5
tt
II I II ulj SZi;ï>Ö£c-';S'SsMS^35,ïiNï'>!j'55 8|!
I s U I BJ'S -o n a. a..H t- -j -o -"ï*ï mq
INTERVIEW
Het 250-jarig bestaan van het
Ned. Hervormd Oude Vrou
wen-, Mannen- en Beste-
delingenhuis te Amsterdam
door
Nel van der V/is
Naar aanleiding van dit jubileum begeef ik mij
op een koude Zaterdagmiddag achter in Januari
op weg naar onze hoofdstad. Buiten de trein, die
in ongeduldige haast verder raast, liggen de koude
strakke winterlanden, van elkander gescheiden
door smalle, blinkende ijsvlakken, waarop tiental-
Oude Vrouwen- en
Mannenhuis der Ned.
Hervormde Gemeente te
Amsterdam
In een der kamertjes.
len schaatsenrijders hun laatste kans waarnemen,
want in de verte vormt zich aan de dagen lang hel
blauwe vrieslucht een donkere wolkenbank die
beloften van dooi en regen schijnt in te houden.
Na een flinke rit in onze goed-verwarm de elec-
trische arriveer ik op het station. Na enkele oogen-
blikken ligt de hoofdstad voor mij. Door de druk
ke Amsterdamsche straten zoek ik mijn weg naar
bet tehuis voor ouden van dagen. Over alle grach
ten zwieren alweer de schaatsenrijders mij voor
bij, de witte banen kleurend met een druk en
bont beweeg. Met de vele taxi's, fietsers en voet
gangers begeleiden ze me tot voor de deur van de
inrichting. En dén sta ik op eenmaal in een won
derlijke stille en zéér lange gang. Een grijs oud
mannetje komt naar me toe. Een verpleegde, be
grijp ik. „U wilt zeker zuster Noë spreken?"
vraagt hij mij en met een oolijk knipoogje „ja,
ja, ik weet al van uw komst! Ik zal de zuster
roepen".
Als hij verdwenen is, kijk ik om me heen. Wéér
treft me de rust en de stilte na het bonte beweeg
op de grachten. Het is de rust en de intiemiteit
van een heel oud huis, vreemd aan alle moderni
teit. Tot heel in de veile rijen zich de donkere
deuren. Voor elk zoo'n deur staat een theestoof,
waarin het vuur smeulend ligt te branden. Een
vrouwtje loopt langs me heen met kleine be
dachtzame pasjes. Als ze voorbij is, draait ze
zich langzaam om, lacht tegen me, knikt vriende
lijk en gaat weer verder. En dan komt zuster Noë,
onder ons bekend als Zuster Son ja, schrijfster van
„Waar geleden en gelachen wordt" en enkele
schetsen in ons Zondagsblad. Na enkele woorden
van kennismaking gaat zij mij voor naar haar
kamer, waar dezelfde intimiteit mij treft. Terwijl
zus-ter Sonja mij van thee voorziet en het me op
allerlei manieren behaaglijk maakt, denk ik er
aan, hoe wonderlijk lang het geleden is, dat hier
de eerste menschen zijn binnengegaan, want de
22ste Februari van dit jaar zal het 250 jaar gele-
V rouwen-ziekemaal.
den zijn, dat dit Huis zijn deuren voor de eerste
maal opende, om velen, die een woning noodig
hadden, in zijn kamers en kamertjes op te nemen.
Tot achter in de 17e eeuw was het de gewoonte,
ouden van dagen tegen een vergoeding te doen
verplegen in het burgergezin. Daar deze gezinnen
hen alleen maar opnamen, om aan die verpleging
iets te verdienen, was het lot van deze menschen
een droevig lot Dit kwaad had in Amsterdam
zulk een omvang gekregen, dat meerdere leden
der Amsterdamsche Diaconie verklaarden, dat dit
zoo niet langer voortduren mocht Het was voor
al diaken Joan van Hoorn, die herhaaldelijk aan
drong op het bouwen van een inrichting, wat in
deze wantoestand verbetering zou brengen. Toen
in 1680 de heer Barend Helleman overleed en de
kerk tot zijn eenig en universeel erfgenaam maak
te, werd een verzoek ingediend en na toestem
ming van „Burgemeesteren en Thesaurieren" over
gegaan tot het bouwen van een „bestjeshuis" op
een erf van 360 voet, gelegen aan de Amstel. Jan
van Ghesel, zoon van diaken Jacob van Ghesel,
legde (op de datum van het overlijden van den
heer Barend Hellemanjop den 18en October 1681,
de eerste steen.
Begin Februari 1683 was het Huia voltooid.
Het Huis was gebouwd met het front aan de
Amstel en een dubbele vleugel aan de Heeren- en
Keizersgracht, zoodat in het midden een ruime
binnenplaats bleef.
Den Sisten Februari noodigden de Regentessen
en Regenten de eerste honderd vrouwen uit, „met
haar goed" naar het Huis te komen, waar ze met
een keurige maaltijd ontvangen werden. Eén der
artikelen van het toen geldende reglement, luidt
als volgt:
„Niemandt van haar sal eenige stareke Dranck
van Wyn of Rrandewyn in syn Huysje mogen
hebben of buytcns Huys gaen drinckcn datse on-
bequam t'huys komen maer met het ordinaire
Bier van 't Huys laten contentceren".
In die tij-d had men in het Huis een gehand-
tafel", waaraan zij, die „niet naar minnelijke of
scherpe woorden luisteren wilden, op geringer
spijs werden getracteerd.
Het aantal verpleegden groeide. In 1718 werd
het bestuur, door een gift van den heer Jan van
Aken, in staat gesteld, het Huis uit te breiden
met plaats voor honderd mannen. Maar de Fran-
sche tijd bracht moeilijkheden. Het aantal inwo-
nenden werd plotseling zeer groot. Tot overmaat
van ramp eischte de Prefect op de 15e April van
het jaar 1811, het Huis op ter beschikking van de
Commissie van Oorlog. Maar het zou anders wor
den. De Franschen gingen heen. Na de vele huis-
meestem en enkele directeuren, kwamen in
November 1931 de heer en mevrouw Van den
Hoorn-Johansen als Directeur en Directrice aan
het hoofd van de inrichting te staan.
Hot Huis telt ongeveer 430 verpleegden. De na
burige Stichtingen: het Corvershofje, de v. Limmik-
stichting en de Hodshoustichting, zenden hun in
woners bij ziekte naar het „groote Huis" ter ver
pleging. Dit alles bij elkaar vormt een dorp op
zichzelf.
De inrichting van het Huis
Het Bestedelingenhuis ligt geheel afgescheiden
van het groote Huis en is ingericht voor maat
schappelijk ongeschikte vrouwen, die alleen in ge
val van ziekte met het groote Huis in aanraking
komen.
In het Huis zelf zijn daar dan allereerst de
vrouwtjes overhuis. Dat zijn zij, die nog volkomen
in staat zijn haar eigen huishoudinkje te verzor
gen en twee aan twee een zit slaapkamer bezit
ten, waar zij ook haar maaltijden gebruiken. Om
haar voor verveling te bewaren wordt haar de ge
legenheid gegeven de huishouding de helpende
hand te bieden met naaiwerk enz., waarvoor ze
wekelijks een „loontje" krijgen uitbetaald.
Daarnaast volgt de afdeeling „gezonde mannen",
die hun gemeenschappelijke zit- en slaapkamers
bezitten. Ook zij hebben bezigheden, de een als
schoenmaker, de ander als kleermaker, klokken-
opwinder, tuinman, schilder, bijkok, bijportier,
timmerman, stoker enz. enz. Voor hen is een!
„Vader" aangesteld, die toezicht houdt.
Behalve de afdeelingen voor valide mannen en
vrouwen zijn er zeven zalen voor zwakke vrouwen
en twee voor zwakke mannen, alsmede twee mo
dern ingerichte ziekenzalen.
Tenslotte is er, eerst zestig jaar geleden, een
afdeeling „gehuwden" opgericht, die hun eigen
zit-slaapkaiher en een gemeenschappelijke eet
zaal hebben.
Op de afdeelingen voor gehuwden zijn ook ka-
mers voor de zusters gelegen, die door hen wor
den aangeduid als „drie hoog achter of vóór".
Voor deze gehuwden-afdeeling is een moeder aan
gesteld.
In het midden van het gebouw ligt de kerk met
plaatsen voor duizend personen. Eiken Zondag
morgen worden de invaliden en zwakken in wa
gentjes naar hun plaatsen gereden en na afloop
van de dienst, geleid door den heer Teeling, gods
dienstonderwijzer, naar huin kamera teruggebracht
Voora zijn twee doktoren aan het Huis verbon
den, Dr, Bellaar-Spruyt yoor de vrouwen, dr.
Blooker voor de mannen, die dagelijks hun patiën
ten bezoeken en met veel toewijding hun werk
verrichten.
Het bestuur van het Huis wordt gevormd door
vier Regentessen en zes Regenten, die elke Don
derdag in het groote Huis vergaderen.
De Hoofdverpleegster, zuster No8
Aan het hoofd van deze zeer uitgebreide ver
pleging staat zuster Noë.
Zeer zeker moet het wel een moeilijk werk zijn,
hoofdverpleegster te wezen in een zoo groote in
richting, waar zij, behalve vooral de zieken, ook
een open oog en hart moet hebben voor haar veer
tig verpleegsters.
„Hoe bent U tot het kiezen van dit werk geko
men?" vraag ik haar.
„Het werken onder oude menschen heeft mij altijd
De 97e verjaardag
heel erg aangetrokken.. Ik heb vaak gedacht aan
Bronbeek, aan vele andere inrichtingen, aan rust
huizen voor ouden van dagen. Dikwijls was daar
hot verschil in klasse mijn bezwaar. Toen deze
plaats in Mei 1932 open kwam, heb ik dadelijk
gesolliciteerd. Ik zie dit werk als het vervullen
van een Christelijke roeping, als het volbrengen
van een heerlijke taak. U weet niet, hoe lief ze
zijn, deze menschjes, hoe dankbaar en aanhanke->
lijk. Onlangs had ik een woord gesproken op één
der zalen. Ik moet dat altijd zeer luid doen, er
zijn veel hardhoorenden en de zalen zijn groot.
„En", vroeg ik aan één, die het slechts hooren
kan, „heb je me nu kunnen verstaan?"
„Och nee kind", was haar antwoord, „maar ik
vind je geluid al zoo aardig."
Het gaat in de eerste plaats om de sfeer, de sfeer
onder de verpleegden, onder de zusters niet min
der. Ja, do zusters! Als er weer een nieuwe zuster
noodig is, beginnen wij tegenwoordig met te vra
gen, of ze dit werk uit liefde tot deze menschen
beginnen wil. Want daar gaat het om. Het salaris
is niet hoog. En ik kan u vertellen, dat er na één
of twee jaar zijn die zeggen: „Al kan ik hier geen
diploma halen, ik wil hier heel graag blijven, het
werk heeft mijn hart gewonnen. Er komen ook
wel anderen, die weinig voor het werk voelen,
doch deze blijven ip den regel niet lang, daar zij
dan ook in den zusterkring niet thuis rakem. Dat
gaat heel wonderlijk. Daar wordt niet over ge
sproken, die komt alleen te staan, verandert zich
of gaat er uit Ik zal u een staaltje van toewijding
vertellen. Een jong zustertje draagt haar dagtaak
52
BS 8 Q-5 a 6 .o-s-st! M
pver aan een andere zuster met deze woorden:
jDenk om Koos, vertroetel haar eens, dat heeft
ze zoo noodig".
Koos is een vrouwtje van 97 jaar, en ons aller lie-
.veling. Onlligs, toen ze een beetje ziek was, be
weerde ze, altijd wel gezegd te hebben niet oud
te worden!
^Hebben ze geen angst in het Huis te komen, in
verband met hun angst en afkeer voor afhanke
lijkheid?"
„Als ze komen ja, maar ze worden heel gauw op
hun gemak gesteld. Eerst gaan ze naar de Regen
ten. De Voorzitter heet hun welkom "en leest een
gedeelte uit den Bijbel voor; vervolgens worden
zij op de hoogte gebracht van de regels van het
huis en indien ze daartegen geen bezwaren heb
ben, beschouwd als inwoners van het huis. Daar
na gaan ze naar de Regentessen, die hun even
eens een woord van welkom toespreken en hen
een plaats in het huis aanwijzen.
Tegenwoordig zijn de „inkomelingen" als regel In
validen. In verband met de inkomsten uit de ouder
domsrente houden de kinderen vader of moeder
zoolang thuis tot zij hen niet meer kunnen ver
zorgen."
„Hoe ziet U dit jubileum?"
„Als een feest van blijde dankbaarheid voor alles,
wat het Huis heeft kunnen en nog hoopt te doen
Voor de velen, die in eenzaamheid zijn achter
gebleven. Alle mannen en vrouwen zijn in groote
spanning! Het zal een bijzondere week worden.
Elke avond is er iets in de kerkzaal te doen, o. o.
een film wordt vertoond, een goochelaar zal zijn
kunsten laten zien, het personeel voert een stukje
op en de oudjes zullen eenige versjes zingen. Don
derdagsavonds zal een herdenkingsdienst worden
gehouden, waarbij er/ kerkkoor eenige liederen
ten gehoore zal brengen, terwijl er nog een avond
is. die heet „koek-omhoog".
Die avond is er altijd eenmaal in het jaar. Dan
treedt een Regentes of Regent af. Alle verpleegden
krijgen dan een koek en een nieuw kwartje. Om
te zien of niemand vergeten is, wordt gezegd:
„Allen koek omhoog". Vandaar die naam.
Er zijn ook enkelen onder hen, die ter gelegen
heid #in het jubileum, een woordje hopen te
te spreken!"
„U hebt me veel goeds, veel moois van Uw werk
verteld, maar de schaduwzijde, de moeilijkheden?"
„Geen enkel werk is zonder schaduwzijde, zonder
teleurstelling.
Er zijn de sterfbedden, maar die zijn zoo rustig en
stil, als een kaars die langzaam uitgaat, omdat hij
is opgebrand. En er is ook oneindig veel geduld
noodig voor dit werk, geduld om altijd weer te
luisteren naar hun kleine klachten, hun grieven,
hun twistjes bij te leggen, hun ruzietjes te sussen.
Ook de zusters hebben hun klachten en ook die
brengen ze bij mij. Zij klagen soms over liefde
loosheid van anderen ten opzichte van zichzelf. Ze
meenen recht te hebben op dankbaarheid, op er
kentelijkheid, als zij hun werk, hun krachten ge
geven hebben. Maar zoo moeten we niet beginnen,
zoo moeten we niet verder gaan. We moeten pro
beeren ons leven, ons hart te geven, klaar te zijn
voor anderen en elke erkenning, elk liefdeblijk
aanvaarden als onverdiend."
Ten slotte gaan we het Huis rond, we bezoeken
de „vrouwtjes overhuis", de verschillende zalen
van zieken en zwakken. Veel dankbare oogen
lachen naar ons. De Zuster heeft voor iedereen
een lach, een troostwoord, een geruststelling. Deze
taak is haar met Gods hulp volkomen toever
trouwd.
Kort daarop sta ik buiten aan de Amstel. De stad
is druk en woelig. Achter vele ramen ligt de
kléine stad met zijn oude levens, die één voor één
langzaam afsterven zullen. Maar er komen ande
ren vragen om verzorging, telkens anderen. Ver
zorging die met liefde wordt gegeven. Er zijn
menschen, die hun leven stellen in dienst van
God. Het zijn de levens, waarvan de wereld niet
gewaagt, maar ze zijn bij God geteld.
Interieur van het kerkje.
Hoe moet ik wonen
Op deze vraag antwoordt Cor Alons in „Tim":
In een goed ingerichte woon/ruimte weerspiege
len zich tijd en mensch.
Een goed ingerichte woonruimte moet geheel
passen bij den mensch van heden, zij moet geen
museum zijn maar ook geen tentoonstellings
ruimte, zij moet eenvoudig zijn een woonruimte.
Wonen in een ruimte is nog iets anders dan
rich in een vertrek bewegen waar hier en daar
eenige meubels zijn neergezet en dan dikwijls nog
op een manier, dat men zich niet eens behoorlijk
kan bewegen.
Een woonvertrek moet zóó zijn, dat men thuis
komend, na een dag van druk ingespannen wer
ken, zich daar prettig en rustig gevoelt. De wan
den moeten dusdanig zijn, dat het oog kan rusten
en dat het tegelijk door een hier en daar op do
juiste plaats aangebrachte pittige kleurnoot, aan
genaam wordt getroffen. Dingen, die door ondoel
matigheid leelijkheid of iets anders onze zenuwen
prikkelen, moeten zooveel mogelijk worden verwij
derd. De mensch van \andaag inoet zich in veel
korteren tijd dan vroeger weer bekwaam kunnen
maken voor het werk, dat hem wacht, vandaar
dat aan onze woonruimten veel hoogere eischen
gesteld moeten worden. Dit geen kwestie van luxe,
gelukkig niet, het io in de allereerste plaats een
kwestie van goede ruimte-indeeling, van doel
matige meubel plaatsing, van een doordachte in
deeling dei wanden. Verder moet men zich van
het keukengerei af, tot woon- en slaapkamerbe-
noodigdheden toe, uitsluitend praktische, doelma
tige zaken aanschaffen, die tegenwoordie na eenig
zoeken overal te krijgen zijn. Het één noch het
ander behoeft duur te zijn. Een goede ruimte-
indeeling is niet duurder dan een slechte. Prak
tische eenvoudige zaken zijn niet kostbaarder dan
modeprullen."
Foto-montage
Naar aanleiding van een tentoonstelling van
drukwerk en foto-typografic van Piet Zwart,
schrijft C. M(us) o.a in De Ned:
„Als typografie voor een postzegel lijkt ons deze
fotomontage een schroomlijke vergissing, waarmee
„Tante Post" maar van streek werd gebracht.
Is „foto-typografie" misschien een mooier woord
dan „foto montage", 't resultaat blijft een in elkan
der gemonteerd product van ongelijksoortige ele
menten, schadelijk èn voor foto èn typografie bei
den Deze Gouda-gedenkraam-posfzegel, een samen
stelling van een scheef gezakt kerkraam, waar
aan toegevoegd als ,,embleem"(?) twee handen het
raam-lood soldeerende, had beter in portefeuille
kunnen blijven.
Vooral als officieel stuk leek ons dit experiment
zeer ongeschikt."
„Dat een persoonlijkheid als Piet Zwart zich
heeft kunnen leenen 't ,,affiche"(?) voor geluks
telegrammen zóó aan de wereld te tooncn. ver
wonderde ons niet weinig. Een kinderhoofdje,
kersttaart, hooge hoed, volksoploop e.m. als moti
veering, in deze „foto typografie" bij elkaar te
binden, waarbij bovendien nog vier stalen van ge
lukstelegram-formulieren, was als opgave te
zwaar! Voor deze kaleidoscoop bleken èn de foto
èn de post èn Piet Zwart, te kort te schieten."
De misdaad op het witte doek
Onder dit opschrift schrijft de Ned.:
Uit den treure ls er op gewezen, welk gevaar
Bcliuilt in de film, wanneer ze ia beeld brengt wat
moreel niet toelaatbaar is. Dat gevaar wordt
onderkend in westerscho landen, waar van dit
soort films ook op de jeugd een invloed ten kwade
uitgaat. De verbeeldirigsgeest wordt ia verkeerde
richting gestuwd. Men weet welke funeste ge
volgen een en ander heeft allereerst voor de jeug
digen zelf. Dat gevaar wordt niet minder onder
vonden in het oosten, waar op den kleurling een
invloed uitgaat, die niet gemakkelijk te kecren
zal zijn van de rolprenten, die den moreel verkeerd
handelenden westerling voorstellen. Niet genoeg
kan op dit naar tweeërlei kant werkend gevaar ge
wezen worden. Daaraan denkt mer., wanneer men
het bericht onder oogen krijgt, dat het IC.
schandaal zal worden verfilmd. Hier woi It dus
in beeld gegeven een samenweefsel van ':.«t en
bedrog omhuld door de begeleidende versohijn»e-
len uit het leven van den „e\ery-ii.ri.-a-gcrtle-
man oplichter". Terecht merkt dan ook het Alg.
Weekblad v. Glir. naar aanleiding vadit be
richt op:
Het Kreugerechandaal zal worden verfilmd. De
wereldoplichter zal op het doek "erschijnen. Dx,
misdaad dus als voorwerp van "musement. Weer
wordt een stuk van de publieke moraal afge
schcurd. De misdadiger-held zal vereerd worden
door jongens en meisjes. Wie zal de schade in de
zielen meten en hoeveel navolging za. het ver
goelijkte verkeerde vinden? Toen de eerste ge
raffineerde schurkenstreken van Kreuger bekend
werden, hoorden wij een jonge dame peinzend op
merken: interessante man toch. Inderdaad, de
ramp van den tijd is, dat het slechte veel inte
ressanter is dan het goede. Is dit niet een aan
klacht tegen de goedwillcnden, die het nie. verder
brengen dan de vervelende braafheid en dus de
gelegenheid verspelen te toonen, dat de imitatirt
Christi wereldbeheerschend, rijk en verrassend,
interessant en belangrijk is. Nu laat men de
voorsprong aan de imitatio Satanis".
Het is een veeg leeken van den tiid wanneer
de misdaad amusant wordt.
Een goed recept
De beroemde professor Boerhave, die in de
Gouden Eeuw leefde, gold als een grort geleerde
op het gebied der geneeskunde. Te Voorhout, bij
Leiden, werd hij geboren in een boerderij, die tot
onze dagen is bewaard gebleven. Hij was zóó be
kend, dat een brief „Aan Boerhave, Europa" te
recht kwam!
De Leidsche Universiteit heeft haar grooten
leeraar geëerd door het oprichten van een stand
beeld, dat zich ia de buurt van het station be
vindt
Geen handschrift werd misschien zéó zwaar be
taald als het manuscript, dat men na 's profes
sors dood (1738) in zijn bibliotheek ontdekte. De
foliant (zwaar boekdeel) was duchtig verzegeld
en bevond zich in een geheel aparte lade. De titel
luidde: „De echte en diepste verborgenheden der
geneeskunst"
Iedereen was benieuwd, welke opvallende en
merkwaardige voorschriften dit boek wel zou be
vatten! Wellicht had Boerhave ze nog nooit be
kend gemaakt en stond men hier voor de oplossing
van zoo menig raadsel! Bovendien, de professor
zelf had een hoogen leeftijd bereikt, misschien ook
wel door naar deze recepten te leven? Des te
grooter hun waarde! Door heel Europa verbreidde
zich het nieuws van deze ontdekking. Uit aller
hoeren landen kwamen menschen naar Leiden toe
om bij den verkoop der bibliotheek tegenwoordig
te zijn en een bod te wagen.
Een Engelschman was zoo gelukkig in het bezit
van het zware boekdeel te komcnl Hij telde er
zeventig duizend gulden voor aeer! Groote ge
leerden werden uitgenoodigd om bij het openen
van het geheimzinnige geneeskundige testamen*
tegenwoordig te zijn. Een doodsche stilte ontstond,
toen het eerste blad werd geopend. Dit bevatte
een spreuk, door den grooten geleerde eigenhan
dig geschreven:
„Houdt het hoofd koud, het lijf open en de voe
ten warm, dan kunt gij alle dokters laten loopen."
Alle overige bladzijden waren ledig!
53