DE DINGEN DIE OM ONS ZIJN door G. Sevensma-Themmen Die achterblijven Het is altijd gemakkelijker om heen te gaan dan om achter te blijven. Voor wie. heengaat, komt het nieuwe, dat krachten vraagt en aandacht, dat afleidt van het pijnlijke in het afscheid. Maar voor wie achterblijft, is er alleen maar de leegte, de'gaping, die gevuld, de breuk, die geheeld moet worden. Eerst zijn we in het Leven degenen, die heengaan, die voortgaan van het eene nieuwe naar het andere. En achter blijven de menschen, die ons zoover gebracht hebben, die ons klaar gemaakt hebben voor de nieuwe taak en die nu terugkce- ren tot hun eigen stilte. En er zijn heel wat jonge menschen, die zoo voortstormen in het leven, dat ze veroveren willen, dat er geen tijd overblijft voor het omzien naar degenen, die achterbleven. Dat is immers het verleden, het verleden, waar aan ze ontgroeid zijn en voor hen uit ligt de weg en hun leven wordt vol en druk, er zijn nieuwe dingen, nieuwe belangen eiken dag. Zoo beginnen ze aan hun levenstaak. En de jaren staan in het teeken van groei van opgang totdat Totdat er een oogenblik komt, waarop de rijpere mensch ontdekt, dat hijzelf bezig is to worden degene, die achterblijft. Dat er jongeren zijn gekomen met vlugger stap dan hij, jonge menschen, die hijzelf tot hiertoe heeft geleid en die hem nu loslaten die hem ontglippen die zich een eigen wereld scheppen, waarin hij geen deel meer heeft. En om dan terug te treden, om dan vrij te laten Vooral in het leven van opvoeders kan deze ervaring wel eens pijnlijk zijn. Zij hebben dik wijls het beste gegeven, dat ze bezaten hun hart, hun liefde. Want ook bij het onderwijs- geven gaat het tenslotte niet om het bijbrengen van kennis alleen, dat is maar een poovere hoe veelheid, vergeleken bij de dosis( die het leven zelf later op allerlei manieren, ongezocht dikwijls, aanbrengt, het gaat om de vorming van den mensch, om dien toe te rusten voor het leven en dat kan alleen, wanneer ook de onderwijzer zijn persoonlijkheid, zijn hart daaraan geeft. Maar wie dat doet, dien zal toch ook wel eens een gevoel van eenzaamheid besluipen. Hoe prettig de ver houding tusschen opvoeder en leerling is, hoeveel contact er ook moge zijn, er komt een oogenblik, waarop de jonge mensch zelfstandig wordt en heengaat en waarop de taak van den opvoeder is afgeloopcn. En dat geeft een leegte. Er wacht dan gewoonlijk wel weer nieuw werk, er zijn weer andere jonge menschen, die aandacht en liefde vragen, maar ook deze zijn straks klaar en zoo herhaalt zich het proces. En het kan gebeuren, dat er een gevoel van ontmoediging over den opvoeder komt voor dezen cirkelgang van weer opnieuw beginnen en zich wegschenken en achter blijven eenzaam en vergeten. Is het dan alles tevergeefs geweest'? Hij meende toch deel te heb ben aan het leven van zijn leerlingen, hij heeft zooveel voor hen gedaan en nu lijkt het wel, of ze hem heeleimaal hebben vergeten, of hij nooit iets voor hen beteekend heeft. Zal dat altijd maar zoo voortgaan, wordt hij zoo niet arm? Neen, arm Wordt hij nooit, want wie zich in liefde geeft, kan nift verarmen. Wie het offer durft brengen, het offer van zijn persoonlijkheid, telkens weer opnieuw, die komt nooit eenzaam in het leven te staan, op het onverwachts zal hij vrucht zien. Niet de vrucht, die hij zocht of verwachtte, maar toch vrucht late vruoht wellicht, die hem in den 6choot valt. Een kleinigheid kan hem dan soms plotseling tooncn, dat hij toch nog een plaats bezit in het hart van hen, die eenmaal aan zijn zorgen waren toevertrouwd; wier namen hij mis schien al lang vergeten is, maar die hem niet vergeten hebben. Daarom behoeven er nog geen klinkende redevoeringen op zijn jubileum gehou den te worden, want de werkelijke, stille liefde kan zich dikwijls op deze wijze niet uiten. En zelfs al zou niemand hem ooit dank zeggen voor wat hij gaf en deed, hij blijft de rijke in het geven. Want ue 6chatten, die hij uitgeeft uit zijn eigen zielsbezit, koeren als zegeningen op zijrï hoofd terug; indien ergens, dan geldt het hier: „Wie heeft, dien zal gegeven worden Voor de «ouders is het achterblijven vaak het allermoeilijkst. Zij hebben hun kinderen gade geslagen, geleid en beschut vanaf het oogenblik, dat deze met een eersten levenskreet hun intrede in' de wereld deden. Zij kennen ze immers beter dan die kinderen zichzelf kennen. En dan nu loslaten heelemaal loslaten? Dien jongen zijn eigen leven in handen geven, terwijl vader zoo'n mooien, veiligen weg voor hem had uitgekozen?, Hem laten uitvliegen in een gansch andere rich ting, terwijl vader hem in de zaak zoo best kan gebruiken en zijn boterham daar eigenlijk op hem staat te wachten? Hoe is het mogelijk dat zoo'n kind de wisselvalligheden van een vreemd be staan verkiest boven de gerustheid, waarin zijn vader leeft! Alsof de jeugd ooit gerustheid be geert! Alsof ooit het eene leven een voorbeeld kan zijn voor het andere! Elke persoonlijkheid be hoeft zijn eigen moeilijkheden en worstelingen om rijp te worden. En het beste, dat we voor onze kinderen kunnen doen, is ze sterk en bereid te maken voor die moeilijkheden. En oudei's meenen zoo vaak, dat ze de moeilijk heden uit den weg moeten ruimen. Moeders voor al, die zijn het beredderen zoo gewend, dat ze dikwijls nog altijd aan het bedisselen zijn voor het jonge leven, als ze al lang moesten stil zitten en toezien. Dat is juist het allermoeilijkste werk. Het stuur, dat ze krampachtig vastgehouden heb ben in de vervlogen jaren, overgeven in de jonge handen, niet plotseling, want die handen moeten geoefend worden, maar steeds meer, steeds vrijer, totdat het haar niet ontglipt, ook niet ontrukt wordt maar ze het gewillig laten gaan en haar arbeid wordt omgezet in een biddend toezien. Dat beteekent natuurlijk niet, dat de volwassen kinde ren op zijn tijd geen woord van mad of wijs vermaan van de ouders noodig zouden hebben. De ouders hebben immers him schat van levens ervaring om er den jongere mee te verrijken. Maar niet knutselen aan dat leven, niet prutsen en wringen in een voor zichzelf klaargemaakt systeem. Het is vaak zoo verleidelijk, vooral op het gebied van een huwelijk: het past allemaal zoo mooi en het zal zoo goed lijken, en in stilte heeft Moeders vindingrijke geest het heelo plan prachtig in elkaar gezet. Alsof ooit liefde tusschen twee menschen door een derde zou kunnen wor den bedisseld! En al kost het de ouders ook nog zooveel om hun prachtige plan los te laten, als zij werkelijk liefde hebben voor hun kind, zullen zij dat toch doen, wanneer blijkt, dat hun keuzo de zijne niet is. Want hij staat nog voor het leven, hij moet zijn eigen weg gaan, niet den hunne. Zij zijn degenen, die achterblijven. Reeds in 1S1A liep tusschen Londen en Birmingham deze fraai opgesierde sloom wagen. Uit de geschiedenis van de auto (ii) De oude Dr. Carl Benz, een der pionniers van den automobielbouw. Ter gelegenheid van een feest, hem ter eere gegeven, rijdt hij hier op een der eerste wagens, die hij bouivdc. Murdoch had moer geluk. Reeds vaak had hij hij in zijn vrijen tijd modellen van kleine stoom wagens gebouwd, die hij bij zich thuis liet rond- loopen. Toen hij echter eens zijn nieuwste model, dat vrij groot was, op straat probeerde, ontsnapte het hem en rolde op eigen gelegenheid weg! Murdoch, die buitengewoon blij met zijn uitvin ding was, holde haar enthousiast achterna. Or> derweg ontmoette hij den plaatselijken geestelijke, die bleek van schrik tegen een boom leunde. In de verte vervolgde het vonkenspattende en stoom- uitblazende wagentje vroolijk zijn weg! „De duivel komt er aan, de baarlijke waart rond!" stamelde de geschrokken geestelijke, en geen wonder in dien tijd móet een zichzelf voortbewegend voer tuig wel een vreeswanjngenden indruk gemaakt hebben! Richard Trcvithick was de volgende, die een auto fabriceerde, en wel een vrij vernuftige. Evenals Murdoch probeerde ook hij zijn eerete model in' een kamer, een ander, groot model was zelfs in staat met 8 personen beladen een helling te nemen. Een geldinnende tolgaarder, dien Trevithick voor bijreed, sidderde van angst. De wielen waren t'wee-cn-cen-halve meter hoog! Zelfs over door weekte en zandige wegen moet deze machine bijna 10 K.M. in hot uur hebben kunnen rijden! Weldra ontstond op de Engelsche landwegen het begin van een stooimvagenverkeer. „Voertuigen met reusachtige machines voorzien, die 20 personen dn meer konden bevatten, vorm den een verbinding tusschen het centrum van Londen en de voorsteden. Ook werden wagens ge bouwd, die door becnen vooruit moesten gestoo- ten worden!" Vrees voor concurrentie van de zijde van paar denhandel aars en rijtuigverhuurders maakte echter aan dit verkeer een einde. Er werd een wet uitgevaardigd dat de wagens wegens gevaar ,voor verkeersongelukken niet sneller dan 4 K.M. per uur mochten rijden. En, of dat niet mooï genoeg was, moest 50 meter vóór het kruipende gevaarte een man met een roode vlag loopen om het signaal te geven: „Pas op, pas op, brengt u in veiligheid!" Geen wonder, dat het autoverkeer door deze wet finaal werd doodgedrukt. De wet bleef nog GO jaar van kraoht! In 1850 ontdekte Kier, een Amerikaansch schei kundige, dat door het verhitten van petroleum andere vloeistoffen ontstonden, waarvan de licht ste „Gasoline" (Benzine) werd genoemd. Niemand echter wilde deze gasoline koopen. Tenslotte ech ter begonnen uitvinders en constructeurs er mee te werken, en in 1878 maakte een fransclunan' in een met gasoline gestookten stoomwagen een afstandsrit van Parijs naar Weenen. Nu werden méér pogingen met benzine-stoomwagens gedaan. In 1886 verscheen de eerste Bcnz-wagcn (ge noemd naar den constructeur Benz) in de straten van Mannheim. De pers werkte mee, om de wereld voor de benzine-auto enthousiast te ma ken, vele fabrikanten wierpen zich op de vervaar diging ervan, en in1894 werden reeds de aller eerste automdbielrenncn gehouden. De eene ver betering na de andere werd ingevoerd, en dë automobiel kreeg gaandeweg de vormen, waariir wij haar sinds tientallen jaren kennen. Hoe de eerste auto's echter van de huidige afweken, toont ons dc nevenstaande foto van een der eerste Benz-1 204 .wagens, waarin de oude Dr. Carl Benz ïer gele genheid van eein hem ter eere gegeveai feest rondrijdt. Deze auto heeft meer van een rijtuig, dan van een automobiel! .Wij nemen deze gelegenheid te baat om het prettige boek van Fuhlberg Horst waaraan wij [(behalve tal van bizonderhedien uit dit artikel)] de nevenstaande illustraties mochten ontleenen, hartelijk ter lezing aan te bevelen. Onze jongens .van boven de 12 ,aar vooral zullen van de illustraties en de lectuur genieten! Auto, Schip en Vliegtuig. Bewerkt naar het Duitsch van John Fuhlberg Horst door Annie de Beyer. Met medewerking van Hans Martin. Met ruim 160 foto's en teekeningen. Uitgave N.V, .Uitg.-Mij. „Kosmos", Amsterdam. Openhartige Brieven GRUNO, 23 Junt. Lieve Ouders, Hier is de verlanglijst voor mijn verjaardag: Een electrische fietslantaarn. Een interessant boek X X Een sterk badpak X X —Een goede vulpen. X X U ziet, ik heb maar weer gedaan, zooals we dat vroeger gewend waren: twee kruisjes bij wat we 't liefste wilden hebben. Hoe is 'ie? Gisteravond bracht de post mij een gewichtige brief van den volgenden inhoud: „De Directeur der H. B. S. alhier, brengt U ter kennis, dat de eind- examens zullen gehouden worden op Dinsdag 12, Woensdag 13 en Donderdag U Juli" Verder volgde er nog een heele opsomming, die iTi voor U maar verzwijgen zal. We hebben dus nauwelijks een maand meer, waarin we evenwel nog hard moeten werken. Om U de waarheid te zeggen, zit ik er wel een beetje over in. Er word stellig meer van ons ge vraagd dan vroeger. Als u eens kon nagaan wat wij in ons hoofd moeten pompen Verbazend gewoon. De laatste dagen heb ik al de formules gerepeteerd van de scheikunde. Nu, dat waren er heel wat. Morgen begin ik met wiskunde. V weet, "daar ben ik altijd zwak in geweest, dus dat zal wel een heele toer voor me worden. En letterkunde? Brrr, wat heb ik daar een hekel aan. Moeten we nota-bene uit een serie boeken korte uittreksels maken. Afschuwelijk gewoon. Er zijn dit jaar tachtig candidaten. Heel wat, hè? 'Als examinators treden op de heeren: J. Bateau, H. Moarrain, D. de Clerque, H. Heulens, B. Smit- sen, en H. J. Roelofsen. Sommige jongens maken zich nu al zenuwachtig. Gisterenavond sprak ik een jongen, die zei, dat hij 's nachts niet slapen kon, en daags niet eten. Kin derachtigheid hoor.' 'Anders, heeft hij een praatjes van belang. Aan de Directeur hebben we anders een geweldige steun. Iedere dag weer zegt hij, dat we maar kalm en rustig moeten doorwerken, want dat haastwerk niet baat, wel geregeld en nadenkend bezig zijn. Dat geeft houvast en moed, zegt hij. Ook hamert hij er op, dat we onze nachtrust niet verwaarloozen mogen, dus, als zoete jongens naar bed als het tijd is. Nu, daar zorgt mevrouw wel voor. Haar eigen jongens moeten in deze tijd ook vroeg naar kooi, maar ik, haast mijnheer hè, mag natuurlijk een half uur later. Ik zou anders wel willen, dat die eindexamens in de winter plaats haddenIs het niet zonde van de kostelijke zomerdagen, dat je er nauwelijks van genieten kuilt? Vaak komen m'n vrienden: „Hallo zeg! ga je mee?" Die nemen 't er even goed zoo eens af, te tennis sen te roeien te fietsen te zwemmen. Een enkele keer bezwijk ik wel eens hoor! Alleen als mevrouw zoo eenvoudig weg kan zeggen: „Henk, zou je wel je weet toch....", nee, dan verlies ik alle moed. Ze is het waard, moedertje, dat ik haar gehoor zaam. U wordt toch niet jaloersch? Mevrouw ver zorgt me kostelijk, daar is U natuurlijk blij om, anders komt het niet uit, wat u altijd hebt beweerd, dat ik uw troetelkind ben. Nu zal ik U eens ver tellen, wat U nog niet weet. Ik ben blut, op drie rooie centen na. Waar moet ik met m'n verjaar dag nu van tracteeren? Weet U raad moedertje?. Ik denk het wel. U was vroeger ook zoo vinding rijk. Hoor ik eens gauw, wat U er op bedacht hebt? Een fuif na t eindexamen schiet er toch bij in. Gezakte joggies mog enliun centen sparen. Ja oudjes, ik kan er heusch niets aan doen. Een grapje moet er bij. Maar nu in ernst, rekent U heusch niet op me. Werkelijk, ik haal het niet! Ja vadertje, V zegt natuurlijk: eiger. schuld. De eerste jaren de kantjes er bij afgeloopen, krantjes gelezenNou ja, dat weet ik nu al, daar behoeft U me heusch niet meer aan te herinneren. De laatste twee jaar heb ik geprobeerd iets goed te maken en als 't me niet luktVader, U kunt er op aan, ik zal zoo lang werken, tot U eindelijk trotsch mag wezen op Uw zoon HENK. Wolkenstudie. Foto Dr. Paul Wolff, Frankfort a. M. FEUILLETON Uw Vader weet door M. G. Bakhoven-Michels Langzaam liep Goba naar boven, om alleen haar briefkaart te schrijven. Enkel maar haar adres zou er op de prentbriefkaart komen. Huize Heuvelzicht, Soest. Dat zou Anton genoeg zeggen, zij wist dat hij komen zou. Hij hield immers van haar ,,'k Loop nog even een laantje om vader", zei heit meisje luchtig. „Het weer is zoo zacht en zoo stil." ,,'k Denk, dat 'k nog even met je meega", ant woordde vader, zich overeind hijschend uit zijn stoel. „Geef jij m'n laarzen nog maar eens kind", Coba kreeg een kleur van ergernis. Rook vader, als een echte jager, wild, vertrouwde hij zijn dochter niet? Vader zag haar ontstemming: „Als je liever alleen gaat," krabbelde hij terug, „ik hoef niet mee, hoor". „Ik zou niet weten waarom u thuis zou blijven", snibde Goba, veel scherper dan zij bedoelde. Vader keek Coba verwonderd aan Was dat zijn zachte, gewillige dochter, die nooit over zich- zclven dachtdie altijd weer gaf en altijd weer eigen verlangens onderschikte? „Ik blijf maar hier", besloot hij kortaf. „Ga jij dan alleen". „Dan ga ik ook niet". Coba zette een stoel met een ruk buiten op de waranda en cmg zitten. „Je bent geprikkeld", merkte vader op. In Coba's taschje zag 'hij een schuin tipje van een briefkaart. Zou ze schrijven willen aan Anton? Zou zij ver langen naar dien doeniet van een jongen, die nooit had willen leeren, den gesjeesden student, die het vertikt© om te werken? >,Je denkt nog altijd aan Anton", zei hij hard. „Dat maakt je nerveus en ongelukkig. Waarom geloof jij je ouden vader niet?" „Anton is veel beter dan u denkt", barstte Coba los, „Veel beter vader. U weet niets van zijn een zaamheid, zijn tegenslag, zijn behoefte aan trouwe liefde". J „En jij weet niet, dat Anton een bedrieger is, een luilak, onze informaties zijn heel goed, kind". „Ja goed", hoonde Coba kwaad: „Goed! U wilt me niet missen, dat is alles, alles". Vader werd niet boos. Hij trad alleen op Coba toe, nam haar vertoornd gloeiend gezicht tusschen zijn groote handen. „Neen lieve kind, ik wil je ook niet missen. Ik wil je niet missen. In geen geval afstaan aan Anton!" ,,'t Zal toch moeten," zei ze. „Ik doe het tóchl" Weg was Coba. Vader zag haar met driftige passen het tuinpad afloopen en den straatweg op. Zij zou haar briefkaart posten. Vader kon zeggen en doen wat hij wilde. Zij geloofde in Anton, wien het leven nooit een kans gegeven had. Zijn moeder had hij nimmer gekend, zijn vader ver waarloosde Anions opvoeding en ook zijn zaken. Nauwelijks meerderjarig stond Anton alleen voor een verloopen ijzerhandel, zonder geld, zonder cre- diet, zonder hulp. Is het dan wonder, dat je er de pakken bij neerlegt, dat je moedeloos en baloorig wordt? Zij zou Anton helpen, zijn geestkracht aan vuren. Met moeders erfdeel kon hij opnieuw be ginnen. Coba vertrouwde Anton volkomen. Vader was bar vóóroordeeld wat Anton betrof. In den snel vallenden avond liep Coba voort over den breeden straatweg naar het Koninklijk Paleis. Recht over het paleis had zij een brievenbus gezien- daarin zou ze haar briefkaart poëten. Zij trotseerde vader nu eens en wilde geen gehoorzame dochter zijn. Het was donker onder de boomen toen Coba haar kaart in de bus liet glijden. Hoog boven het eeuwenoude geboomte welfde zich de staalblauwe hemelkoepel. Scherp en helder teekenden zich de contouren van het paleis af tegen de lucht De vlaggestok puntte zich steil omhoog zonder dun doek. Gisteren was Hare Majesteit de Koningin- Moeder vertrokken. Coba had met vader haar vertrek gezien. Zie zoo, de teerling was geworpen. Coba had ge kozen. Morgen, overmorgen zou Anton verschijnen, ze wist het zeker en dat beteekende: Weldra is mijn meisjesleven ten einde. Ik ben meerderjarig, ik trouw, met of zonder de toestemming van mijn vader. Vader deed niet stug noch onvriendelijk bij Coba's terugkomen. Stil mijmerend zat hij op de veranda, luisterend naar de geluiden van den komenden nacht. Een vogeltje kweelde zijn avondlied nog in den zachten herfstavond, heel zacht, het klonk als een afscheid. De bladeren van de popelieren ritselden, in de verte zoemde de trein over de spoorrails. „Zit u nog buiten, vader?", vroeg Coba bezorgd. Heel haar drift zakte weg tijdens de eenzame wan deling. Het was toch in-droevig vader verdriet te moeten aandoen. „Het is veel te vochtig, vadertje, 't Is herfst. Er komt nevel op." Vader stond moeilijk op en greep Coba's arm. „Wij gaan naar binnen, kind," zei hij zacht. „Hè; ik ben stijf geworden." II. In de dagen, die nu volgden, verteerden spanning en zielepijn Coba's geluksverwachting. Vader had een zwaren rheumathiek-aanval gekregen na het zitten in de vochte avondkoelte. Stijf en hulpeloos moest hij iederen morgen door Coba worden aan gekleed en zelfs geholpen bij het eten. Dokter raadde aan voorloopig in Soest te blijven, de zon nige kamers zouden in dozen zachten herfst ge nezing kunnen brengen, de zieke kon in den tuin wandelen, gesteund door Coba, zoo werd de oude heer behoed voor algcheele stijfheid. In de stad, op een hoog bovenhuis, kon er geen sprake zijn van lichaamsbcwoging in de open lucht. Toch waren het de zorgen niet, waarmede Coba vader omringen moest, die Coba gedurig moede loos en somber maakten. Integendeel, vaders ver pleging gaf afleiding in haar stil verdriet. In posttijd keek zij met brandende oogen het tuin pad af, of de postbode nog niet achter de weel derige vlierstruiken opduiken zou. Als 't even kon liep zij den man tegemoet om vol beschaamde teleurstelling te constateercn: Geen bericht van Anton. De hartelijke brieven van de broers en zusters heelden deze stille wachtenswonde niet, het opgewekte bezoek van het aanstaande bruidje nog veel minder. Anton versmaadde haar. Anton antwoordde niet op haar wenk. Coba voelde zich als een schuldige, die zich had bloot gegeven, wier uitnoodiging was afgeslagen. Vader merkte haar onrust heel goed en dat ver bitterde Coba. Natuurlijk, hij begreep er alles van en groeide in haar beschaming. Net goed, dat zij geen antwoord kreeg. Deze gedachten maakten Coba kort aangebonden en onvriendelijk tegen den ouden man, telkens weer, ofschoon zij ernstig met haar boosheid streed. (Wordt vervolgd)] 205

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12