P Tl HUIDEN
TÖMSEME PIT PET MÊM 11883
Een oudgediende vertelt ons zijn herinneringen
als kanonnier Ce
manschappen sta
aangetreden op d«
binnenplaats van
de artilleriekazer-
Wees-
huis" te Naarden.
Om 9 uur gaan we
op marsch naar
Muiden en als oudste heb ik de leiding. We
hebben opdracht gekregen het werkdetache-
ment te komen aanvullen, dat onder com
mando staat van den 2en luitenant baron
Van Asbeck en waartoe verder behoorem
sergeant Wintering, korporaal Roe-
lofs en een aantal kanonniers die belast
zijn met het in orde brengen van het fort.
De inrichting van het lort.
Het Muidensche fort is gebouwd rondom
het bekende slot van Graaf Floris V en zoo
als dat bij ieder fort het geval is, is er van
buiten weinig aan te zien. Onder den grond,
in de aarden wallen, is een groote kazemat,
d.i. een bomvrije kazerne, gebouwd voor de
soldaten; daarnaast is een kleinere voor de
onderofficieren en daar weer naast is er een
voor de officieren. Bovendien is er een keu
ken, die aan de kazemat van de soldaten
grenst.
Als we om half elf Muiden bereiken meid
ik mij bij den commandant en wordt aan
gewezen als kok. De overige manschappen
zijn weldra druk in de weer met het repa-
reeren van de zoogenaamde beddingen, de
zware eiken vloeren waarop de kanonnen
rusten om wegzakken tengevolge van het
dreunen tegen te gaan.
Er wordt flink aangepakt, want de dagen
duren van 's ochtends 8 uur totdat het don
ker wordt. Maar het leven is gemoedelijk, we
zijn ons eigen baas en voelen ons echte vrij
buiters
19 Januari de onheilsdag.
Acht dagen zijn zoo verstreken en we
schrijven 19 Januari. De manschappon zijn
al ontwaakt en ik sta in de keuken de soep
op te scheppen. De klok wijst vijf minuten
over half acht Plotseling een ontzettende
klap, gevolgd door zeven andere. De aarde
Het is in den zetene naar de kazemat van de manschap-
norgen van 10 la-pen en begint te schreeuwen, voortdurend
ïuari 1S83, dat ik luider. Hij is zoo vaal als een lijk en brult
zijn jongens toe om te voorschijn te komen,
't Helpt hem echter niets.
Nu besef ik eerst goed wat er aan de
hand is en ik stuif de keuken uit, regel
recht op hem aan. Automatisch neem ik de
positie aan, de soeplepel nog omklemd, en
salueer.
„Laat u mij maar gaan luitenant!" zeg ik
op meer gebiedenden dan vragenden toon.
„Waarheen?" is de nijdige, zenuwachtige
wedervraag.
„Naar de kruitfabriek „De Krijgsman",
luit
De luitenant verandert merkbaar, begrijpt
nu ook de situatie en vertelt opgewonden
in de meening te hebben verkeerd dat ik te
hard gestookt had, met als gevolg een ont
ploffing van den kruitvoorraad in het naast
de keuken liggende magazijn.
Ik herhaal mijn verzoek, hoor tegelijk het
kermen in de verteDe luitenant werpt
tegen dat ik toch de kok ben, maar beveelt
me tegelijk de manschappen op te zoeken
om mijn lepel aan een van hen over te dra
gen.
In de kazemat is geen enkele soldaat te
bekennen. Het is er doodstil en 'k weet niet
hoe ik het heb. Totdat ik wat dieper naar
binnen geloopen ben en in een donkeren hoek
allen als opgedreven vee dicht op elkaar z e
staan, sprakeloos, de meesten met het ge
zicht bedekt.
'k Sta m'n soeplepel aL
Wanneer z* mijn stem hooren komt er be
weging in de troep en is de grootste angst
geweken, 'k Zeg hun wat ik van plan ben,
dat ik wil gaan informeeren wat er gaande
is en of men assistentie noodig heeft. Aan
Piet van Deenen, een jongen die ook
in Haarlemmermeer is opgegroeid, geef ik
mijn soeplepel over en ren weg, het fort af,
op de kruitfabriek aan, die hemelsbreed 20
minuten verder staat, aan den overkant van
de Vecht
De groote draaibrug, die de verbinding
vormt tusschen Amsterdam en het Gooi, zal
juist dicht gaan. Een groot geluk dat ze open
was tijdens de explosie anders was er niet
veel van over gebleven. De sluisknecht V i s
wenkt me al op grooten afstand. Hij kent
me goed en ik ken hem, want hij is tevens
Deze herinneringsplaat is door het Ministerie van Oorlog uitgereikt aan alle man
schappen van het Muidensche detachement, die aan het reddingswerk bij „De Krijgs
manhebben deelgenomen.
onder mijn voeten beeft. Alle muren kraken.
Geen ruit blijft er heel.
Door het raam zie ik niets dan vuur. De
hemel is bloedrood gekleurd, zoover ik kijken
kan. Ik sluit mijn oogen, maar kan ze niet
dicht houden. Gedachten aan den dag der
dagen flitsen door mijn hoofd, 'k Hoor ang
stig en benauwd de manschappen alles door
elkaar roepen: O God, o moederwe gaan
de eeuwigheid in
Goddank, het houdt op.
Maar door de dikke mistlucht klinken nieu
we angstkreten op; duidelijk hoor ik gekerm
van menschen. 'k Begin te begrijpen wat er
gebeurd is
Luitenant Van Asbeck is door het raam
van zijn kazemat naar buiten gesprongen
en staart half wezenloos in de richting van
de keuken. Even later snelt hij als een be
slotbewaarder van het kasteel. Eindelijk ben
ik zoover; we wisselen even een paar woor
den en 'k hol al weer, dwars door Mui den
heen, door de Amsterdamsche Poort de
toegang tot Muiden vanaf de hoofdstraat
zoodat ik nu buiten Muiden, maar tegelijk
buiten adem ben. 'k Kan bijna niet meer
vooruit komen, maar 'k wil en 'k zal en 't
gaat opeens weer veel harder
'k Ga direct rechts af, de ophaalbrug over
de Amsterdamsche vaart over, 't Kruitpad in,
en nu nog enkele oogenblikken, want aan
het eind van dit pad, staat de kruitfabriek.
Tenminstedaar moet de fabriek staan,
want de afschuwelijk stinkende kruitdamp
belemmert me het uitzicht en dit wordt voort
durend erger. Op het laatst kan ik geen
voet meer voor me uitzien, maar de steeds
scherper doordringende angstkreten wijzen
Op 19 Januari j.l. tvas het
precies een haive eeuw se
teden aai de bekende bus-
krudlabriek,De K rijg~ man
van Bredius te Muiden door
onvoorzichtig
heid van een
aer werklieden
indetuchtvloog
Ongeveer
250.000 K.G.
buskruit ge
raakte tot ex
plosie. Groot
was de ontstel
len s die zich
vandegihetle \tder,anasaie
bevolking meester maakte,
door dat lal van gezinnen
in rouw weraen gcdomoeld.
De ramp ware niet te over
zien geweest, indien de toen
21-jarige kanonnier 2de
klasse, J O UAbiblES
AUGUSTINUS STRlCK
LiNG, niet een haast fabel
achtige onverschrokkenheid
aan aen dag
had i etegd ben
maand daarna
werd hij voor
zijn hetdhaltig
gedrag door
Koning Willem
ui onderschei
den, welk feit
dhr. Strick-
ling a.s. Maan-
dug hoopt te heraenken. Met
een nog jeugdig enthousiasme
heeft hij ons dezer uagen het
gebeurde nog eens uitvoerig
ver etd in zijn u oning, V eene
straat 6'4 te Leidschendam.
er voldoende op, dat het niet ver meer af
kan zijn. Wat zuilen de rookzuilen verben
Hartverscheurende tooneelen.
Intusschen kom ik menschen tegen die
zwaargewonden voortsleepen. Gruwelijk ver
minkten zijn er bij. Het gejammer is niet
van de lucht. Vrouwen- en mannengegil
wisselt elkaar af; daar tusschendoor hoor
ik kinderen huilen. 't Is om gek van te
orden. Een oude vrouw, die ernstig aan het
hoofd is gewond, spreekt me aan en sta
melt dat ze door een dakpan getroffen is.
Hoewel ze ernstig is toegetakeld ontbreekt
me de tijd om hulp te bieden en ze sukkelt
verder, in de richting van het stadjet
Van de naburige huisjes zijn de daken to
taal afgerukt Kilometers zijn de stukken
weggevlogen en ook in Muiden zijn alle
huizen gehavend, het een meer dan het an
der. 'k Heb er niets van gezien toen ik er
ven door kwam, maar van voorbijgan
gers vang ik het een en ander op.
Rechts van 't pad hoor ik 't stampen van
machines en wanneer ik nog wat geloopen
heb, zie ik een in puin gevallen machine
gebouw. De machines schijnen nog niet on
klaar te zijn geraakt. Nu moet ik spoedig
bij de fabriek zijn, want deze machines, die
dienen om de kruitmolens in de fabriek aan
te drijven, staan slechts op geringen afstand
daarvan. Nog weinige oogenblikken en 'k
heb een hoo,g ijzeren hek bereikt, de fa-
briekspoort, waarvan de tralies vastgehou
den worden door snikkende familieleden
in kruitwerkers, wier lot nog onbekend,is.
Met geweld duw ik ze op zij en tot mijn
verbazing bemerk ik, dat de poort niet afge
sloten is. Als ik het hek doorga wordt ik van
tal van zijden gewaarschuwd dat er nog meer
ontploffen kan. Zelf zien ze echter niet in
dat het dan ook met hen gedaan is. Achter
het hek wanen ze zich veilig
Vooraan op het terrein, bij zijn schuit, ont
moet ik een schipper, wiens beroep het is,
kruit te varen van de fabriek naar de groote
zeeschepen, welke in de buitenhaven liggen
en de springstof naar alle werelddeelen bren
gen. Van hem verneem ik dat van de acht
droogkamers (droogstoven) er zeven uit el
kaar zijn gesprongen. De fabriek die er voor
staat is één rookende ruïne, waaruit vlam
mei^ als om strijd oplaaien. Dat klopt dus
precies, tezamen acht explosies. Eén droog-
stoof heeft het uitgehouden, dat wil zeg
gen, heeft het nóg uitgehouden. Niemand
weet wat er nog te wachten staat
Zullen de kruittorens ook
De meeste vrees heb ik echter voor de
twee kolossale kruittorens, die wel is waar
vrij ver achter de fabriek staan en er van
gescheiden zijn door een gracht, maar die
propvol zitten met goedgekeurd kruit, 4
meter boven en 4 meter in den grond. En
als de laatste stoof ontploft, die het dichtst
bij de torens staat, blijven de torens zeker
niet gespaard. Ik ril bij deze gedachte want
neen ik wil er niet aan denken. Zoo
min van Muiden als van de omliggende
plaatsen blijven twee steenen op elkaar.
Niettemin klauteren we, voor zoover dat
dan mogelijk is, eerst de puinhoopen over
om gewonden op te sporen. We belanden bij
een gewezen paardenstal, waarin twee mooie
zwarte blessen staan, die bijna bezwijken
onder een paar omlaag gestorte balken. Met
veel moeite lukt het ons de dieren te be
vrijden en dankbaar als een mensch likt er
één mijn hand. We gaan door met zoeken
en vinden twee mannen, badend in hun
bloed. We roepen om hulp aan hen, die bij
het hek staan. Na lang aarzelen komen ei
enkelen die de slachtoffers op burriekrui
wagens wegvoeren. Dan speuren onze oogen
opnieuw de steenbrokken af. Tevergeefs
echter, want het zoeken blijft zonder resul
taat.
Waar is de rest van de uit honderd man
bestaande nachtploeg? Zijn die al'en als
een wonder aan den dood ontsnapt? Gewon
den zie ik niet meer en lijken heelemaal
niet. 't Is me een volslagen raadsel. Zal het
bij d« eenige tientallen gewonden blijven, die
ik ontmoette op het kruitpad? Van alles gaat
ook, want die zegt evenmin een woord en
doolt, net als ik, in een kringetje rond.
Opeens komen me de kruittorens weer voor
ïn geest 'k Schreeuw het uit tegen den
schipper, die alleen maar „ja" knikt en
tokstijf blijft s'aan. Durft hij niet of dringt
het niet tot hem door?
Naar de dreigende kruitstoof.
Hij begrijpt me gelukkig en volgt me naar
de dreigende kruitstoof, een cylindervormige
trommel waarin houtkool wordt gestookt om
het er op uitgespreide kruit te drogen. Nau
welijks ben ik het droogvertrek binnengestapt
of de schrik slaat me om het hart. De stoof
oververhit, ja zoodanig, dat de wijde ko
peren pijp, die vanaf het midden naar boven
loopt, witgloeiend staat. Ieder oogenblik kan
een explosie worden verwacht.
'k Blijf mijn zenuwen de baas en beraad-
aag bliksemsnel, wat me te doen staat De
ag kruit van de stoof afstrijken? Dan is
het duizend tegen één dat er ongelukken ge
beuren. Laten liggen? Dan sta ik voor het
zelfde feit. Er rest me nog één ding dat ik
kan probeeren: het deurtje voorzichtig ope
en hopen dat daardoor de temperatuur
daalt.
Behoedzaam, elke trilling vermijdend, doe
ik dat dan ook. Als ik terugkeer is de schip
per verdwenen, hetgeen me niets verwon
dert. Toch vind ik hem weer gauw en
vraag hem nu hoe ik bij de kruittorens ko
men kan. Hij weet op het terrein immers
veel beter den weg dan ik.
Eerlijk zegt hij me dat hem de moed ont
breekt, dat hij om vrouw en kinderen moet
denken. Daarom volstaait hij met het aan
duiden van de richting, drukt me stevig de
hand en wenscht me Gods nabijheid toe.
Alleen in den mist verder.
Alleen ga ik nu in den mist verder en
sta vóór ik het vermoed, voor een vlonder.
Daar die open is moet ik hem dichtdraaien
om over het watertje te komen. De kruitto
rens zijn thans vaag te onderscheiden; maar
omdat ze op een soort eilandje staan kan ik
ze nóg niet bereiken. Een bruggetje of iets
dat er voor dienst doet is er niet. Zwemmen
heb ik nooit geleerd. Wat nu?
Een plons en 'k spartel midden in de
gracht. Al spartelend slaag ik er in den
overkant te bereiken, waar ik tegen een stee
nen beer opklauter. Nog een paar hijschen,
totdat ik kan waarnemen dat van beide to
rens het dak is vernield. Duizenden kilo's
buskruit liggen dus onder den blooten he
mel, als 't ware te wachten op een afge
dwaalde vonk. Misschien liggen er al von
ken op de kruitmanden te smeulen, want on
ophoudelijk dwarrelen ze hoog boven het
terrein,
'k Beschouw het als plicht ook dat nog
na te gaan. doch Gode zij dank kan ik niets
van dien aard ontdekken.
Méér doen is me onmogelijk, zoodat ik
de torens, met al de gevaren daaraan ver
bonden, weer den rug moet toekeeren.
De schipper heeft al dien tijd op me ge
wacht, informeert haastig naar den toe
stand en als ik hem mijn bevinding gedeel
telijk heb meegedeeld zetten we de terrein
verkenning onvermoeid voort.
Nieuwe ellende en spanning.
We ontmoeten nieuwe ellende, wanneer we
zien dat de stal van den kruitbaas Ka re-
me ij er met vijf of zes koeien geheel in
vlammen is opgegaan. Of de baas ook ten
prooi is gevallen aan het vuur moeten we
afwachten. Op dit moment kunnen we ons
daarin niet verdiepen, omdat een verpak
kingsgebouw, waarvan het dak in lichter
laaie staat, alle aandacht in beslag neemt
Naarmate we er dichter bij komen stijgt de
spanning. Nu eens tuimelt een brandend
stuk dakgoot naar beneden, da i weer regent
het kleinere stukjes vuur en als de wind
wat krachtiger blaast gaat dit vergezeld
met een dichten vonkenregen. Op zich zelf
niets bijzonders, maar de ruiten liggen in
gruizelementen, wat beteekent dat de talrij
ke vaten buskruit, die voor de verpakking
-aren gereed gezet, totaal onbeschermd staan
de ramp nog in omvang kan doen toenemen.
Ook dit gevaar beseffen we ten volle, al
zijn we er anderzijds blind voor, want ik
neem mijn kwartiermuts en gebruik die ais
v^mkenvanger. 'k Spring als een dwaas voor
de open vens'ers heen en weer, om lederen
aanval van den vijand af te slaan. Het is
een strijd tegen het vuur op het felst
De schipper werkt inmiddels met koorts
achtige haast om de vaten met planken af
te dekken en juist als het laatste vat dicht
is zie ik luitenant Van Asbeck met eerk
rijksveldwachter voor de poort staan. Doj
gelukkig ren ik naar hem toe en de eerste
vraag die hij mij stelt is: „Wel Strickling.
?e is het?"
Mondeling breng ik hem kort rapport uil
noem met eere ook don schipper, en de luit
noteert: Onmiddellijk gevaar geweken.
iver is kunnen worden nagegaan
Resten der gebouwen bijna alle verbrand."
Met dit briefje stuurt hij me naar den
hotel- en caféhouder van het Stationskof
fiehuis, wien ik verzoeken moet den inhoud
aanstonds te telefoneeren naar den garni
zoenscommandant van Naarden, majoor A.
G r e v e.
Terwijl ik me door de dichte menschen-
menigte heenboor, die voor de poort staat
opgesteld en me luide toejuicht, kan ik nog
net zien dat de luitenant het hek doorgaat
en het terrein opwandelt. De veldwachter
sluit het weer d-icht, daar er thans veel
nieuwsgierigen zijn samengestroomd die er
ook op willen. Belangstellenden zijn er in
ervloed, maar niettegenstaande het al
bijna kwart voor 9 is geworden en de klok-
Muiden reeds een uur hehben
luid, laat de brandspuit nog steeds op zich
wachten
Het garnizoen uit Naarden komt!
Wanneer ik het verzoek aan den caféhou
der overgebracht heb en het koffiehuis ver
laat, weerklinken hoornsignalen van het uit
Naarden aanrukkend garnizoen.Majoor Greve
ijdt te paard voorop en achter hem volgen
ongeveer 400 bezweete manschappen in den
looppas. Zij zijn dus blijkbaar onmiddellijk
na de ontploffing uit Naarden vertrokken
hebben op een afstand van iy2 uur bijna
een y2 uur ingeloopen.
De weinige Muidenaars, die nog binnen
zijn komen nu ook uit hun woningen en hun
bedrukte gezichten klaren op bij het zien
van zooveel assistentie. Ik keer
komstig het bevel naar de keuken op het
fort terug.
Luitenant van Asbeck, wiens detache
ment intusschen is komen opdagen, en de
Muidensche brandweer, zijn al met man en
macht aan 't.werk om het vuur in zijn
vaart te stuiten. Het garnizoen sluit zich
bij hen aan en een der eerste daden
majoor Greve is de afgedekte vaten bus
kruit in de Amsterdamsche vaart te storten.
Voorts worden strenge veiligheidsmaatrege
len getroffen om verdere rampen te voor
komen. Bijzondere aandacht hebben de kruit
torens en andere kruitmagazijnen. Van hoog
tot laag werkt men als paarden.
De minister van oorlog toont zijn
belangstelling.
Tusschen 10 uur en half elf arriveert mi
nisier Rheuter, de minister van Oorlog met
c'en Gcneralen Staf en hij stelt persoonlijk
de vraag: „Wie is de persoon die het eerst
de plaats des onheils betreden heeft?"
Er volgt een diep stilzwijgen, waarop
majoor Greve luitenant van Asbeck lang en
ernstig aanziet. Dan antwoordt laatstge
noemde: „De milicien kanonnier Strickling,
Excellentie!"
De minister wil „dien man" dadelijk spre
ken, maarhij is niet aanwezig
Om elf uur ontvang ik in de keuken van
een kanonnier de boodschap, me zoo goed
mogelijk te kleeden en de keuken een extra-
beurt te geven. Hoog bezoek is op komst.
Inderdaad zie ik een uur later een aantal
militaire autoriteiten aankomen, waartus-
schen een heer in burger. Ik weet nog ner
gens van.
Ze brengen een bezoek aan de kazemat van
de manschappen en begeven ziGh vervolgens
in de richting van de keuken.
'k Neem positie aan, breng het militair
saluut en zie dat allen zich om de tafel
scharen, waaraan ik zooeven groenten zat
schoon te maken.
„Wat wordt er vandaag gegeten, kok?"
wordt me door den heer in burger gevraagd.
„Aardappelen, wortelen en uien, m ij n -
heer, oftewel hutspot".
„E x c e 11 e n t i cl" snauwt majoor Greve
me in het oor. Nu eerst is me alles recht
duidelijk en ik verbeter mijn antwoord.
Na door luitenant van Asbeck te hebben
hooren bevestigen, dat ik het eerst het ter
rein ben opgegaan, vraagt de minister nog
waarom ik dat gedaan heb. En ik geef een
drievoudig antwoord: „Uit de kracht van
mijn opvoeding en overtuiging; uit ernstige
plichtsbetrachting en uit verlangen om een
held te zijn als diegenen, waarover ik in de
boeken^ van mijn oud-onderwijzer, meester
Vergers, zooveel gelezen heb."
Als ik uitgesproken ben reikt de minister
me de hand en maakt zijn compliment. Met
de verzekering, dat Z.M. Koning Willem III
me stellig beloonen zal gaat hij heen, ge-
olgd door den Staf.
Treurige vondsten.
Het opruimingswerk is gewoon voortge
zet en het blijkt al spoedig, dat er geruimenj
tijd mee gemoeid zal zijn, alvorens de orde
weer eenigermate zal zijn hersteld. Het on
derzoek heeft uitgewezen, dat er behalve ve
le gewonden, zestien menschenlevens te be
treuren zijn. De meeste lijken of gedeelten
daarvan, worden aangetroffen in het moe
rassige land rondom de fabriek. In wollen
dekens, aan elke punt vastgehouden door
een soldaat, worden armen en beenen verza
meld Dit schouwspel is zóó aangrijpend, dat
het met geen woorden is weer te geven.
De lichaamsdeelen legt men voorloopig op
at hooi van d^n nog steeds vermisten
kruitbaas, om aldus de dooden te kunnen
identificeeren. In dertien gevallen lukt dit,
zoodat er drie personen worden vermist.
Twee van hen b 1 ij v e n vermist, voor altijd.
Een van de drie wordt opgespoord, dank zij f
zijn hond, die dagen achtereen op eenzelf
de plek blijft vertoeven, de plek waar een-
maal een groote kruitopslagplaats heeft
gestaan. Van die opslagplaats is geen spoor
meer over maar bij het graafwerk stoot men,
tei diepte van 4 meter, op een lijk: het stof
felijk overschot van den kruitbaas. Mede
hierdoor kon worden gecons'ateerd, dat ten
gevolge van de explosie een stuk grond 4
meter diep js weggezogen en weer omge
keerd in zijn eigen kuil is teruggevallen.
Hetzelfde verschijnsel vertoont een dikke
boom, waarvan de wortels in de lucht ste
ken en de kroon een respectabel eind in da
aarde is geschoten. Zoo is er nog veel meer,
dat ik zelf niet zou geloovep als ik het niet
met eigen oogen had gezien
Wat was d« oorzaak?
Later vernam ik nog verschillende bijzon
derheden, in de eerste plaats over de oor
zaak, die uit den aard der zaak nimmer met
absolute zekerheid is kunnen vastgesteld
worden. Aangenomen w-erd evenwel, dat da
ramp aan onvoorzichtigheid van een der
werklieden in een kruitmagazijn moet wor
den toegeschreven. Het is mogelijk, dat hij,
in strijd met de voorschriften, met ijzer be
slagen schoenen heeft gedragen, waardoor ta
veel wrijving is ontstaan met gemorst kruit.
Ook kan hij gerookt hebben, hoewel dit na
tuurlijk buitengewoon zwaar gestraft werd.
De juiste toedracht der zaak heeft de be
trokken werkman meegenomen in zijn graf.
Daden van andereiw
Om geen verkeerden indruk te wekken
moet ik er aan herinneren dat, behalve de ge
noemde nog enkele andere personen zich bij
deze ramp kranig hebben gedragen, o.a. do
sergeant-majoor J. J. S o u k e n s, uit Naar
den, die een uur nadat ik het deurtje van
de droogstoof had geopend, den moed bezat
de kruitlaag van de stoof te verwijderen,
waardoor een groot gevaar geweken was.
Voorts sergeant van Leynden, die er niet I
voor terugdeinsde in het zeer bouwvallig ge
worden machinegebouw de nog steeds ra
zende machines tot stilstand te brengen. En
vanzelfsprekend ook de schipper, die me zoo
menigmaal trouw ter zijde stond. Zij allen
ontvingen daarvoor een koninklijke tevre
denheidsbetuiging met gratificatie en aan
ons detachement viel de eer te beurt, op den
verjaardag van den Koning, deel te mogen
uitmaken van een grootsche parade voor de
W eesh uiskazerne.
Maandag a.s. hoop Ik te herdenken dat
dit 50 jaar geleden gebeurde, in verband
waarmee mijn militair zakboekje het vol
gende vermeldt:
„Krachtens machtiging des Konings van
den 31en Januari 1883, vanwege Zijne Ma
jesteit een bijzondere tevredenheidsbetui
ging ontvangen wegens den ijver, de voort
varendheid en het overleg, betoond bij het
verleenen van bijstand op het terrein van da
buskruitfabriek „De Krijgsman" op 19 Ja
nuari 1883".
Een Oud-Hollandsche herberg
er in me om en bij den schipper blijkbaar en, evenals bij de torens, eer. enkele vonk
Het tafreeltje, dat wij op onze plaat zien,
brengt ons de scni uk rijen der zeventiende
eeuwsche Vlaamsc'he en Hollandsche mees
ter voor den geest, waarbij wij vooral denken
aan Adriaan Brouwer, Jan Steen en Adriaan
van Ost&de.
Het gezelschap dat in het voorste vertrek
rond de tafel bijeen is, houdt zich eendrach
tig bezig met het destijds beruchte „toeback
suyghen". Opmerking verdient de bos zwa
velstokken en het comfoormet gloeiende ko
len, waarvan men zich moest bedienen, om
er den brand in te jagen. De rooker geheel
links is daar blijkbaar juist mee bezig.
Uiterst rechts in deze g-ocp zit een heer-
schap dat bedenkelijk kijkt, en 't zou ons
niet in het minst verwonderen, zoo hij wel
dra behoefte ging gevoelen naar eenzaam
heid en frissche buifenlueht.
De toeback speelde in sommige her-
berggezelschappen een groote rol. Adriaan
Brouwer maakte als bijschrift bij een zijner
werken er het volgende schimprijmpje op:
Altyt smoocken, altyt stincken,
't Lyckt een eer, toeback te drincken.
Op den achtergrond, waar de maagd juist
een nieuwe consumptie aandraagt, houdt
men zich bovendien nog met het kaartspel
bezig. De slechte reuk, waarin de herbregen
allengs kwamen te staan, is wellicht voor
e' n groot deel daaraan tc wijten.