ONDAGSBLAD
I*'
Y^l k I eu - her - kra n tje
3
5
7
9
to
12
13
'9
15
6
•7
18
19
20
21
22
23
iff
Doze metlcdeeling viel als een vonk in liet kruit,
't Ileele kamp liep uit, de vertegenwoordiger van
de bewoonde wereld tegemoet.
Al spoedig zagen ze hem zwoegend en zweetend
boven het laatste heuveltje uitkomen.
Ha Joris Goedbloed!
Tien jongens snelden hem tegemoet tien paar
handen grepen zijn fiets en graaiden in zijn mand.
Limonade en bier! galmde Joris de strandvcn-
ters na maar liet er spoedig op volgen: af
blijven, jongens!
Hij had gemakkelijk praten!
Hun kelen versmachtten vandaag van dorst.
Al spoedig bezweek Joris voor de dwingende over
macht. 't Eene kogclfleschje na 't andere
verdween.
Omgeven door de dansende troep, werd hij 't kamp
binnengehaald.
Wout Vrolijk zat in z'n overhemd op een water-
tonnetje z'n stroohoed licht achterover, te tok
kelen op z'n viool.
(Wordt verVoigd).
Om altijd bij de
hand te hebben
Geduldspel (om alleen te spelen)
door
Jan Veltmgn
2
9
Dit spelletje hoewel zeer weinig bekend heeft
heel wat menschen voor verveling bewuard: men
grijpt er telkens weer naar.
Het bestaat uit 24 vierkante stukjes hout, bijv. van
een dik sigarenplankje, elk 2 centimeter lang en
breed. Ze worden genummerd van 1 tot 24, door ?r
bijv. de datumnummers van een maandkalcnder op
to plakken.
Deze 24 stukjes passen in een raampje, zóó dat de
stukjes gemakkelijk- te verschuiven zijn. Het
raampje is een sigarenplankje met een randje er
Je legt eerst de stukjes als in 't hierbij gegeven
voorbeeld; er is één open vakje, zoodat al de stuk
jes te verschuiven zijn. Je mag er geen stukje uit
nemen en ergens willekeurig plaatsen. Steeds
naar een open vak schuiven. De eerste toer is om
te verschuiven 5 naar 21 1 naar 24 23 naar 3.
Zóó, nu staan vast de nummers wel erg door
elkander (want daar was 't om te doen).
Begin nu de nummers in volgorde 1, 2, 3, 4 enz.
weer op hun plaats te schuiven. Proficiat!
Letterraadsel
Het geheel bestaat uit tien letters en is de naam
van oen plaats uan de Lek gelegen.
X 1
X 2
X 3
X - 4
X 5
X C
X 7
- X - 8
X 0
x 10
1. Met n G. e rbij: 2 pond!
2. Zestig minuten.
4. Naam van een hond.
5. Met kegels spelen.
I-ateu doorzijgen.
7. Vierde rnuag der herkauwende dieren.
8. Weg afstand tocht.
0. 100 vierkante meter.
10. Grein of wichtje, afgekort.
Ru-zie in het kip-pen-hok
Annie M. Ringnalda
In een mooi-e tuin stond een kip-pen-hok.
Op ze-ke-ren mor-gen had-den twee die-ren,
die daar-in woon-den, zóó 'n vree-se-ly-ke
ru-zie, dat al le men-schen in de buurt er
van wak-ker schrok-ken.
„Ku-ku-kuku-ku-u-u", schreeuw-de de Kemp
haan te-gen Kriel-kip. „Ku-ku-ku, heb jij niet
zoo'n druk-te op je kip-pen-lijf, de baas heeft
jou pas op de markt ge-kocht, ku-ku-ku, lee-
lij-ke kriel, je woont nog maar een paar we
ken in dit huis, hou je daar-om maar een
beet-je koest, ku-ku-kuuuuu
„Tok-tok-tok", schreeuw-de Kriel nu, wat
wou jij be-we-ren dik-zak, jij kan geen-eens
ei-e-ren leg-gen en je wordt zóó dik en vet,
dat je niet eens meer fat-soen-lyk op je poo-
ten kan blij-ven staan, tok-tok-tok lè-è-èk-
ker
Nu werd Kemp-haan zóó kwaad en hy stap
te par-man-tig op Kriel-kip af, ging vlak
voor haar staan en schreeuw-de zoo hard hij
kon: „Ku-ku-ku wat wou jy nu-u, kom eens
op als je du-u-urft, je hebt zoo'n ka-le kop,
er zit geen-eens een fat-soen-de-ly-ke karn
op, zoo-als bij mij, ku-ku-ku!"
Maar Kriel-kip had een groo-te-re mond dan
Kemp-haan en zij schreeuw-de daar-om bó
ven Kemp-haan uit: „Tok-tok-tok zie jy
maar eens dat je een ei legt, jy pikt al-tijd
de graan-kor-rels het eer-ste weg en je doet
er niets voor je deugt ner-gens voor, lui
lak, tok-tok-tok, leg 'n ei 1"
De kam op Kemp-haans kop werd paars van
kwaad-heid. Kemp-haan wist ei-gen-lijk niets
te-rug te zeggen en toenging hy jok
ken. „Ku-ku-ku, dacht je dat ik geen ei-e-ren
leg-de? Véél meer dan jy ku-ku en
óók veel mooi-e-re jij legt ze maar van
één kleur maar de mij-ne zijn van goud
ku-ku-ku, wat zeg je nu-u-u?"
„Tok-tok-tok wat 'n jok-ke-brok klo-k
klo-k to-k wat 'n jok-ke-bro-o-o-k",
sar-de Kriel-kip.
Plot-se-ling za-gen de twee vech-ters-ba-zen,
hun baas in den tuin. Hij had een stok,in
zyn hand om ze uit el-kaar te ja-gen en
hij keek Kemp-haan strak aan. Kriel-kip
vloog in 't nacht-hok en deed als-of ze daar
een ei leg-de. Kemp-haan bleef bru-taal vlak
voor 't deur-tje staan. Maar o wee!
een groo-te hand pak-te hem beet en hij
hoor-de de baas zeg-gen: „Zie-zoo, jij bent
een mooi haan-tje voor juf-frouw Wit-muts,
die ja-rig is. Kemp-haan liet van ver-driet
zijn kam, waar-op hij eerst zoo trotsch was,
slap han-gen.
Kunstjes en spelletjes
Een flesch omblazen
Probeer 't eens 't Zal je niet meevallen. Al blaas
je nóg zoo hard, je krijgt het niet gedaan. Toch
kun je 't. Zóó:
Je legt een suiker- of koffiezak plat op tafel, maar
laat de opening een eind buiten den tafelrand uit
steken. Nu zet je de flesch recht op de platte zak,
maakt aun het uitstekende deel een mondstuk, en
blaas de zak op.
Daar kan de flesch niet tegen! Ilij moei onvertnij
delijk omkantelen. Maar 't is een trucje: je moet
't weten. Als je een ander, die t kunstje niet kent,
laat probeereh de flesch om te blazen, kun je schik
hebben.
Toen de baas met hem weg-liep, keek Kemp
haan nog één-maal om naar KrieL-kip en
riep: „Ku-ku-ku, zie je wel, dat ik óók er
gens voor deug, straks maak ik juf-frouw
Wit-muts blij, dag lee-ly-ke kriel ku-
ku-ku."
Kriel plaag-de van-uit het hok„tok-tok-tok,
dat hèb je er nu van, als je jokt tok-tok-
tok jok-ke-brok jok-ke-brok tok-
tok."
Van een groo-te jon-gen
en een klein meis-je
door
Hens
Ka-rel is een groo-te vent.
Groot en pas drie jaar,
Gaat al op de kleu-ter-school,
Vindt het pret-tig daar.
„Moe-der, hoef ik niet naar school?"
Nooit doet hij die vraag:
's Mor-gens, 's mid-dags gaat hij trouw,
Al-tyd e-ven graag.
Vijf jaar is zijn zus-je al
En toch is ze klein:
Als zy naar de school toe moet,
Heeft ze al-tijd pijn.
Moe zei gis-t'ren te-gen haar:
„Mies mag niet voor-taan.
Groo-te Ka-rel zal al-léén
Wel naar school toe gaan."
Weet je, wat toen Mies-je zei?
„Wij gaan al-le twee.
Ik ben óók een groo-te meid,
'k Ga met Ka-rel mee."
Naar Artis
Oplossing
De knappe gids leidt ons van 1 naar 5, naar 9,
3, 7, 10, il, C, 2, 4, 8 en 12, de plaats van bestem
ming: de apenkooi.
Oplossing
van de Rebus in het vorige nummer
De vraag is niet: «at bereikt ge op het moment,
maar wel: wat zult ge aan het einde van uw leven
bereikt hebben?
208
ZATERDAG 25 JUNI No. 26 JAARGANG 1932
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
ONVERZOEND
Maar de HEBRE der Iiclrscharcn heeft zich
voor m|jne ooren geopenbaard. zeggende:
Indien u deze ongerechtigheid verzoent!
wordt, totdat gü sterft, zegt de Hcerc,
HEERE der helracharcn.
Jcsaja 22 14.
Onverzoend, i:i twist en tweedracht met menschen
voort to leven verwringt de levenshouding.
Men mijdt elkanders omgang, niet uit behoedzaam
heid om elkander niet te hinderen maar om zelf
niet gehinderd te worden. En zoo men toch met
elkander in annraking moet komen, maa.it men het
zoo liort mogelijk. Liefst doet men of men elkander
niet ziet. Is het onvermijdelijk enkele woorden te
wisselen dan blijft het aan de oppervlakte.
Wat er dan tuaschen beiden „zit" wordt verzwegen,
niet aangeraakt. Maar nauwelijks komt het ter
sprake, of vinnige woorden vliegen over en weer.
De geplooide gelaatstrekken ontvouwen zich. En
de twist is gaande.
Zoo gaat het soms het leven door. Totdat vaak
onverhoeds de dood tusschenbciden treedt en
alle verzoening afsnijdt, om in het hart van wie
achterblijft een niet te stillen verwijt over te laten.
Hoe het in de eeuwigheid is bij wie werd wegge
nomen zij overgelaten aan Hem, die rechtvaardig
oordeelt.
1-Ioe wrang moet. dim de levenshouding zijn bij
wie in twist met God leeftl
Want hier is van geen mijden sprake. God is
alomtegenwoordig, en de mensch die onverzoend
jegens Hem leeft, stuit in alles op Hem, die in
alle dingen is.
Maar ook hier heeft de dwaasheid van het men-
schenhart een uitweg gezocht in het niet denken
aan God. De dwaas zegt in zijn hart: er is geen
God (Psalm 14 1).
Baten doet dit niet. Want God laat zich toch gel
den, vroeg of laat. En dan breekt de vijandschap
uit het hart voort en zoekt lucht in bittere woor
den, soms in lichtzinnige spot.
De Hccre roept dan tot verootmoediging, tot
droefheid over het ondervonden leed, tot droefheid
over de zonde die achter alle ellende ligt. Maar
de trotsche, dwaze mcnsch verhardt or zich tegen.
Totdat hij als er niet oen wonder van genade aan
hem geschiedt, in zijn zonde sterft en voor eeuwig
omkomt.
De profetic van Jcsuja in het eerste gedeelte van
hoofdstuk 22 teekent dit conflict.
Dc Hecro riep „tot geween en tot rouwkl&gc en tot
kaalheid en tot omgording des zaks". Het zijn
teckencn van rouw als over oen doodc. Want een
niet af te wenden kwaad bedreigde Jeruzalem
door den koning van Assyrië. In deze gebeurte
nissen wus een waarschuwende roepstem des
Ilecren. En de profeet was niet in gebreke geble
ven deze roepstem te vertolken en de opmerk
zaamheid van Jcruzalcms inwoners cr op te
vestigen.
Maar in pluats vun desa dingen ter harte Ie
nemen hadden zo ermee gespot. De eerste inval
van den koning van Assyrië had wel verwoestin
gen in het land van Juda aangericht, maar Jeru
zalem was nog gespaard gebleven.
Zoodoende was men daar gerust geworden op de
onwankelbaarheid van de hoofdstad, en gaf men
zich over aan lichtzinnige vreugde. Inderdaad
bleek hieruit woinig meeleven met het zwaar be
proefde landvolk.
Het allerergst slak evenwel in iets anders. Dit
bleek uit de leus, die werd aangeheven bij de
feestgelagen die de lichtzinnigheid in Jeruzalem
aanrichtte.
Tegen de waarschuwingen van den Heerc cn zijn
profeet in maakte men zich vroolijk met runde
ren te dooden cn schapen te kelen, vleesch te eten
cn wijn te drinken. En daarbij was het: Laat ons
eten en drinken, want morgen zullen wij sterven.
Dit laatste nu was een openlijk honen van Gods
roepstem, een zich verharden tegen den klimmen-
der ernst der tijden.
Was hot nog niet genoog, dat men in zijn licht
zinnige kortzichtigheid niet begreep, dat de ko
ning van Assyrië 6tralis zou terugkeeren met nog
grootor leger cn nog beter doordachte plannen?
Was niet menscholijlierwijs (ei. hoogcr ging het
wufte volk met zijn gedachten toch niet) dan de
ondergang onafwendbaar?
En nu wordt het bovendien van Godswege hun
aangezegd. En ze antwoorden: Ondergaan? Ster
ven? Maar dan zullen wij het er eerst nog eens
van nemen, eten en drinken, want morgen sterven
we immers!
Hier is de vijandschap tegen God tot het uiterste
gekomen. Hie; ie geen middel tot bekeering meer
over. Waar bij het naderen van Gods gerichten
het oog zoo moedwillig wordt gesloten cn het
hart dermate wordt verhard, daar is geen inkeer
of wederkeeren meor te verwachten.
En nu komt dan ook het vreeslijke woord, dat
Jesaja moet spreken omdat de Heere het hem met
duidelijke stem heeft doen hooren: Indien u deze
ongerechtigheid verzoend wordt totdat gij sterft.
Uit zich7x:lf zou do profeet deze uitkomst voor dat
lichtzinnige volk niet hobbon voorzien. Zijn hoop
zou nog geweest zijn, dut de herinnering aan wat
gebeurd was en de bestraffing over de zonden van
het heden en de voorzogglng van de dreigende
toekomst het volk tot Inkeer bracht
De Hecre is immers machtig ook het onbekccrlijke
hart te vernieuwen. Hij is toch lankmoedig, barm
hartig en genadig.
Maar de Hecre zelf snijdt deze overleggingen af
en zegt tot hem met hoorbare stem wat hij het
volk hooft te antwoorden. Zi' hebben gezegd: laat
ons eten en drinken tot ons sterven toe. Welnu,
daarom zal do Heero hun ongerechtigheid niet
verzoenen tot hun sterven toe.
Onverzoend, onbedekt, open en bloot blijft ze op
hen liggen. Zooals ze openlijk en schaamteloos is
bedreven.
Toch is dit laatste woord ongetwijfeld voor meer
dan een nog hel middel geweest om tol inkeer
te brengen, of althans do oogen te openen voor het
ongerechtige van dit bedrijf. Die hebben zich dan
verootmoedigd cn den Heere om ontferming aan
geroepen, on ze zijn behouden.
Daartoe diont ooli de uankondiging van zoo on
herroepelijk oordeel. Niet om tot vertwijfeling te
brengen, maar om tot beschaming te leiden over
de zonde. Want hot vonnis wordt hier gepredikt
als maatstaf voor do grootheid der zonde. Niet
als een onafwendbaar noodlot.
Wie dan dc zonde erkent cn belijdt en verzoening
er over zoekt bij God, die zal nog vergeving ver
krijgen. Maar wie, zonder op dc zonde zelf Ie
letten, zich alleen strak tuurt op het onheil, die
komt er niet toe verzoening te zoeken. Die ziet
het onheil niet als rechtvaardige straf, maar alleen
als niet t to keeron leed. Die moet God wel van
wreedheid beschuldigen.
Zoo wordt de strijd tegen God voortgezet tot het
bitter einde. En dit einde is de beslissende neder
laag voor wie tcge.. Ilom zich verhardt.
Dit wooid der lichtzinnigheid: Laat ons eten cn
drinken, want morgen sterven wij, wordt door allo
tijdon heen opgevangen. En dan juist in tijden,
waarin dood, verderf en ondergang dreigen.
Ook in de moeilijke tijden, die wij thans hebben
te doorworstelen, is het maar al te duidelijk. God
roept tot inkeer, tot verootmoediging. Waar zijn
de wijzen nu, die de wereld den weg tot geluk
zouden ontsluiten?
Zijn hond tuchtigt dc volken. Maar er is geen
bukken voor Hem. Integendeel, dc genotzucht viert
hoogtij. En de klachten over den nood der tijden,
die het hart verscheuren, worden vermengd met
de murmurecringcn van de lichtzinnigen over het
gemis aan vermaak.
Dat is het bangste van alles. Want zoo drijft do
nood niet uit tot God, maar tot wat niet God is.
Indien nu maai' zij die God kennen, zijn aangezicht
zoeken om ontferming en genade. Dan is er nog
hope. Wie weet, Hij mocht zich ontfermen en ge
nadig zijn.
Vreugde
Willem Hessels
Toen het geheim der kinderjaren oponbloeide
in het geheim der mannelijke jaren -
o knop dio borg een roos zoo rood als bloed
zaagt Gij de vreugde spiegelen in den gloed
van wijn, maar dieper moest Gij reeds ontwaren
hoe op den bodem blonk Uw eigen kostlijk bloed.
Gij hoordet wel als kind het zoete fluiten ook
dat brak in golven door de adcmlooze lucht
en ook Uw ziel met zacht geluk doortrilde
o fluit vol rein cn goddelijk gerucht -
naar elke vreugde-trilling bracht alrecdo
de pijn die heel Uw aardsche zijn doorvlijmde,
dc pijn cn trilling van Uw laatste zucht.
O zachte lieflijke, wij voelen mede
in elke vreugde tranen rijzon naar onze oogen
want onze vreugden worden mot Uw pijn gekocht.
Gij hebt ons met Uw edel lood zoo diep bewogen,
Gil i*ht ons met Uw liefde ovennochL
Uit: Christelijke dichters
van dezen tijd.
201