deinden op de golven, had hij wel eens wat moeite bij dezen tocht om alles netjes over tc brengen. Rodrigo had nu niet bepaald „zeebeencn". Maar er waren ditmaal grooterc moeilijkheden dan het slingeren van het schip. Een groot deel van de bemanning zat op 't dek wat te luierea en zocht naar afleiding in 't eento nige leventjecn die afleiding vonden ze in den naderenden page. Rodrigo merkte wel de plaagzucht in hun oogen en probeerde voorbij te snappen. Maar dit lukte niet! Hola, kom 's hier, kleine kriel! riep er een Waar ga je heen? Rodrigo deed nog even of hij niets hoorde. Hij vreesde de ruwe grappen, en beefde voor de soms pijnlijke handtastelijkheden van 't scheepsvolk. Hierzoo! En dadelijk! klonk daarop een ruwe stem, die 't Spaansch met sterk accent sprak. Rodrigo durfde niet doorloopen. Hij kende dien kerel al zoo'n beetje. Oliver was geen man, die je iets in den weg moest liggen, 't Was een onver schillige, gespierde Engelschman. Wie weet waar vandaan! Wordt vervolgd) Van de jongeheer van de Ree (hoe is je voor naam?) kregen wij nog een mooie kleurplaat. Ook stuurde een paar kinderen de oplossingen Op zelf geteekende plaatsjes in. Dirk Meeder uit Rotterdam heeft extra z'n best gedaan met teekencn. Paultje de Wit uit Bodegraven: Jij kan netjes lypen, hoor! Natuurlijk mag jij meedoen, Adrianus Stolk. En de kleine Gcrda Mus heeft haar troostprijsje al Ie pakken, hè? Doe je de volgende keer weer mee?, .Wie nu de prijswinnaars zijn? 1 Dirk Teunis van Vliet, Leidschcstraatweg 17f Woerden. 2 Henk Stecndam, Stokroosplein 25, Den Haag. 3 Gré IJben, Krabbcnbosweg 204, Hengelo (O.), A Arie en Marie Verschoor, Pastoriedijk 63a, Pernis. 5 Bcppio van Nicf Hoofdstraat 52, Hoogevecn, De boeken zijn al onderweg, hoor! Voor de vele kinderen, die géén prijsje ontvan gen denk ik aan het rijmpje van G. (heet je Ger- rit?) Tromp te Vuren, dat met deze regels besluit: Mocht 't zijn, dat ik een prijs kon behalen, Dan wil ik bij voorbaat mijn dank u betalen. Maar is dat echter niet het geval, Dan treur ik daarom niemendal. 63

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10