P Tl HUIDEN TÖMSEME PIT PET MÊM 11883 Een oudgediende vertelt ons zijn herinneringen als kanonnier Ce manschappen sta aangetreden op d« binnenplaats van de artilleriekazer- Wees- huis" te Naarden. Om 9 uur gaan we op marsch naar Muiden en als oudste heb ik de leiding. We hebben opdracht gekregen het werkdetache- ment te komen aanvullen, dat onder com mando staat van den 2en luitenant baron Van Asbeck en waartoe verder behoorem sergeant Wintering, korporaal Roe- lofs en een aantal kanonniers die belast zijn met het in orde brengen van het fort. De inrichting van het lort. Het Muidensche fort is gebouwd rondom het bekende slot van Graaf Floris V en zoo als dat bij ieder fort het geval is, is er van buiten weinig aan te zien. Onder den grond, in de aarden wallen, is een groote kazemat, d.i. een bomvrije kazerne, gebouwd voor de soldaten; daarnaast is een kleinere voor de onderofficieren en daar weer naast is er een voor de officieren. Bovendien is er een keu ken, die aan de kazemat van de soldaten grenst. Als we om half elf Muiden bereiken meid ik mij bij den commandant en wordt aan gewezen als kok. De overige manschappen zijn weldra druk in de weer met het repa- reeren van de zoogenaamde beddingen, de zware eiken vloeren waarop de kanonnen rusten om wegzakken tengevolge van het dreunen tegen te gaan. Er wordt flink aangepakt, want de dagen duren van 's ochtends 8 uur totdat het don ker wordt. Maar het leven is gemoedelijk, we zijn ons eigen baas en voelen ons echte vrij buiters 19 Januari de onheilsdag. Acht dagen zijn zoo verstreken en we schrijven 19 Januari. De manschappon zijn al ontwaakt en ik sta in de keuken de soep op te scheppen. De klok wijst vijf minuten over half acht Plotseling een ontzettende klap, gevolgd door zeven andere. De aarde Het is in den zetene naar de kazemat van de manschap- norgen van 10 la-pen en begint te schreeuwen, voortdurend ïuari 1S83, dat ik luider. Hij is zoo vaal als een lijk en brult zijn jongens toe om te voorschijn te komen, 't Helpt hem echter niets. Nu besef ik eerst goed wat er aan de hand is en ik stuif de keuken uit, regel recht op hem aan. Automatisch neem ik de positie aan, de soeplepel nog omklemd, en salueer. „Laat u mij maar gaan luitenant!" zeg ik op meer gebiedenden dan vragenden toon. „Waarheen?" is de nijdige, zenuwachtige wedervraag. „Naar de kruitfabriek „De Krijgsman", luit De luitenant verandert merkbaar, begrijpt nu ook de situatie en vertelt opgewonden in de meening te hebben verkeerd dat ik te hard gestookt had, met als gevolg een ont ploffing van den kruitvoorraad in het naast de keuken liggende magazijn. Ik herhaal mijn verzoek, hoor tegelijk het kermen in de verteDe luitenant werpt tegen dat ik toch de kok ben, maar beveelt me tegelijk de manschappen op te zoeken om mijn lepel aan een van hen over te dra gen. In de kazemat is geen enkele soldaat te bekennen. Het is er doodstil en 'k weet niet hoe ik het heb. Totdat ik wat dieper naar binnen geloopen ben en in een donkeren hoek allen als opgedreven vee dicht op elkaar z e staan, sprakeloos, de meesten met het ge zicht bedekt. 'k Sta m'n soeplepel aL Wanneer z* mijn stem hooren komt er be weging in de troep en is de grootste angst geweken, 'k Zeg hun wat ik van plan ben, dat ik wil gaan informeeren wat er gaande is en of men assistentie noodig heeft. Aan Piet van Deenen, een jongen die ook in Haarlemmermeer is opgegroeid, geef ik mijn soeplepel over en ren weg, het fort af, op de kruitfabriek aan, die hemelsbreed 20 minuten verder staat, aan den overkant van de Vecht De groote draaibrug, die de verbinding vormt tusschen Amsterdam en het Gooi, zal juist dicht gaan. Een groot geluk dat ze open was tijdens de explosie anders was er niet veel van over gebleven. De sluisknecht V i s wenkt me al op grooten afstand. Hij kent me goed en ik ken hem, want hij is tevens Deze herinneringsplaat is door het Ministerie van Oorlog uitgereikt aan alle man schappen van het Muidensche detachement, die aan het reddingswerk bij „De Krijgs manhebben deelgenomen. onder mijn voeten beeft. Alle muren kraken. Geen ruit blijft er heel. Door het raam zie ik niets dan vuur. De hemel is bloedrood gekleurd, zoover ik kijken kan. Ik sluit mijn oogen, maar kan ze niet dicht houden. Gedachten aan den dag der dagen flitsen door mijn hoofd, 'k Hoor ang stig en benauwd de manschappen alles door elkaar roepen: O God, o moederwe gaan de eeuwigheid in Goddank, het houdt op. Maar door de dikke mistlucht klinken nieu we angstkreten op; duidelijk hoor ik gekerm van menschen. 'k Begin te begrijpen wat er gebeurd is Luitenant Van Asbeck is door het raam van zijn kazemat naar buiten gesprongen en staart half wezenloos in de richting van de keuken. Even later snelt hij als een be slotbewaarder van het kasteel. Eindelijk ben ik zoover; we wisselen even een paar woor den en 'k hol al weer, dwars door Mui den heen, door de Amsterdamsche Poort de toegang tot Muiden vanaf de hoofdstraat zoodat ik nu buiten Muiden, maar tegelijk buiten adem ben. 'k Kan bijna niet meer vooruit komen, maar 'k wil en 'k zal en 't gaat opeens weer veel harder 'k Ga direct rechts af, de ophaalbrug over de Amsterdamsche vaart over, 't Kruitpad in, en nu nog enkele oogenblikken, want aan het eind van dit pad, staat de kruitfabriek. Tenminstedaar moet de fabriek staan, want de afschuwelijk stinkende kruitdamp belemmert me het uitzicht en dit wordt voort durend erger. Op het laatst kan ik geen voet meer voor me uitzien, maar de steeds scherper doordringende angstkreten wijzen Op 19 Januari j.l. tvas het precies een haive eeuw se teden aai de bekende bus- krudlabriek,De K rijg~ man van Bredius te Muiden door onvoorzichtig heid van een aer werklieden indetuchtvloog Ongeveer 250.000 K.G. buskruit ge raakte tot ex plosie. Groot was de ontstel len s die zich vandegihetle \tder,anasaie bevolking meester maakte, door dat lal van gezinnen in rouw weraen gcdomoeld. De ramp ware niet te over zien geweest, indien de toen 21-jarige kanonnier 2de klasse, J O UAbiblES AUGUSTINUS STRlCK LiNG, niet een haast fabel achtige onverschrokkenheid aan aen dag had i etegd ben maand daarna werd hij voor zijn hetdhaltig gedrag door Koning Willem ui onderschei den, welk feit dhr. Strick- ling a.s. Maan- dug hoopt te heraenken. Met een nog jeugdig enthousiasme heeft hij ons dezer uagen het gebeurde nog eens uitvoerig ver etd in zijn u oning, V eene straat 6'4 te Leidschendam. er voldoende op, dat het niet ver meer af kan zijn. Wat zuilen de rookzuilen verben Hartverscheurende tooneelen. Intusschen kom ik menschen tegen die zwaargewonden voortsleepen. Gruwelijk ver minkten zijn er bij. Het gejammer is niet van de lucht. Vrouwen- en mannengegil wisselt elkaar af; daar tusschendoor hoor ik kinderen huilen. 't Is om gek van te orden. Een oude vrouw, die ernstig aan het hoofd is gewond, spreekt me aan en sta melt dat ze door een dakpan getroffen is. Hoewel ze ernstig is toegetakeld ontbreekt me de tijd om hulp te bieden en ze sukkelt verder, in de richting van het stadjet Van de naburige huisjes zijn de daken to taal afgerukt Kilometers zijn de stukken weggevlogen en ook in Muiden zijn alle huizen gehavend, het een meer dan het an der. 'k Heb er niets van gezien toen ik er ven door kwam, maar van voorbijgan gers vang ik het een en ander op. Rechts van 't pad hoor ik 't stampen van machines en wanneer ik nog wat geloopen heb, zie ik een in puin gevallen machine gebouw. De machines schijnen nog niet on klaar te zijn geraakt. Nu moet ik spoedig bij de fabriek zijn, want deze machines, die dienen om de kruitmolens in de fabriek aan te drijven, staan slechts op geringen afstand daarvan. Nog weinige oogenblikken en 'k heb een hoo,g ijzeren hek bereikt, de fa- briekspoort, waarvan de tralies vastgehou den worden door snikkende familieleden in kruitwerkers, wier lot nog onbekend,is. Met geweld duw ik ze op zij en tot mijn verbazing bemerk ik, dat de poort niet afge sloten is. Als ik het hek doorga wordt ik van tal van zijden gewaarschuwd dat er nog meer ontploffen kan. Zelf zien ze echter niet in dat het dan ook met hen gedaan is. Achter het hek wanen ze zich veilig Vooraan op het terrein, bij zijn schuit, ont moet ik een schipper, wiens beroep het is, kruit te varen van de fabriek naar de groote zeeschepen, welke in de buitenhaven liggen en de springstof naar alle werelddeelen bren gen. Van hem verneem ik dat van de acht droogkamers (droogstoven) er zeven uit el kaar zijn gesprongen. De fabriek die er voor staat is één rookende ruïne, waaruit vlam mei^ als om strijd oplaaien. Dat klopt dus precies, tezamen acht explosies. Eén droog- stoof heeft het uitgehouden, dat wil zeg gen, heeft het nóg uitgehouden. Niemand weet wat er nog te wachten staat Zullen de kruittorens ook De meeste vrees heb ik echter voor de twee kolossale kruittorens, die wel is waar vrij ver achter de fabriek staan en er van gescheiden zijn door een gracht, maar die propvol zitten met goedgekeurd kruit, 4 meter boven en 4 meter in den grond. En als de laatste stoof ontploft, die het dichtst bij de torens staat, blijven de torens zeker niet gespaard. Ik ril bij deze gedachte want neen ik wil er niet aan denken. Zoo min van Muiden als van de omliggende plaatsen blijven twee steenen op elkaar. Niettemin klauteren we, voor zoover dat dan mogelijk is, eerst de puinhoopen over om gewonden op te sporen. We belanden bij een gewezen paardenstal, waarin twee mooie zwarte blessen staan, die bijna bezwijken onder een paar omlaag gestorte balken. Met veel moeite lukt het ons de dieren te be vrijden en dankbaar als een mensch likt er één mijn hand. We gaan door met zoeken en vinden twee mannen, badend in hun bloed. We roepen om hulp aan hen, die bij het hek staan. Na lang aarzelen komen ei enkelen die de slachtoffers op burriekrui wagens wegvoeren. Dan speuren onze oogen opnieuw de steenbrokken af. Tevergeefs echter, want het zoeken blijft zonder resul taat. Waar is de rest van de uit honderd man bestaande nachtploeg? Zijn die al'en als een wonder aan den dood ontsnapt? Gewon den zie ik niet meer en lijken heelemaal niet. 't Is me een volslagen raadsel. Zal het bij d« eenige tientallen gewonden blijven, die ik ontmoette op het kruitpad? Van alles gaat ook, want die zegt evenmin een woord en doolt, net als ik, in een kringetje rond. Opeens komen me de kruittorens weer voor ïn geest 'k Schreeuw het uit tegen den schipper, die alleen maar „ja" knikt en tokstijf blijft s'aan. Durft hij niet of dringt het niet tot hem door? Naar de dreigende kruitstoof. Hij begrijpt me gelukkig en volgt me naar de dreigende kruitstoof, een cylindervormige trommel waarin houtkool wordt gestookt om het er op uitgespreide kruit te drogen. Nau welijks ben ik het droogvertrek binnengestapt of de schrik slaat me om het hart. De stoof oververhit, ja zoodanig, dat de wijde ko peren pijp, die vanaf het midden naar boven loopt, witgloeiend staat. Ieder oogenblik kan een explosie worden verwacht. 'k Blijf mijn zenuwen de baas en beraad- aag bliksemsnel, wat me te doen staat De ag kruit van de stoof afstrijken? Dan is het duizend tegen één dat er ongelukken ge beuren. Laten liggen? Dan sta ik voor het zelfde feit. Er rest me nog één ding dat ik kan probeeren: het deurtje voorzichtig ope en hopen dat daardoor de temperatuur daalt. Behoedzaam, elke trilling vermijdend, doe ik dat dan ook. Als ik terugkeer is de schip per verdwenen, hetgeen me niets verwon dert. Toch vind ik hem weer gauw en vraag hem nu hoe ik bij de kruittorens ko men kan. Hij weet op het terrein immers veel beter den weg dan ik. Eerlijk zegt hij me dat hem de moed ont breekt, dat hij om vrouw en kinderen moet denken. Daarom volstaait hij met het aan duiden van de richting, drukt me stevig de hand en wenscht me Gods nabijheid toe. Alleen in den mist verder. Alleen ga ik nu in den mist verder en sta vóór ik het vermoed, voor een vlonder. Daar die open is moet ik hem dichtdraaien om over het watertje te komen. De kruitto rens zijn thans vaag te onderscheiden; maar omdat ze op een soort eilandje staan kan ik ze nóg niet bereiken. Een bruggetje of iets dat er voor dienst doet is er niet. Zwemmen heb ik nooit geleerd. Wat nu? Een plons en 'k spartel midden in de gracht. Al spartelend slaag ik er in den overkant te bereiken, waar ik tegen een stee nen beer opklauter. Nog een paar hijschen, totdat ik kan waarnemen dat van beide to rens het dak is vernield. Duizenden kilo's buskruit liggen dus onder den blooten he mel, als 't ware te wachten op een afge dwaalde vonk. Misschien liggen er al von ken op de kruitmanden te smeulen, want on ophoudelijk dwarrelen ze hoog boven het terrein, 'k Beschouw het als plicht ook dat nog na te gaan. doch Gode zij dank kan ik niets van dien aard ontdekken. Méér doen is me onmogelijk, zoodat ik de torens, met al de gevaren daaraan ver bonden, weer den rug moet toekeeren. De schipper heeft al dien tijd op me ge wacht, informeert haastig naar den toe stand en als ik hem mijn bevinding gedeel telijk heb meegedeeld zetten we de terrein verkenning onvermoeid voort. Nieuwe ellende en spanning. We ontmoeten nieuwe ellende, wanneer we zien dat de stal van den kruitbaas Ka re- me ij er met vijf of zes koeien geheel in vlammen is opgegaan. Of de baas ook ten prooi is gevallen aan het vuur moeten we afwachten. Op dit moment kunnen we ons daarin niet verdiepen, omdat een verpak kingsgebouw, waarvan het dak in lichter laaie staat, alle aandacht in beslag neemt Naarmate we er dichter bij komen stijgt de spanning. Nu eens tuimelt een brandend stuk dakgoot naar beneden, da i weer regent het kleinere stukjes vuur en als de wind wat krachtiger blaast gaat dit vergezeld met een dichten vonkenregen. Op zich zelf niets bijzonders, maar de ruiten liggen in gruizelementen, wat beteekent dat de talrij ke vaten buskruit, die voor de verpakking -aren gereed gezet, totaal onbeschermd staan de ramp nog in omvang kan doen toenemen. Ook dit gevaar beseffen we ten volle, al zijn we er anderzijds blind voor, want ik neem mijn kwartiermuts en gebruik die ais v^mkenvanger. 'k Spring als een dwaas voor de open vens'ers heen en weer, om lederen aanval van den vijand af te slaan. Het is een strijd tegen het vuur op het felst De schipper werkt inmiddels met koorts achtige haast om de vaten met planken af te dekken en juist als het laatste vat dicht is zie ik luitenant Van Asbeck met eerk rijksveldwachter voor de poort staan. Doj gelukkig ren ik naar hem toe en de eerste vraag die hij mij stelt is: „Wel Strickling. ?e is het?" Mondeling breng ik hem kort rapport uil noem met eere ook don schipper, en de luit noteert: Onmiddellijk gevaar geweken. iver is kunnen worden nagegaan Resten der gebouwen bijna alle verbrand." Met dit briefje stuurt hij me naar den hotel- en caféhouder van het Stationskof fiehuis, wien ik verzoeken moet den inhoud aanstonds te telefoneeren naar den garni zoenscommandant van Naarden, majoor A. G r e v e. Terwijl ik me door de dichte menschen- menigte heenboor, die voor de poort staat opgesteld en me luide toejuicht, kan ik nog net zien dat de luitenant het hek doorgaat en het terrein opwandelt. De veldwachter sluit het weer d-icht, daar er thans veel nieuwsgierigen zijn samengestroomd die er ook op willen. Belangstellenden zijn er in ervloed, maar niettegenstaande het al bijna kwart voor 9 is geworden en de klok- Muiden reeds een uur hehben luid, laat de brandspuit nog steeds op zich wachten Het garnizoen uit Naarden komt! Wanneer ik het verzoek aan den caféhou der overgebracht heb en het koffiehuis ver laat, weerklinken hoornsignalen van het uit Naarden aanrukkend garnizoen.Majoor Greve ijdt te paard voorop en achter hem volgen ongeveer 400 bezweete manschappen in den looppas. Zij zijn dus blijkbaar onmiddellijk na de ontploffing uit Naarden vertrokken hebben op een afstand van iy2 uur bijna een y2 uur ingeloopen. De weinige Muidenaars, die nog binnen zijn komen nu ook uit hun woningen en hun bedrukte gezichten klaren op bij het zien van zooveel assistentie. Ik keer komstig het bevel naar de keuken op het fort terug. Luitenant van Asbeck, wiens detache ment intusschen is komen opdagen, en de Muidensche brandweer, zijn al met man en macht aan 't.werk om het vuur in zijn vaart te stuiten. Het garnizoen sluit zich bij hen aan en een der eerste daden majoor Greve is de afgedekte vaten bus kruit in de Amsterdamsche vaart te storten. Voorts worden strenge veiligheidsmaatrege len getroffen om verdere rampen te voor komen. Bijzondere aandacht hebben de kruit torens en andere kruitmagazijnen. Van hoog tot laag werkt men als paarden. De minister van oorlog toont zijn belangstelling. Tusschen 10 uur en half elf arriveert mi nisier Rheuter, de minister van Oorlog met c'en Gcneralen Staf en hij stelt persoonlijk de vraag: „Wie is de persoon die het eerst de plaats des onheils betreden heeft?" Er volgt een diep stilzwijgen, waarop majoor Greve luitenant van Asbeck lang en ernstig aanziet. Dan antwoordt laatstge noemde: „De milicien kanonnier Strickling, Excellentie!" De minister wil „dien man" dadelijk spre ken, maarhij is niet aanwezig Om elf uur ontvang ik in de keuken van een kanonnier de boodschap, me zoo goed mogelijk te kleeden en de keuken een extra- beurt te geven. Hoog bezoek is op komst. Inderdaad zie ik een uur later een aantal militaire autoriteiten aankomen, waartus- schen een heer in burger. Ik weet nog ner gens van. Ze brengen een bezoek aan de kazemat van de manschappen en begeven ziGh vervolgens in de richting van de keuken. 'k Neem positie aan, breng het militair saluut en zie dat allen zich om de tafel scharen, waaraan ik zooeven groenten zat schoon te maken. „Wat wordt er vandaag gegeten, kok?" wordt me door den heer in burger gevraagd. „Aardappelen, wortelen en uien, m ij n - heer, oftewel hutspot". „E x c e 11 e n t i cl" snauwt majoor Greve me in het oor. Nu eerst is me alles recht duidelijk en ik verbeter mijn antwoord. Na door luitenant van Asbeck te hebben hooren bevestigen, dat ik het eerst het ter rein ben opgegaan, vraagt de minister nog waarom ik dat gedaan heb. En ik geef een drievoudig antwoord: „Uit de kracht van mijn opvoeding en overtuiging; uit ernstige plichtsbetrachting en uit verlangen om een held te zijn als diegenen, waarover ik in de boeken^ van mijn oud-onderwijzer, meester Vergers, zooveel gelezen heb." Als ik uitgesproken ben reikt de minister me de hand en maakt zijn compliment. Met de verzekering, dat Z.M. Koning Willem III me stellig beloonen zal gaat hij heen, ge- olgd door den Staf. Treurige vondsten. Het opruimingswerk is gewoon voortge zet en het blijkt al spoedig, dat er geruimenj tijd mee gemoeid zal zijn, alvorens de orde weer eenigermate zal zijn hersteld. Het on derzoek heeft uitgewezen, dat er behalve ve le gewonden, zestien menschenlevens te be treuren zijn. De meeste lijken of gedeelten daarvan, worden aangetroffen in het moe rassige land rondom de fabriek. In wollen dekens, aan elke punt vastgehouden door een soldaat, worden armen en beenen verza meld Dit schouwspel is zóó aangrijpend, dat het met geen woorden is weer te geven. De lichaamsdeelen legt men voorloopig op at hooi van d^n nog steeds vermisten kruitbaas, om aldus de dooden te kunnen identificeeren. In dertien gevallen lukt dit, zoodat er drie personen worden vermist. Twee van hen b 1 ij v e n vermist, voor altijd. Een van de drie wordt opgespoord, dank zij f zijn hond, die dagen achtereen op eenzelf de plek blijft vertoeven, de plek waar een- maal een groote kruitopslagplaats heeft gestaan. Van die opslagplaats is geen spoor meer over maar bij het graafwerk stoot men, tei diepte van 4 meter, op een lijk: het stof felijk overschot van den kruitbaas. Mede hierdoor kon worden gecons'ateerd, dat ten gevolge van de explosie een stuk grond 4 meter diep js weggezogen en weer omge keerd in zijn eigen kuil is teruggevallen. Hetzelfde verschijnsel vertoont een dikke boom, waarvan de wortels in de lucht ste ken en de kroon een respectabel eind in da aarde is geschoten. Zoo is er nog veel meer, dat ik zelf niet zou geloovep als ik het niet met eigen oogen had gezien Wat was d« oorzaak? Later vernam ik nog verschillende bijzon derheden, in de eerste plaats over de oor zaak, die uit den aard der zaak nimmer met absolute zekerheid is kunnen vastgesteld worden. Aangenomen w-erd evenwel, dat da ramp aan onvoorzichtigheid van een der werklieden in een kruitmagazijn moet wor den toegeschreven. Het is mogelijk, dat hij, in strijd met de voorschriften, met ijzer be slagen schoenen heeft gedragen, waardoor ta veel wrijving is ontstaan met gemorst kruit. Ook kan hij gerookt hebben, hoewel dit na tuurlijk buitengewoon zwaar gestraft werd. De juiste toedracht der zaak heeft de be trokken werkman meegenomen in zijn graf. Daden van andereiw Om geen verkeerden indruk te wekken moet ik er aan herinneren dat, behalve de ge noemde nog enkele andere personen zich bij deze ramp kranig hebben gedragen, o.a. do sergeant-majoor J. J. S o u k e n s, uit Naar den, die een uur nadat ik het deurtje van de droogstoof had geopend, den moed bezat de kruitlaag van de stoof te verwijderen, waardoor een groot gevaar geweken was. Voorts sergeant van Leynden, die er niet I voor terugdeinsde in het zeer bouwvallig ge worden machinegebouw de nog steeds ra zende machines tot stilstand te brengen. En vanzelfsprekend ook de schipper, die me zoo menigmaal trouw ter zijde stond. Zij allen ontvingen daarvoor een koninklijke tevre denheidsbetuiging met gratificatie en aan ons detachement viel de eer te beurt, op den verjaardag van den Koning, deel te mogen uitmaken van een grootsche parade voor de W eesh uiskazerne. Maandag a.s. hoop Ik te herdenken dat dit 50 jaar geleden gebeurde, in verband waarmee mijn militair zakboekje het vol gende vermeldt: „Krachtens machtiging des Konings van den 31en Januari 1883, vanwege Zijne Ma jesteit een bijzondere tevredenheidsbetui ging ontvangen wegens den ijver, de voort varendheid en het overleg, betoond bij het verleenen van bijstand op het terrein van da buskruitfabriek „De Krijgsman" op 19 Ja nuari 1883". Een Oud-Hollandsche herberg er in me om en bij den schipper blijkbaar en, evenals bij de torens, eer. enkele vonk Het tafreeltje, dat wij op onze plaat zien, brengt ons de scni uk rijen der zeventiende eeuwsche Vlaamsc'he en Hollandsche mees ter voor den geest, waarbij wij vooral denken aan Adriaan Brouwer, Jan Steen en Adriaan van Ost&de. Het gezelschap dat in het voorste vertrek rond de tafel bijeen is, houdt zich eendrach tig bezig met het destijds beruchte „toeback suyghen". Opmerking verdient de bos zwa velstokken en het comfoormet gloeiende ko len, waarvan men zich moest bedienen, om er den brand in te jagen. De rooker geheel links is daar blijkbaar juist mee bezig. Uiterst rechts in deze g-ocp zit een heer- schap dat bedenkelijk kijkt, en 't zou ons niet in het minst verwonderen, zoo hij wel dra behoefte ging gevoelen naar eenzaam heid en frissche buifenlueht. De toeback speelde in sommige her- berggezelschappen een groote rol. Adriaan Brouwer maakte als bijschrift bij een zijner werken er het volgende schimprijmpje op: Altyt smoocken, altyt stincken, 't Lyckt een eer, toeback te drincken. Op den achtergrond, waar de maagd juist een nieuwe consumptie aandraagt, houdt men zich bovendien nog met het kaartspel bezig. De slechte reuk, waarin de herbregen allengs kwamen te staan, is wellicht voor e' n groot deel daaraan tc wijten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10