ONDAGSBLAD eu-ter-kranlje Welk land? No. V. (Laatste!) Voor knutselaars Metaal-slöjd 'n Lijmpot Hiervoor liob je noodig twee bussen, de ccne 11.5 cM. boog on 7.2 cM. breed en de andore 12.4 bij f).s cM., die wordt dus iets omvangrijker; de maten komen op' de workteekcning trouwens „sprekend" genoeg voor! De groote bus dient voor water, de kleinere voor lijm. Aan beide bussen zie je „poot jes" zitten, het zal derhalve wel het beste zijn, dat je bussen neemt met overstekenden zijkant, [Afbeelding II wijst aan, hoe de steel aan de bus zit De binnenste bus komt te rusten op een rand, welke je laat staan, van den deksel. In dezen rand sla je gaatjes met een spijker, zoodat de ontstane dumpen een uitweg vinden, anders zou het heele gevalletje wel eens uit elkaar kunnen springen! Maak óók nog 'n paar klommen, gelijk de eerste figuur aantoont, waarmede de binnenste bus wordt bevestigd, zoodat die niet onverwacht omhoog rijst. Dwars over do kleinste bus komt een ij ze rdraad om de lijm kwast aan af te strijken. Beide bussen worden zwart gelakt om het roosten tegen te gaan. Oplossing van de Rebus in het vorige nummer „Lcii belofte inoct met bet hart gedaan en met liet hoofd onthouden worden; er zijn ver-I goedhartigen met een zwak geheugen." Dat dom-me Mops-je! door P. van Renssen Klei-ne Mops is dom ge-weest. En ook wel een beet-je stout. Maar hij zal 't niet wéér doen. En dat is maar goed ook! Moe-der Mops was e-ven naar bui-ten ge gaan. Dat kon best, want klei-ne Mops lag rus-tig te sla-pen. Net was Moe-der Mops weg, of klei-ne Mops werd wak-ker. Hij lag al-leen in de mand! „Wacht", dacht hij, „nu kan ik eens fijn gaan wan-de-lenAch, dat Mops-je wou zoo graag eens wat meer van de we-reld zien. Hy kroop naar den rand van den mand. Plof! daar lag hij op den grond, met al-Ie vier zyn poot-j es in de hoog-te. Daar stond hij weer o-ver-eind. Nu maar wan-de-len Wat stond daar voor een rond wit ding? Mops-je ging er recht op af. 't Was een scho-tel met melk, maar dat wist die klei-ne Mops niet. Wat ge-beurt daar? Arm Mops-je! Hij is hee-le-maal nat van de melk! Hjj heeft op den rand van de scho-tel ge-trapt; de scho-tel wip-te om, en de melk vloog o-ver Mops zijn zwar-te lijf-je. Mop schreeuwt van schrik. Wat een a-ke-lig ge-voelHij wil zich lik-ken, maar dat kan hij nog niet goed. Hij valt om mid-den in de melk Ach, ach, wat heeft dat Mops-je nu een ver driet! En wat moet hij schreeu-wen! Hij schreeuwt zóó hard, dat Moe-der Mops het hoort. Ze komt hard aan-loo-pen. Wat is Moe-der Mops ge-schrok-kenZe be-gint haar beest-je hard te lik-ken. Ze likt hem he^-le-maal schoon. Lek-ker is dat. Nu zal hy wel gauw droog we-zen. Moe-der is klaar met lik-ken. Nu kruipt Mops-je tus-schen Moe-ders poo-ten. Moe-der kijkt boos naar de melk, als-of die het hei-pen kan. Maar Mops-je denkt: dat is eens, maar nooit weer! Hy voelt zich heel vei-lig bij Moe-der. En hij wil nooit meer al-leen uit wan- de-len gaan! Goed hoor, Mops-je! Klein, klein kleu-ter-tje Klein, klein kleu-ter-tje. Wat doe je in myn hof? Je plukt er al de bloem-pjes af En maakt het veel te grof. Och, mijn lie-ve Ma-maa-tje, Zeg het niet aan Pa-paa-tje Ik zal zoet naar school toe gaan En de bloe-me-tjes la-ten staan. Legpuzzle Wie legt uit dc witte stukkon een vaas? Oplossing den volgenden koer. Kunstjes en spelletjes Een waterleiding in 't klein. .We gaan een miniatuur-waterleiding maken. Dat ze in dien vorm nu niet direct geschikt is om In' het practische leven gebruikt te worden, is minderj daar is hot ons niet om te doen. We hebben er zes of acht wijnglazen voor noodig, die naast elkander gezet moeten worden, hot vol gende telkens iets hooger dan hot vorige; traps gewijze dus. Over de openingen der glazen leggen we oen draad wol en wel zoo, dat de draad don bodem van elk glas aanraakt. Dc draadjes loopcil van bodem tot bodem. Het hoogste glas vullen we nu met water. Na' enkele minuten begint de waterleiding te werken. .We zien, hoe door den wollen draad het watec uit het hoogste glas naar het volgende, lagere glas gebracht wordt, dan naar het derde, het vierde enz, 't Is een leuk en heed gemakkelijk kunstje! Grapje Oom is met zijn kleinen neef Piet in dc Dier gaarde. „Kijk eens, oom", roept Piot, verwondend naar de giraffe wijzend, „dat beest hooft zijn hoofd op een heipaal zitten!" 160 ZATERDAG 14 MEI No. 20 JAARGANG 1932 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Mijn geest (Pinksteren) op alle vleesch joël 2 :2f Dat is het Pinksterwon der: dat God zijn Geest uitgiet over alle vleesch. Of, is dit niet een wonder, waarvan ieder die be seft wat deze woorden beteekoncn, moet zeggen: hoe is het mogelijk? Want dit is immens de groote tegenstelling reeds binnen de grenzen van het creatuurlijkc: geest en vleesch. Een tegenstelling, die door dc zonde ver scherpt is. Een tegenstelling, die tot de uiterste spanning wordt opgevoerd als er gesproken wordt van des Hecren Geest. Kan dit? Kan de Geest des Heercn, de Heilige Geest, uitgestort worden op vleesch, op zondig vleesch? En kan daarvan het gevolg zijn, dat niet het zondige vleesch door die heiligheid wordt ver teerd, maar dat de dragers van dat vleesch door dien Heiligen Geest tot verhoogde werkzaamheid worden opgevoerd, dat ze profeteeren, dat zc Gods Woord niet alleen hooren, maar ook spreken? Waarlijk de Pinkstergebeurtcnis is niet zulk een gewone zaak. Het is niet als een fijn verzonnen machinerie, die ge kunt uit elkaar nemen en dan weer in elkaar zetten, met de voldoening dat ge er nu alles van begrijpt en dat nu alles u vol komen duidelijk is. Want ja, ge moet wel, om aan bet Pinksterfeest iets te hebben, weten wat er eigenlijk is gebeurd. Niets bederft dit feest zoozeer als geestdrijverij. Immers geestdrijverij is niet uit God, niet uit dien Geest, die op den Pinksterdag is uitgestort, maar uit den geest, die nog gebonden ligt in de heer schappij van het vleesch, en die daarmee ook nog is in de macht der zonde. Daarom heeft ook Petrus op den Pinksterdag, toen het eene deel in angstige verbazing riep: Wat mag toch dit zijn? en het andere deel met lichtzinnigen en dwazen spot alle vrees cn verwondering vau zich trachtte af te schudden, met eenvoudige woor den gezegd, dat dit nu was hetgeen door Joel was gesproken. Maar juist nu ge dat weet, wordt het wonder zoo groot, wordt het u zeer wonderlijk, dat dit hoeft kunnen plaatsgrijpen: dat Gods Geest is uit gestort over vleesch, over alle vleesch. En zoo is ook een Pinksterfeest mogelijk, een feest met vreugde, omdat de gebeurtenis die gevierd wordt tot vreugde is. Een wonder op zichzelf is niet tot vreugde. Een wonder doet u altijd uw machteloosheid gevoelen. En zoo ge niet zelf er bij betrokken zijt, hoeft het zelfs iets beangstigends, juist zoouls de vrome Joden op den Pinksterdag door hetgeen ze zagen en hoorden werden ontroerd. En, wees maar eerlijk, als gij zelf in Handelin gen 2 van die Pinkstertcekcncn leest cn ook .maar cenigszins een voorstelling hebt van wat daar verhaald worilt, dan verstaat ge die ontroering; dan voelt go de natrilling er van in uw eigen binnenste. Daar is eoist dat stormgeluid, dat van boven uit de lucht neervalt. Dan die vuurglans, die zich verdeelt en in do gedaante van vuurtongen op do hoofden van al die discipelen, mannen en vrouwen, zeker niet minder dan 120, zich vast hecht En ten slotte dat uitsproken van de groote daden Gods in klanken, zooals geen mensclwtot dusver had ge hoord! Maar nu ge weet, dat deze teekenen de blijken zijn van de uitstorting des Heiligen Geestes, nu verandert het. Want nu komen wel deze sprekende mannen en vrouwen met hun allen voor u te staan als een schare van Godsgezanten, als een menigte profe ten. En dat vervult u dan met ontzag, nog veel meer dan die andere teekenen. Maar als ge dan verneemt, dat nu vervuld is wat de Hecre reeds eeuwen te voren door Joël had beloofd: Ik zal mijnen Geest uitgieten over alle vleesch, dan gaat uw hart open, want dan wordt u den weg gewezen, waarin ook gij de gave des Heiligen Geestes mode deelachtig wordt, zooals Petrus dien aan de verslagenen van harte pre dikte (Iland. 2 38). Dan verandert uw vrees in blijdschap, omdat gij zelf mee opgenomen wordt onder degenen aan wie het wonder is geschied: het wonder van de uit storting des Heiligen Geestes. Zoo den Heiligen Geest te ontvangen, dat is door den Heiligen Geest te leven, te spreken, te handelen. Gijzclf weet u dan vleesch, d.w.z. zwak en nietig mcnsch, en daarbij zondig cn schuldig mcnsch, onbekwaam en onwaardig, dat dc Heilige Geest bij u zou wonen. Hoe zou er gemeenschap kunnen zijn tusschon u cn den Geest van 1-Iem, die te rein van oogen is dan dat Hij het kwade zon aanzien? En dan nog wel zoo nauwe gemeenschap dat Hij in u zou wonen. Als de Zone Gods, die onder ons kwam wonen, zijn wonderbaren zegen geeft op Petrus' bedrijfs- werk, dan wordt deze gedrongen tot den uitroep: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mcnsch! En hoe dan, als de Gce6t Gods in u woning wil maken? Maar nu is juist dit het heilgehcim. Zij die trots vertrouwen dat zij dien Geest hebben zijn verre van Hom. Het is de valsche profeet Zedekia, dia in boozc verontwaardiging Micha, den zoon van Jimla, in het aangezicht slaat en hem toebijt: Door wat weg is do Geest des Hecren van mij doorgegaan om u aan te sproken? (1 Kon. 22 24). En bij wie de Heilige Geest woning maakte, die juist bidden vrcezend: Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uwen Heiligen Geest niet van mij (Ps. 51 13). Op vleesch wilde dc Heere, Israels God, zij non Geest uitgieten. Dit is het wonder dat volgt op dat andere, dat liet Woord vleesch geworden is cn onder ons gewoond heeft. En zooals door de kracht dos I-Ieiligon Geestes dc Zone Gods ons vleesch cn bloed heeft aangenomen, zoo worden wij om zijnentwille door dc kracht van dien- zelfden Geest tot kinderen Gods aangenomen. De Geest, die in hem als liet hoofd woont, woont ook in ons als zijn lidmaten. Slechts uit eenvoudige, onaanzienlijke lieden be stond de kring dergenen, die op dien Pinkster morgen met den Heiligen Geest vervuld werden en door den Heiligen Geest Gods grootheid verkon digden: „Zie, zijn niet alle dezen Galileörs, cn hoe hooren wij hen een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn?" „Wij hooren zc in onze talen dc groote werken Gods spreken" (Hand. 2 8, U). Zoo werd de Geest dos Hecren uitgestort op vleesch. Meer nog, Hij word_ uitgestort op alle vleesch", mannen cn vrouwen, ouden cn jongen. Zelfs over de geringstcn onder de mcnschcn, die niet meer dan dienstknechten en dienstmaagden waren. Het is niet slechts een enkele profeet, die tot. hel volk gezonden wordt. Neen, al het volk des Hoo ren zijn nu profeten. Ongerijmd is het dan ook te meencn, dat alleen over de apostelen de Heilige Geest op den Pink sterdag is uitgestort. Wilt ge Pinksterfeest vieren, blijf dan niet staan bij uw eigen zonden en onwaardigheid, maar zia op den Heiligen Geest, die zich zoo diep wild© vernederen, dat Hij in zondaren zijn woning kwam maken. Dit is de Goddelijke consequentie in dc reeks doe heilsgebeurtenissen. God gaf zijn Zoon, en de Zona Gods kwam wonen in ons vleesch. Hij leed en stierf. Maar Hij stond op cn voer op ton hemel. En. van de rechterhand zijns Vaders zond Hij don Heiligen Geest. En zooals gij nu op het Kerstfeest u verblijdt ovec de geboorte van den Zaligmaker, niet door op u zelf te zien, maar te zien op Gods ontfermingenj en zooals gij op het Paasch feest u verblijdt ov©C de opstanding van uwen Zaligmaker, wederom' niet door op uzelf te zien, maar to zien op zijn volbracht werk; zoo moet gij op het Pinksterfeest het alles ver wachten van de genade des Heiligen Geestes, dia in u wil wonen en u wil maken tot een lofzangen voor uwen God. Meer nog, die u maakt tot een kind Gods. dat straks een plaats ontvangt, in het Vaderhuis, ca eens erfgenaam van God wordt in het rijk dec heerlijkheid. Om Hem te loven en te prijzen. Pinksteren A. Wapenaar Wij schromen op Uw feest te komen: Het wordt een dag, Heer, van gericht, Als G'onzen oogst van daden, droomen Zult stellen in Uw vlekloos licht. Van onzer zonden jongste schande Smeult in onz' oogen nog de gloed; Wij kwamen vèr van U te lande: De zonde was ons weer zoo zoet. Het wordt een dag van boet' en tranen: Uw Liefde hebben wy miskend; Haar onontkoombaar teeder manen Dringt ons toch weer naar U in 't end. Wy komen een verzondigd leven Houdt red'loos op Uw haven aan; Wy moeten, Heer, ons overgeven; Wij kunnen nergens U ontgaan. Wij wagen het op Uw genade, Uw liefde, Die, als Z'ons geneest Van alle schuld, van alle schade, Het oordeel omzet in een feest. En aarzlend wagen wij te vragen: Vier dan met ons Uw Pinksterfeest, Zóó dat ons giftig bloed doorvlage De drift van Uwen Ileilgen Geest. Dan zal de dorheid onzer dagen Genezen tot op Uwen tijd Een nieuwe bloei U zal behagen, Vrucht, die gedijt voor d'eeuwigheid. Uit: „Het Betere Land" Kok, Kampen. 153

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 11