VOOR DE
i n v x i mag a
II M
letterkundige kroniek door a. wapenaar
I Een Verdoolde, door A. M. de Jong.
N.V. Em.Quérido's Uitg.-Mij 1932.
II Levensberichten, door Nico Host.
Uitg.: De Baanbreker. N.V. Service,
Den Haag 1931.
III Tijdopnamen, door Egon Erwin Kisch,
vertaald en ingeleid door Nico Rost.
Uitg.: De Baanbreker. N.V. Service,
Den Haag 1931.
Daar zal geen predikant meer zijn die een pu-
b'ieke reclame voor de literaire productie van den
socialist-verteller A. M. de Jong wil dekken met
zijn naam. We herinneren ons nog hoe Ds. Ste-
genga van Amsterdam een dergelijke reclame
maakte voor het aardige ventje Merijntje Gijzen.
Sinds het succes van Merijntje schreef De Jong
een draak: „Kruisende Wegen" geheeten, in deze
kolommen besproken, waarin een schooiertje be
vriend raakte met een koningszoontje, welke „krui
sing" een reeks van pathetische tafereelen uit de
vruchtbare pen van den inderdaad knappen ver
teller te voorschijn tooverde. Toen bleek, hoe De
Jong het pad gekozen had van de vloHe leveran
ciers van „lectuur voor het volk": hij speculeerde
op de „hang" der massa naar romantiek, hoe bon
ter hoe mooier.
Daarna „Kruisende Wegen" had lang niet het
succes van het literair veel betere Merijntje
werd den volke publiek kond gedaan, dal de groote
literator De Jong zich wel verwaardigd had te
willen afdalen tot de op romantiek-met-grove-effek-
ten l»eluste menigte van „Het Volk", door in „Krui
sende Wegen" den .evolutionairen ,jongen-uit-het-
volk" te doen sterven voor zijn „heilig ideaal",
doch nademaal genoemd „volk" niet happig genoeg
bleek te wezen op dergelijke kost, had de'heer De
Jo.ig besloten zich weer te wijden aan werk van
grooter kunstgehalte, niet meer speculeerende al-
zoo op de smaak \an Jan Publiek. Vandaar dat
zou verschijnen „De Martelgang van Kromme
Lindert". Dit was weer geschreven in Brabantsch
dialect, ruig. en rauw-realistisch en eindigende met
de zelfmoord van den hoofdpersoon.
De zesde druk is bereids verschenen.
En nu: Een Verdoolde, waarvan sinds September de
7e druk reeds weru opgelegd (14000 exemplaren
omvattend).
Zooals bekend zal zijn, werd „Een Verdoolde" als
feuilleton geplaatst in het radio-omroepblad van
de ..Vara", hetgeen reeds zegt, dat De Jortg zich
alsnog weer wendde tot de romantiek-verslindende
g *oote en grove menigte. Hij heeft in „Een Ver
doolde" weer het goedkoope motief opgevat van
„Kruisende Wegen".
Een jongetje uit het volk, natuurlijk weer
uit het volk \an „Het Volk", wordt op een goeie
keer (wel een goeie keer) overreden door het
rijtuig van een voorname dame, welke zich daar
door zedelijk verplicht gevoelde voor 't ventje z'n
maatschappelijk welvaren zoo royaal mogelijk te
joegen. En dat deed ze dan ook, zooals het een
ongetrouwde goed-gesitueerde dame met sentimen
ten Ie ontladingen past: Jan mocht eerst de H.B.S.
afloopen, en toen koos hij de Technische Hooge-
school: werktuigkundig ingenieur zou hij worden.
„Een Verdoolde". Jan, de jongen uit de arbeiders
stand en -buurt, verdoolt in een kring van studen
ten, die hem, den groenen knul, ontbolsteren op
een manier, die zoo cynisch, zoo minderwaardig,
zoo immoreel is, dat je de geraffineerdheid bewon
dert van den schrijver, die dat alles zoo rauw
zoo ongegeneerd mogelijk vertelt. Dit boek werd
daardoor zoo Zola-achtig naturalistisch van sfeer,
dat zooals men weet er lezers van het Vara-
omrocpblad hebben geprotesteerd tegen de onbe-
schaamd-gedétailieerde teekening van verdorven
heden, in ploertig-gemeenc gesprekken, maar ook
in perverse daden.
Velen zullen allicht zeggen: „Waarom bespreekt
je dit bock dan in deze kolommen? Is het niet
beter het dood te zwijgen?"
Maar we hebben indertijd ons verbaasd over de
populariteit die Merijntje zelfs in orthodox-Christe
lijke kringen genoot. Je mocht er dat hob ik
ondervonden bijna geen kwaad van zeggen. Nu
komt dan toch in „Een Verdoolde" heel sterk aan
de dag, hoe De Jong zijn „volk" opvoedt.
Hij spaart ze geen détail uit een wereld waarin ze
vreemd zijn en die ze daarom aan de hand van
een vlot verteller in de volle lengte en breedte
mogen doorwandelen. Hij is als één die zijn gezel
schap op een donkere avond voert door een park,
waar allerlei schunnigheden onder zijn zoeklicht
in een geheimzinnig clair-ohscur worden ont-dekt;
er valt te griezelen en griezelende te genieten...
En de moraal? Natuurlijk is er een moraaL
Nu ja, dat Jan van Duin „een verdoolde" was.
En dat hij terugkeeren moest als een verloren
zoon uit de perverse kringen, waarin hij overigens
geducht kon meedoen.
Maar waarin bestaat Jan's bekeering?
Dat hij berouwvol terugkeert tot... de arbeiders
kringen, waaruit hij omhoog geheschen was door
een scntimenteele dame. Dat hij, als ingenieur van
de fabriek, waar hij werkzaam was, zich tijdens
een staking aan de zijde van de arbeiders schaart.
Het slot van het bock is o zoo sentimenteel. Hij
is de fabriek uitgejaagd, en wordt door de arbei
ders met open armen ontvangen. Zijn meisje, ook
uit het volk, dat hij schromelijk had verwaar
loosd. wacht hem ook op.
„Lachend houdt hij Groetje in zijn armen, zij
schreit onbodaarlik, lacht door haar tranen heen.
Dan staat zijn vader voor hem, tiots straalt van
zijn ruw, l>aardig gezicht. Hij steekt hem zwijgend
de hand toe, die Jan grijpt en vasthoudt, terwijl
hij, plots ernstig zegt:
Zo... nou ben ik weer thuis, vader... en nou
blijf ik bij jullie... voorgoed...
De verdoolde had de weg terug gevonden."
Zie hier nu de moraal, de zedelijke strekking van
déze kunst voor „Het Volk": al het verleden, hoe
immoreel ook, wordt „schoon schip" als Jan weer
naast de arbeiders gaat staan.
Hoewel hij ook met 't arbeidersmeisje allesbehalve
„kuisch" omging, 't doet er niets toe of af, als Jan
zijn „klasse" maar niet ontrouw meer is, wordt
aan geen vorige immoreele daad meer gedacht
Berouw? Kun je begrijpen, alleen maar walgde
hem het uiterste der perversiteiten. En bovendien
was hij hevig ontdaan van de zelfmoord van den
cynicus die hem een verleider was geweest
De mensch schijnt volgens „De verdoolde" te be
ginnen bij den arbeider, van boven naar beneden
gerekend, zooals hij vroeger geacht werd te be
ginnen bij den baron, het blauwe bloed... En die
mensch is van nature goed
Nico Rost is een journalist die zijn reportages richt
op figuren die sinister van uitzioht, luguiber van
daad zijn.
Een kort stukje geeft hij over. „De strafgevange
nis te Mons" waarin hij Verlaine, den Franschcn
dichter, die daar 'n paar jaar gevangen zat, ge
denkt. Een volgende schets gaat over een geraffi
neerde avonturier, „de koning der dieven"1)
Manulescu, een detective-achtig schetsje.
Vervolgens krijgen we het levensbericht van een
Rus: een ingenieur Azew, die een zóó duivelsche
rol heeft gespeeld in de geschiedenis der Russische
revolutionnaircn, dat dit verhaal bijna ongeloof
lijk is.
't Is een demonische figuur, die aanslagen voor
bereidt op Russische grootvorsten en gencralen, en
tegelijkertijd zijn partijgenooten verraadt aan de
politie (de z.g.n Ochrana).
Boeiend is het relaas zeer zeker, al blijft die fi
guur voor ons in zijn raadselachtig duister ver
doken, d.w.z. alleen in Rusland moet zoo'n gecom
pliceerde figuur mogelijk zijn geweest.
Nico Rost vertelt heelemaal niet „literair", wel
modern-abrupt, in korte droge zinnen, maar het is
of hij ons alleen maar wil zetten voor het raadsel;
een poging tot begrip waagt hij niet. Of kon hij
niet probeeren zelfs. „De Laatste Terrorist" heet
het levensbericht van Sawinkow, medewerker van
Azew, een heftig tegenstander van de latere com
munisten, de bolsjewieken, die hem ton slotte ver-
oordeelen tot een gevangenisstraf van tien jaar.
Een revolutionnair, die indertijd aan de aanslagen
op minister Plehwe en grootvorst Sergius deelnam
en toch door de latere Bolsjcwikj werd veroordeeld
tot de dood, welke straf veranderd werd in tien
Jaar opsluiting. Een tragische figuur, die hier do-
"cumentair wordt belicht, en welk levensbericht
iets doet zien van het duivelsche fanatisme, dat de
Russische revolutionn#iren dreef en nog drijft.
Eindelijk nog: een levensbericht van John Reed,
een zoon van een Amerikaansch fabrikaat, die als
journalist zich populair maakte, en als soldaat der
revolutie in Rusland stierf; een veelbewogen leven;
een zoon van een rijk fehrikant, die als commu
nist-voorman zijn leven eindigt; nauwelijks drie
en dertig jaar. Uitzonderlijke figuur dus ook.
De sympathieën van Nico Rost gaan ten volle uit
naar dezen John Reed.
Evenals hij vriend en geestverwant is van den
journalist Egon Erwin Kisch, Tsjecho-Slowaak, van
wien hij een bundel reportages vertaalde, onder de
titel „T ij d o p n a m e n" gebundeld.
Kisch is evenals John Reed van aristocratisdhen
huize, te Praag geboren. De dichter Rilke woonde
tegenover hom in dezelfde straat Een paar straten
verder woonden Max Brod en Franz Werfel, be
kende Duitsche romanschrijvers.
Is Kisch een Jood? Nico Ro6t ook? Zij zijo beiden
geestverwanten van Upton Sinclair, den commu-
nistisohen Amerikaan-romancier, en van Henri
Barbusse, solirijver van „Le Feu" (Het Vuur). Dit
zegt genoeg voor de sfeer dezer literatuur. Kisch
gaf een zijner eerste bundels de veelzeggende naam
„Der rasende Reporter". Hij „raasde" (ijlde) van
plek tot plek, en „schreef over Russische Joden en
Berlijnsche cocotten, over begrafenissen in Kopen
hagen en de kaasmarkt in Alkmaar". En als Kisch
dan heweert: „De verslaggever heeft geen tendenz
en behoeft niets en niemand te rechtvaardigen",
dan blijkt wel reeds uit de keuze van z'n objecten,
hoe „de reportage in de handen van Kisch door
zijn bijna Marxistische methode een wapen wordt
in de strijd voor een betere samenleving". (Aldus
Rost over Kisch).
Al dadelijk het eerste stukje „Een idylle in den
Haag" dat van een bezoek aan de Gevangenpoort
verhaalt, teekent Kisch als journalist met een sterk
gemarkeerde tendenz. „Mijn gedachten gaan terug
naar dat donkere en wrecde gebouw, dat de ge
schiedenis der Nederlanden binnen haar muren
bergt.
Overal wisten de heerschers zich te beschermen en
te wreken; geen gevangenis is verschrikkelijker
dan een politieke of deze nu Tower heet of Spiel
berg, Bastille of Engelsburg; niet zóó slecht be
handeld worden misdadigers die van hun naasten
geld en goed roofden en vaak hun slachtoffers
doodden, niet zoo slecht als moordenaars, die....
Plotseling herinnert men zich wie die heer was
met zijn Zondags-tevreden gezicht, die zooeven
met deze dame (ook bezoekers van de Ge
vangenpoort) voorbijkwam, waarom men zich
zijner herinnerde. Het was luitenant Vo
gel, de moordenaar van Rosa Luxem-
bur g".
Het laatste stukje heet: „Eerste hulp voor Drenke
lingen" en geeft kocl-sarcastisch het relaas van
Karl Liebknecht's en Rosa Luxemburg's tragische
dood, volgens diit verslag een afgrijselijke sluip-
moordscène. Van de slachtoffers-communisten
niets dan goed Geen tendenz?
Kisch heeft het natuurlijk ook over Rusland,
en zegt in 't artikel: „Paschen en 1 Mei te Mos-
cou": „De jeugd weet niet meer, wat er op Goede
Vrijdag voor negentien honderd zes en twintig
jaar gebeurde en twee dagen later voor viel en
weet evenmin, wat er gevierd wordt. En die het
weten gclooven er niet aan". Nuchtere zinnen, maar
veelzeggend. Kisch heeft zoo indrukwekkend Ja
1 Mei-optocht beschreven in z'n koele observeeringa*
reportage dat de Paaschfeestviering (dienzelfden
avond nog) met gewijde plechtige ommegangen
rond de Kerk te middernacht er bij verschrompelt
als een nauwelijks geduld gedoe in een achtoraf-
buurt.
„In de eerste jaren na de revolutie werd de plech
tige viering van de opstanding belachelijk gemaakt
en de middernacht-processie met kattenmuziek en
hoongelach begroet".
En nu toch te gclooven: Maranathal Kisch gelooft
in de wereldrevolutie.
Luguber zijn de verhalen over ,,1-Iet Doodenlhuis
van Berlijn" en „Onder de dakloozcn van White-
chapel". De keuze van zulke otjecten teekent
„Zes dagen en zes nachten" was ons bui
tengewoon sympathiek: het is up-to-date.
„Voor de tiende maal vonden we in het Sportpaleis
in de Potsdammerstrasse deze zes-daagsche wie-
terwedstrijden. Een jubileum dus. Dertien wielren
ners hebben Vrijdagavond om negen uur hun trap
pers in beweging gezet, zevenduizend mcnschen
hun duurbetaalde plaatsen ingenomen. Sindsdien
draait deze krankzinnige caroussel onophooudo-
lijk".
„Had in de donkere middeleeuwen een inquisiteur
een dergelijke manier van folteren zoo'n ellipti
sche tredmolen uitgedacht, dan zou men hem
waarschijnlijk zelf op het rad gebonden hebben
op een ouderwetsch, idyllisch ongecompliceerd
rad Deze 'renbaan met haar dertien trappelende
tricots geeft als het ware dc manometerstand van
oen mcnschheid weer, die nog slechts de zuoht
naar sensatie kent".
't Volgende is als finale bijzonder geslaagd.
„Dc derde rendag doelde de man met de mega
foon rechts, links, rechts, links, de 7000 toeschou
wers mede: „Mijnheer Wilhelm Hahnke, Schön-
hausenstrasse 139 wordt verzocht thuis te komen;
zijn vrouw is plotseling overleden".
O tijden, o zeden
Manulescu wordt dezer dagen als film ver*
toond onder deze titel.
37C
JEUGD
De Spoorzoekers
van Geitenbeek
(Slot)
Ze besloten nu gezamenlijk Paul, vóór deze in
het kamp kwam, nog „op te pikken".
Als hij niet reeds lang in het kamp isl
Ja, dat was best mogelijk.
Doch ze hadden nu allemaal weer wat meer moed
gekregen. Om beurten floten ze het signaal. Je
kon niet we enl
Plotseling stonden ze vlak voor do sprang. Doch
op welke hoogte dat wist niemand.
Gerard verstoutte zich een smokkelaar aan te
houden, die op een fiets zonder licht reed.
Toen bieek het dat ze vlak bij het pomphuisje
waren en dus heel dicht bij huis.
Geen minuut la:cr zagen ze achter zich een elec-
trische lantaarn flitsen. Ze bleven staan. En ja,
eindelijk was daar Paul, nog altijd in hoog ge
zelschap.
Staan blijven... gebood do rechercheur.
Niemand dacht aan wegloopen.
Gerard deed het woord.
Hij begon met zijn excuses aan te bieden, voor het
geval zij de politie last hadden veroorzaakt En
vroeg toen beleefd of het niet mogelijk was dat
Paul met hen mee ging naar het kamp om zonder
verdere stoornis dit avontuur te beëindigen.
Paul had onderweg reeds, als gevolg van een
zekere voelbare kameraadschap van alles en nog
wat aan meineer Van Driel verteld. Hoe ze Gei
tenbeek eenmaal hadden geholpen met spoor
zoeken in de hut van de smokkelaars, en over het
vinden van het briefje
Een kleine hoop was in hem gaan groeien, dat
een en ander nog zou kunnen meewerken om
meneer Van Driel wat milder ie stemmen ten op-
ziohte van hun nachtelijk avontuur...
En nu Gerand ook nog eens begon met een zacht
lijntje... gevoegd bij een hopclooze aanval van
moeheid en slaap bij meneer Van Driel... gingen
de kansen stijgen.
Nou, vooruit dan. Ik zal er geen werk van ma
ken. Maar zorg dat het niet meer gebeurt... en
direct naar bed, versta je?
Ja meneer, riepen ze allemaal tegelijk. Dank
U wel, meneer. D&g meneer
Geen half uur tater lagen ze, zonder eenig ge
rucht te maken fijn in hun slaapzak.
Ook Klaas bleek te zijn ingeslapen,
lloe was het mogelijk dat hier alles zoo ongeloof
lijk rustig en stil was?
Na al de doorgestane emoties vielen ze als blok
ken neer, en hadden nauwelijks moed om zioh
uit te kleeden.
- Hoor es, jongens, laten we dit afspreken:
Mondje dicht Wat niet weet, wat niet deert. Al
les is prachtig afgeloopenhad Gerard gezegd.
Er was niemand tegen deze keer. Dit voorstel werd
met algemeene stemmen aangenomen...
Heel laconiek maakten ze de volgende wacht
wakker.
Opstaan vrindjewe kunnen niet aan de gang
blijven met waken... Ieder zijn beurt... Eerlijk
is eerlijk...
Joris gaapte geweldig en rees traag overeind.
BESLUIT
'Aan alle dingen, en zeker aan een week kampeeren
komt onherroepelijk een eind.
Zaterdagsmorgens werden de jongens voor het
laatst in de tent wakker. De avond tevoren hadden
ze, bij wijze van afscheid, met z'n allen een
lampionoptoohl georganiseerd. Dat was een prach
tig gezicht geweest. Op drie pas afstand een lange
slinger van lichtjes, dwars door de duinen... nu
weer hoog en darPweer laag...
Dat zouden ze niet licht vergeten. Het was deze
laatste avond prachtig weer geweest
Wie dacht er aan slapen? Met een gevoel van wee
moed kwamen ze terug in het kamp...
Nu het uur van scheiden zeer nabij kwam, voelden
ze eerst recht hoe heerlijk en vrij ze hier een volle
week hadden geleefd... Zon en regen, wind en
storm, alles hadden ze meegemaakt. Maar ook do
geheimzinnige nachtstilte, wakend voor de tent...
Het was „maar" een week, en toohhoe lang,
hoe heerlijk lang leek het ook.
Die Zaterdagmorgen braken ze de tent af.
Wéér kwam de voerman met de nettenwagen voor.
Er kwam nog bezoek ook.
Geitenbeek. Hij zei niet veel, en keek met zijn
kleine doordringende oogen alleen maar heel
scherp toe of er rommel achterbleef.
De „spoorzoekers" liepen hean maar niet in de
weg
Een uur later gingen zeHet kamp was op
gebroken.
En Zondagmiddag zaten ze weer als van ouds in
de consistorie. Kohussie was ook present en zat
maar nerveus naar de klok te kijken. Vaak voelde
hij ook in zijn binnenzak. Ja, het zat er nog,
maar het werd veel te laat vanmiddag...
Wout Vrolijk vroeg, wie er nog iets voor de rond
vraag had.
Direct riep Kobus: present.
Hij had een vers gemaakt op het kamp.
Ongerust keek Wout op zijn horloge. De piepers
stonden al op, om deze tijd.
Weet je wat, stelde hij voor, laten we vol
gende week geen inleiding na de pauze nemen,
dan kan Kobus ons zijn vers voordragen.
Alzoo werd besloten.
Maar we willen niet van hier gaan, besloot de
voorzitter, zonder een woord van welgemeende
dank aan ons aller vrind Joris...
De toegesprokene verhief zioh van zijn gammele
stoel en salueerde.
„Leve Joris Goedbloed... Leve de voorzitter...
Leve Geitenbeek 11
Toen kwam de koeter met zijn hoofd om de hoek
van de deur kijken en mompelde iets van „fi-
listijnen"
Ja, als je een week, ver van de bewoonde wereld,
midden in de natuur hebt geleefd, dan zit het
stijve boordje je nog wat onwennig, de eerst*
dagen.
Het is al weer vijftien jaar geleden dat de Spoor
zoekers van Geitenbeek kampeerden in Meijendelj
Wat er van de leden geworden is?
Daar zou ik aardige dingen van kunnen vertellen.
Maar dat gaat zoo maar niet.
Paul, je weet wel... nou, die is nu onderwijzer
aan dezelfde school, waar hij als jongen onderwijs
ontving...
Als je eens in Scheveningen naar de kerk gaat,
dan zie je hem misschien wel collecteeren.
En Gerard? Hij woont nu in Gelderland en heeft
al vier kinderen, die wat graag hooren vertellen
van het kamp
Enfin, ze zijn door de heele wereld verspreid, de
spoorzoekers van Geitenbeek. Eén zit er in Indië.
Voor zoover ik kan nagaan zijn het allemaal kerels
geworden die er wezen mogen.
Als .Meneer" Frank nu „Meneer" Geitenbeek
tegenkomt, dan groeten ze elkaar heel beleefd.
Enfin, dat kan ook best. want „meneer" Frank
woont nu in een groot huis en is een zakenman,
die weet wat hij wil. En Geitenbeek is gepension-
neerd. Tooh draagt hij zijn groen jagershoedje nog.
En vaak zwerft hij ver buiten het dorp in de
natuur...
Joris is Joris gebleven. Hij heeft zijn prachtige
opgeruimdheid niet verloren. Hij is aller vriend
gebleven.
Nu zijn sinds eenige jaren de duinen van Meijen-
del niet maar toegankelijk voor kampeerders.
Zelfs de sprang is afgesloten. Er is nu een breed
fietspad door de duinen gekomen. Lang zoo leuk
niet als vroeger, denken Paul en Frank, als ze,
wat een enkele keer nog wel eens gebeurt, samen
die kant op fietsen.
Dan zijn er soms oogenblikken, dat ze zwijgen, en
alleen maar zwijgend doortrappen en uitzien over
de duinen, over het land van hun jongensjaren.
En het is heerlijk, dat ze er aan kunnen terug
denken als aan oen land, overvloeiende van melk
en honing.
Rebus
375