VOOR DE i7ï II Wat op stapel staat en nog wat P. J. Risseeuw Nu de warme zomer weer tot het verleden gaat behooren, zijn het de najaarsuitgaven die er ons aan herinneren, dat de Hollandsche winter ook zijn lichtzijden nog wel heeft. De beroemde „lange avonden" zijn in aantocht, waarin het goed is, besloten in de intimiteit van het eigen warme home, ons te verdiepen in de wereld van het boek. Ik heb een uitgever hoorcn klagen dat de radio zijn zaak veel schade berokkent. En het zijn niet alleen de uitgevers, die dit kwaad vreezen. Want een kwaad kan men het gerust noemen, als het al te gewillige knopje van het radiotoestel de ge makzuchtige mensch stijft in zijn geestelijke lui heid. Ik wil geen kwaad van de radio zeggen zonder er evenveel goeds van te vertellen. Want voor wie met de noodige zelftucht (die ons nimmer ont breken mag en zeker niet in hot gebruik van ons radiotoestel) voor wie met de noodige zelf tucht heeft loeren omgaan i««et deze nieuwe uit vinding, is het leven nog weer rijker geworden. Doch ook hier is de proef op de som: de herinne ring. Ik geloof, dat het gevaar niet denkbeeldig is, dat de radio een geduchto concurrent is voor het boek. Daarom: gij allen, die uw hart verpand hebt aan de radio laat uw boekenkast niet in oneere komen. Van onschatbare waarde lijkt mij voor het ge zinsleven het voorlezen. Pessimisten mogen smalend vragen: Heeft de jeugd van deze tijd nog tijd om te luisteren? Ik vraag: Waarom zou zij niet? Er valt met de jeiugd van deze tijd best te praten, zoo wij ons maar probeeren in te stellen op haar geestelijke behoeften. Door middel van goede boeken raken wij onont koombaar aan de diepste levensvragen, waarmee ook, ja vooral de jeugd soms onbewust tobt. Het najaar is de bloeitijd voor de boekenwereld. En als wij zoo eens een berichtje lezen van wat er te verschijnen staat, heeft de gemiddelde lezer er geen flauw besef van hoeveel werk er aan dit alles is voorafgegaan. Over dit werk hoop ik u een ander maal een en ander te vertellen. Voor heden willen wij eens nagaan, wat er zooal wordt aangekondigd in eigen kring. De zomer bracht ons twee verrassingen: het lij vige eerste deel eener bijbelsche romancyclus van Secrp Anema: „De Sjocnamitische" en de eerste roman van de jonge auteur J. K. van Eerbeek: „Lichting '18". Beide werken zullen spoedig op deze plaats wor den besproken. Dit geldt eveneens van de roman „Het Lokkende Leven" van Mevr. J. M. Wester brinkWirtz en „Door Donker en Dood" van P. A. de Rover. En nu: wat op stapel staat! De uitgever Callenbach zal dit najaar een noviteit brengen onder de titel: „Nieuwe Oogst". Een bundel proza met bijdragen van verschillende auteurs. C. Rijnsdorp publiceert in deze bundel voor 't eerst na .Koningskinderen" een nieuwe novelle: „Jan- nigje", een verhaal dat de moederliefde tot onder werp heeft. Voorts brengt hot boek novellen van Greeth Gil huis—Smitskamp: „Harmientje en het nieuwe zus je"; een Gooische vertelling van Mevr. Kuyper van Oordt: „De Sterrcstceg"; een Noord-Hollandsch verhaal van Ds. Heyncs: „De moord op buurman Prins"; een schoolschets van W. G. v .d. Hulst: „Huib" en voorts novellen van A. Nassau; Wilma Gora Kraanv. d. Burg en verzen van Willem do Mérode. Ook andere dan bellctristische bijdragen vindt men in „Nieuwe Oogst". Het zijn: een artikel van de bekende wereldreiziger Dr. W. G. v. d. Sleen over de melaatschen kolonies der zending in de Batak- landen (geïllustreerd) en een verhaal van de zen deling James Leynse in Peking, oveneens ge il lustreerd. Mevr. RenesBoldingh, thans wonende op Su matra in de Bataklandcn, vertelt: „Hoe het Toba- meer ontstond". Met de bundel „Nieuwe Oogst" zal de bokendo serie „Kerstboeken" worden onderbroken. De uitgever kent het publiek, dat gesteld is op ver- andering van spijs. Overigens is „Nieuwe Oogst" op dezelfde wijze samengesteld als het „Kerstboek", alleen waren redactie en medewerkens wat vrijer in het kiezen van hun stof. Met een dergelijke uitgavew maar dan voor de jeugd, komt de Uitgevers Mij. J. H. Kok te Kampen dit najaar in de vorm van het 2e Christelijk Jeugd- jaarboek „Houzee!" Als vanzelfsprekend zal dit boek, evenals het lo deel een geheel andere geest ademen als de z.g. „neutrale" jeugdjaarboeken, waarin vertaalde de tective-histories vaak de hoofdschotel vormen. Het eerste Christelijk Jeugdjaarbock „Houzee!" verscheen destijds in de V. C. L., de bekende bi bliotheek van de hoer Kok te Kampen. Nu gebleken is, dat deze uitgave door de pers, de ouders en wat het voornaamste is, door de j e u g d zeer gewaardeerd werd, zal het tweede jaarboek op eigen wieken in zee gaan en afzonderlijk van de V.C.L. verschijnen. De inhoud is zeer gevarieerd. Mevr. RenesBol dingh heeft er een zendingsverhaal in: „Luthers' Jongen"; W. G. v. d. Hulst vertelt van „Een Vreemde Match"; M. v. Kempen (Men zegt, dat dit een ander pseudoniem is van de jonge begaaf de auteur J. K. v. Eerbeek), vervolgt de avonturen van zijn held uit .Houzee!" I. Thans komt deze als overwinnaar uit de strijd der Polo-club. J. C. de Koning levert een bijdrage over „Willem van Oranje", terwijl de heer Jan Veltman oud en jong zal verbazén door zijn vernuftige knutsel werkjes. De romantiek is vertegenwoordigd door een ver haal van Anne de Vries „De Stroopcr". Meer ver tel ik er niet van De heer Kok kondigt nog meerdere nieuwe belle- tristische uitgaven aan, nl.: een bundel Vlaamsch proza van Jan H. Eekhout: „Drieluik der zonde" en het eerste boek van Annie M. Ringnalda: „De Woensdagavondklantjes". Vergis ik mij niet, dan zullen ook deze uitgaven behooren tot het betere genre christelijke lectuur, waaraan wij behoefte hebben. Jan Eekhout kent als Zeeuwsch Vlaming zijn menschen van nabij en over de grenzen en Annie Ringnalda heeft blijk gegeven over het groote- 6tads evangelisatiewerk op een geheel eigen wijze te schrijven. Uitg. Mij. „Holland", welke firma de laatste jaren reeds zooveel goed werk deed voor de opbloei eener eigen christelijke literatuur ,niet alleen door do uitgave van „Opwaartsche Wegen", doch niet minder door de bundels „Christelijk Letter kundige Studiën" en zoovele bundels verzen en romans, hoeft beslag gelegd op een nieuw werk van Jilles Limburg, de plotseling bekend geworden auteur van „De Twijfelaar". Het zoozeer verbeide vervolg op dit boek is het nog niet. Ben ik goed ingelicht, dan wordt daar op dit oogenblik hórd aan gewerkt. Doch Jilles Lim burg heeft kans gezien, terwijl Dr. Jan Walch het eerste deel van „De Twijfelaar" in volgorde van zijn werkzaamheden rustig op zijn bureau liet „twijfelen" tusschen hoop en vreeze, nog een ge heel andersoortig werk te schrijven, n.l. de geschie denis van een „lastig" jongetje dat door zijn on derwijzer niet begrepen wordt Enkele fragmenten van dit werk vonden een plaats in „Opwaartsche Wegen". Nu de verwach ting naar nieuw werk van deze plotseling opge doken auteur begrijpelijkerwijs iets te hoog ge spannen zijn, is hot voor hem te hopen, dat zijn boek, dat onder de eigenaardige titel: „Wie eerstdaags verschijnt, niet zal teleurstellen. Laten we rustig afwachten. Dezelfde Uitg. Mij. kondigt ook een nieuw werk van Wilma aan een bundel verhalen onder de titel: „De klank van liet leven", benevens een ver blijdende herdruk van haar huwelijksroman „Do Kruisboom". Een boek dat van zich zal doen spreken is de roman van Willem Evers getiteld: „Wijkende Wegen". Als ik het wel heb komt hier ook iets van het conflict „Assen" in voor Rest mij nog in 't uitzicht te stellen een bundel schetsen van J. K. Lofvers over het leven der Zui- derzeewerkers. Wat ik daarvan destijds las in het blaadje „Land in zicht" was zeer hoopvol. En hot onderwerp is zeker aantrekkelijk genoeg. De heer Lofvers werkte, candidaat zijnde, geruime tijd ondor de Zuiderzeewerkers. Zijn boek zal het laat ste deel zijn der thans loopende jaargang der Chr. bibliotheek van de heer Callenbach. Ook Ds. II. J. Heynes heeft tegen dit najaar een nieuwe bundel novellen beloofd. Van Diet Kramer zal, na publicatie van enkele goede meisjesboeken en eenigc vertalingen, een „eerste" roman verschijnen getiteld: ,Begin". Een werk, waarnaar -wij met belangstelling uitzien. Tenslotte heeft Nel v. d. Vlis een vervolg op „Fré's Meisjesjaren" voltooid, waarin zij voornamelijk de verdere lotgevallen vertelt van Fré's vriendin „Loek Bergsma". Ook Jo Kalmijn—Spierenburg heeft een meisjes boek persklaar. Dit is goed nieuws, want de bockhandelaren kla gen steen en been dat er hoegenaamd geen chris telijke meisjesboeken zijn. Het ware te wenschen, dat meerdere jonge auteurs zich niet te gauw waagden aan een „roman" en hun krachten eerst eens beproefden op een verhaal voor de rijpere jeugd. Of de christelijk-literaire oogst van 1932 aan het jaareind zal meevallen? Vergeleken met de laatste der voorgaande jaren zal het, meen ik, niet tegen vallen. Natuurlijk zal in deze rubriek voldoende aandacht worden geschonken aan de hierboven aangekondig de werken. Immers, het werk onzer eigen chr. auteurs dienen wij in eere te houden. De tijd is voorbij, dat men met een medelijdend schouderophalen over „chr. lectuur" sprak en het woord literatuur nauwelijks in dit verband dorst uit te spreken. Ik wil niet zeggen, dat we zoo rijk zijn. Maar laten we ook niet gaan kokotteeren met onze armoede. Er wordt ernstig gewerkt door de jongere auteurs in onze kring. En ook onder de ouderen zijn er, wier talent zich als het ware vernieuwt, die het begrepen hebben, dat stilstand achteruitgang be- teekent die moeizaam blijven arbeiden aan de vervolmaking van eigen kunnen. Weet ge, lezer, wat een van de voornaamste oor zaken is, waardoor onze christelijke proza-litero- tuur slechts langzaam groeit? Die oorzaak is min der ingewikkeld dan heel zware tijdschrift-artike len ons dit willen wijsmaken. En deze oorzaak te noemen is op zichzelf al heel „prozaïsch". Toch wil ik niet nalaten er eens op te wijzen. Hebt ge er wel eens over gedacht, dat de men schen, die voor u schrijven, meercndeels een heel gewoon beroep uitoefenen? De scheppingsdrang onzer meeste auteurs wordt maar al te zeer geremd door dit beroep, dat hun beste krachten nu eenmaal opeischt. Voor velen hunner, die toch ook hun gezinsplichten niet willen verwaarloozen, valt in schaarsche avonduren deze crisis: de geheele dag te zijn geleefd, in een vormechaniseerd bestaan. In de verbeide avond is dan de oogst van de moeilijk-verdrongen inspi ratie maar al te vaak gering en de spanning zoo zeer gebroken, dat er een zeer groote moed voor noodig is om dit dubbele leven vol te houden. Neen het is niet zoo erg gemakkelijk en benij denswaard om schrijver" te zijn in Holland met zijn beperkt afzetgebied. Maar toch, voor wie het geen „tijdverdrijf' is of (is er wreeder bestaan denkbaar) „broodwinning", voor wie er toch weer telkens de genadevolle oogenblikken zijn van het zien der dingen in hun wondere samenhang, voor, wie immer na welke inzinking dan ook het onaf wendbare moeten weerkeert, is hot een werk waarvoor God gedankt kan worden dat hij het mdg doen. Onze christelijke auteurs behouden zich het recht voor het onmaatschappelijke fluweelen jasje over te laten aan een klasse poëten die het leven offe ren aan de kunst. Do christen-auteur aanvaart tenslotte de gebro kenheid van het leven. Maar zijn ideaal rijkt dan ook hooger. En dat is troost genoog. Verbetering Wij verzuimden onder het in ons vorig no. over genomen stukje uit het „Dagboek van een groote stadspredikant" te vermelden, dat dit boek is uit gegeven door de Fa. Bosch en Keuning te Baarn. 266 •g .9 8 "S tb g -a g iS__S_a. -S S «aJg VJa k O S- '3 -te - '3 JEUGD De Spoorzoekers van Geitenbeek '(Vervolg.) Er viel voor de jongens hier niet veel te koopen en met het eten was het net aan. Niet te weinig, doch zeker niet te veel! Na tien minuten zei Joris tegen Job: Ik zou maar effe weggaan, neef. Doch Job, evenals Jochem, bleken onvermurwbaar. Dan ga ik maar, zei Joris gelaten. Hij zou dan wel zien, hoe Klaas in het kamp kwam. Langer wilde hij hem niet laten wachten. Halverwege werd hij niettemin ingehaald door Job, die het tooh te bar vond. Zie je, zei deze, Jochem is een beetje be nauwd om alleen achter te blijven. Het kwam niet bij Joris op om te vragen, waarom Job dan ezlf niet bij de tent gebleven was en Jochem had meegestuurd. Misschien waren er wel twee bangerds geweest Komen jullie nog, bromde Klaas misnoegd. Doch zijn gezicht klaarde spoedig op, in het voor uitzicht, nu binnen weinige oogenblikken in het kamp te zijn. We zullen je letterlijk op de handen dragen, meesmuilde Job. Het bleek nog een zwaar werkje, want het was warm en het moest voorzichtig gaan. Klaas sloeg zijn arm om de halzen zijner vrienden en zoo, zittend op hun gespierde handen, ging het langzaam doch zeker vooruit. Toen ze de sprang weer waren opgeklauterd, gut ste het zweet van de voorhoofden der dragers. Al spoedig kregen ze Jochem in het oog, die het dal had verwisseld voor de hoogste duintop in de onmiddellijke omgeving van de tent. Hij zwaaide heftig ter verwelkoming. Klaas voelde iets warms rond zijn hart. Er zwol een dankbaar gevoel in hem. Tóch nog in het kamp Het lag daar vredig in de namiddagstilte. Leg me maar dioht bij de kleine tent, zei hij. De tocht had hem meer vermoeid dan hij wilde weten. Doch toen een half uur later de jongens kwamen, voelde hij zich al heelemaal ingeburgerd. Het werd een vroolijke avond. Eenige leden van de jongelingsverecniging kwa men tegen acht uur met een tooverlantaarn en een serie leuke platen. De achterkant van de tent diende voor projectie-doek. Klaas genóót. De jongens waren goed voor hem. Telkens kwam er een hem geselschap houden. Gedoken in een jas, met de kraag op voor de ongewone avondkoelte, volgde hij de gekleurde voorstelling op het tentdoek. Tegen elven werd de avondzang gezongen en naar kooi gekropen. Klaas had bij wijze van uitzondering een plaatsje gekregen in de kleine tent Joris hield hem voor do eerste nacht gezelschap. Leg je nou goed, neef? Best, Joris. Heb je. nog pijn, Klaas? 't Gaat wel Dan scharrelt Joris nog wat rond en kwam terug met een zakje dennennaalden, dat hij onder Klaas' been schoof. De eerste nacht voor Klaas. Als allee in slaap is verzonken, behalve de wacht, die nu en dan gedempt praat voor de ingang van de groote tent, is Klaas nog helder wakker. Zijn been steekt het is hem niet mogelijk een zoodanige houding te vinden, dat hij gemakkelijk kan inslapen. Eindelijk valt hij in een lichte sluimer. .Hoe lang hij geslapen heeft weet hij niet, doch als hij zijn oogen opent, is het nog nacht. Heeft hem iemand wakker gemaakt? Wat hem er toe drijft zijn gehoor te scherpen, weet hij zelf niet, doch hij voelt zijn hart bonzen. Door de even-opene ingang der tent dringt een koele nachtwind binnen. Klaas houdt de adem in, want er is iets niet in orde. Hij voelt het en naarmate hij er zich meer van bewust wordt, wijkt de slaap van hem en weet hij zich klaar wakker. Voorzichtig gaat zijn hand onder het dek uit om te inspecteeren of Joris nog op zijn plaats ligt. Het geeft hem even 'n geruststelling zijn hand te laten glijden over Joris' rug. Joris, die, zooals altijd, de slaap des rechtvaardigen slaapt. Is het de wacht, die rond de tent sluipt? Waarom praten ze dan niet? Klaas houdt z'n mond stijf dicht, wil niet verraden dat hij wakker is. Hij houdt zijn oogen strak op de smalle opening gericht waar een glimp zwak licht de nacht verraadt. Zijn hartslag versnelt zdch als de opening lang zaam verwijdt en een gebukte gedaante zichtbaar wordt. Klaas wil schreeuwen, doch voelt zijn mond toegesnoerd door angst. Meer dan ooit voelt hij zich hulpeloos met zijn verzwikte enkel. Het zweet parelt op zijn voorhoofd. Langzaam komt de gedaante nader naar de plek waar Joris zijn schatten bewaart. Dan ziet hij niets meer en is er alleen het stellige weten: er is iemand in de tent Hij hoort het geluid van ritselend papier. Halen ze Joris' chocoladedoos leeg? Een wilde tweestrijd woedt in Klaas. Hij voelt, dat hij zoowel een held als een lafaard kan zijn op dit oogenblik. Hij voelt geen verstuikte voet meer, alleen een ongekende, hevige opwinding. Wie daar? schreeuwt hij plotseling en trekt tegelijk Joris aan de haren. Ik skrik me doodzegt een onthutste stem, wil je wel eens gauw gaan slapen, Klaêsje. Gun je de wacht geen hartversterking? We houden er hier in Holland niet zulke stie keme manieren op na, zegt Klaas nijdig, happend naar adem. De nieuwe Groningsche jongen, die sinds eenige maanden lid is geworden, is geen speciale vriend van hem. Meindert Bokma is ouder dan Klaas. Hij herinnert zich diens verstuikte voet en gaat niet op de insinuatie in. Inmiddels is de wacht naderbij gekomen. As jij toch ligt te waken, Klaas, grapt er een, dan kunnen wij wel een tulekie doen, niet jongens? Vergeet niet, om de centen in het bakje te leg genzegt Klaas die voor niets gezweten heeft, De kippen, die léggen! '(Wordt vervolgd) Wie helpt er mee? Oplossing Het stippellijntje duidt de weg aan, die de ge vangene heeft genomen. Kunstje met domino-steenen Oplossing Rebus <§D 271

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 10