HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT
om Licht
Zc had met Puschen belijdenis afgelegd cn was
heel plechtig bevestigd in de gewijde ure in de
mooie oude kerk. Met de anderen, jonge vrouwen,
jonge mannen, had zc antwoord gegeven op de
gestelde vragen.
Allen zeiden te geloovcn in God den Vader, den
Zoon en den Heiligen Geest, allen beloofden de
zonden te zullen verzaken en hun Heiland te zul
len volgen in voorspoed en tegenspoed. De groote
schare was onder den indruk, men vond een be
vestigingsure altijd plechtig en mooi, iets bijzon
ders. Andere diensten waren gewoon, zoo'n ure
was eens iets aparts. Je zag 't aan de beweging
vooraf. Stoelen werden aangesleept, een transpi-
rccrende koster en z'n assistent deden bovenmen-
schelijkc pogingen ieder een plaats te geven.
Prachtig gezicht die stampvolle kerk. Onder de
schare velen, die jaren geleden belijdenis hadden
gtxiaan en weinig meer waren teruggekomen. Over
de menschcn heen golfde de orgelmuziek, drong
door tot de harten. Het donker dreigend klanken
spel greep velen aan. Forsch zette de gemeente
in en zong uit volle borst
Of spel cn gezang voor God veel waarde zou heb
ben was een vraag, die even door me heen schoot.
Ik kon niet hooren of in alles ziel lag, dat kan
God alleen. Want enthousiasme van ©cn oogenblik
is nog geen diepte van ziel. Ik was overtuigd dat
allen het goed meenden, tenminste voör een mo
ment, maar ik twijfelde er aan of ieders hart door
Gods geest omhoog werd geheven.
Want do praktijk leerde dat bij menigeen hot vuur
spoedig doofde, fk wist het vooruit, straks bij
ouderen een paar tranen, bij jongeren ontroering
cn dan het langzaam wegzakken van godsdien
stig verlangen om plaats te maken voor den drang
van het vlakke, alledaagsche leven
Maar de bevestigingsure was plechtig, de jonge
vrouwen zagen cr keurig uit, alles nieuw, tot zelfs
de portcmonnaic waarin het offer lag, de jonge
mannen in 't donker, sommigen met witte das,
alles echt stemmig, en ze zongen zoo keurig apart,
t was waarlijk om koud te worden van ontroering.
Rn 't vers was ook toepasselijk:
Jezus Christus wij geloovcn,
Wij erkennen U als Heer.
Vlak voor don kansel had ze gestaan, tusschen
de anderen, haar stem had zich gemengd mot dc
MEI
Jan H. de Groot
Ze liepen lachend door het land,
Een lentedag in Mei.
De blommen glommen in de zon
In frissche groene wei.
En d' ééne hand zocht d' andre hand,
En 't ééne oog, het andre, want
Och, 't was nu eenmaal Mei.
Toen klonk 't ondeugend plagend
„Heb jij mij lief?"
„Jij mij?"
Ze stoeiden lachend in het land.
Een zonnedag in Mei.
De vogels zongen in de lucht
Hun keeltjes schier voorbij.
En d' eene mond zocht d' andre mond,
Zü vlijden zich op groenen grond.
Och 't was nu eenmaal Mei.
Toen klonk 't ondeugend plagen
„Ik heb je lief,"
„Jij mij?"
Ze gingen mokkend door het land,
Een Maartschen dag in Mei.
En wind en regen joegen neer.
En sloegen alle blomkens zeer,
Weg was die zonnewei,
Hun voeten stampten op den grond,
De spatten vlogen in het rond.
En geen van twee was bly.
Toen klonk het aarz'lend vragend
„Heb je me lief?"
„Jü my?"
velen toen ze het „ja" uitsprak. Zo had meoigc-
zongen uit het nieuwe, kleine, verguld op snee
gezangboekje, geschenk van moeder. Een eigen
aardig kind op de catechisatie. Lang, blond meisje
uit eenvoudig milieu met wat allures van deftig
heid. Het uiterlijk was altijd op buitengewone
wijze verzorgd, haar verzorgd tot in de puntjes,
kleeren naar de laatste mode, handen voorbeeldig
in stijl. Ik vond 't niet bepaald een aantrekkelijk
type. Het gemaakte, quasi deftige kon me niet be
koren. Ze was ingedeeld bij een klein clubje meis
jes even oud als zij, die ze erg uit do hoogte be
handelde. Ze kwam altijd alleen binnen, ging al
leen op de fiets weg.
Het onnatuurlijke was voor de anderen een strui
kelblok. Niemand begeerde haar vriendschap, met
lichte spot werd ze bekeken en behandeld. Vra
gen deed ze niet veel, een enkele maal kwam het
sellerp naar voren, dat zo niet alles zoo maar kon
geloovcn. Ze had bezwaren tegen het geloof, tegen
den Bijbel. Als ze een enkele keer, tamelijk bits,
met kleur op 't gezicht, een vraag er uit geslin
gerd had, trok ze zich weer voor een tijd terug.
Makkelijk te beoordeelen was ze niet. Kennisma
king met do familie gaf me licht, 't Karakter was
van vader, milieu eenvoudig cn toch sterk per
soonlijk besef, gepaard aan helder verstand. Hij
had 't een eind in de maatschappij gestuurd, een
best stuk brood. Ook in hom iets deftigs, 't trap»
pant scherpe, op een afstand houden. Moeder
moer sloofje, praatziek, hoog tegen man en kinde-
ron opziend.
Belijdenis en bevestiging waren voorbij, het leven
ging de toepassing vragen. Sommigen worden uit
't oog verloren, een zeker percentage is alle be
loften spoedig vergeten, enkelen blijf jo volgen.
Onder die enkelen was de blonde catcchisantc, dio
begeerte had het onderwijs verder te volgen. Aan
dc buitenkant deed ze net alsof 't haar om meer
ontwikkeling wa3 te doen, groot gaf tc op van
haar drang om kennis to vergaderen.
Ik vroeg me zelf af of dit icvcn diepte had. School
achter al dat deftige en gewichtige gedoe mogelijk
een waarachtig verlangen om God cn Christus te
kennen? Of was alles vernis aan de buitenzijde en
van binnen niels dan holheid en leegte? Vragen
cn praten hielp niet veel. Wat in den mensch zit
komt er meest pas uit als dc levensgang heel diep
is. Praten is zoo gemakkelijk, getuigen in moei
lijkheden is pas 't echte.
Er zijn zooveel vrome pratens cn gewichtig doen-
den, die absoluut geen geestelijk leven kennen
zou zij er toe behooren? Ik waagde mc schoorvoe
tend aan een diagnose. Dat 't loven met God heel
diep was geloofde ik niet. Leven met God in den
vollen zin openbaart zich niet in opgeschroefdheid
cn geestelijke koude drukte. Zou er misschien ach
ter al die drukte, angst schuilen, angst voor het
leven, angst voor den Eeuwige?
Als ik het haar gevraagd had, zou zc natuurlijk
neen hebben gezegd. Bang? Waarvoor? Ze deed
toch zeker geen kwaad? Ze was toch oen hoog
staand meisje; hield zich op een afstand van het
lage. Zij, meisje van ontwikkeling en deugd, nee,
inaar, hoe kon de dominee dat onderstellen? Toch
vermoedde ik dat er angst moest zijn, donkerte,
onrust. Als dat zoo was, wist ze hot handig te
maskccrcn, maar ze liep gevaar in het holle onna
tuurlijke onder te gaan.
Een paar keer was ze niet op de voortgezette cate
chisatie verschenen.
Ik ging informceren cn moeder vertelde me, dat
7.0 kou had gevat cn erg aan 't hoesten was. Hoe
of ik haar dochter vond, al zei zc het zelf, 't was
ccn buitengewoon meisje, hield zich nooit met
anderen op, wist wat ze wilde en kon zich overal
presenteeren. Ze had iets deftigs over zich, iets
echt keurigs, je kon met haar voor den dag komen.
Echt moederlijke interpretatie, die gewoonlijk on
deugden tot deugden weet te maken.
Ze was ook erg godsdienstig; was op don dag der
bevestiging stil geweest, niettegenstaande ze toch
met heel wat geschenken was begiftigd.
Dut stille bracht ik in verband met den dieps ton
grond, de angst, de twijfel, het onzekere.
Zc hoestte erg, verdacht, moeder werkte wat mot
abdijsiroop en hoopte dat het wel spoedig zou
overgaan.
Maar do hoest ging niet over, Ik wees op de nood
zakelijkheid van oen dokter. Patiënte zelf ver
zette zich, wilde niet ziek zijn, voelde toch dat ze
slapper werd. 't Weer werkte ook niet moe, 't was
December, mistig, guur. Dc dokter constateerde
longaandoening, acute tuberculose, 't Ging heel
snel achteruit, sanatoriumpoging faalde geheel.
Zeer vermagerd kwam zo terug cn ging liggen om
niet meer op te staan. Het opgeven verergerde, Je
zog het jonge leven wegvloeien cn 't lichaam ge
sloopt worden. Naar den mensch gesproken was
er geen hoop meer, de levenslamp ging uit, de
olie raakte op.
Op een morgen heb ik de pijnlijke vraag gedaan,
of ze klaar was voor de eeuwigheid, bereid om
te sterven. Na oogcnblikkcn van stilte kwam hot
cr uit, terwijl ze rae angstig aanzag, dat zc zoo
bang was en geen licht had. Ze had weinig be
hoefte om te bidden cn voelde toch dat het leven
wegvloeide.
Dus toch angst als kern, het gemaakte, onnatuur
lijke verdween, en een smeekende ziel bleef over.
Menigmaal zijn de handen gevouwen en is gcroo-
pen om licht, ccn 6traal van Gods genade in 't
donker van dat zielelevcn. Alle gebeden vertolkten
den diepen nood, waren geboren uit de angst,
waren een roep om het licht der wereld, Jezus
Christus, om bereidheid ten opzichte van de
eeuwigheid.
Langzaam brak het Licht door, ze kon spreken
van een schemering, van omtrekken flauw waar
neembaar, het begon te groeien. Op haar sterfdag
moest ik weg, haar laatste roepen was om Licht,
om Christus.
Op een mooien Meidag stonden we om de groeve.
Op 't kerkhof was seringengeur, pracht van uit
bottend leven. In do aarde daalde een uitgeteerd
lichaam, omhulsel van een ziel, die op 't ziekbed
zichzelf werd en uit de diepte leerde roepen. Zij
ging naar de eeuwigheid van Licht, naar Hem,
die alleen waarachtig is.
De bede om licht was verhoord. Het leven was
ook voor haar geweest de gelegenheid om waar
achtig te belijden, 't Is in de kerlc gemakkelijk te
zeggen, eerst in do levensdieptcn komt de echte
belijdenis tot haar recht.
Kinderen van licht en lucht
Do duif is een algemeen bemind wij kunnen
wel zeggen: huis dier, al is het haar grootste
lufet zich in vrijheid te vertreden en vooral (o on
vergelijkelijk schoon gezicht!) op zomeravonden in
groote vluchten rond te scheren in de stralen der
ondergaande zon, die den onderkant hunner vleu
gels als zilver blinken doet.
En welk een aardig gezicht is het, de groote groe
pen duiven in sommige onzer groote steden te
zien vroolijke, onbezorgde, vertrouwelijke m.cn-
schenvrienden in 't gewoel eener moderne stad,
maar nauwelijks, en heel op hun gemak uit den
weg gaand voor voeten en wielen......
Er zijn menschen, die beweren van vogels te hou
den, en ten bewijze van hun liefdo toonen zij u
een papegaai, een kanarie, een paar kleurige par
kietjes of teerc rijstvogeltjes in oen kooi. Dat is
tot daaraan toe, hoewel men er verschillend over
d?nkcn kanMaar er zijn ook „dierenvrienden",
die cr oen merel, een leeuwerik, een duif op na
houdenin een kooi! Dit is barbaarsoh, en
misschien nog minder een gevolg van wreedheid
dan wel van onverantwoordelijk onverstand.
Het toppunt is echter, dat op sommige plaatsen, in
volksbuurten, duiven gekooid worden gehouden
inde bedstede, in altijddurende mufheid en
donker; deze duiven zitten niet alleen in ccn kooi,
maar bovendien achter dichte deuren! Dit gebruik
vindt zijn oorzaak in het volksgeloof, dat zno'n
tortel, met z'n eentonig gekoeroe, vetzucht, water
zucht en bof geneest cn voorkomt.
Zoo, in donker en bedorven lucht leeft daar de
vogel die, zooals Herman Ixins schrijft, de vogel
is „van het licht, do vogel van de zon. Waar hoog,
somber sparrebosch is cn in het halfduister dor
oude beuken," vervolgt hij, „daar bevalt het haar
niet. Zon wil zo hebben en het Jonge bosch wil
ze hebben, waar het licht op den bodem door
dringt en uit het koperkleurige loof de zilveren
anemonen te voorschijn lokt Zilveren anemonen,
en de gulden sleutelbloemen, de blauwe lever-
bloempjes en het bonte lengkruid. Bont moet het
landschap zijn, wil het de tortelduif bevallen;
akkers en weiden wil zij hebben en vroolijk
water
Dèt is haar aard, maar daar weten de dompers
van zoo'n vogelleven niets van of en, hoorden
ze het, ze zouden het wellicht niet begrijpen.
Want wreedheid en domheid gaan altijd te zuam.
Gelukkig, dat dergelijk volksgeloof hoe langer hor
meer terrein verliest, en dat de liefde tot, cn de
kennis der dieren blijft toenemen. Hoeveel kan
leder mensch afzonderlijk tot dit beschavings
werk bijdragen'
158
HET VERHAAL VAN DEZE WEEK
Open vensters
door
Gré van Ast
(Vervolg)'
Dan gaat ze met volle handen naar boven, cn
wacht voor de slaapkamerdeur. Zo staat er
met een lichte beving van hoop. Zoü ze al binnen
inogen komen, even een blik in 't wiegje mogen
slaan? „Kom maar" wenkt zuster. En onhoorbaar
om de tot rust gekomen moeder niet te storen,
volgt ze.
In de kamer wordt liet morgenlicht nog tegen
gehouden, door de linnen overgordijnen. Maar dat
hindert niet, ze kan het wezentje tóch wel zien.
„Wat een poppenkopje" fluistert ze, „en wat een
pieter-vingortjes zitten er aan die kleine handjes,
net garnaaltjes". Ze wil nog meer heerlijkheden
noemen, maar eigenlijk vindt ze alles even lief.
Stil, zooals zc gekomen is, gaat ze weer. Maar haar
hart is vol geworden, het loopt over van wecldo
en dank.
Onder het werk van de voortgaando dag zou ze al
door willen zingen. Maar ze is bang, dat gerucht
in huis hinderen zal. Daarom neuriet ze telkens
een versje uit haar kinderjaren, met het weerkee-
rend refrein: „Mocht' ik, o mocht ik, jouw moe
dertje zijn."
De komst van de baby heeft Rika niet alleen
vreugde gebracht, maar heeft haar ook meer werk
gegeven. Werk dat ze gaarne doet. Als maar niot
dat andere, dat bedroevende, haar telkens hinderdo
Er is een schaduw gevallen over het geluk van
de jonge moeder. Ze kan haar kindje zelf niet
voeden, en nu is ze wrevelig, humeurig geworden.
Daar lijdt Rika onder. Zo krijgt standjes die ze
niet heeft verdiend, cn onvriendelijke woorden.
Meneor, och, die lacht als mevrouw zich „ver
gist", en weet altijd met een grapje haar in een
andere stemming te brengen. Maar haar staan
geen andere middelen ten dienste, dan te zwij
gen en niet tegen tc spreken.
Zoo wa3 't vanmorgen ook al weer gegaan. Ze had
opdracht gekregen om V/2 liter karnemelk te
nemen, en later hield mevrouw vol dat ze gezegd
had: 2 liter. En gisteren waren er woorden geval
len over de nieuwe emaillc teil. Ze had er het
wollen goed in gewassuhen, niet wetende dat dio
toil speciaal voor de luiers bestemd moest blijven.
Och, cn wat was er al niet meer geweestl Din
stoat de speen niot genoog onder water, din heb
ben flesschen te kort gekookt. Ja 't is wol moeilijk
te weten hoe mevrouw het precies hebben wil.
Rika is er verdrietig van cn heeft het aan moeder
geschreven. Die heeft geantwoord: „flink blijven,
kind, je hebt verder zooveel voorrechten en jo
moet maar denken: geen mensch is volmaakt. Dat
is jo moèdcr niet en zul jij óók nooit worden.
En weet dit, dat mevrouw 't voor haar zelf heel
moeilijk hooft, omdat zo zich niet anders weet te
bevrijden.
Kom haar daarom zooveel mogelijk tegemoet en
onthoud dit, kind: moeilijkheden zijn er niet om
zc uit de weg tc gaan, maar om zo volhardend
to overwinnen."
Bemoedigend Is dat schrijven wel geweest, maar
mooders raad op volgen is zoo eenvoudig nog niet.
Wat al morgens is ze ontwaakt met goede voor
nemens en daarmee de dag tegemoet gegaanI En
wat al koeren is ze vcnslagcn tot de avond wecrl
gekeerd.
In 't const had zc gemeend, dat ze te vechten had,
met oen voorbijgaand iets. Maar dat geloof is zc
kwijt. Twijfol is er in haar ziel geslopen. Een
niouwe plaag, die over liaar komt Maar ze zal
do kans daartoe ontnemen. Ze zoekt naar een
middel. En uitgaande vindt zc het: in de glim
lach van het kind.
De weken rijen zich aancon. Het worden maan
den. En hoe verder zo voortschrijden, hoe schoo
ner daad ze doen. Eindelijk hebben ze de koude
dagen begraven en zonnige uren te voorschijn
gebracht
Het voorjaar lacht en kijkt met welgevallen op
crocus en viooltjes neer. Het tuurt door de ruiton
en morrelt aan de deuren. Je moét wel kijken
cn opendoenl
Ook Marinus Johannes komt naar bulten. Zijn
moeder rijdt hem voort door de tuin en ziet uit
naar een plekje, waar ze hom beschut zetten kan.
Lang aarzelt ze en als ze eindelijk besluit, en het
waagt hem alleen te laten, stopt zo de dokentjes
nog wat steviger om liaar jongen héén, cn tast
nog eens aan de riemen, of ze wel strak genoeg
het dek tegenhouden.
Als zc heengaat kijkt ze nog één, twee keer om.
En zoolang ze haai' plaatsje bij 't raam, waar ze
oog op hem heeft, nog niet kan innemen, komt
ze iedere vijf minuten even kijken.
't Is nog altijd de bezorgde moeder, die angst
vallig over haar bezit waakt, en gierig iedere
nieuwe beweging van haar kind gevangen houdt.
Als zijn tsvee handjes steun zoeken aan wieg en
wagen, om zich zoo te kunnen oprichten, is ze
bang dat zijn rugje breekt. En als vader probeert
of die voetjes al staan willen, zegt ze dat zijn
beentjes zeker krom zullen groeien.
„Wees toch wijzer, vrouw!", had hij vanmorgen
nog gezegd, na een strubbeling van „ja-maar's",
„we kweeken toch geen kasplantje, dat onder ecp
glazen dakje rijpen moet! Elke gezonde, stevige
jongen vraagt om zijn natuurlijke vrijheid! Geef
hem die, en help hem desnoods nog een handje.
Groei wil ruimte hebben! Maar dan moet jij de
weg niet versperren, dan struikelt hij juistl"
Ze was 't niet met hem eens geweest. En nu zo
in deze morgenuren er over nadenkt kan ze hem
nóg geen gelijk geven, 't Is waar, zij is een eenigst
kind geweest, en met haar trouwen heeft ze geen
ervaring van kinderverzorging meegebracht. Maar
daarom kan je toch wel weten, dat je met een
jong kindje voorzichtig moet zijn! Wat weten
mannen nu van voeden en opvoeden. Ze praten
maar wat met hun verstand, en wat ze denken
wagen ze ook. Zij zal wel wijzer wezenl Een kind
van even tien maanden heeft de tijd nog om te
zitten cn te staan, dat laat je niet toe als een
spelletje, ten minste niet als je moeder bent. Geurt
met zijn gezeur, hoe zijn moeder deed! Als jongste
van do acht zou hij zeker weten hoe zij haar
kinderen heeft grootgebracht! En éls 't eens zoo
was, moest zij dan het voorbeeld van de ander
volgen?
Rika kon ook al zoo geuren met haar voor
lichting. Maar zo had haar eens en voor goed
gezegd, dat ze daar niet van gediend was.Een
goel kind anders. Zc moest alleen nog beter haar
plaats weten. Altijd thuis geweest, als oudste met
moeder deelend dc kleine zorgjes van de dag, was
ze gewend haar praatgraag mondje ovc-ral in te
mengen.
Net als straks, toen zc de witte boontjes door de
paardenharen zeef moest wrijven. „Gunst mevrouw,
maakt u er pap van? Mijn kleine zusje van een
Jaar at alles al mee. Ze kreeg de boontjes cn capu-
cijncrs heel op ccn bordje, en dan peuzelde ze met
haar vingertjes ze een voor een op. Dat was met
een goed voor dc kiezen, zei moeder don."
„Och ja," had zc terug willen zeggen, „dat gaat
zoo bij menschen als jullie. Waar tijd ontbreekt,
nomen ze maar do weg, die het gemakkelijkst
lijkt."
Maar Rika, begrijpend, had toch een weerwoord
gehad. Heengaande om haar slaapkamer-werk af
te maken, had zo gemompeld: „Als ze er zeven
had, zou zo wel anders praten!"
Als mevrouw het loven van haar tweede kindje
groeien weet, moét ze op dokters advies rust
nemen. „Uw nieren zijn niet In orde," heeft hij
gezegd, „hoe eerder u liggen gaat, hoe beter."
Als een domper is dat vonnis over haar blijde
verwachting gezet. Het brengt haar ziel in op
stand in ccn niet lo noemen benauwing, dio om
lucht cn verademing smeekt.
„Je blijft kalm hè," heeft Geurt gewaarschuwd.
„Ben jij een verstandige vrouw? Schaam Je!"
„Maar Geurt, Rinusje dan? Hij heeft mc nog zoo
noodig."
„Wat Rinusje? Dat is de heerlijkste, liefste jongen,
die cr op de wereld ls, niet waar, vent! Kom jij
eens bij jo pappie." En terwijl hij hem optilt en
op zijn schouder zot, springt hij al zingend de
kamer rond:
„turf in Jo ransel, turf in jo ransel,
turf in je berenmuts!!"
„O man, doe dat niet, het dreunt gewoon door
m'n hersens!"
„Wees wijzer, hier zoen dien lekkeren dikzak
eens, dan zet ik hem gauw in do box, cn dan ga
ik nog even rustig bij Je fitten. Hot is benauwend
heet, we hebben vanmiddag onze jassen er bij
uitgegooid, cn ia ons overhemd zitten werken,
't Zal mc niets verwonderen, als daar onweer
achter zit. Rika is toch thuis vanavond? 'k Heb'
om half acht vergadering. We kunnen toch bijtijds
eten?"
„Vergadering, alweer? Dat wordt de derde al
van de week."
„Welnee, Maandag D.O.S. gehad, cn gisteren moest
ik maar even de Lange spreken over die kwestie.
Je noemt tegenwoordig alles maar vergadering! En
dat ik vanavond de feestcommissie niet zonder
leiding kan laten, weet je toch ook wel! Je vond het
zelf maar wét interessant, toen ik dat ondank
bare eerebaantje kreeg!"
„Ja toén. Maar je weet, hoe vervelend ik het nil
vind, alleen te zijn."
„Maar m'n lieve kind! Je kunt toch niet var|
me vergen, dat ik ineens door al m'n bijkomstige
plichten een streep haal! Je weet, dat al wat ik
aan vrije tijd maken kan, voor jou is. Waar of
niet? Zeur dan niet om wat aan een ander toe
behoort. Er zijn massa's mannen, die maar zelden
in dc huiskamer kunnen zijn, die hun vrije avond
uren besteden moeten aan studie of lessen, en 't
zou zeker wonderlijk zijn als geen van hun vrou
wen zich aan die omstandigheden wist aan te
passen. Jij geniet 't voorrecht nog Rika te hebben,
je kunt hddr toch vragen bij je te gaan zitten!"
„Rika?"
„Ja, Rika! Waarom herhaal je dat zoo minach
tend? Ze is immers een keurig meisje, dat zich
mag laten zien. Wat heb je toch tegen haar?"
„Nou ja, tégen, maar 't is geen schepsel waar
mee je converseeren kunt."
„Moet dat dan bepaald? Ook zónder dat kun jo
er gezelligheid van hebben, iemand bij je te weten."
„Stil eens even, Geurt, er wordt, meen ik, ge
kloptJal"
„Mag ik dekken, mevrouw?"; vraagt Rika, binnen
komend.
Als ze toestemming krijgt zegt meneer: „Dan ga
ik nog even naar boven, vrouwtje, om me eens
lekker te poedelen. Dan zie je me straks als een
keurige jongen aan tafel verschijnen!"
Terwijl Rika bezig is, moet ze zich tegelijk aan
een verhoor onderwerpen. „Je zorgt wel, dat 't
eten in orde is, Rika? Ik kan zelf niet contro
leeren nu. Heb jo de doppertjes met kokend water
opgezet, en cr om gedacht, dat zo maar éven
koken moeten? En dc vla, is dio vroeg genoog
klaar gemaakt om ze koud te kunnen eten? En
dan heb ik nog wat anders te zeggen. Je zult
voorloopig na 't eten ook voor Rinusje moeten
zorgen. Zou je 't kunnen, hem uitklecdcn en in
zijn bedje brengen?"
„O ja, mevrouw, vroeger......"
„Ik vraag geen verhaaltje. Als je „ja mevrouw"
zegt, weet ik voldoende. Als je cr aan toe bent,
zal ik je wel wijzen, hoe ik gewoon ben het t©
Dat oogenblik komt en gaat
„Toe Geurt," vleit ze, „kijk jij voor jc weg gaat
even of Rika 't goed gedaan heeft!"
„Nee," zegt hij beslist, „ik heb Rinusje goeden
nacht gezegd zooeven, 'k ga niet weer eens naar
boven. Als jij Rika gezegd hebt hoe je 't gewend
bent, moet je vertrouwen, dat zc gedaan heeft wat
zo kon." Don gaat hij weg.
Het vrouwtje neemt de avondpost, die haar man
met enkele boeken voor haar heeft klaar gelegd
op het bijzettafeltje, voor de divan.
Er zijn geen brieven, alleen nog wat drukwerk,
waar ze geen belang in stelt. Ze vouwt de cou
rant open en volgt eerst de rij advertenties. Nee,
geen naam is er bij, die haar bekend voorkomt
Ze slaat verder om, leest vervolgens, zooals zo
gewoon is, Kerk- en Schoolnicuws, en voor zoover
het haar interesseert de rubriek „Letteren en
Kunst". Politieke aangelegenheden slaat ze over.
Die zijn haar te ingewikkeld, je kan lezen en
nog eens lezen, voor je snapt, waar 't om gaat.
Die kan Geurt haar beter in 't kort weergeven.
Gemengd Nieuws moesten do uitgevers eigenlijk
niet opnemen, vindt ze. Wat voor nut heeft het
al die ongelukken, die moordaanslagen, en wat
al griezeligheden meer, te weten! Jo krijgt er
maar kippevel van! En tegelijk dat ze het denkt,
ziet 7.e staan: „Zwaar noodweer boven
Oogcnblikkelijk vouwt ze de courant toe, en zoekt
betere lectuur. Zo bekijkt de naast haar liggende
boeken één voor één. „Vrouw Zorg" van Hermann
Sudermann. .Armoede" van Ina Boudier-Bakker.
Ook al zoo triestig. „Mijn kleine Jongon" van Carl
Ewald. Zul zo dat nemen? Ze heeft or meer van
gehoord. Een paodagogisch werk van oen vader, ze
verwacht er niet veel van! Zo bladert tochen
leest, 't Valt mee, al is ze 't niet In alles met hom
eens. Zo vindt in ieder geval geen versloten be
schouwingen, en komt geen preek tegen.
(Wordt vervolgd).
155