VOOR DE
■1v>
s— ^Sa-sggsrp's gsSsgvsis: s5gs-glftë§ W? "P^gl If &5£Ib fftflfgfMf ?irg fig i§»l II glial»:? fgfrfslSfra&fl ?ggg§*St*£&s? ïïtë i« l&lf-s li ?lsf £1 is
II cn
De Spoorzoekers
van Geitenbeek
(Vervolg.)
Toch deed hij 't voorzichtig, nauwelijks vermoe
dend dat het gaan zou.
Het viel hem niet mee het was, alsof hij elk
oogenblik weer opnieuw zou zwikken.
Nog maar eens rond, gebood de dokter.
Klaas hield zich goed, doch was graag even gaan
zitten.
's Jonge, er hing tè veel van af.
't Ja zei de dokter, en bekeek de voet nog
eens goed.
En mag ik nou naar het kamp? vroeg Klaas,
zonder omwegen.
Je wou zeker gaan loopen? vroeg de dokter.
Dó gaèt 'iet, Klaèeje, neen dfi gaèt 'let,
hoofdschudde zijn moeder.
't Is jammer, Klaas maar daar zou niets
van terecht komen, Jongen. Je zal wel gevoeld
hebben, dat loopen nog niks meevalt en dan zoo
ver weg duin op duin af. Neen dat gaat on
mogelijk.
Klaas voelde plots de tranen achter zijn oogen
branden.
Buiten glorieerde de zomerzon.
Ja, maar, dokter, verdedigde hij zich, we heb
ben nog een kleine tent ook. Ik zou toch apart
kunnen liggen al ken ik er dan maar bij zijn...
Zijn stem sloeg bijna over.
Kijk 'es an, Klaas, zei de dokter, die mede
lijden begon te krijgen, als we er wat op kun
nen vinden, dat jij, zonder een voet te verzetten,
in het kamp komt en je me als een kerel belooft,
do eerste twee dagen nog niet te forceeren met
loopen nou, dan mag je, wat mij betreft morgen
gaan.
Klaas' gezicht strd&lde.
Zou hij zijn plan aan den dokter vertellen?
Ziet u, dokter, Joris den Duik zal me wel
meenemen die gaat elke dag naar het kamp
met eten hij heeft een groote mandenfiets...
De dokter glimlachte.
Ik zou maar aan Joris vragen, of hij een bak
fiets huurt. Dat is een meer secure weg.
O, dat doet-ie vast, zei Klaas en z'n stem kreeg
eoo'n blijde klank, dat moeder en de dokter elkaar
glimlachend aankeken.
Toen de dokter vertrokken was, had Klaas geen
rust, voor er een boodschap naar Joris gestuurd
was.
Die kwam binnen 't uur.
Wat doe Je zoo, neef?
Klaas vertelde zijn wedervaren en vroeg honderd
uit ever hot k imp. Onder t aanhooren van Joris'
vithaien begon moeder Roos hoe langer hoe angstl
ger te kijken.
Zou *e «»n bakfiets kunnen huren? vroeg Klaas
gespannen.
Dat z&i wel gaan, neef, stelde Joris gerust
Fijn! grinnikte Klaas. En wanneer gaan we?
Morgenmiddag, dan ga Ik wel een uurtje vroe
ger, besliste Joris.
Precies pm half vier belde Joris de volgende mid-
dug aan.
Vol ongeduld, kant en klaar, zat Klaas voor 't raam
te wachten.
Hij had bijna niets gegeten, zóó zenuwachtig
was hij.
Moeder Roos had nog van alles voor hem ingepakt
Het liefst had zij gezien, dat Klaas nog een dagje
thuis was gebleven ze vertrouwde die wilde
jongens toch niet erg.
Ze kende haar jongen wel het was «.zoo moeilijk
voor hem, zich te beheerschen.
't Is een (h)'arde les voor je zeuntje.
Je zal toch goed op me pandje passé, ntet-an?
drukte te Joris op 't hart
Das vast, moeder, zei Joris. Hij zal nog ver
wend worden door de jongens.
De belangstelling in het straatje was hartelijk.
De kinderen dansten om de bakfiets heen oude
mcnschen schudden het hoofd, toen Joris Klaas op
tilde en hem in de bak zette.
Moeder Roos stond hoofdschuddend in het deurgat
Toen Klaas eenmaal triomphantelijk zat, werd de
bagage ingeladen.
Er was ook een pannetje met lekkere balletjes ge
hakt bij.
Op 't laatste oogenblik bedacht Klaas zich, dat hij
nog geen broodkaart had*.. Het was Joris, die hem
er aan herinnerde.
Moeder gaf alles, wat zij voor deze week nog over
had, aan hem mee.
En u dan? vroeg Klaas.
Ik zal me wel redden! Nou, jongens, atjuusl
Joris stapte op en trapte zijn zware vracht vooruit
Lorre en bienet riep een opgeschoten jongen.
Het deerde Klaas amper. Zijn hart zwol van weelde
om de heerlijkheid van dit oogenblik.
Tóch nog naar het kamp.
Wor je niet moe? riep hij achterom.
Je kon me wel 'es aflossen, zeun, grapte Joris
bij het Pompstation en veegde zijn voorhoofd met
de rug van z'n breede hand.
Bij het pomphuisje zouden, volgens afspraak, de
jongens hen tegemoet komen, om Klaas de sprang
over te dragen en naar het kamp te brengen. Er
bleek niemand te zijn. Dat gaf even een gevoel van
teleurstelling.
Joris besloot dat Klaas bij de fiets achter zou
blijven.
Wat kon er aan de hand zijn, dat de kameraden
niet op hun post waren?
De hemel begon te betrekken.
Joris had de bakfiets uit de wind gezet tegen de
muren van het pomphuisje aan.
In spanning wachtte Klaas op de terugkomst van
Joris.
Toen deze na een kwartier nóg niet terug kwam,
begon hij ongerust te worden.
Zou hij probeeren uit de bak te stappen?
Met moeite bedwong hij zijn ongeduld.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Nieuwe sporen
Direct na het eten waren Frank, Paul en Arie
weer bij elkaar.
Met instemming van de anderen had Frank do
geschiedenis aan Wout verteld. Die was nu een
maal de leider zonder hem ging 't moeilijk er,
als 't noodig was, eens „tusschenuit te knijpen".
Weet je wat zei Wout, die zich zienderoogen
begon te interesseeren voor het geval ik ga
vanmiddag eens met jullie mee. Ik wil ook wel
eens wat beleven.
Daar hadden ze niet op durven rekenen. Dat kon
een fijne middag worden.
Wout gaf het commando over het kamp aan een
der oudste jongens over en zoo togen ze er met
z'n vieren op uit Het viel nog niet mee, de juiste
weg zonder al te groote omwegen terug te vinden.
Wout genoot mee van de mooie plekjes.
(Wordt vervolgd)
Oplossing
Wie doolt er mee?
De stippellijn geeft den te volgen weg aan.
Spreekwoord-raadsel
Mijn geheel bestaat uit 31 letters en is een spreek
woord van kat en muizenl
29514—38: 'n Zeer schoon villa-dorp In
Utrecht
1622—11: *n Duitsche stad waar Karei do
Groote graag vertoefde; ook Reinier reed er met
z'n stramme leden henen, volgens Staring.
20726-30- 2C: 'n Stad in België, waar de Duit-
schers in 1914 op sterke forten stieten.
12272218: Plaatsje in Zeeuwsch Vlaando
ren, dat met Kerstmis veel genoemd wordt
4—13—1692531: Dorpje aan de spoorlijn naar
Zevenaar, dat men eerder in een til zou verwach
ten.
151017: Plaatsje in Zeeuwsch Vlaandoren,
meestal met „van Gent" verbonden.
1816241926: Dorpje in do buurt van Zeve-
28: Het begin van een bekend ezel-lied.
Rebus
252
ZATERDAG 20 AUGUSTUS No. 34 JAARGANG 1932
ONDAGSBLAD
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
In de goede aarde
Dlo nu in de eoodo aarde bezaaid is, deze
is degene, die het woord hoort en verstaat
dlo ook vrucht draagt en voortbrengt, de
een honderd-, de ander zestig- en de an
der dertigvoud.
Mattheus 13 23.
Hoe velerlei oorzaak er ook is, waardoor het woord
Gods dat gezaaid wordt zonder vrucht blijft, toch
wordt het niet altoos tevergeefs gezaaid.
Dit zou neerkomen op verspilling van het beste
wat God in ons menschcnleven heeft gegeven. De
bedoeling van de gelijkenis van den zaaier is niet
uit te spreken, dat slechts een klein gedeelte van
het gestrooide zaad des woords vruchten draagt.
Hierover laat de Heere zich in 't geheel niet uit.
Niet hierom os deze gelijkenis dan ook van zoo
hoogst ernstige strekking, maar om do velerlei
oorzaken waardoor het woord onvruchtbaar wordt
En deze oorzaken liggen niet bij God noch bij zijn
woord noch bij dengene die het woord zaait, maar
eenig en alleen bij dengene die het hoort
Hetzelfde goede zaad wordt gestrooid. Maar de
een hoort en verstaat niet Een ander ontvangt
liet wel met vreugde, maar het is slechts voor een
tijd. Bij nog een ander wordt het verstikt door de
zorgvuldigheid dezer wereld en de verleiding des
rijkdoms.
Ge maakt hieruit voor uzclven de gevolgtrekking,
dat het wel iets bijzonders is als het woord vrucht
draagt
Niet alsof het buiten den regel zou vallen. Dit
blijkt als ge u maar even het beeld zelf indenkt
Het zou al een heel slecht zaaier zijn, wiens zaaisel
slechts bij uitzondering op kwam en het tot den
oogst bracht
Die goede aarde is dan ook in 't geheel niet iets
ongewoons. Neen, het ongewone is juist daar aan
wezig waar het zaad niet gedijt De goede aarde
Is gewoon aarde, zonder meer, niets dan aarde.
Niet wat een onjuist spraakgebruik er wel
eens van maakt een „wel toebereide" aarde.
Er is met die aarde niets gebeurd dan dat ze is
omgeploegd om het zaad te ontvangen.
Dit is juist het goede van de aarde, dat ze er op
aangelegd is om het zaad te ontvangen, te koeste
ren en te doen ontkiemen tot het zijn vrucht
heeft voldragen.
Maar dit alles, hoewel het van den beginne aan
wezig was, blijkt eerst bij de uitkomst.
Die in de goede aarde bezaaid is, deze is degene,
die het woord hoort en verstaat. Hier ligt het
ecrBte onderscheid.
Die bij den weg bezaaid is hoort het woord, maar
verstaat het niet; en de boo ze komt en rukt weg
hetgeen in zijn hart gezaaid was. Hier komt niets
van het zaad terecht.
Maar het moet niet alleen opkomen, het moet ook
vrucht dragen. Hier ligt het onderscheid met den
gene, die in de steenachtige plaatsen bezaaid is.
Hier komt het wel op, maar het heeft geen wor
tel. Daarom is het maar voor een tijd.
En evenmin komt het tot yruchtdragen bij den
gene, wiens hart vol is van de zorgvuldigheden
dezer wereld en do verleiding des rijkdoms. Hier
wordt het verstikt.
Maar waar het woord in goede aarde valt, wordt
het gehoord en verstaan en draagt het ook vrucht.
Deze hoorder neemt het aan, zooals het in Marcus
4 20 heet. Of zooals het in Lucas 8 15 wordt
uitgedrukt: zo bewaren het in een goed en eerlijk
hart en brengen in volstandigheid vruchten voort.
Bij dezen hoorder komt dus het woord des ko
ninklijks tot zijn recht Het doet hier zijn zalig
makende werking. En deze hoorder doet ook zelf
iets met het woord.
Hij verstaat wat hij hoort. Hij leert het Koninkrijk
Gods uit het woord kennen. Hij neemt dat konink
rijk aan, zooals de goede aarde het gestrooide zaad
in zich opneemt. Het gehoorde woord is in dezen
hoorder met geloof gemengd. Geloof is het middel
waardooi het woord Gods wordt aangenomen.
En dit geloof draagt ook vrucht van goede wer
ken. Zooals de aanvankelijk donkere aarde van
lieverlede met groen ovei togen wordt en daarna
dat groen al hoager en hooger opwast om straks
in goudgeel rijp graan te worden omgetooverd, tot
dat de landman zijn sikkel er in zendt en de
vrucht van zijn arbeid kan binnenhalen in zijn
schuren.
En zonder het te bedoelen veroordeelt deze hoor
der daarmede oo't de anderen bij wie het goede
zaad onvruchtbaar bleef. Indien het toch zelfs
honderdvoudige vrucht kan voortbrengen, moet het
niet aan het zaad of aan den zaaier liggen, maar
aan den grond.
Maar bij dit vrucht dragen Is toch nog weer onder
scheid. Niet elke halm is even vol en zwaar ge
laden.
Er is sprake, ja van honderdvoudige vrucht als uit
één korrel zaads een halm groeit met een aar
van honderd korrels. Maar zoo i« het niet overal.
Er zijn ook aren, waaruit zestig, er zijn er ook
waaruit slechts dertig korrels uitgeslagen worden.
Maar altijd is er vrucht En die vrucht rijpt en
blijft
Over de oorzaken van dit onderscheid laat zich
de gelijkenis niet uit En ook de verklaring van de
gelijkenis laat het onverklaard.
Dit leert ons ,dat er bij de uitwerking van de
prediking des woords verschijnselen zijn die wij
niet kunnen verklaren en waarvan het ons niet
noodig is de verklaring te weten.
Het zij ons genoeg te weten, dat de vrucht der
prediking ongelijk is. We moeten niet altijd het
hoogste en meeste verwachten, maar ook het min
dere en zelfs het geringste dankbaar aanvaarden.
Voor Jezus' discipelen, die later door hem zijn uit
gezonden om het woord des koninklijks te pre
diken, en insgelijks voor allen die dit nog tot den
huldigen dag toe hebben te doen, ligt hierin de
vertroostende verzekering, dat hun werk niet ten
ecnenmale onvruchtbaar zal blijven.
Als wij zien op de velerlei beletselen, die het
woord in de harten der menschen vindt, zouden
wij licht vertwijfelen aan alle hoop op zegen.
Maar neen, zegt de Heere, er is vrucht Zaait dus
voort, want te zijner tijd zult gij maaien. Het kan
zijn, dat anderen zullen maaien wat gij gezaaid
hebt
En dan, het moet u ook niet ontmoedigen dat go
niet overal evenveel vrucht hebt. Er is onderscheid
ook in het vruchtdragen. Maar vrucht is vrucht
en bewijst dat uw arbeid niet ijdel was in den
Heere.
In dit onderscheid hebt ge Gods bestel te eerbie
digen. Ook kan het u leoren, dat de vrucht niet
komt van uw werk, maar dat het God is die den
wasdom geeft
Doch ook voor logenen die het woord hooren is
van het grootste belang wat Jezus in de verklaring
van de gelijkenis zegt van dengene die in de goede
aarde bezaaid is
Do goede hoorder van het woord Gods ziet hier
zijn beeld geteekend. En de Ileere doet dit tot zijn
vertroosting en bemoediging.
Zoo gij net woord des koninklijks hoort en ver
staat, zal het u ook zalig maken. Zoo gij met dat
Het Zondagsblad
verschijnt thans gedurende
eenige weken in Zomer-
gewaad, dat wil zeggen:
in wat kleiner omvang
woord werkzaam wordt tot uw zaligheid, zal het
in u niet ledig blijven.
Gij zijt van uzelven als de zwarte aarde, waaruit
niets kan opschieten omdat ze ledig Maar nu
wordt u het woord Gods gepredikt En daaraan
krijgt ge vat Het brengt u wat ge uit uzelf niet
hebt: het reddende en zaligmakende woord van
God.
En zooals de goede aarde alleen met het zaad
werkzaam is en met niets anders, zoo ïs het dan
ook bij u die het woord der prediking hoort en
gelooft
Dan zal bij u de begeerte zijn om ook vrucht
voor den Heere te moge voortbrengen. En hierbij
kan het dan gebeuren, dat ge bij uzelf slechts
weinig vrucht vindt dat ge bij anderen veel
overvloediger vrucht waarneemt
Doch laat u dit niet verdrieten. Wellicht zijn weer
anderen jaloersch op de vrucht die zij bij u zien.
Sta daarbij niet stil. Dank God ervoor, dat Hij u
zijn woord gaf en dat hot bij u niet ten eencnmalo
onvruchtbaar bleef.
En zoo net woord bij u rijke vrucht draagt, bo
denk dan, dat ie aarde de vrucht niet voortbrengt
uit zichzelven, maar uit het zaad dat in haar werd
gezaaid.
Ook hier doet do gelijkenis en haar verklaring
u tot uzelf inkecren met niet af te wijzen vraag:
wat deed en wat doet het woord Gods in uw
hart en leven? Wat doet gij met het woord?
Deze tweeledige vraag beslist over u voor tijd en
eeuwigheid.
„Aanzie mijn nood,
Heer Jesu"
John letswaart
Aanzie mijn nood, Heer Jesu.
in liefde groot;
en tot den dood barmhartig,
aanzie mijn nood.
Aanzie mijn hart, Heer Jesu,
onrustig tot den dood,
in vragen en in klagen,
in schreiën groot.
Waar is Uw rust geborgen,
Gij weet, Jesu, mijn leed,
en dat ik U niet weet,
in tranen en in zorgen.
Aanzie dit klagen Heer,
dat ik niet weet wanneer
Uw liefde mij zal dragen
Uit dit mijn klagen,
en dat ik U begeer!
249