HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT om Licht Zc had met Puschen belijdenis afgelegd cn was heel plechtig bevestigd in de gewijde ure in de mooie oude kerk. Met de anderen, jonge vrouwen, jonge mannen, had zc antwoord gegeven op de gestelde vragen. Allen zeiden te geloovcn in God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, allen beloofden de zonden te zullen verzaken en hun Heiland te zul len volgen in voorspoed en tegenspoed. De groote schare was onder den indruk, men vond een be vestigingsure altijd plechtig en mooi, iets bijzon ders. Andere diensten waren gewoon, zoo'n ure was eens iets aparts. Je zag 't aan de beweging vooraf. Stoelen werden aangesleept, een transpi- rccrende koster en z'n assistent deden bovenmen- schelijkc pogingen ieder een plaats te geven. Prachtig gezicht die stampvolle kerk. Onder de schare velen, die jaren geleden belijdenis hadden gtxiaan en weinig meer waren teruggekomen. Over de menschcn heen golfde de orgelmuziek, drong door tot de harten. Het donker dreigend klanken spel greep velen aan. Forsch zette de gemeente in en zong uit volle borst Of spel cn gezang voor God veel waarde zou heb ben was een vraag, die even door me heen schoot. Ik kon niet hooren of in alles ziel lag, dat kan God alleen. Want enthousiasme van ©cn oogenblik is nog geen diepte van ziel. Ik was overtuigd dat allen het goed meenden, tenminste voör een mo ment, maar ik twijfelde er aan of ieders hart door Gods geest omhoog werd geheven. Want do praktijk leerde dat bij menigeen hot vuur spoedig doofde, fk wist het vooruit, straks bij ouderen een paar tranen, bij jongeren ontroering cn dan het langzaam wegzakken van godsdien stig verlangen om plaats te maken voor den drang van het vlakke, alledaagsche leven Maar de bevestigingsure was plechtig, de jonge vrouwen zagen cr keurig uit, alles nieuw, tot zelfs de portcmonnaic waarin het offer lag, de jonge mannen in 't donker, sommigen met witte das, alles echt stemmig, en ze zongen zoo keurig apart, t was waarlijk om koud te worden van ontroering. Rn 't vers was ook toepasselijk: Jezus Christus wij geloovcn, Wij erkennen U als Heer. Vlak voor don kansel had ze gestaan, tusschen de anderen, haar stem had zich gemengd mot dc MEI Jan H. de Groot Ze liepen lachend door het land, Een lentedag in Mei. De blommen glommen in de zon In frissche groene wei. En d' ééne hand zocht d' andre hand, En 't ééne oog, het andre, want Och, 't was nu eenmaal Mei. Toen klonk 't ondeugend plagend „Heb jij mij lief?" „Jij mij?" Ze stoeiden lachend in het land. Een zonnedag in Mei. De vogels zongen in de lucht Hun keeltjes schier voorbij. En d' eene mond zocht d' andre mond, Zü vlijden zich op groenen grond. Och 't was nu eenmaal Mei. Toen klonk 't ondeugend plagen „Ik heb je lief," „Jij mij?" Ze gingen mokkend door het land, Een Maartschen dag in Mei. En wind en regen joegen neer. En sloegen alle blomkens zeer, Weg was die zonnewei, Hun voeten stampten op den grond, De spatten vlogen in het rond. En geen van twee was bly. Toen klonk het aarz'lend vragend „Heb je me lief?" „Jü my?" velen toen ze het „ja" uitsprak. Zo had meoigc- zongen uit het nieuwe, kleine, verguld op snee gezangboekje, geschenk van moeder. Een eigen aardig kind op de catechisatie. Lang, blond meisje uit eenvoudig milieu met wat allures van deftig heid. Het uiterlijk was altijd op buitengewone wijze verzorgd, haar verzorgd tot in de puntjes, kleeren naar de laatste mode, handen voorbeeldig in stijl. Ik vond 't niet bepaald een aantrekkelijk type. Het gemaakte, quasi deftige kon me niet be koren. Ze was ingedeeld bij een klein clubje meis jes even oud als zij, die ze erg uit do hoogte be handelde. Ze kwam altijd alleen binnen, ging al leen op de fiets weg. Het onnatuurlijke was voor de anderen een strui kelblok. Niemand begeerde haar vriendschap, met lichte spot werd ze bekeken en behandeld. Vra gen deed ze niet veel, een enkele maal kwam het sellerp naar voren, dat zo niet alles zoo maar kon geloovcn. Ze had bezwaren tegen het geloof, tegen den Bijbel. Als ze een enkele keer, tamelijk bits, met kleur op 't gezicht, een vraag er uit geslin gerd had, trok ze zich weer voor een tijd terug. Makkelijk te beoordeelen was ze niet. Kennisma king met do familie gaf me licht, 't Karakter was van vader, milieu eenvoudig cn toch sterk per soonlijk besef, gepaard aan helder verstand. Hij had 't een eind in de maatschappij gestuurd, een best stuk brood. Ook in hom iets deftigs, 't trap» pant scherpe, op een afstand houden. Moeder moer sloofje, praatziek, hoog tegen man en kinde- ron opziend. Belijdenis en bevestiging waren voorbij, het leven ging de toepassing vragen. Sommigen worden uit 't oog verloren, een zeker percentage is alle be loften spoedig vergeten, enkelen blijf jo volgen. Onder die enkelen was de blonde catcchisantc, dio begeerte had het onderwijs verder te volgen. Aan dc buitenkant deed ze net alsof 't haar om meer ontwikkeling wa3 te doen, groot gaf tc op van haar drang om kennis to vergaderen. Ik vroeg me zelf af of dit icvcn diepte had. School achter al dat deftige en gewichtige gedoe mogelijk een waarachtig verlangen om God cn Christus te kennen? Of was alles vernis aan de buitenzijde en van binnen niels dan holheid en leegte? Vragen cn praten hielp niet veel. Wat in den mensch zit komt er meest pas uit als dc levensgang heel diep is. Praten is zoo gemakkelijk, getuigen in moei lijkheden is pas 't echte. Er zijn zooveel vrome pratens cn gewichtig doen- den, die absoluut geen geestelijk leven kennen zou zij er toe behooren? Ik waagde mc schoorvoe tend aan een diagnose. Dat 't loven met God heel diep was geloofde ik niet. Leven met God in den vollen zin openbaart zich niet in opgeschroefdheid cn geestelijke koude drukte. Zou er misschien ach ter al die drukte, angst schuilen, angst voor het leven, angst voor den Eeuwige? Als ik het haar gevraagd had, zou zc natuurlijk neen hebben gezegd. Bang? Waarvoor? Ze deed toch zeker geen kwaad? Ze was toch oen hoog staand meisje; hield zich op een afstand van het lage. Zij, meisje van ontwikkeling en deugd, nee, inaar, hoe kon de dominee dat onderstellen? Toch vermoedde ik dat er angst moest zijn, donkerte, onrust. Als dat zoo was, wist ze hot handig te maskccrcn, maar ze liep gevaar in het holle onna tuurlijke onder te gaan. Een paar keer was ze niet op de voortgezette cate chisatie verschenen. Ik ging informceren cn moeder vertelde me, dat 7.0 kou had gevat cn erg aan 't hoesten was. Hoe of ik haar dochter vond, al zei zc het zelf, 't was ccn buitengewoon meisje, hield zich nooit met anderen op, wist wat ze wilde en kon zich overal presenteeren. Ze had iets deftigs over zich, iets echt keurigs, je kon met haar voor den dag komen. Echt moederlijke interpretatie, die gewoonlijk on deugden tot deugden weet te maken. Ze was ook erg godsdienstig; was op don dag der bevestiging stil geweest, niettegenstaande ze toch met heel wat geschenken was begiftigd. Dut stille bracht ik in verband met den dieps ton grond, de angst, de twijfel, het onzekere. Zc hoestte erg, verdacht, moeder werkte wat mot abdijsiroop en hoopte dat het wel spoedig zou overgaan. Maar do hoest ging niet over, Ik wees op de nood zakelijkheid van oen dokter. Patiënte zelf ver zette zich, wilde niet ziek zijn, voelde toch dat ze slapper werd. 't Weer werkte ook niet moe, 't was December, mistig, guur. Dc dokter constateerde longaandoening, acute tuberculose, 't Ging heel snel achteruit, sanatoriumpoging faalde geheel. Zeer vermagerd kwam zo terug cn ging liggen om niet meer op te staan. Het opgeven verergerde, Je zog het jonge leven wegvloeien cn 't lichaam ge sloopt worden. Naar den mensch gesproken was er geen hoop meer, de levenslamp ging uit, de olie raakte op. Op een morgen heb ik de pijnlijke vraag gedaan, of ze klaar was voor de eeuwigheid, bereid om te sterven. Na oogcnblikkcn van stilte kwam hot cr uit, terwijl ze rae angstig aanzag, dat zc zoo bang was en geen licht had. Ze had weinig be hoefte om te bidden cn voelde toch dat het leven wegvloeide. Dus toch angst als kern, het gemaakte, onnatuur lijke verdween, en een smeekende ziel bleef over. Menigmaal zijn de handen gevouwen en is gcroo- pen om licht, ccn 6traal van Gods genade in 't donker van dat zielelevcn. Alle gebeden vertolkten den diepen nood, waren geboren uit de angst, waren een roep om het licht der wereld, Jezus Christus, om bereidheid ten opzichte van de eeuwigheid. Langzaam brak het Licht door, ze kon spreken van een schemering, van omtrekken flauw waar neembaar, het begon te groeien. Op haar sterfdag moest ik weg, haar laatste roepen was om Licht, om Christus. Op een mooien Meidag stonden we om de groeve. Op 't kerkhof was seringengeur, pracht van uit bottend leven. In do aarde daalde een uitgeteerd lichaam, omhulsel van een ziel, die op 't ziekbed zichzelf werd en uit de diepte leerde roepen. Zij ging naar de eeuwigheid van Licht, naar Hem, die alleen waarachtig is. De bede om licht was verhoord. Het leven was ook voor haar geweest de gelegenheid om waar achtig te belijden, 't Is in de kerlc gemakkelijk te zeggen, eerst in do levensdieptcn komt de echte belijdenis tot haar recht. Kinderen van licht en lucht Do duif is een algemeen bemind wij kunnen wel zeggen: huis dier, al is het haar grootste lufet zich in vrijheid te vertreden en vooral (o on vergelijkelijk schoon gezicht!) op zomeravonden in groote vluchten rond te scheren in de stralen der ondergaande zon, die den onderkant hunner vleu gels als zilver blinken doet. En welk een aardig gezicht is het, de groote groe pen duiven in sommige onzer groote steden te zien vroolijke, onbezorgde, vertrouwelijke m.cn- schenvrienden in 't gewoel eener moderne stad, maar nauwelijks, en heel op hun gemak uit den weg gaand voor voeten en wielen...... Er zijn menschen, die beweren van vogels te hou den, en ten bewijze van hun liefdo toonen zij u een papegaai, een kanarie, een paar kleurige par kietjes of teerc rijstvogeltjes in oen kooi. Dat is tot daaraan toe, hoewel men er verschillend over d?nkcn kanMaar er zijn ook „dierenvrienden", die cr oen merel, een leeuwerik, een duif op na houdenin een kooi! Dit is barbaarsoh, en misschien nog minder een gevolg van wreedheid dan wel van onverantwoordelijk onverstand. Het toppunt is echter, dat op sommige plaatsen, in volksbuurten, duiven gekooid worden gehouden inde bedstede, in altijddurende mufheid en donker; deze duiven zitten niet alleen in ccn kooi, maar bovendien achter dichte deuren! Dit gebruik vindt zijn oorzaak in het volksgeloof, dat zno'n tortel, met z'n eentonig gekoeroe, vetzucht, water zucht en bof geneest cn voorkomt. Zoo, in donker en bedorven lucht leeft daar de vogel die, zooals Herman Ixins schrijft, de vogel is „van het licht, do vogel van de zon. Waar hoog, somber sparrebosch is cn in het halfduister dor oude beuken," vervolgt hij, „daar bevalt het haar niet. Zon wil zo hebben en het Jonge bosch wil ze hebben, waar het licht op den bodem door dringt en uit het koperkleurige loof de zilveren anemonen te voorschijn lokt Zilveren anemonen, en de gulden sleutelbloemen, de blauwe lever- bloempjes en het bonte lengkruid. Bont moet het landschap zijn, wil het de tortelduif bevallen; akkers en weiden wil zij hebben en vroolijk water Dèt is haar aard, maar daar weten de dompers van zoo'n vogelleven niets van of en, hoorden ze het, ze zouden het wellicht niet begrijpen. Want wreedheid en domheid gaan altijd te zuam. Gelukkig, dat dergelijk volksgeloof hoe langer hor meer terrein verliest, en dat de liefde tot, cn de kennis der dieren blijft toenemen. Hoeveel kan leder mensch afzonderlijk tot dit beschavings werk bijdragen' 158 HET VERHAAL VAN DEZE WEEK Open vensters door Gré van Ast (Vervolg)' Dan gaat ze met volle handen naar boven, cn wacht voor de slaapkamerdeur. Zo staat er met een lichte beving van hoop. Zoü ze al binnen inogen komen, even een blik in 't wiegje mogen slaan? „Kom maar" wenkt zuster. En onhoorbaar om de tot rust gekomen moeder niet te storen, volgt ze. In de kamer wordt liet morgenlicht nog tegen gehouden, door de linnen overgordijnen. Maar dat hindert niet, ze kan het wezentje tóch wel zien. „Wat een poppenkopje" fluistert ze, „en wat een pieter-vingortjes zitten er aan die kleine handjes, net garnaaltjes". Ze wil nog meer heerlijkheden noemen, maar eigenlijk vindt ze alles even lief. Stil, zooals zc gekomen is, gaat ze weer. Maar haar hart is vol geworden, het loopt over van wecldo en dank. Onder het werk van de voortgaando dag zou ze al door willen zingen. Maar ze is bang, dat gerucht in huis hinderen zal. Daarom neuriet ze telkens een versje uit haar kinderjaren, met het weerkee- rend refrein: „Mocht' ik, o mocht ik, jouw moe dertje zijn." De komst van de baby heeft Rika niet alleen vreugde gebracht, maar heeft haar ook meer werk gegeven. Werk dat ze gaarne doet. Als maar niot dat andere, dat bedroevende, haar telkens hinderdo Er is een schaduw gevallen over het geluk van de jonge moeder. Ze kan haar kindje zelf niet voeden, en nu is ze wrevelig, humeurig geworden. Daar lijdt Rika onder. Zo krijgt standjes die ze niet heeft verdiend, cn onvriendelijke woorden. Meneor, och, die lacht als mevrouw zich „ver gist", en weet altijd met een grapje haar in een andere stemming te brengen. Maar haar staan geen andere middelen ten dienste, dan te zwij gen en niet tegen tc spreken. Zoo wa3 't vanmorgen ook al weer gegaan. Ze had opdracht gekregen om V/2 liter karnemelk te nemen, en later hield mevrouw vol dat ze gezegd had: 2 liter. En gisteren waren er woorden geval len over de nieuwe emaillc teil. Ze had er het wollen goed in gewassuhen, niet wetende dat dio toil speciaal voor de luiers bestemd moest blijven. Och, cn wat was er al niet meer geweestl Din stoat de speen niot genoog onder water, din heb ben flesschen te kort gekookt. Ja 't is wol moeilijk te weten hoe mevrouw het precies hebben wil. Rika is er verdrietig van cn heeft het aan moeder geschreven. Die heeft geantwoord: „flink blijven, kind, je hebt verder zooveel voorrechten en jo moet maar denken: geen mensch is volmaakt. Dat is jo moèdcr niet en zul jij óók nooit worden. En weet dit, dat mevrouw 't voor haar zelf heel moeilijk hooft, omdat zo zich niet anders weet te bevrijden. Kom haar daarom zooveel mogelijk tegemoet en onthoud dit, kind: moeilijkheden zijn er niet om zc uit de weg tc gaan, maar om zo volhardend to overwinnen." Bemoedigend Is dat schrijven wel geweest, maar mooders raad op volgen is zoo eenvoudig nog niet. Wat al morgens is ze ontwaakt met goede voor nemens en daarmee de dag tegemoet gegaanI En wat al koeren is ze vcnslagcn tot de avond wecrl gekeerd. In 't const had zc gemeend, dat ze te vechten had, met oen voorbijgaand iets. Maar dat geloof is zc kwijt. Twijfol is er in haar ziel geslopen. Een niouwe plaag, die over liaar komt Maar ze zal do kans daartoe ontnemen. Ze zoekt naar een middel. En uitgaande vindt zc het: in de glim lach van het kind. De weken rijen zich aancon. Het worden maan den. En hoe verder zo voortschrijden, hoe schoo ner daad ze doen. Eindelijk hebben ze de koude dagen begraven en zonnige uren te voorschijn gebracht Het voorjaar lacht en kijkt met welgevallen op crocus en viooltjes neer. Het tuurt door de ruiton en morrelt aan de deuren. Je moét wel kijken cn opendoenl Ook Marinus Johannes komt naar bulten. Zijn moeder rijdt hem voort door de tuin en ziet uit naar een plekje, waar ze hom beschut zetten kan. Lang aarzelt ze en als ze eindelijk besluit, en het waagt hem alleen te laten, stopt zo de dokentjes nog wat steviger om liaar jongen héén, cn tast nog eens aan de riemen, of ze wel strak genoeg het dek tegenhouden. Als zc heengaat kijkt ze nog één, twee keer om. En zoolang ze haai' plaatsje bij 't raam, waar ze oog op hem heeft, nog niet kan innemen, komt ze iedere vijf minuten even kijken. 't Is nog altijd de bezorgde moeder, die angst vallig over haar bezit waakt, en gierig iedere nieuwe beweging van haar kind gevangen houdt. Als zijn tsvee handjes steun zoeken aan wieg en wagen, om zich zoo te kunnen oprichten, is ze bang dat zijn rugje breekt. En als vader probeert of die voetjes al staan willen, zegt ze dat zijn beentjes zeker krom zullen groeien. „Wees toch wijzer, vrouw!", had hij vanmorgen nog gezegd, na een strubbeling van „ja-maar's", „we kweeken toch geen kasplantje, dat onder ecp glazen dakje rijpen moet! Elke gezonde, stevige jongen vraagt om zijn natuurlijke vrijheid! Geef hem die, en help hem desnoods nog een handje. Groei wil ruimte hebben! Maar dan moet jij de weg niet versperren, dan struikelt hij juistl" Ze was 't niet met hem eens geweest. En nu zo in deze morgenuren er over nadenkt kan ze hem nóg geen gelijk geven, 't Is waar, zij is een eenigst kind geweest, en met haar trouwen heeft ze geen ervaring van kinderverzorging meegebracht. Maar daarom kan je toch wel weten, dat je met een jong kindje voorzichtig moet zijn! Wat weten mannen nu van voeden en opvoeden. Ze praten maar wat met hun verstand, en wat ze denken wagen ze ook. Zij zal wel wijzer wezenl Een kind van even tien maanden heeft de tijd nog om te zitten cn te staan, dat laat je niet toe als een spelletje, ten minste niet als je moeder bent. Geurt met zijn gezeur, hoe zijn moeder deed! Als jongste van do acht zou hij zeker weten hoe zij haar kinderen heeft grootgebracht! En éls 't eens zoo was, moest zij dan het voorbeeld van de ander volgen? Rika kon ook al zoo geuren met haar voor lichting. Maar zo had haar eens en voor goed gezegd, dat ze daar niet van gediend was.Een goel kind anders. Zc moest alleen nog beter haar plaats weten. Altijd thuis geweest, als oudste met moeder deelend dc kleine zorgjes van de dag, was ze gewend haar praatgraag mondje ovc-ral in te mengen. Net als straks, toen zc de witte boontjes door de paardenharen zeef moest wrijven. „Gunst mevrouw, maakt u er pap van? Mijn kleine zusje van een Jaar at alles al mee. Ze kreeg de boontjes cn capu- cijncrs heel op ccn bordje, en dan peuzelde ze met haar vingertjes ze een voor een op. Dat was met een goed voor dc kiezen, zei moeder don." „Och ja," had zc terug willen zeggen, „dat gaat zoo bij menschen als jullie. Waar tijd ontbreekt, nomen ze maar do weg, die het gemakkelijkst lijkt." Maar Rika, begrijpend, had toch een weerwoord gehad. Heengaande om haar slaapkamer-werk af te maken, had zo gemompeld: „Als ze er zeven had, zou zo wel anders praten!" Als mevrouw het loven van haar tweede kindje groeien weet, moét ze op dokters advies rust nemen. „Uw nieren zijn niet In orde," heeft hij gezegd, „hoe eerder u liggen gaat, hoe beter." Als een domper is dat vonnis over haar blijde verwachting gezet. Het brengt haar ziel in op stand in ccn niet lo noemen benauwing, dio om lucht cn verademing smeekt. „Je blijft kalm hè," heeft Geurt gewaarschuwd. „Ben jij een verstandige vrouw? Schaam Je!" „Maar Geurt, Rinusje dan? Hij heeft mc nog zoo noodig." „Wat Rinusje? Dat is de heerlijkste, liefste jongen, die cr op de wereld ls, niet waar, vent! Kom jij eens bij jo pappie." En terwijl hij hem optilt en op zijn schouder zot, springt hij al zingend de kamer rond: „turf in Jo ransel, turf in jo ransel, turf in je berenmuts!!" „O man, doe dat niet, het dreunt gewoon door m'n hersens!" „Wees wijzer, hier zoen dien lekkeren dikzak eens, dan zet ik hem gauw in do box, cn dan ga ik nog even rustig bij Je fitten. Hot is benauwend heet, we hebben vanmiddag onze jassen er bij uitgegooid, cn ia ons overhemd zitten werken, 't Zal mc niets verwonderen, als daar onweer achter zit. Rika is toch thuis vanavond? 'k Heb' om half acht vergadering. We kunnen toch bijtijds eten?" „Vergadering, alweer? Dat wordt de derde al van de week." „Welnee, Maandag D.O.S. gehad, cn gisteren moest ik maar even de Lange spreken over die kwestie. Je noemt tegenwoordig alles maar vergadering! En dat ik vanavond de feestcommissie niet zonder leiding kan laten, weet je toch ook wel! Je vond het zelf maar wét interessant, toen ik dat ondank bare eerebaantje kreeg!" „Ja toén. Maar je weet, hoe vervelend ik het nil vind, alleen te zijn." „Maar m'n lieve kind! Je kunt toch niet var| me vergen, dat ik ineens door al m'n bijkomstige plichten een streep haal! Je weet, dat al wat ik aan vrije tijd maken kan, voor jou is. Waar of niet? Zeur dan niet om wat aan een ander toe behoort. Er zijn massa's mannen, die maar zelden in dc huiskamer kunnen zijn, die hun vrije avond uren besteden moeten aan studie of lessen, en 't zou zeker wonderlijk zijn als geen van hun vrou wen zich aan die omstandigheden wist aan te passen. Jij geniet 't voorrecht nog Rika te hebben, je kunt hddr toch vragen bij je te gaan zitten!" „Rika?" „Ja, Rika! Waarom herhaal je dat zoo minach tend? Ze is immers een keurig meisje, dat zich mag laten zien. Wat heb je toch tegen haar?" „Nou ja, tégen, maar 't is geen schepsel waar mee je converseeren kunt." „Moet dat dan bepaald? Ook zónder dat kun jo er gezelligheid van hebben, iemand bij je te weten." „Stil eens even, Geurt, er wordt, meen ik, ge kloptJal" „Mag ik dekken, mevrouw?"; vraagt Rika, binnen komend. Als ze toestemming krijgt zegt meneer: „Dan ga ik nog even naar boven, vrouwtje, om me eens lekker te poedelen. Dan zie je me straks als een keurige jongen aan tafel verschijnen!" Terwijl Rika bezig is, moet ze zich tegelijk aan een verhoor onderwerpen. „Je zorgt wel, dat 't eten in orde is, Rika? Ik kan zelf niet contro leeren nu. Heb jo de doppertjes met kokend water opgezet, en cr om gedacht, dat zo maar éven koken moeten? En dc vla, is dio vroeg genoog klaar gemaakt om ze koud te kunnen eten? En dan heb ik nog wat anders te zeggen. Je zult voorloopig na 't eten ook voor Rinusje moeten zorgen. Zou je 't kunnen, hem uitklecdcn en in zijn bedje brengen?" „O ja, mevrouw, vroeger......" „Ik vraag geen verhaaltje. Als je „ja mevrouw" zegt, weet ik voldoende. Als je cr aan toe bent, zal ik je wel wijzen, hoe ik gewoon ben het t© Dat oogenblik komt en gaat „Toe Geurt," vleit ze, „kijk jij voor jc weg gaat even of Rika 't goed gedaan heeft!" „Nee," zegt hij beslist, „ik heb Rinusje goeden nacht gezegd zooeven, 'k ga niet weer eens naar boven. Als jij Rika gezegd hebt hoe je 't gewend bent, moet je vertrouwen, dat zc gedaan heeft wat zo kon." Don gaat hij weg. Het vrouwtje neemt de avondpost, die haar man met enkele boeken voor haar heeft klaar gelegd op het bijzettafeltje, voor de divan. Er zijn geen brieven, alleen nog wat drukwerk, waar ze geen belang in stelt. Ze vouwt de cou rant open en volgt eerst de rij advertenties. Nee, geen naam is er bij, die haar bekend voorkomt Ze slaat verder om, leest vervolgens, zooals zo gewoon is, Kerk- en Schoolnicuws, en voor zoover het haar interesseert de rubriek „Letteren en Kunst". Politieke aangelegenheden slaat ze over. Die zijn haar te ingewikkeld, je kan lezen en nog eens lezen, voor je snapt, waar 't om gaat. Die kan Geurt haar beter in 't kort weergeven. Gemengd Nieuws moesten do uitgevers eigenlijk niet opnemen, vindt ze. Wat voor nut heeft het al die ongelukken, die moordaanslagen, en wat al griezeligheden meer, te weten! Jo krijgt er maar kippevel van! En tegelijk dat ze het denkt, ziet 7.e staan: „Zwaar noodweer boven Oogcnblikkelijk vouwt ze de courant toe, en zoekt betere lectuur. Zo bekijkt de naast haar liggende boeken één voor één. „Vrouw Zorg" van Hermann Sudermann. .Armoede" van Ina Boudier-Bakker. Ook al zoo triestig. „Mijn kleine Jongon" van Carl Ewald. Zul zo dat nemen? Ze heeft or meer van gehoord. Een paodagogisch werk van oen vader, ze verwacht er niet veel van! Zo bladert tochen leest, 't Valt mee, al is ze 't niet In alles met hom eens. Zo vindt in ieder geval geen versloten be schouwingen, en komt geen preek tegen. (Wordt vervolgd). 155

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 13