VROUWEN I
■■FÜVOOR
Hygieia
Waarom wasschen
wij ons met zeep?
't Is zoo dood natuurlijk, dat wij ons
met zeep reinigen, maar vraagt men
nu iemand „op don man af", waarom
of hij dit nu eigenlijk doet, dan zal
men in negen van de tien gevallen het
antwoord schuldig blijven, omdat men
er zich eigenlijk nooit rekenschap van
heeft gegeven, wat nu eigenlijk de zeep
op onze huid verricht. Maar te scha
men behoeft niemaind zich over deze
onwetendheid, want het is nog niet
eens zoo heel lang geleden, dat ook def
officieele wetenschap hier geen goed af
doend antwoord op gaf.
Onze zeepsoorten worden gewonnen
door het koken van vet in kali- of
natronloog. Tot voor korten tijd nu
geloofde men, dat de onzuivere elemen
ten van de huid werden opgelost, door
dat deze zuren zich voor een gedeelte
bij het gebruik uit de zeep losmaakten.
Nieuwere onderzoekingen echter heb
ben uitgemaakt, dat de kwestie op
deze manier niet wordt afgedaan. In
werkelijkheid is het zoo gesteld, dat een
aantal verschillende factoren hierbij
een rol spelen, waarvan een bijzonder
soort van zeepoplossing, de officieele
naam daarvan is kolloidal, de voor
naamste factor is.
In dezen vorm dringt de zeep bijzon-
dor goed tot in de kleinste huidope
ningen en lost daar de vettige bestand-
deelcn der huid, die daar niet thuis be-
hooren, op. Dczo bestanddeeltjes, die
wij vuil noemen, worden door het wrij
ven in zeepvlokken gehuld en zoo bij
voorbeeld van onze handen, afge
wreven.
De schuimvorming van de zeep is een
van de gewichtigste dingen, want in
dezen vorm lost zeep het beste en
meest afdoende alle ongeoorloofde
elementen op. Heeft men om zich te
wasschen „hard" of „schraal" water,
dat inderdaad kalkrijk is dan doet men
goed er eerst wat zeep aan toe te voe
gen alvorens het tot reiniging te ge
bruiken. Hieruit kan men opmaken
dat regenwater, dat zeer kalkarm ia,
bijzonder aan te bevelen is aLs wasch-
Het Boek
voor de Vrouw
„Onze Nederlandsche
Kinderen"
Dezer dagen verscheen bij J. M. M e u-
lenhoff te Amsterdam een alleraar
digst boekje getiteld „Onze Nederland
sche Kinderen, gekiekt door hun
Vaders en Moeders en beschreven door
N. I. Heybroek. Kinderarts." Bij
een boek als dit, dat zoo uitstekend
„verlucht" is met een werkelijken rijk
dom van zóó mooie fotografieën dat
men het woord fotomateriaal, als wat
&l te koel technisch, maar liever ter
zijde laat, grijpt men het eerst naar
wat er zoo dadelijk te zien is. De tekst
komt later wel, (heimelijk denkt men
er bij, cbie zal wel wat „afvallen"). Do
vaders en moeders, die deze kinder
kieken maakten, wisten blijkbaar ten
volle, wat het maken van een go ode
fotograpliie wil zeggen, maar boven
dien hadden zij als echte ouders een
goeden blik op het kinderlijke in hot
kind, als we dit zoo eens mogen uit
drukken, en dit echt kinderlijke, zoo
wol in de teero lichaampjes, in do
grappige onbeholpenheid of do brn
voure deT houdingen, als in de onge
reptheid, die er uit straalt, het echt
prille, wisten zij met zorg op de gevoe
lige plaat voor ons vast te leggen. Zoo
kwamen deze foto's hoog uit boven
wat men gewoonlijk een portret noemt,
ör kwam Iets algemeens in, dat niet
meer van „een" kind, doch van „het"
kind ia
En nu de tekst I»okter Heybroek,
die daarvoor zorgde, heeft blijkbaar
geput uit een «eer rijke bron van kin
derervaring, en laten wij het er dade
lijk aan toevoegen, van liefde voor het"
kind. Hij geeft in dit werkje geen
zwaarwichtig betoog, eigenlijk betoogt
hij in het geheel niet, maar is wat hij
schreef als een vertelling geworden
van een bijzonder anecdotisch karak
ter. Ondervindingen met kinderen op
gedaan, kinderuitspraken en voorval
len die hem ter ooro kwamen zijn hier
gegroepeerd in een los verband, onder
een zevental hoofden samengevoegd,
ert op deze echt frissche, genoeglijke
wijze weet hij ons heel veel over het
kinderleven bij te brengen, dat waard
is" om onthouden te worden.
Enkele van deze aardige momenten
willen wij hier ter nadere kennisma
king weergeven.
„Maggy zit zoet naast haar moeder in
de tram en vraagt „Mam, mag je
gapen in de tram?"
„Neen, Maggy, dat is niet behoorlijk".
Waarop Maggy luide zegt, met uitge
strekte vinger: „Die Mevrouw heeft
gegaapt!"
Een andere keer komen wij te staan
voor nooit vermoede raadsels. Wij
rijden op een heldere winderdag eerst
langs eenige grachten, waar in het
kalme water de boo men scherp wor
den weerspiegeld en even later over
een met hoornen beplante straat „Die
boomen groeien niet naar beneden!"
Neen, inderdaad, er is oen nieuw soort
iepen ontdekt!
Piet, 4 jaar oud, komt op het groote
feest van zijn grootmoeder. Nadat hij
haar hartelijk heeft afgekust vraagt
hij: „Oma, ben jo werkelijk zeventig
jaar geworden?" Oma knikt bevesti
gend. Hij kijkt nadenkend. „Maar ben
je dan met één begonnen?"
Van tijd hebben kinderen maar heel
weinig begrip, en het is hun moeilijk,
zich in te denken, dat groote menschen
ook eenmaal kinderen waren.
„Een meiske vertelt op school dat haar
grootouders hun zilveren bruiloft zul
len vieren. „Hebben je grootouders
véél kinderen?" vraagt de belangstel
lende schooljuffrouw. „Ze hebben hcc-
leraaal geen kinderen", zegt ze met
groote beslistheid. Dat is toch de na
tuurlijkste zaak van de wereld! Groot
ouders hebben immers geen kinderen;
ze heeft ze nog nóóit gezien in hun
stille groote kamers."
Begrip van sterven on dood is er ook
maar heel weinig. Vandaar die andere
kinderuiting: „Grootvader, als jij dood
bent. mag ik dun meerijden?"
Het citceren uit dit boek is een ver
leidelijk werk men zou niet meer we
ten van ophouden. Wie kinderen
heeft, of van kinderen houdt, zal dit
boek met ve»l genoegen lezen, en het
niet spoedig uit do hand leggen! Mis
schien leest men hef wel achter-elkaar
uit!
MODE-KLEINIGHEDEN
Het kleine voiletje ia weer hoogst mo
dern, het doet de lijnen van het go-
zicht beter uitkomen en kleedt daar
om veel vrouwen heel flatteus. Bij
zonder elegant staat een genopt, zwart
voiletje, als het schuin over het kleine
hoedje of de Bretonsche muts wordt
godragen. Op deze wijze kan zoo'n een
voudige mute tot een apart, vlot
hoedje worden gemaakt, dat bij alle
gelegenheden kan worden gedragen.
De nieuwste zomerhoedjes hebben
weer een klein randje. We zullen veel
Italiaansch stroo en Panama zien. Na
tuurlijk, ook de grappig-kleine, schuin
staande hoedjes, met den bonten
bloemenrand blijven, maar zooals bij
alle extra vagante creaties, zal dit mo
delletje uitzondering zijn. De voor
naamste tinten zullen zijn: helrood,
pastelblauw, pastelgee! cn grijs.
Nieuw zijn ook de hoedjes uit linnen,
vervaardigd uit dezelfde stof als die
van de blouse.
Bij vrijwel alle coetuumpjes zal de
sjaal worden gedragen, in harmotil-
eerende dan wel con trastee ren de kleu
ren. De garneering van bet coetuumpje
zelf moet daarom steeds hoogst een
voudig zijn.
Vreemd en eigen!
Gebruikt Nederlandsch
Fabrikaat
In de gedrukte tijden, welke wij thans
doormaketi, en die aan velen onzer
zoo groote zorg geven door werkloos
heid van echtgcnootcn, broers of
vaders, is het meer dan ooit zaak dat
wij als landgenootcn elkander bijstaan
zooveel maar in ons vermogen is, om
waar het kan elkanders lasten wat te
verlichten. Er is in de dagbladen
reeds meermalen op gewezen, dat een
der weinige middelen, die althans
ocnige veri>etering in den huldigen
noodtoestand kunnen brengen is: zoo
veel mogelijk het werk te houden bin
nen onze eigen grenzen. Hieraan kun
nen wij allen het onze bijdrage, hoe
gering de invloed die van ons persoon
lijk uitgaat ook moge wezen.
Daar is allereerst het vraagstuk van
werkkrachten in het gezin. Wij weten
wel, dat langen tijd het schier onmo
gelijk was, een goede Hollandsche
dienstbode te vinden, het leek wel of
de meisjes uit onze arbeidersklasse
liever ander werk aanvaardden, bijvoor
beeld in de fabrieken, dan een taak op
zich te nemen in een huishouding,.bij
voorbeeld als dienstbode. Het gevolg
daarvan is geweest een toenemende
stroom van Duitsch huispersoneel,
zoodat thans de Duitsche dienstbode
in het Nederlandsolve gezin een bijna
alledaagsche verschijning geworden is.
Zouden er thans, nu het werk zoo zeer
gaat ontbreken, niet vele Hollandsche
meisjes zijn, die graag weder een
dienstbode-betrekking zouden willen
aanvaarden? In dat geval zou het
goed wezen, zoo de Hollandsche huis
moeder eens de hand over het hart
streek cn oude grieven vergat, om aan
het meisje uit eigen omgeving boven
oen uit den vreemde de voorkeur te
geven.
Dat Is één ding. Een ander ding van
minstens evenveel belang is het ge
bruik van Nederlandsch fabrikaat.
Zoolang er in Nederland handen te
over zijn om schoenen, kleoding, poets
middelen, ja wat niet al minstens even
goed, of beter te maken dan wat het
buitenland ons kan bieden, is het zaak
om bij de in-koopen speciaal te letten
op Nederlandsch fabrikaat. Als er tóch
gold moet rollen, als er toch noodza
kelijk uitgaven moeten worden gedaan,
denkt dan in de eorste plaats aan de
eigen landgenootcn.
Met het doorbrengen van de vacantie-
dagen is het al cvenzoo gesteld: be
voordeel waar ge maar kunt de Neder
landsche Spoorwegen, de Nederland
sche hotel- en pensionhouders, de Ne
derlandsche welvaart
De Vcreeniging „Nederlandsch Fabri
kaat" is er op uit, om dit telkens op
nieuw weder onder onze aandacht te
brengen. Zij met daarbij niet over het
hoofd dat de huismoeder in deze zaait
zoo heel veel invloed kan uitoefenen.
Want is het in den regel, in het nor
male gezin, niet zóó, dat de man het
geld inbrengt cn dat het de taak der
vrouw is, het op de juiste manier te
besteden? „Nederlandsch Fabrikaat"
doe>t dus al wat zij kan om vooral ook
de huisvrouwen te bereiken. Weet u
bijvoori)celd dat zij een practisch Huis-
houdkasboek kosteloos toezendt aan
alle dames, die in ondertrouw zijn
opgenomen? Zij heeft ook grafcis aar
dige kinderspelen beschikbaar, zooals
„Een reis door Nederland" cn een In
dustrieel kwartetspel, alles met het
doel om de fabrikaten die in het eigen
land worden vervaardigd meerdere be
kendheid te geven.
Men denke nu eens niet: „nu Ja, die
kleinigheid die 1 k te besteden hob...",
om dan met deze uitspraak verder het
onderwerp practisch te laten rusten.
Ieder In eigen kring helpo mede, de
gevolgen van de hoersohende crisis zoo
draaglijk mogelijk te maken door het
gobruik van „Nederiandsch fabrikaat".
Waar ons oog op viel
Na het rapport
Jaap, de stamhouder, zoo vertelt
iemand in het „Algemeen Handels
blad", was met een rapport thuisgeko
men zoo vreeselijk slecht, dat vader er
van geschrokken was. Lieve deugd nog
aan toe daar zou de jongen op blij
ven zitten dat werd niets.
Het eigenaardige was, dat Jaap er zelf
heelemaal geen idee van had, dat het
rapport zoo abominabel was.
Dit bleek, toen vader don jongen op
het gemoed ging werken.
„Kijk eens aan, Jaap, dat eerste rap
port van jou valt me geducht tegen".
Een hoogst verwonderd gezicht van
Jaap. Nu vond hij het boekje nog wel
zoo prachtig. Wat wist die zesjarige
van cijfers!
„Hoe komt dat nu, jongen?"
„Ik let niet op juf zegt dat ik te
veel zit te draaien", bekende Jaap.
„Dat gaat niet, jongen, je moet In
school wel opletten en je mag niet zit
ten draaien".
Jaap knikte.
„Kijk eens Jaap", vervlgde vader z'n
boetpredikatie. „Als jij op school je
best niet doet, dan blijf je een domme
jongen. Dan kan jij later je brood niet
verdienen".
„O", antwoordde Jaap met een gezicht
van is-het-anders-niet, „dan ga ik met
een mondorgel de huizen langs".
„Neen" antwoordde vader die met
moeite een glimlach de baas bleef:
„Dat gaat niet". Voor dat do jongen
vragen kon „waarom-eigenlijk-niet?'
vervolgde hij: „Kijk nu eens naar Miep
Die heeft altijd heel mooie cijfers
zou jij willen, dat zij later rijk werd
en dat jij arm bleef, doordat je op
school niet goed je best had gedaan?"
Met een ernstige gezicht wachtte vader
het antwoord.
Docli Jaap scheen zich plotseling op
gelucht te voelen. „Dan vraag ik aan
Miep geld", verzekerde hij pertinent.
Toen heeft vader zich omgekeerd.
Maak mij van binnen, Heer
klein als een kind
Dat ik den weg tot
hot Kindeko yiad
Dat ik niet dwaal' op
verkronkelde pain
Neem Gij mijn hand om Uw
wogen te gaan
Brand Gij mijn harte, Hoef,
zuiver als goud,
Blank als de sneeuw in
het zwijgende woud,
Dat ik niet wenden hoef
t schaamrood gezicht
Dat ik mij keeren durf
gansch naar Uw lioht.
Doe Gij mijn ziele, Heer,
open en trouw,
Staan als een witte bloem
blinkend van dauw.
Dat ook mijn stille kelk
wijd in Uw zoo,
Zioh 'Jw genade zoek',
laav' aan Uw bron.
Muak mij van binnen, Hoor
zóó tot Uw lund,
Dat kk in duister Uw
lichtster hervind'
'k I.eg dan mijn droef geschenk,
tranen en schuld.
Knielend bij 't Kind dat brengt
*t Godd'lijk Geduld.
Uit: „In U liet) ik gevonden." Verzen
van Mien Labberton. W. de Haan,
Utrecht.
4
VRIJDAG 8 JULI 1932
Bijblad van de
Nieuwe Leidsche Courant
Verschijnt des Vrijdags
Bureau Breestraat 123 Leiden
Tel. 2710 Postbox 20 Postgiro 58936
Bij VAN LOONDAM
SLAAGT O ZEKER
NOOKOMOLENSTRAAT
NIEUWE UINNENWEQ No. J
ROTTERDAM
Wie was dat^
Elisabeth Fry
een maatschappelijk werkster
Naar aanleiding van hot artikel over
Mathilda Wrede werd ons van ver
schillende zijden gevraagd nu ook eens
iets te vertellen van de vrouw, wier
naam hierboven vernield staat: Elisa
beth ^ry, do zoo warm-socia&l voelen
de vrouw, die in de negentiende eeuw
zich eveneens het lot dor gevangenen
aantrok en velen uit do ellende van
een verongelukt bestaan mocht ophef
fen tot een beter leven.
Elisabeth Fry wier meisjesnaam Eli
sabeth G u r n e y was, was ovenals
Mathilda Wrede van voorname af
komst. Haar ouders bezaten een land
goed in het Engelscho graafschap
Norfolk, en waren zeer welgesteld. Of
schoon zij behoorden tot het Genoot
schap der Kwakers, een godsdienstige
richting, welkeraanhanger^ tot een
sobere, strenge levenswijze geneigd
zijn, was het gezin der Gurneys van
veel vrijere opvattingen. Elisabeth
werd geboren in het jaar 1780. Zij was
con zeer begaafd, levenslustig meisje,
wier talenten naar een uitweg zoch
ten, naar een vaste bestemming. Die
vond zij toen zij onder het gehoor
kwam van den prediker William
Savery, wiens prediking zoo grooten
indruk op haar maakte, dat bij haar
het verlangen wakker werd, haar le
ven meer dan tot nog toe ln den dienst
van God te stellen. Zij was toen onge
veer achttien jaar oud. Een merkwaar-
digo droom, dien zij zoer dikwijls ge
droomd had, scheen haar toen toe,
dat tot een oplossing was gekomen.
„Langen tijd", zoo schreef ze, „gingen
zeilden meer don een paar nachten
hoogBtens een week voorbij, dat ik
niet droomde, dat de golven van de
zee mij wegspoelden, dat ik niet al
den angst van te verdrinken meemaak
te. Ik droomde dat zoo vaak, dat ik
aan velen van mijn familieleden ver
telde, welk oen vreemdon droom ik
telkens had, en dan altijd meende ver
loren te gaan. Dat had al eenige maan
den zoo geduurd, toen William Savery
naar Norwich kwam.
Ik was reeds begonnen met het Evan
gelie to lezen en er mijn eigen opmer-
kingon bij te maken, maar hij opende
mij ineens de oogen .oor de geestelijke
dingen. Ik sloot ze eohtor weder toe,
en altijd maar opnieuw droomde ik
dien droom. Maar den dag dat ik
waarlijk kwam tot een waarachtig ge
loof, droomde ik dat de golven als ge
woonlijk aanstormdden om mij weg
te spoelen. Doch ik was buiten hun
bereik en sedert heb ik dien droom
nooit weer gedroomd. Ik hechtte *r
toen geen beteekenis aan, maar nu
doe ikjiet weL Hij kan een gevolg ge
weest zijn van den omkeer, die in mij
had plaats gegrepen, maar dat denk
ik toch niet, want het is zoo zonder
ling, dat ik dien droom sedert nooit
meer heb gedroomd.
Wat een gezegende gedachte, te mo-
gon denken dat die droom mij uit den
hemel werd toegezonden. Doch in welk
licht ik hem ook beschouw, ik moet
mij wachten voor bijgeloof, want
langs dierf weg zijn reeds velen afge
dwaaldIk vrees echter niet, want
ik gevoel mijzelf in de hoede van Eén,
die machtig is om mij te leiden in het
pad, dat ik moet gaan".
Van dien tijd af aan begon het jonge
meisje om zich heen te zien, wat er
in het leven voor haar zou zijn te doen
en thans zocht zij niet meer tever
geefs. Onder de armen, do zieken en
do kinderen vond zij ruimschoots ge
legenheid voor godsdienstigen en so
cialen arbeid, en een Zondagschooltje,
dut zij in Oen van de bijgebouwen van
liet landgoed haars vaders met 6lechta
enkele leerlingetjee begonnen was,
- telde er al weldra een zeventigtal!
Omstreeks het jaar 1880 maakte Elisa
beth kennis met Joseph Fry, haar toe-
komstigen echtgenoot, en haar huwe
lijk is van zeer voel invloed geweest
op den weg, dien zij later gaan zou.
Ilot voerde haar naar het groote Lon
den, waar zooveel ellende en armoede
wordt geleden, de stad die met haar
Ne'vvgato Vrouwengevangenis zooveel
van haar liefde en zorg zou eischen.
Hot wonder aan deze vrouw is wol,
dat zij ondanks het groote gezin, dat
zich allengs rond haar vormde, (zij
kreeg twaalf kinderen!) en dat ln de
eerste plaats haar volle toewijding had,
zoo heel veel heeft kunnen verrichten
voor het lot van haar medezusters, die
in zonde cn misdaad dreigden om te
komen. Hoo destijds de tocstauden ln
Newgate waren heeft zij ons zelf ver
haald in de volgende beschrijving:
„Destijds waren in twee zalen cn twee
cellen ongeveer driehonderd vrouwen
opgehoopt. Nog onveroordeelden, die
dus naar do wetten des lands voor on
schuldig moesten gelden waren er te
zamen met anderen, over wie hot dood
vonnis al was uitgesproken. Zonder
eenige indeeling naar de grootte en
den aard van haar misdrijf stonden
zij onder toezicht van twee mannen.
Hun vrienden en betrekkingen hadden
vrijen toegang tot haar cn zij hadden
haar kinderen bij zich. Zij kookten en
waschten ln diezelfde ruimten en zij
sliepen er op den naakten grond; hier
en daar hadden zij den vloer opgebro
ken om van stukken plank oen soort
van hoofdkussen te maken. Zij be
dronken zich aan brandewijn, dien zij
in do gevangenis zelf kondon koopen
voor geld, dat zij schreeuwend en tio-
rend van de bezoekers afbedelden. Vloo
ken cn schelden ging ongehinderd voort
Alles was bedekt met vuil en de
stank was onverdraaglijk. Wat ik er
ook van zeg", zoo eindigt deze be
schrijving, „blijft altijd nog beneden
de werkelijkheid."
In dezen jammerlijken pool van ver
vuiling en verwildering verscheen Me
vrouw Fry, slechts vergezeld van één
vriendin. Het was met moeite dat zij
van den gevangenis-directeur toestem
ming had kunnen krijgen, om dit te
Zelf waagde hij zioh er zelden in, en
dan nog steeds begeleid door een ci-
Het was een wonder, welk een uit
werking haar waardige, rustige ver
schijning had op deze grootendeels
half naakte, zedelooze en verdierlijkte
wezens. Zij werden stil en luisterden
naar do korte, vriendelijke toespraak,
die zij vooi hen hield en aanvaardden
de enkele kleedingstukkcn, die waren
medegebracht
Bij een volgend bezoek aan Newgate
was zij door niemand vergezeld. Zij
bracht enkele uren tusschon de vrou
wen door, en las hun de gelijkenis
voor vaa de arbeiders in den wijngaard
die ter elfder ure waren gehuurd. Toen
wees zij er op dat Christus bereid is
de zondaren te redden, ook al hebben
zij, bet grootste deel van hun leven ver
van Hem zoekgebracht, Sommige
vrouwen hadden zelfs nimmer van
Christus gehoord, anderen betwijfel
den of het niet reeds te laat was om
tot Hem te komenElisabeth wijd
de ook haar aandacht aan de treurig
verwaarloosde kinderen, die in deze
verdorven omgeving op moesten
groeien, en zij stelde aan do vrouwen
voor een govangenisschooltjo op te
richten. Toen was de rechte snaar ge
troffen en het aanknoopingspunt tot
veel heilzamen arbeid gevonden. Vol
vreugde gingen do vrouwen op haar
voorstellen in, en beloofden dat het aan
haar medewerking niet zou ontbreken.
Zij kozen dan ook uit hun midden een
jonge vrouw, die het onderwijs zou
geven, en deze heeft, tot aan haar dood
een vijftien maanden later, mot trouw
haar taak van schooljuffrouw ver-
De volgende schrede op den weg van
de opheffing der vrouwelijke gevange
nen was het zoeken van gepasten ar
beid, zoodat zij de dagen niet in ledig-
óeid, die tot zooveel nieuw kwaad
kan voeren, behoefden door te bren
gen. In het jaar 1817 stichtte mevrouw
Fry mot elf andere Kwakersvrouwen
do Vereeniging voor do Verbetering
der Vrouwelijke Gevangenen in New
gate. Dool dezer vereeniging was aan
de vrouwelijke gevangenen kleeding,
onderwijs en arbeid te verschaffen,
haar in kennis te brengen mot do Hei
lige Schrift en zo te gewennen uan
orde, nuchterheid en vlijt. Van de
zijde der autoriteiten verkreeg de moe
dige Christin ullo gewenschte mede
werking, en hot was wonderlijk om to
zien, hoo uit de verwilderde vrouwen
van Newgate rustige, arbeidzame men
schen ontstonden, die gaarne hun ar
beid verrichtten. De opbrengst van de
zen arboid werd voor een gedeelte aan
de vrouwen uitgekeerd bij het verla
ten van do gevangenis, een onder deel
werd uitbetaald tijdens de strafperiode
opdat zij zich zoo nu en dan eens wat
konden aanschuffen, cn het restccren-
de werd Ingehouden ter dekking der
kosten van hun onderhoud.
In dien tijd waren de straffen op zelfs
Het menschelijk huis
Catsiaansche
Levenswijsheid
De tijd ligt achter ons, dat men in
broeden kring sprak van „vader'1
Cats, en met vrij groote zekerheid
mogen wij wel aannemen, dat de
dagen, waarin men dezen huiselijkcn
dichter van A tot Z kende en citeerde,
eveneens tot het verleden behoorde.
Men vindt hem, en vaak niet ten on
rechte, plat, cn heeft van zijn breodr
sprakigheid zijn bekomst, het rhythme
van do 20sto eeuw is klaarblijkelijk
niet met dat van dezen 16cn-ecuwor
overeen te brengen. Toch heeft deze
eertijds zoozeer geliefde volksdichter
wel dingen geschreven, die men nog
wel eens graag, al i3 het dan ook
slechts fragmentarisch, onder het oog
krijgt, zijn gedachten zijn vaak ver
rassend, al is de uitwerking daarvan,
literair gesproken, „met lang nat be
goten", om met Iluygens te spreken.
In den bundel „Dood-kistc voor do
Levendige" is een vers, dat aan do
hand van 2 Corint 51 e.v. het men
schelijk lichaam beschrijft als een
huis. Cats zegt ervan:
„Het vieesoh dat on3 het lichaem
deckt,
En al do leden ovortreckt,
Nofemt dat oen huur-huys, lieve vrient,
Vcnnits het ons macr weynigh dient.''
I
De dichter gaat dan voort met to be
schrijven dat een huurhuis in den
regel niet tot de meest solide bouwsels
behoort, cn dat het ook dikwijls lastig
is, zoo er zich gebreken voordoen, dezo
hersteld te krijgen, want
„Den huys-hecr wil het dickmael
niet..,..,"
Wie in een huurhuis woont, moet er
ook op bedacht wezen, dat elk oogen-
blik dezelfde „huyshcer" tot hom zeg
gen kan:
„lek wil dut ghy verhuyscn suit",
en dan zit er niet anders op, om zichi
naar zijn wil te voegen. Duidelijk
schemert door dczo bceldspruak do
diepere bedoeling heen, en het slot
van dit gedicht is als volgt:
„En of Je schoon dit huys-verdriet.
Met stille sinnen over-siet,
En dat uw' siel in dit gebou
Wel noch oen wylo blyven wou,
Indien uw' huur-tyt is vol-ent,
(Dat acn den huys-hecr is bekent)
Eylaesl daer is geen bidden aon,
Den huurlingh moet daer henen goen
Wel acn, myn ziele, tot besluyt:
Siet ons na vuster wooningh uyt,
Siet, datje tot het huys genaeckt,
Dat met goen handen is gcmacckt
O God! nis ghy my seggen suit:
Verhuyst, uw' huur-tyt is vervult,
Geeft, dut lek da magh zyn bereyt
Als een, die uyt een huur-huys scheyt.
Om soa te gaen, met blyden geest
Daer geen verhuysen wort gnvreest."
II