VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Nieuwe Christelijke Boeken (V) door P. J. Risseeuw „Naar dc Mijnen", door S. Williams. G. F. Callcnbach, Nijkcrk. „Morsdaelsche Menschen" door Da D. Hoogenbirk Jzn. J. H. Kok, Kampen. Het boek „Naar de Mijnen" versohenen in Callen- bach's bibliotheek, lag al eenige weken op mijn bureau en trok mij niet bizonder aan. Hoewel ik er allerminst van houd, literaire stok paardjes te berijden, wil ik wel erkennen, dat er een genre christelijke lectuur bestaat, dat mij hoe langer hoe meer gaat tegenstaan. Het is voorna melijk dót genre, waarin ik de waarheid mis. Boeken, welke de schijn van levenswerkelijkheid hebben, doch, bij nader inzien de goe-gemecnte danig zand in de oogen strooien. Verhalen, die met het leven zélf niets te maken hebben. Nu ja zegt de argelooze boekenlezer, daar zijn het dan ook maar verhalen voor. Een dergelijke opmerking wijst op bijna hopeloos smaakbederf. Want dat er nog zooveel prullen van christelijke romans verschijnen is toch 't bewijs dat er een publiek is, dat deze kost nog altijd vraagt, althans slikt. Wil u wel gelooven, zei een bekend christelijk uitgever van jeugdlectuur eens tegen mij, dat die „ouwe draken" er nog altijd ingaan. Dat ze speciaal gevródgd worden en we ze daarom niet kunnen missen in ons fonds? En wij vragen ons af: wil de massa per sé be drogen zijn? Plichtmatig ben ik dus begonnen aan het boek „Naar de Mijnen", dat door de uitgever werd aan gekondigd als een „oorspronkelijk Nedcrlondsch werk", dat verhaalt van het leven in de Limburg- sche mijnstreek. De Engelsche naam Williams deed mij wat vreemd aan. Inmiddels weet ik, dat dit de schuilnaam is van een man, die midden in het leven der Lim- burgsche mijnwerkers staat. Want toen ik een vijf'ig bladzijden in dit een voudige boek gelezen had, begon mij het leven dezer menschen te interesseeren. Laat toch niemand meenen, dat wij, die uitzien naar een opbloei der christelijke romankunst, geen waardeering zouden hebben voor goede volks lectuur. Van de verteller voor het volk, of hij christen is of niet, verwachten wij, dat hij vóór alles waar zal zijn. En als hij christen is, vragen wij met te meer klem om waarachtigheid. Zeker wij weten, dat de volksverteller geen verfijnd proza kan geven; dat zijn psychologie niet diep gaat, dat de com positie-techniek meestal vrij naïef en onbeholpen is, doch wii blijven protesteeren zoo zijn proza overal de 9poren vertoont van onwaarachtige mooidoenerij en de literaire onmacht gemaskeerd wordt door onbezield gepreek. Dat bovendien in vele dezer „christelijke verha len" de personages in een onwerkelijke boeken taal" met elkaar praten is mede een der hinder lijkste fouten. Komen wij dus ongezocht eens een volksboek tegen dat blijkt te voldoen aan de allervoornaamste eischen: eenvoud en waarheid, dan is er alle roden om dit met blijdschap te erkennen. „Naar de Mijnen" door S. Williams, heeft met literaire kunst niets te maken. Toch is het een boek, dat door de massa met genoegen zal worden gelezen, omdat het 't stempel van echtheid draagt Een Amsterdamsche jongen, Albert Weasels, wordt door de malaise van de kantoorkruk gejaagd en besluit, na een poos van leegloopen, manmoedig naar Limburg te gaan. Nadat hij vergeefs heeft geprobeerd bij dé admini stratie te komen, besluit hij in de mijn te gaan werken. Zoo'n jongen, als er duizenden zijn in onze krin gen: lid van een jongemannenvereeniging en aar dig „bij" voor zijn doen. Met een hoofd vol theorieën over geloof en over bijbel. Natuurlijk moet hij door de vuurproef. Aardig typeert de schrijver de mentaliteit der achtergebleven jongelingen in Amsterdam als zij Wessels, wanneer deze eens een keer over is, vragen: Welke richtingen waren er in de kerk? Was dominee Orman ethisch of confessioneel? Waren er in 't Zuiden ook bondspredikantcn? Zongen ze veel gezangen? Werd de wet gelezen? Goed is de schrijver eveneens in het typeeren van de menschen in do mijnstreek. Vooral Zewinsko, de Duitscher, met zijn humor en tragiek is goed. Ook Bander, de idealist, aanhanger van de Stetf in 't Oosten, is onbevooroordeeld getypeerd. De jonge Wessels moet door de vuurproef, ook met zijn geloof, want hij bemerkt wel, dat er nog wat anders in de wereld te koop is dan de wijsheid, die hij op „Jonathan" opdeed. Zoo geeft do schrijver ons een aardig beeld van het leven der protestanten in de roomsche omgeving. De auteur hoedde zich er voor, andersdenkenden te kort te doen. Ook de predikant, De. Orman, is gegeven in zijn kracht en zwakheid. Een gemeentelid zegt van hem: „je ontvangt hem graag en schrikt heelemaal niet, als hij aan de bel trekt" Het milieu is dat der Ncd. Hervormde Gemeente en de zielszorg in deze kring doet heel weldadig aan. Wat is er een prachtig werk te doen voor wie geen uiterlijk succes er een groot salaris wenscht Hoe goed is het, dat zulk een eenvoudig boek ons opeens weer plaatst voor de geestelijke nood in ons eigen land. De auteur heeft een warm hart voor zijn menschen in Limburg. Het verhaal navertellen is mij onmogelijk, want de auteur is niet bij machte geweest er „lijn" in te brengen. De compositie is zeer zwak. De schrij ver springt van de hak op de tak. Het zijn eigenlijk aaneengeregen schetsen, in onderling verband. Als de auteur zich wat meer op de techniek toe legt, acht ik de kans niet gering, dat hij een naar de vorm nog béter verzorgd verhaal kan schrijven. De dialoog is, voor een volksboek, vrij natuurlijk, doch het blijkt telkens, dat de schrijver niet goed durft doorzetten. Welke mijnwerker spreekt er nu van: al dat gebabbel over wat kan gebeuren (blz. 171). Hij zegt ook niet: We moeten 't nü goed hebbe, doch: we motte 't nou goed hebbe." Eenmaal begonnen de volkstaal „natuurgetrouw" weer te r?ven, moet de auteur dat ook konse- kwent volhouden.. Vrij onaannemelijk is ook de geschiedenis met het mes (pag. 79.) Doch genoeg over mijn bezwaren. Wie eens een eenvoudig, hartelijk verhaal wil lezen over onze mede-burgers en mede-christenen in Zuid-Limburg (kennen wij, Hollanders er eigenlijk wel meer van dan de zomer-drukte in Valkenburg?) die leze dit verhaal, dat niets meer pretendeert te zijn dan het is: een goed volksverhaal. Ten slotte een enkel woord over „Monsdaelsohe menschen" van Da. D. Hogenbirk Jzn., die ons opnieuw heeft verrast met een bundel dorpsver tellingen. Ik geloof, dat dit genre dezen auteur het be6t ligt. De kortere vertelling dwingt hem, den gezelligen causeur, tot „opschieten". Nu kunnen wij Ds. Hogenbirk gevoegelijk onder de „genre" schrijvers rekenen en, als het de roman conceptie betreft, een oogje toe doen. De roman techniek leert men niet licht meer op gevorderde leeftijd. Ds. Hogenbirk is een geboren verteller. Hij heeft de onmisbare gave der volks-psychologie. De buur> vrouwen-dialogen zijn „naar de werkelijke waarheid". Zijn nieuwste boek, dat ik hier wil aankondigen (kort geleden is op deze plaats uitvoerig over een vorig werk van dezen auteur geschreven) is al weer even duidelijk, wat de titel betreft, als „Nevel dijk". Mors- (d.i. doods) dal, is een dorp, waarin het geestelijk leven bij velen op sterven na dood is. Het is er „doodig". Goeie, brave zieltjes, doch aarde-gebonden, slechts zelden boven het klein materieele uitstijgend niettemin schapen van dezelfde kudde. Als de dominee met ouderling Punt op huisbezoek in het winkeltje is geweest, zegt broeder Punt, waar blijven we nou op zoo'n manier met de kerkelijke tucht Dan zegt de dominee iets over den goeden herder, Ds. D. Hogenbirk Jzn die uitgaat om het verloren schaap te zoeken, totdat hij het vindt. Dit is een der beste bladzijden uit dit boek, dat ik na „Neveldijk" zeker het meest geslaagde werk van den sohrijver acht. De humor is overvloedig, ook, ja, vooral in 'dit boek. Als ik een aanmerking mag maken is het dezaï De auteur zou winnent als hij wat meer dorst los laten en zich leerde beperken in het woord. Voor vertellers is het zaak, geen praters te wor den. Ook is er nog wel eens een en ander te bezuinigen op de grovere humor. Het boek is hier en daar te zeer ingesteld op goedkoop succes bij de massa. Dót moet het toch niet zijn. Dat heeft ook een auteur als Ds. Hogenbirk niet noodig. De uitgever liet dit aardige boek, dat, evenals „Neveldijk" tot de blijvende echt Hollandsohe volkslectuur zal behooren, geestig illustrcercn door den jongen illustrator G, Koenekoop. Wel is waar voor 't meerendeel caricatuur-tecke- ningen, doch als zoodanig niet zonder talent De „entourage" der illustraties is meermalen zééÉ dillettantisch. Doch met volharding zal deze tee kenaar wel boven dit iets belovende jeugdwerk uitkomen. De bandteekening schijnt aardig, doch is te zeer op goedkoop effect berekend. 's Nachts Willem de Mérode De kinderen ademenen in hun bedden, En verder is er geen gerucht Dan van onrustige geredden, Die zich verliezen in een zucht Hoe vreemd, dit rijzen en dit dalen Van stille ellende en stille vrêe. Dit samenvloeiend ademhalen Voert alle wereldsch leven meel Den zuiveren lach, liet goed bedoelen, *t Geluk van kinderlijke staat, En, als een damp uit modderpoelen, De smart van hartstocht en van haat. En God hoort toe, en haast te redden, En kerft, en kapt, en brandt en sust! De kindren droomen in hun bedden, En de vermoeiden geeft Hij rust. (Nadruk verboden.2 202 De Spoorzoekers van Geitenbeek iVervolg) Nou atjuus dan't beste hoor, we zullen Joris eens aansturen om te hooren, hoe 't er mee gaat Dat is goedveel plezier alvast *t Was een pijnlijk moment Paul kwam nog even terug. Zullen we jouw spulletjes vast meenemen en zoo lang in de kleine tent bewarendat is makkelijk voor Je Graag, zei Klaas dankbaar voor Pauls vriend schap. Zijn moeder liet de vrienden uit Die Klaèsje, die Klaèsje, zei ze nogeens; (h)ij moet al vroeg leere, datto me ons eige baes niet benne, nietan? Heel vroeg in de morgen werd Paul wakker Het was al licht. Hij had heerlijk geslapen en sprong het bed uit om naar 't weer te kijken. Daar viel niet veel van te zeggen bewolkt in elk geval. De wekker wees kwart over vijf. Nog wel wat vroeg maar dat was minder hij was uit- Stil liep hij naar beneden, waar z'n ontbijt klaar stond. Fluks zette hij thee en zag drie eieren klaar liggen. Dat had Moeder gedaan een hard eitje met zout dat smaakt vast, vannacht op wachtl dacht hij en kookte ze vijf minuten. Na een geweldige hoeveelheid goede raadgevin gen nam hij afscheid van zijn Moeder, terwijl Vader hem nog een extra gulden meegaf toen hij met thee boven- kwam. De paarden waren ingespannen en de Schevening- sche nettenwagen was hóóg opgetast met tenten, kettels, potten, pannen, slaapzakken, proviand en hooi. Van verzamelen bij de Wittebrug was niet veel gekomen, omdat de meeste jongens nu pas hun slaapzak kwamen brengen. Frank had de broodkaarten nog niet voor de helft binnen. Hij noteerde ijverig, doch telkens was er nog iets anders te regelen. Op 't nippertje kwam Paul met de spullen van Klaas aan. Hij had geen kans gezien, eerder te gaan. 't Kon er nog nèt bij! Geweldig, hè! zeiden de jongens tot elkaar. Wout Vrolijk transpireerde nu al, had met de anderen z'n handen vol om alles goed vast te sjorren. Arie, de voerman, klapte met de zweep en hót daar ging de kamo-equipage. De jongens zelf, nog met reuze zakken beladen, stapten er triomphantelijk naast voort Op 't laatste moment kwam Nel, Franks zuster, hem nog achterop loopen. Ze zwaaide met Franks notitieboekje, waarin al z'n kostbare recepten stonden opgeteekend! Een mooie kok ben jij! lachte ze. Of ken je 't wel op de gis? Bij de watertoren wachtte nog een verrassing. Daar stonden Dirk de Niet, Piet Vlak, Arie van der Zwan en Kees Toet, als afgesproken, te wachten. Johstootte Frank Paul aan, Kobussie is der ook bij Ben je betoeterd1 't Zal toch niet! Kobussie was een klein kereltje, dat zoo nu en dan de vereeniging bezocht, doch meestal de boel op stelte zette. Hij was erg zenuwachtig, terwijl hij er wonderlijke ideeën op na hield, soms erg kinderachtig, 9oms erg wijs voor zijn leeftijd, als een oud mannetje. Hij zou zeker weinig bijdragen tot de rust en ordelijkheid in het kamp. Kobussie stapte regelrecht op Wout af. Morgen, Voorzitter! Ik ga toch ook maar mee..* m'n baas vindt *t goed. Ik mag drie dagen vrij! Morgen, Kobus! zei Wout bedaard, doch innerlijk in tweestrijd over de houding, die hij moest aan nemen. En, heb je je broodkaart? Ja, Voorzitter. En, vindt je Moeder 't goed? Ja Voorzittereerst niet en toen wel ziet udat gebeurt wel méérl En zal je niet bang zijn 's nachts in de duinen? - Ik denk van niet, Voorzitteru bent toch de leiderl O wacht, dacht Wout Kobussie stapte dapper mee naast de wagen. Moeizaam trokken de paarden de zwaarbeladen wagen over het kolenpad boven langs de sprang. Frank en Paul, die op de fiets waren, reden een meter of wat lager op het verharde rijwielpad. Het begon al warm te worden en eerst na drie kwartier had de wagen de „overweg" bereikt bij het pomphuis je. Nu zou 't spul beginnen! Even werd er krijgsraad gehouden. Daar aan de overkant lag het pad naar 't kamp! De sprang lag er tusschen als een diepe ravijn. Wel liep er een mul pad schuin naar beneden en aan de overkant weer tegen 't duin op doch dat zou hard werken worden voor de paarden. Als de wagen eens over de kop sloeg? Hadden we aan deze kant niet kunnen kam peeren? vroeg Wout Frank en Paul keken elkaar eens aan en dachten aan Geitenbeek. Er staan hier bijna geen boomen het plekje aan de overkant is véél geschikter. Wat nu te doen? Alles afladen en verder sjouwen? Dat wordt niks, zei Wout En dan vast besloten, tegen Arie, den voerman: Vooruit met de geit! Alle jongens meehelpen, allo! Houdt de wagen tegen, dat-ie niet over de kop slaat Dat hoefde hij geen twee keer te zeggen. Alle jon gens gooiden hun ransels af him jasjes uit en grepen de wagen beet Kobussie stond te grinniken en hield zich op eer biedige afstand. De wagen draaidedaar lag de smalle, steile weg naar beneden 1 Stap voor stap gingen de paarden. De jongens trokken uit alle macht! Toch kreeg de wagen meer en meer gang en al spoedig moesten alle krachten dubbel ingespan nen worden, om de vaart te stremmen. Hó! Hó! HéHó peerd Wel schoten de paarden even in draf de sprang in, doch ze waren behouden beneden aangekomen. Maar nu! Keeren ennaar boven. De voerman stapte af en greep de paarden bij de toom. Alle jongens schaarden zich achter de wagen. Zelfs Kobussie hielp, hielp indirect mee, door met alle macht tegen den achtersten jongen aan te duwen. Onder luide aanmoedigingen begonnen dc paar den hun klim. Ze snóven en zoowel beesten als menschen, transpireerden geweldig. Telkens, als er éven speling kwam, duwden do jongens uit alle macht méé en na een inspan ning, die bijna boven krachten ging, waren ze boven. Rap liepen de jongens terug, om hun ransels en kleeren te halen en al spoedig hadden ze de wagen weer ingehaald, nu de paarden stapvoets verder gingen. 't Leed was geleden! Daar wuifden de hooge boomen en de groene spar ren reeds! Frank en Paul bestegen, ondanks *t ongelijke, heuvelachtige terrein, hun fiets, om de plek in bezit te nemen. Hun hart zwol van tróts toen ze even later tus schen 't groen door, de paardenkoppen zagen ver schijnen, vervolgens de hoog opgetaste wagen, die, schommelend en piepend, heel hun hebben en hou den tot vlak „voor de deur" bracht. Jammer, dat Klaas er niet bij is, zei Paul, 's jonge, dat moet niet meevallen voor hem, met z'n voet in de hoogte Rap werd de kleine tent opgeslagen en alle etens waren en kookgerei in veiligheid gebracht. Wout overhandigde Arie, den voerman, een fleschje spuitwaterlimonado en stopte hem, namens do ver eeniging, een gulden in z'n hand. Hij lachte tegen't „kogel fleschja" en liet 't, in één gulzige teug, naar binnen klokken z'n ruige, bezweette kop, achterover leunend in de roode, doorploegde nek. 't Zat er op! VIERDE HOOFDSTUK Eerste avond en nacht. Kobussie laat trammen rijden en Joris hoort verdachte geluiden Het zal ongeveer zeven uur in de avond geweest zijn toen Dirk de Niet met de boodschap in het kamp kwam, dat Joris in aantocht was. Hij had al een half uur loopen zoeken. Rebus 207

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 10