EN VAN EEN PREDIKANT
In aanraking
met communisten
*t Ie wel niet dikwijle gebeurd. Maar een enkele
keer toch kwam ik in meer intieme aanraking
met de bewonderaars van het Russische régime
In doorsnêe waren het gemoedelijke lui, intellec
tueel goed bij, droomers, die In theorie altfhans
terugdeinsden voor geweld. Idealisten, die werke
lijk meenden met een handomdraai en goede wil
do wereld te kunnen omzetten. Het vrouwelijk
typo was lief tiger in opvattingen dan de man.
Een debat, met één dezer idealistische dames was
vrij vinnig. Ik had me er aan gewaagd, maar ik
moet eerlijk bekennen, geen duimbreed te zijn op
geschoten. Echt vrouwelijk sprong ze van de hak
op de tak en bewoog zich maar steeds aan de
buitenkant, terwijl ik zoo gaarne het beginsel
wilde benaderen. Een lawine van woorden rolde
op me aan, een paar donkere bogen schoten von
ken, wangen en hals kleurden zich, 't heele
lichaam kwam in beweging. Een heel arsenaal van
argumenten werd leeggesleept. De kerk zat nar»
tuurlijk vol huichelaars, 't oude recept, de maat»
schappij was geheel verrot door een stelletje kapi
talisten, de Christelijke regeering kon je cadeau
krijgen en 't eindigde met de lieflijke opmerking
„dat de Staat, dat rotding moest verdwijnen"
Anarchistische tendens dus. Ik poogde maar
steeds van de buitenkant naar het innerlijke af
te dalen. Ze ging er niet eens op in en raapte
voortdurend nieuwe argumenten bijeen. Dit trof
me bijzonder, zelfkennis, menschenkennis, komen
ongeveer niet in aanmerking. Er wordt gespeeld
met valsoh Idealisme en niet beseft dat verkeerde
toestanden toch hun grond moeten hebben in
verkeerd mensclielijk handelen. De massa wordt
yoor onschuldig gehouden, bij enkelen ligt de
schuld. Jaag die enkelen weg en 't probleem is
opgelost. Oppervlakkig idealisme, in den grond
veel minderwaardigheidsbesef, gelijk bij de
vrouw met wie ik waagde te debattoe ren, een
hart vol haat en begeerte om degenen die nu
boven zijn straks te trappen. Want dit is waar,
het proletariaat haat degenen die meerder zijn
niot zoozeer om het bezit als wel om de macht.
De Ohristelijke Besturenbond waarvan ik het
genoegen had voorzitter te zijn, had een openbare
vergadering uitgesclireven met debat Zonder
do bat kwam or geen mens oh van de andere zijde,
met debat had je gelegenheid aan andersdenken
den het Christelijk beginsel hekend te maken.
Een van de voormannen der Christelijke Vakbe
weging zou sproken. Op den bepaalden avond
stroomde de zaal vol, velen stonden. Als een
eilandje in de zeo was het getal Christelijke ar
beiders tUBsbhen de rooden. Wat een verschil
toch in getalsterkte. Onze mannetjes waren pre»
sent, toch was de verhouding een tot vijf. Een
handjevol Christenen, daarnaast zoovele mannen
cn vrouwen in de arbeiderswereld, soms van
christelijke huize die met alles bobben gebroken.
Jonge kerels, fanatiek, die 't ouderlijk huis ver»
lieten omdat ze het in de christelijke sfeer niet
konden uithouden. Een brute vent, wiens moeder
me meedeelde dat hij gedreigd had als zij voort
ging mot bijbellezen te zullen gaan vloeken. Wij
hebben nog zoo weinig begrip van de haat die
hecrscht tegen den Heore en Zijn Gezalfde. We
lezen er van, krijgen oven kippcvel en gaan dan
weer voort onze medegeloovigen te stichten. Toch
ligt hier eed enorm probleem dat om oplossing
vraagt: hoe bereiken wij de massa der goilloozen-
Natuur] ijk niet in die kerk, daar zetten ze geen
voet, maar hoe zullen we door de kerk naar
buiten treden. Met een enkele klop van den hamen
hield 't geroezemoes op. Toch kreeg ik een eigen
aardig gevoed bij 't spreken van m'n opening»»
woord. Een dominé in gczelsdhap van honderden,
die in hun hort misschien eenige waard coring
hadden voor den persoon, maar 't ambt bespotte
lijk vonden. De vergadering werd met gebed ge
opend. Een Klein getal stond op, de rest bleef
eittcn. 't Was stil en rustig, eerbiedig.
De leider der Christelijke Vakbeweging kreeg
't woord en zette helder uiteen beginsel en door
werking daarvan op maatschappelijk gebied. Met
aandacht werd geluisterd. Voor het debat gaven
zich twee communisten cn een socialist op.
Kalm, netjes werd van gedachten gewisseld.
Ik kende hen beiden, een van hen van christe
lijke huize, had vroeger zelf het evangelie uit
gedragen. Hij deelde mede dat hij zich vergist
had in z'n jonge jaren. Tor goeder trouw had hi|
gedwaald, mieenenöe dal er een God was, maar
't leven had hem getoond dat God niet bestond.
Er was wel een God, maar die God was dei
mensoh zelf, het beter ik dat in hem woonde. En
die God in ieder mensoh moest zich kunnen ont
plooien, die had recht op leven en geluk, daar
mocht een ander niet over heersehen. En dei
arbeiders vormden de massa die gekoejemeord
werd, die konden geen bestendig geluk vinden.
Heel zoetig werd wel geleerd dat 't geluk niet zit
in geld en een mooi huis, maar dat was larie.
Hij wilde dan allen die in een mooi huis wonen
Vriendelijk vragen een tijd te ruilen met hen die
in een arbeiderswijk bivakkeerden. De kerk was
klasseinstelling, domper voor de arbeiders. En
van bloed dat gevloeid had moesten de Christe
nen liever niet praten. Oceanen van bloed Ihad de
kerk laten vloeien, niewaar jonges? Applaus en
geroep bevestigden de vraag. Ik hamerde even
zachtjes, waarop de vijand van het Christendom
z'n plleidooi voortzette, 't Was toch een wanhopig
iets de wereldrevolutie te willen tegenhouden.
Do menschheid was bezig zichzelf te bevrijden en
op bloedige wijze behoefde het heelemaal niet.
Hij cn z'n partijgenooten bedoelden het geluk
van ieder mensch, een samenleving van gelijke
rechten. Die was er nu niet, de justitie was klasse»
justitie, er werd met onderscheid gehandeld. Toch'
zou 't niet lang meer duren of ook in Nederland
zou de dag van bevrijding aanbreken. De groote
profeet Marx had goed gezien en moest worden
geloofd. Marx en de profeten van het Oude-Testa
ment stonden op één lijn. De dag des Hoeren was
de komende dag van maatschappelijke verlossing.
Op z'n opmerkingen volgde een donderend
applaus. De ohrisbelijken klapten niet, hadden
gevoeld de groote afstand, enorm verschil in be
ginsel en uitgangspunt
De revisionistische socialist, minder bespraakt,
wilde ook een paar opmerkingen maken.
't Ging hem niet vlot af, hij had weinig bijval.
Do communisten verweten z'n partij halfheid.
Onze kleine huisvriend,
de kanarie
De spraakmakende gemeente heeft het kleine,
lieve diertje dat met zijn toere gele lijfje en helder,
vriendelijk gezang zoovele onzer binnenkamers
opvroolijkt, den onpoëtischcn naam van „Piet" of
„Pietje" gegeven. Men zou bijna zeggen: elke
andere naam was beter geweest, ware het niet,
dat dit sierlijke, fijne vogeltje zijn onsierlijke
naam als het ware zelf gékozen had. Immers roept
het zelf tallooze malen op een dag zijn vriende
lijk „piet, piet, pie-iet" de kamer ih, en wie zou
het dan nog kwalijk kunnen nemen dat zijn naam
zoo prozaïsch lijkt? Het diertje-zelf maakt er
poëzio van!
Hoe wij aan onzen kanarie gekomen zijn?
Zooals zijn helle pakje ons al vertelt, komt hij
uit tropisohe streken, van de Kanarische eilanden,
die aan hem zelfs hun naam te danken hebben.
Wat niet ieder weet is, dat de Kanarische eilan
den oorspronkelijk groene kanarie's opleveren.
Eerst na enkele geslachten worden de vogels vol
komen geell
Weldra begonnen de geïmporteerde kanaries niet
alleen geler, maar ook grooter en zwaarder te
worden dan hun stamhouders, hun tint cn vorm
begon te varieeren. Van lieverlee ontstonden de
verschillende variëteiten, welke wij nu kennen.
De zoo bekende Saksischekanarie, die uitslui
tend voor den zang gekweekt wordt, en die eigen
lijk in den Harz wordt geteeld, heeft allerwegen
door zijn prachtigen zang een grooten en wel
verdienden roem verworven.
De Ilarzer kweekers besteden aan hun pupillen
de grootste zorg. De jonge kanaries krijgen formeel
„zangles" van solozangers, aan wier zang-vervol
mak ing de kweekers hun beste krachten wijden.
Zelfs doet het watcrorgcl bij de zanglessen dienst.
De zang van zoo'n kanarie-voorzanger grenst aan
het ongelooflijke, dit diertje is in den vollen zin
van het woord een meester in zijn kunst. Men kan
dit zich gemakkelijk indenken, als men een echte
Harzer kanarie hoort. En toch is dat maar eea..._«
leerling!
Niet alleen zijn de Harzer kanaries uitmuntende
zangers, maar ook zijn het echt vriendelijke, hui
selijke diertjes, die hun bezitters door hun aan
hankelijkheid en intellect een telkens weorkeerend
Da/t hadden ze getoond in 1918, hoe revolutionair
of ze waren. Door hun schuld was alles mislukt.
Ook van Christelijke zijde werd hij in 't hoekje
gedrongen, zoodat hij tusschen beide uitersten
't minste figuur maakte.
Schamper gelach maakte de zaak voor hem nog
moeilijker en 't beste wat hij doen kon, was
Verder z'n mond houden. Met dankzegging werd
gesloten. Na afloop ging ik aan den slag met één
der communisten. De vergadering had me ge
prikkeld, een zekere lust gegeven om met hen
verder te gaan. We daalden af tot de diepste pro
blemen van het leven. Hij putte z'n wijsheid uit
Büchner, Haeckel en consorten, toonde goed bele
zen te zijn. De wetenschap had alles weggevaagd
en daarom wat in den Bijbel stond was ver
ouderd, weerlegd. Hij begreep niet hoe bestu
deerde menschen de Bijbel voor waar konden
aannemen. Hij beweerde zich gelukkiger te ge
voelen dan vroeger toen hij wel geloofde. Toen
had hij angst en vrees, nu leefde hij zoo blij en
vrij als maar kon. Vrijheid was 't hoogste
geen staatsbanden, geen huwelijksbanden,
geen banden in welken zin ook, die stonden het
geluk in den weg, een mensoh moest zich kunnen
uitleven, en z'n innerlijk, z'n natuur was in zich
zelf goed. De duivel bestond niet, was als boeman
Uitgedacht En nu kon ik wel begrijpen, dat hij
op geestelijk gebied m'n vijand was. Ik stond
het geluk in den weg, daartegen moest hij op
treden. Hij zou me als godloozo bestrijden wat
hij kon, niet uit haat maar uit liefde voor de
menschheid.
't Was alles hol idealisme, quasi wetenschap
pelijk, sofistisch geredeneer, buiten de werkelijk
heid om. Uitbeelding van den mensch overgela
ten aan zichzelf, die vleescheüjk genot vooc
geluk aanziet cn geen begrip meer heeft van den
Onzienlijke die door de zienlijke dingen spreekt
Idealisme dat de chaos oproept, een chaos van
ontucht en dierlijk zich uitleven, degeneratie in
den meest volkomen zin.
genoegen bereiden. Geen wonder dan, dat zij zoo
algemeen geliefd zijn.
Er is ook een zeer groote, zgn. „Hollandsdhe"
kanarie, doch deze wordt hoewel de naam het
tegenovergestelde doet vermoeden maar weinig
in Holland gekweekt. Meest in Frankrijk, en wel
in Roubaix en Parijs.
De Engelschen geboren kweekers van dieren!
kweeken o.a. een zeer slank soort, de Yorkshires,
die, naar men zegt, „als door een ringetje te
halen" zijn! Er worden nog vele andere soorten
in Engeland gekweekt
Wil men zich een uitstekende ras-kanarie aan
schaffen, dan dient men wèl toe te zien tot wie
men zich wendt. Er wordt lang niet alleen uit
liefhebberij zeer veel op eigen houtje gekweekt
en dit kweeken leidt zeer vaak tot minderwaardige
resultaten. Den echten kanariekweekers staat een
kundigheid en ervaring ten dienste, waarover do
amateur in do verste verte niet beschikken kan.
Doch ook voor het zuiver houden van een ras
echte kanarie is kennis noodig. Hoe vaak, hetzij
door onvolledige voeding, hetzij door verkeerde
plaatsing of een andere fout in de behandeling,
verliest de zang den vollen, ronden en beschaafden
toon. Straatrumoer en andere ongewenschte ge
luiden kunnen oorzaak zijn dat do schoonheid van
de zang vermindert of verbastert; niot zelden
treedt in meerdere of mindere mate heeschheld op.
Maar bovenal snel wisselende kamertemperaturen
en tocht zijn vijanden van de kanarie.
Gelukkig verzachten de zeden der menschen ten
opzichte van de dieren meer en meer. Het besef
iwordt steeds algemeener, dat. wie een dier (hetzij
hond, kat of vogel) als vriend in zijn huis houdt,
er ook in hooge mate verantwoordelijk voor is.
Liefde alleen is niet genoeg. Er hoort kennis bij.
Het zij dan ook ieder dierenliefhebber met aan
drang aanbevolen, de geringe moeite te doen zich
door een betrouwbare handleiding op de hoogte te
stellen van de juiste behandeling van zijn dier
hijzelf zal van deze moeite de vruchten plukken!
,Ten slotte hlijft nog de vraag of het wenschelijfc
en good is, dieren noodeloos in gevangenschap te
kweeken. Doch dit is een vraag, waar verschillend
over gedacht wordt, en the ieder ten slotte uit
sluitend voor zichzelf te beantwoorden heeft, naar
eigen inzicht en gevoelen. Vast staat, dat de
vriendschap met dieren over het geheel zeer toe
neemt, en mot het toenemen dezer vriendschap zal
de oplossing van dit vraagstuk zoo niet gevonden,
dan toch benaderd worden.
190
HET VERHAAL VAN DEZE WEEK
UIT DE WIJKVERPLEGING
door
Zuster Sonja
Lena's trouw
Midden in zijn werk was het plotseling gekomen,
hot vreeselijke. Even had Gijs maar gehoest en
proefde hij een bloedsmaak, onmiddellijk gevolgd
door een heftige bloedspuwing. Zijn kameraden
hadden hem voorzichtig neergelegd tusschen bal
ken en steenen, op wat stroo, maar lang konden
zij niet bij hem blijven; de ploegbaas hield van
opschieten, dus waren zij weer aan het werk
getogen.
Na ecnigen tijd kwam de baas eens kijken. Onwil
en medelijden vertoonden zijn trekken.
„Je moest maar naar huis gaan, Gijs! Dat wordt
niks meer, jongen!"
Gijs werd overeind geholpen, doch stond eenigszins
wankeL
„Wacht, ik zal even zien of ik iemand heb, die
met je mee kan gaan."
Een klein duvelstoejagertje kreeg bevel Gijs naar
huis te brengen met de vermaning: „Maar je komt
als de gesmeerde weerschoen terug! Versta je?"
„Ik versta, baas!"
„O zool Nou, het beste, Gijs! Hou je maar taai!"
„Ja baas!" fluisterde Gijs terug. O, hij dorst bijna
niet te spreken, zoo doodsbang was hij voor dat
griezelige.
„Leun maar op mijn!" zei Jaapjc parmantig.
Gijs probeerde, maar het jongetje was zooveel klei
ner dan hij, flinke, jonge man van drie en twintig
jaar; bovendien dat tengere schoudertje zou be
zwijken onder zijn last.
Langzaam sukkelde Gijs naar zijn huis, dat geheel
aan den anderen kant van het dorp lag. Hoe kwam
hij nog thuis, want al kon hij loopen, hij gevoelde
zich doodmoe en buitengewoon slap. Soms moest
hij, trillend even stilstaan om wat uit te rusten.
Was hij maar tiiuis, bij moeder, lag liij maar
op bod. Wat zou moeder schrikken cn vader, als
hij vanavond thuis kwam. O, o, nu dien heelen
zonnigen Breedeycldscheweg nog afloopen en dan
zou hij maar het Kerkepad nemen, daar was ten
minste schaduw.
Met groote inspanning volbracht hij den tocht
,,Jurrekes van Marante! Waar kom jij vandaan?
Wat heb je? Ben je ziek?" vroeg de moeder met
schelle stem.
Gijs behoefde geen antwoord te geven, want een
hoestbui bi-acht weor een golf bloed te voorschijn.
„Gijs je gaat niet dood, hoor! Gijs ik waarschouw
je! Kom hier, in de bedstee!"
Zonder zijn bekalkte schoenen en stoffige klecren
te kunnen uitdoen, weixl Gijs de bedstede ingewipt
Ach, het kon hem nog niets schelen wat er wei
of niet met hem gebeurde als hij maar mocht
liggen! rusten was nu alles voor hem.
Zijn hoofd was zoo raar, net of zijn beenen telkens
de hoogte inwilden. Wat had hij nu toch ineens?
Hij begreep er niets van; zoo goed gegeten den
laatstcn tijd, hoewel, hij was wel steeds magerder
geworden, maar dat was toch zeker geen ziekte?
Wat zou Lena het ellendig vinden; vandaag over
acht weken zouden ze trouwen. Nu, dat kon nog
wel, acht weken was een heele tijd. Over een dag
of drie zou hij wel weer aan zijn metselwerk kun
nen gaan. Hij zou het haar maar niet zeggen van
dat bloed meisjes vinden bloed altijd eng......
Nu oen mooi gezicht was het ook niet!
Daar kwam moeder, met een paar dekens om
hem toe te dekken.
„Nee, moeder!" protesteexdc Gijs zwak, „het is hier
al zoo heet!"
„Hindert niet, jochie; je moet uitbroeien!"
„Laat ik me dan eerst even uitkleeden."
„Dat komt wel, jochie, nou blijf je stil logge cn
zweete. Hier heb ik ook nog een wanne „kruk"!"
Ach, de arme jongen bad geen kracht meer zich
te verzetten tegen den stex-ken wil zijner moeder.
Maar het was niet uit te houden, midden op een
hccten, zomerschen dag aangekleed op bed te moe
ten liggen met drie dekens en een warme kruik.
Moeder wilde hem niets van zijn kleeren uittrek
ken; hij- moest eerst wat „stoven in zijn eigen
damp", dat was zoo goed, had buurvrouw gezegd.
Een wollen kous om je nek was ook zoo best,
maar dat waagde ze nog niet, omdat ze hem dan
kou moeten bewegen, want de kous moest van den
zieke zelf zijn; zoo van de voet om den hals. O,
wonderen waren er door kousen verricht!
Den dokter te lialen daaraan dacht de moeder
geen moment; zij zou haar jongen wel genezen
wie zou dat nu beter kunnen: de eigen moeder of
een vreemde man? Een dokter verbood ook altijd
de beste dingen—...
Intusschen stonden den zieke de parels zweet op
het golaat; het was in het kleine vertrek een
dicht: „Ik houd mijn belofte voorloopig nog in
portefeuille".
Wilma geeft geen antwoord op de haar gestelde
vragen, iets wat ook andere medewerkers(sters)
aan dit „Geschenk" deden: zij geeft eenvoudig
een beschouwing over „De Lichte Nacht" cn wat
daarmee samenhangt en bewijst daarmee dat zij
de „evangeliste" onder onze roman-auteurs mag
genoemd worden; een kloek stuk, waarin haar
Christelijk geloof cn vitaal idealisme onverbloemd
beleden wordt, on tegelijk Biaar boek nader tot ons
wordt gebracht
Toevallig vinden we de portretten van Wilma cn
Alie van WijheSmeding tegenover elkaar ge
plaatst Ik zie daarin meer dan een toevalligheid:
die beide vrouwen zijn uiterlijk en innerlijk anti
poden, hetgeen zich zoo klaar manifesteert in hun
work.
De lust bekruipt me, nog heel voel te zeggen van
dit „Geschenk". Maar ik moet me haasten naar
een behoorlijk slot, omdat ik al maar bang ben
bet gegeven paard te critisoh in de bok te zien
Alie van WijheSmeding beklaagt zich over de
critiek, noemt bedektelijk de naam van wie
haar duchtig afkamden en vraagt clementie voor
haar „Harlekijntje'hier voor kort bespioken,
opdat het spoedig een 2e druk beleve
Ik las met veel interesse wat Anthonie Donker
bijdroeg: een nog al zwaar-op-dc-hundsch artikel,
waarin wij Tusn goed kunnen obsorveeren; hij is
heel wat sympathieker dan de puberteitrverheer-
lijkende en monumenten-schendende Forum-
schreeuwers ter Braak, mitsgaders du Pcron en
Jan Greshoff, wiens geestig antwoord op do vijf
vragen je overigens smakelijk lachen doet.
Gerard van Eckeren (schrijft hij niet meer?) ver»
haalt van zijn jeugd; orthodox opgevoed, klein
zoon van den oud-resident van Timor, Esscr, die
„naar het strenge gebod van een „na-ijverig God"
in zijn tijd alles verlaten had ora Jezus te volgen
en als straatprediker op de Haagsniie pleinen,
bovenop een simpelen keukenstoel, de Blijde
Boodschap te verkondigen".
Geraid van Eckeren (Maurits Esser) leidt ons
hier in 't geboortehui: van z'n „Ida Westerman",
dat hij z'n beste boek noemt: hij schreef met dat
boek een schoon en lief verleden van hom ét.
Indertijd noemde men deze roman een „vroom",
ook wel een Christelijk boek. Terecht zegt v. E.,
dat dit niet juist was; 't werd zoo genoemd omdat
de schrijver onbevangen weergaf het leven van
een vi'oom meisje, dat haar aai'dsche liefde ver-
loochende nn des gcloofs wille. Voor den klein
zoon van den straatprediker was dit boek een
antwoord op do roep van het grootvaderlijk bloed,
om deze beeldspraak nog eens te gebruiken.
Daarom werd het zoo'n goed, zoo'n eerlijk boek
Heeft Van Eckeren door dat bock indertijd niet
zijn eigen onvervuld heimwee tijdelijk weten te
stillen?
M. J. Brusse heeft een ietwat wonderlijk stukje
over „Godsdienst in do Zandstraat" en Dr. Abra
ham Kuyper. Is hier niet oen luchtje bij vim een
holle kies? Ofmaar ik denk weer aan het
spreekwoord *an zooeven.
Eén opmerking nog:
Alie van WijheSmeding vi-aagt: Wie van de
lezers, de lezci'cssen, weet die titel nog van mijn
eerste bock? Wie heeft dat gelezen?
Ai, ik bid U, haal mijn boek s.v.p. uit do diep©
put der vergetelheid!!
Degenen die mij de titel cniets van den inhoud
kunnen opgeven, zal ik in een of andere se
rieuze voito, ton beiwijs van mijn erkentelijkheid
(verstrekken. Mijn adres is: Alie vim WijheSme
ding, Vcncdiün 7, Punnerend.
Lezers (essen), ik weet dat het censte boek het licht
zag hij „Libertas", Rotterdam 2). Wie de schrijfster
•wil inlichten, weet nu do weg
Do uitersten raken eikaar.
9) Heette het niot: Uit hot Visschorslovcn?
onhoudbare temperatuur geworden, nu alles dicht
was uit angst voor tocht en het fornuis lustig
brandde omdat moeder moest strijken.
„Moeder, het is niet te doen!" pufte Gijs, de
dekens van zich afwerpende.
„Jochie, Gijsie," waarschuwde de vrouw, „pas toch
op, beweeg je niet, anders roep je den dood aan!"
„Ja, maar op deze manier ook!" mopperde Gijs.
Ineens stond hij op den kalen, houten vloer en
stroopte zijn morsige kleeren af, wierp de dekens
op een stoel, gleed de bedstede in en trok het
smoezelige laken over zich heen.
„Als je nou doodgaat, kan je gerust zeggen: ,,'t is
m'n eigen schuld!"" jammerde moeder.
„Ik zal gauw een koeientnart halen, misschien kan
die je nog x-edden."
„Hoelang moet dat erop, moeder?"
„Tot de damp eraf slaat!"
Bedaard cn resoluut hervatte ze haai strijkcrij,
die ze had moeten onderbreken. Telkens editor
controleerde ze Gijs' bewegingen.
Een kwartier verliep ondei- zuchten en steunen:
Gijs had het zeer benauwd, zijn gelaat was hoog
rood gekleurd.
Met een plotselinge beweging rees hij overeind,
greep met heide handen naar zijn keel en rukte 1e
wollen kous af. Een hoestbui volgde, zoo heftig,
dat zelfs de moeder niet wist wat ze moest doen.
Doodmoe viel Gijs weer achterover. Het groene
compres was afgegleden; Gijs wierp het naast zich,
op den grond
Vier kinderen kwamen inmiddels uit school, eerst
verwonderd, dat Gijs in hun bedstee lag, doch al
spoedig gewend aan die nieuwe situatie. Ze voch
ten en krakeelden weer even hard als gewoonlijk;
alleen misten ze nu do bedstee, waarin ze anders
zoo lekker konden spelen.
Gijs lag met .gesloten oopen, ach, hij had zoo'n
barstende hoofdpijn en de borst deed hem zoo zeer.
Bij dit alles kwelde de warmte hem bovenmate
en als gehamer in zijn arm, gepijnigd hoofd, voelde
hij het lawaai van do kinderen cn de kijvende
stem van moeder, die de orde trachtte te bewaren.
O, hij snakte naar koelte cn een weinig stilte,
maar begrijpende, dat die wensch onvervulbaar
was, probeerde hij geduldig te blijven.
Tegen den avond werd zijn positie in de bedstede
er niet beter op. Sliepen er gewoonlijk vier kin
deren in nu werden cr twee naar den zolder
gestuurd om in het bod van Gijs te slapen, doch
de kleinste twee kleuters kreeg hij naast zich.
Gijs ontging ook niet het beloofde geitenaftrcksel,
maar zijn maag protesteerde op de duidelijkste
manier cn weigerde ten eenenmale het vreemde
vocht te verwerken. Hierdoor werd de benauwd
heid weer grooter; het hoesten en opgeven erger.
Dien nacht kon hij geen oog sluiten, ach, hij
voelde zich zoo ziek.
Moeder was reeds bijtijds opgestaan, want vader
moest vroeg op zijn werk zijn. Vóór hij ging kwam
hij nog even nuar zijn jongen kijken. De vader
schrok van Gijs' vermoeid uiterlijk cn raadde zijn
vrouw ten sterkste aan den dokter te laten ko
men; Gijs was toch zeker nogal ziek. Moeder be
loofde het; ook zij was niet tevreden over den
toestand.
Nog voor den middag verscheen de dokter. Toen
hij bij het onderzoek van den patiënt do groene
sporen ontdekte van het „compres", was hij niot
eens erg verwopderd; do mest dor dieren was zeer
in trok bij zijn dorpelingen en niets was bij
machte hen van hun onsmakelijke gewoonte af te
brengen en dit was nog niet eens het orgsto!
Kwam hij niet bij een vrouw vandaan, die met
haar boenen, bedekt mot uitslag en gezwellen, in
een emmer vol levende paling zat?
Het onderzoek van den zieke bracht een uitge
breide longaandoening aan het licht. De arts zag
in, dat Gijs een bron van besmetting was in deze
omgeving do kindoren, die in dezelfde bedstee
sliepen do wonderlijke opvattingen der men
schen wat hygiëne betrof nee, Gijs kon niet
thuisblijven.
Daarom deed hij den toestand gevaarlijker voor
komen dan hij al was, ja, hij beweerde, dat als
Gijs niet spoedig ging, hij binnen zeer korten tijd
zou sterven.
Hoewel ze nog lang tegenstribbelde, gaf do moeder
toch eindelijk toestemming. Als zijn leven er van
afhing moest Gijs maar naar het ziekenhuis in de
stad. Of zo er met haar man nog over moest
spreken?
„Wel neenet!" Die zou het wel zien en als van
avond I,cna, het meisjo van Gijs kwam, zou moe
dor het ook wel aan haar vertellen. Lnna diende
in de stad, dus die kon Gijs 'e Zondags wel eens
bezoeken, „vaker dan wij, want voor ons soort
187,