VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg De mode in de caricatuur*' De grootste ergernis tegen de mode, die dan ook de caricatuurteekeningen deed ontstaan, is altijd ge wekt door het onpraktische er van en het berusten op louter weelde en ijdelheid; want de lange sleep en de zeer wijde mouwen maken immers elke huis houdelijke bezigheid onmogelijk. Zoo droeg men in die tijden torenhooge hoeden, waartegen een Fran- eche monnik Thomas Conecte eens zoo geweldig te velde trok, dat de dames gedurende de preek hun hoeden afwierpen en ze later openlijk verbrandden. De geestdrift van dien monnik ging zelfs zóó sterk op de bevolking over, dat deze de dames, die deze hoeden toch nog droegen, met steenen wierp, wat een nog snellere methode bleek om ze opgeruimd te krijgen. De modes werden in de middeleeuwen dus alleen maar door rijken gevolgd. Het volk droeg zonder modewijzigingen kleederen van bruine of grijze stoffen, waardoor dan ook de naam van het „Grauw" is ontstaan. Daar ook de gezeten bur ge ra tientallen jaren dezelf de kleedercn droegen, was dan ook hun zg. „statie- kleedij" van zeer soliede stof en op een mcnschen- leven berekend. Stel u eens voor dat tegenwoordig een welgestelde dame eens 20 jaar met dezelfde mantel zou moeten loopen. op 'n paar kantoren, vroeg nog eens bij 'n kennis of die soms iets wist en kwam moe en suf thuis. ,,'k Ben blij dat je thuis komt. 'k Heb met eten gewacht," zegt z'n vrouw vriendelijk. Stil bidden zeen eten dan brood. Den avond tevoren hadden de diakenen vergaderd. „En hoe was het daar?" had de voorzitter van dat college aan Piet gevraagd. „Broeders, het spijt mij, ik blijf niet langer diaken; ik ben er niet geschikt voor; het is niet gelukt; ik kan dat niet meer doen," stotterde Piet. Even was het stil. „'t Is daar*hard noodig, dat weten we," zei 'n ander. „Maar zeg u eens hoé?" vroeg de voorzitter. Weer stilte. Lang nogal. Eindelijk zegt een der broeders: „Voorzitter, ilt weet het. Laat het maar aan mij over hoe." Henk wist het niet meer. Stuk was hij. Aan ver- koopcn dacht hij niet meer; hij was op. Niets bleef hem over. Maanden lang had hij om werk ge vraagd. Nergens geslaagd. Nu neep de nood. „Ik kan niet meer, vrouw." „Gelukkig, man." Heel vroeg sliepen ze. Rustig. Henks vrouw was eerst wakker den volgenden morgen. Zc liet hem slapen; wat sliep hij. Wacht zc zou hem eens Vlug kleedde zij zich aan, haalde het snoer van de stofzuiger, stak de stekker in 't radiotoestel, verbond de luidspreker er mee en gelukkig, precies lang genoeg zette die op 'n tafeltje bij Henks bed. Nu acht uur afwachten. Als hij maar niet eerder wakker werd. Bijna acht uur er werd gebeld de klok sloeg. Even zoeken:...... Een vaste burcht is onze God Een toevlucht voor de Zijnen De post. 'n Brief van 't girokantoor? Net of de hemel open was. Hij was nog nooit zoo rustig geweestzongen er Engelen? Ter bestrijding der al te groote weelde, werd onder Lodewijk II en Karei VII het verbod uitgevaar digd dat damast niet mocht gedragen worden door hen, die niet van adel waren en dat goud- of zilver- brocaat als garneering alleen dienst mocht doen bij leden van den hoogen adel. Zoo bestond er ook in de 17e eeuw een groote verontwaardiging tegen het gebruik van stijfsel, dat men „een misbruik noemde van een der edelste kreatüren Gods ge noemd „tarrenwenmeel"." Ook 't décollèté werd be streden, wat blijkt uit een brief van Tante Martha de Harde aan Alida Lee vend n.l. „Daar loop je nu weer zonder halsdoek om je hals, ik versta het niet, dat je weer zoo naakt(?) hier komt". Ook het poederen van het gelaat met tarwemeel deelde in die ergernis, terwijl tegenwoordig de dames verbol gen zijn als men om hygiënische reden er aanmer king op maakt. (Voor een glimmenden neus wordt dispensatie verleend). Ook kapsels leverden veel 8tof voor caricatuurprcnten. Ze werden zóó hoog gedragen, dat men de deur niet in kon, reden waar om de hof kapper Leonard er scharnieren in aan- braoht om ze neer te kunnen laten klappen. De Fransche revolutie bracht natuurlijk een groote vereenvoudiging in de kleedij. Omstreeks 1818 droe gen de heeren in Engeland corsetten. Wanneer we nagaan tot welk een onbeschaamde hoogte de rokken indertijd werden afgekort, maakt bijgaand prentje wel een vreemden indruk op ons, Moeder: Kind, ik zie nog te veel je voeten. (Trellos, Athene, 1895). daar de moeder hier haar dochter verwijt: dat ze nog veel te veel van haar voeten laat zien. Een der meest onhygiënische kleederdrachten is wel de lange sleep geweest. Als een veger liet hij het stof van de straat opdwarrelen. Niet alleen, dat dit stof met den aankleve van bacteriën infectieus Al drukt het leed, al dreigt het lot Hij doet Zijn hulp verschijnen Henk sprong overeindde Radio. Was z'n vrouw al op? Gods Woord houdt stand in eeuwigheid En zal geen duimbreed wijken „Wakker?'n Brief." Giro? O ja, dat was waar ook, hij had 'n rekening, daar stond nog vijf gulden ophij zou vragen om opheffingoch neen, vijf gulden. Beveel gerust uw wegen zong de bariton. Rits,de enveloppe was open. „Bij"„af zou ook niet kunnen, 'n Stortingsbiljet. 120 gulden. Van wie? „Om te beginnen z.o.z." stond er onder, d' Achterkant? „Van een groep communisten naar Hand. 4 32," las hij Gij wilt toch niet regeeren Als een die alles weet. „Vrouw, geef me de Bijbel even" Hand. 4 32. Samen lazen ze: „En de menigte die geloofden was één hart en één ziel en niemand zeide, dat iets van hetgeen hij had zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen." Dóór kon hij niet tegen op; hij knielde in z'n bed: „Heere, ik dank UVergeef m'n zonde". Weer die bariton: Als ik omringd door tegenspoed Bezwijken moet, Schenkt Gij mij leven „Vrouw, 'k wil je eerlijk zeggenik dacht dat we toch te vroeg getrouwd waren. En nu ontvangen is ookzalig!" Den volgenden Zondagmorgen deed hij 'n tientje Sn de kerkzakVoor de armen. kon zijn voor wie Ihet inademde, maar zoo'n damt kwam ook met al die vuiligheid in huis. We brengen het straabvual in kleine hoeveelheden ook wel aan onze schoenen mede, maar die kunnen we ten minste aan de matten reinigen en dat gaaf met zoo'n sleep nu eenmaal niet. Men kan die sleep-japon goed uitborstelen en bud- ten hangen, maar dan moet die dame ze tochi eerst uitdoen en is dus verplicht haar slaapkamer op de meest onhygiënische manier te besmetten met het straatvuil. Straatveger: Zeg eens, als je soms van plan bent zelf de straat te vegen..., (Phil May, 1895) In het laatst der 18de eeuw verscheen de parapluie, die de straatjongens toen „stokken met een rok aan" noemden. De crinoline-mode duurde van 1850 —1870. Als zc thans nog gedragen werd ontstond een hopclooze verkeersstremming. Daar de dames veel breeder waren, dan ze konden bevroeden, ontstonden menigmaal ongelukken door het om werpen van oliestellen of lampen. Eenigen tijd geleden werd de kleeding der dames aan beide polen zóó ingekort, dat dit leidde tot de ontdekking van onbekende lichaamsdeelen. Deze tenslotte indecent wordende kleeding werd oorzaak, dat de geestelijkheid weigerde het huwelijk in te zegenen, als de bruid op die wijze voor het altaar trad. Dat vele bruidjes den hals bedekten met een los stukje in haar japon wat in het rijtuig spoor loos verdween, mag zeker wel als bewijs gelden voor den machtigen invloed, die de mode op de vrouw uitoefent. Wanneer we lezen van de torenhooge gepoederde coiffures, die zoo bewerkelijk waren, dat ze den vorigen avond moesten worden opgemaakt, zoodat het slachtoffer verplicht was den heelen nacht in een armstoel te blijven zitten met al de onfrisch- heid en hoofdpijngevolgen incluis, vraagt men zich toch af of die dames nog wel beschikten over hun gezond veratand. Naar aanleiding van het boek van Com. Veth onder deze titel. Verkeersgevaren De ouderen onder ons hebben den tijd nog wel beleefd dat de auto een zeldzaamheid was, ja dat er een zekere aanleg tot nieuwlichterij voor noodig was, zich een fiets aan te schaffen! Waar zijn die gelukkige tijden vol rust en bezon nenheid gebleven, toen je op goed geluk een straat kon oversteken, nog van geen verkeersagenten, lichtborden, rechtshouden wist. Wegl Voorbijl Tusschen ontelbare fietsen (die muggen van het verkeer), tusschen brutale motorwagens, verrader lijk aanglijdcnde trams en monsterachtige vracht auto's en autobussen zoeken we onzen weg, en wee hem, die niet op z'n qui vive is, een oogenblik zijn tegenwooidigheid van geest verliest: de onrust barend toenemende verkeersongelukken spreken van zijn lot. Hoevelcn hebben, niet „een uur", maar een seconde „van onvoorzichtigheid" met den dood moeten bekoopen! Men heeft met wetenschappelijke nauwkeurigheid vastgesteld hoeveel tijd een mensch gemiddeld noodig heeft, om op een bepaald gevaar te reageo- ren. De meeste menschen hebben er een halve seconde voor noodig. Dat wil zeggen, dat iemand temidden van het ingewikkelde moderne stadsver keer meer dan een halve seconde tijd moet heb ben, wil hij zich nog juist van bepaald verkeers gevaar redden! Nu is een halve seconde niet veel, maar wit kan er niet in die korte tijd gebeuren! „De vlug wandelende voetganger," zegt Fuhlberg Horst in 292 Botsing onvermij delijk! Trein en auto rijden met 70 K.M. snelheid. De bestuurder ziet den trein pas op 10 meter afstand van de spoorbaan. In een halve se conde heeft hij de rails bereikt. Deze halve seconde kan hem echter niet meer redden. Waarom? Zie het artikel. rijn interessant boek „Auto, Schip en Vliegtuig" „logt in dien tijd 5/6 meter af. Dat beteekent dus: dat hij beslist in een goot valt, als hij die, op een afstand van 5/6 meter of minder nog, pas bemerkt. De fietser met een gang van 12 kilometer botst beslist tegen een hinderpaal die hij eerst op een atetand van 12/3 M. bemerkt, want een halve seconde gaat voorbij alvorens hij tot uitwijken in Staat is. Dan is het echter al te laat. De auto met een snelheid van 30 K.M. botst onherroepelijk tegen een op straat staande onverlichte wagen op, als Üe autobestuurder nog slechts 4 M. ruimte voor zich heeft, als zijn blik op het vreemde gevaarte walt. Een halve seconde beteekent voor een motor rijwiel, dat met een snelheid van 70 K.M. langs de straat stuift, bijna 10 M., voor een race-auto, die 200 KJM. in het uur rijdt, ongeveer 28 M.l" In het begin van September 1928 werden rennen op de baan van Monza bij Milaan gehouden. De bestuurder Materossi verloor om de een of andere reden het stuur over zijn wagen, men zegt, dat hij een andere auto wilde inhalen en deze bij het passeeeren geraakt had. In precies 1/20 seconde schoot het voertuig over een drie meter breeden grasrand, sprong dan over een twee meter diepe en drie meter breede sloot en wierp zich met een vreeselijke kracht in de uitelkaar stuivende menig te van toeschouwers. Ook de bestuurder stierf een paar uur later. Of de catastrophe het gevolg was van het te lang zaam reageeren van Materossi kan niet meer uitr gemaakt worden. Het is ook niet waarschijnlijk, want raceautobestuurders zijn menschen die snel ler dan anderen begrijpen en weten te handelen. Hier moge ook een voorval verteld worden, dat, al heeft het geen betrekking op auto's, de snelheid van reactie wel duidelijk doet uitkomen. Op de vijftiende verdieping van een in aanbouw zijnd huis stortte een arbeider naar beneden en viel in de diepte, pakte twee verdiepingen lager een hangend touw, klemde zich daaraan vast en redde zich hierdoor op de twaalfde verdieping. Acht meter was hij gevallen, toen hadden zijn hersens reeds spieren en armen en handen opdracht ge geven zich ergens aan vast te klemmen. Rekent men nog, dat vele menschen pas na een heele seconde reageeren, dan kan men begrijpen hoe het koant, dat b.v. in 1930 in de Vereenigde Staten 33.000 menschen bij automobielongelukken den dood vonden, en 800.000 in hetzelfde tijdsver loop en bij dezelfde gelegenheden min of meer zwaar werden gewond. Wel is het aantal ver keersongelukken naar verhouding veel minder groot, maar toch komen we ook hier tot beang stigende cijfers en wèl is het een goed en nood zakelijk werk, dat de verkeersregels er bij ons volk onophoudelijk worden ingehamerd en de ver keersproblemen een hoe langer hoe ernstiger inte resse vinden. „De dood wenkt ieder uur." Dat geldt tegenwoor dig in de „veilige" wereldstad welhaast nog meer dan in de wildernis. Laten we daarom het ver keersprobleem niet alleen op technische wijze zien op te lossen, maar het allereerst in ons eigen hart bezweren door aan onszelf waar te maken, wat de dichter Camphuyzen bijna drie eeuwen geleden schreef: „'t Zij hoe of waar de mensch zijn leven slijt, Nooit vond de dood den vromen onbereid." Doch daarna inzicht in de wetten van het ver keer en middelen, de verkeersgevaren te bestrijden! Met hoe ijzeren noodzakelijkheid het ongeluk in een bepaalde situatie plaats grijpt, loeren ons de hierncvenstaande illustraties die ons meer zeggen dan in een lange redeneering zou kunnen worden uiteengezet! De ook hierbij gereproduceerde teekening komt voor in het interessante boek „Auto, Schip en Vliegtuig", uitgave „Kosmos", Amsterdam. Ieder die wat meer wil weten over verkeers- vraagstukken zij dit boek aanbevolen. Dagboek van een groote-stads-dominee De ongehuwdheid van den priester Onze veel-begrijpende superintendent zegt altijd, dat we onzen Maandag vrij moeten houden. Mijn Maandagochtend is nu al heelemaal bezet, en ook al iedere avond van de volgende week. Daarom ben ik werkelijk blij, dat mijn gezin uit logeeren is. Je hebt volkomen gelijk: de ongehuwde staat voor de priesters is nog zoo onverstandig niet. Ook innerlijk niet: het is tenminste een aanwijzing, dat men om Gods wil bereid is, een offer te brengen. Dat op te offeren, wat de menschen ge woonlijk als 't onontbeerlijkste in 't leven beschou wen de vrouw. Laten we niet altijd zoo hoog moedig op onze roomsche broeders neerzien. Wan neer jonge menschen, als onze roomsche broedere, tot dat offer besluiten om Jezus' wil, moet je daar voor wel diepe eerbied hebben. Dat de houding van Rome niet de laatste is, is wel duidelijk. Die laat ste is: in het huwelijk vrij zijn van het huwelijk. Er zijn immers ook in het huwelijk genoeg offers om Zijnentwil te brengen. Van dat standpunt uit gezien, maakt de katholieke priester het zich weer in menigerlei opzicht gemakkelijker: want niets dwingt ons zoozeer tot het dienen van den ander als het huwelijk. Muggen uitzuigen en kemelen doorzwelgen Ach, als de kerkmenschen het toch maar wilden in zien, dat Jezus geen Gevvezene is, maar een Tegen woordige en een Komende. Als ze het toch alleen maar wilden inzien, dat Jezus Christus voort schrijdt, steeds verder vooruit, steeds meer aan de spits. Bij wijlen is Zijn stap duidelijk waarneem baar. En Hij wacht toch alleen op ons. Hij wacht erop, dat wij met Hem zelf mee zullen gaan. Kritiek op de kerk Wij hebben ook nog gesproken over de kritiek op de kerk in mijn blad. Hij beweerde, dat vele dominees het niet begrepen en er woedend over waren. Maar hij begreep het best. Ik begrijp op dit punt wederkeerig mijn ambtgenooten niet recht. Wij verlangen altijd, dat alle menschen hun misslagen zullen belijden, wij eischen boete, maar willen als kerk, als predikanten onzen broeders onze misslagen niet belijden en wij wil len zelf boete doen. Daarbij vergeleken beteekent Stockholm toch een machtige schrede vooruit, als het in zijn boodschap zegt: „De roepstem, die er van het huidige oogenblik tot de kerk uitgaat, moet er één zijn, die maant tot boete". Wetenswaardigheden Welke Bijbels gebruikte men hier te lande, voordat de Statenbijbel verscheen De heer P. de Zeeuw J.Gz. verstrekt in „De School met den Bijbel" de navolgende interessante gegevens over de bijbel hier te lande. De eerste gedrukte Bijbel verscheen in ons land in 1477 en was in Delft gedrukt. Het was niet de volledige Bijbel, doch slechts het Oude Testament. Aan het slot van dit werk vermeldden de drukkers de bedoeling, die zij hadden met deze uitgave. Zij zeggen daar: „Ter eeren Gods, tot nut ende stightinge der Kersten Geloovige mensohen, ge print tot Delft in Holland, bij mij Jacob Jacob6en ende Maurits Emans van Middelburg. 1477". Reeds drie jaren later, 1480, werd te Keulen ge drukt de eerste volledige Nederlandsohe Bijbel. Deze Bijbel, doorgaans de „Keulsche Bijbel" ge noemd, is versierd met tal van houtsneden. Zoodra de Hervorming in ons land doorbrak kwa men er meer Bijbel-uitgaven. Bij Doen Pietersocn te Amsterdam verscheen In 1522 het Nieuwe Testament, vertaald door Joh. Pelt. Ongeveer in diezelfde tijd verscheen te Antwerpen de bekende Liesveldtsche Bijbel, bestaande uit de Evangeliën, de brieven van Paulus en de alge- mecne Zendbrieven. Deze Liesveldtsche Bijbel is herhaaldelijk herdrukt en steeds uitgebreid, telkens wanneer Luther weer De taak Jo Kalmijn-Spierenburg Wanneer wij vrouwen ongeschonden en onbeschadigd houden konden den droom en niets ons lieten rooven aan levensmoed en schoon gelooven, o, als gestadig onze lampen brandden van groote liefde, onze handen het heilig kleinood veilig droegen, als wij niet weenden en niet vroegen naar eigen bate, maar onszelf verloren in wijde goedheid, o dan werd geboren een nieuw geluk, dan bloesemde het leven van nieuw verwachten, nieuwe mooglijkheden. een gedeelte van de Bijbel vertaald had, werd dat in het Hollandscli overgezet en door Liesveldt aan zijn Bijbel toegevoegd. Om hem ten slotte wat vlugger compleet te krijgen nam hij gedeelten uit de Vulgata over. Zoodoende kon hij in 1526 de eerste volledige Bijbel doen verschijnen. De Liesveldtsche Bijbel is meer dan een eeuw in gebruik geweest. Nog in 1629 werd hij herdrukt. Intusschen kostte deze Bijbel-uitgave den drukker het leven, omdat hij in de kantteekeningen had durven zeggen dat „op den steen getimmerd (dj. gegrond) te zijn, is zijn hoop te stellen op Christus alleen". Dat was te erg en daarom is Liesveldt vervolgd en ter dood gebracht. De drukkunst zorgde er voor dat de Bijbqls nu veel goedkooper werden. Vroeger had men alleen geschreven Bijbels en die waren buitengewoon duur. Zoo betaalde men te Parijs voor een op perkament geschreven Bijbel de som van vier- of vijfhonderd kronen, en het moet eens zijn gebeurd, dat een boer een voer hooi gaf voor één bladzij uit de brief van Jacobus. Toen de eerste Bijbeldrukkers hier door de ver volging het leven verloren, kreeg men de Bijbels uit Embden. Jan Uitenhove gaf het eerst een Nieuw Testament, dat uit het Grieksch was vertaald, doch de taal was wat vreemd en daarom gaf J. D. (waar schijnlijk Jan Dirk^zoon) in 1559 te Embden een nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament. Eindelijk versoheen in 1566 te Embden de eerste volledige Bijbel. De Bijbel, die in latere jaren algemeen gebruikt werd was de z.g.n. Deuxaes-Bijbel. Deze Deuxaes- Bijbel was een combinatie van het Nieuwe Testa ment van J. D. met een herziening van het Oude Testament uit de Liesveldtsche Bijbel, welke her ziening bewerkt was door Godfried van Wingen. Deze Bijbel bleef, naast de Liesveldtsche Bijbel in gebruik tot de Statenvertaling kwam. De Staten bijbel verscheen in 1637 en heeft zich tot heden gehandhaafd. Het heeft niet ontbroken aan pogingen om de vertaling te vervangen door een andere. Er zijn in de 19de eeuw enkele nieuwe vertalingen ver schenen doch zij vonden geen algemeene bijval en de Statenvertaling bleef de meest gebruikte Bijbel. 293

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 10